De kracht van vriendelijkheid
„Blijft . . . uw vijanden liefhebben en goeddoen en lenen zonder rente, terwijl gij niets terugverwacht, en uw beloning zal groot zijn, en gij zult zonen des Allerhoogsten zijn, want hij is goedgunstig [vriendelijk] jegens de ondankbaren en goddelozen. Wordt voortdurend mededogend, evenals uw Vader mededogend is”. — Luk. 6:35, 36, NW.
1. Waarom en hoe is vriendelijkheid een kracht?
VRIENDELIJKHEID of goedgunstigheid is een kracht omdat ze haar oorsprong vindt bij Jehovah, de Allerhoogste God, de grote Gever van „iedere gave, die goed, en elk geschenk, dat volmaakt is”. Als degene die het voortreffelijkste voorbeeld stelt, betoont Jehovah zich vriendelijk jegens allen, zelfs „jegens de ondankbaren en goddelozen”. Daar de christen door vriendelijk te zijn, wordt geholpen gelijk zijn Vader in de hemelen te zijn, is vriendelijkheid een kracht die beloningen met zich meebrengt. Welk een beloningen liggen er niet in het zoonschap van de Allerhoogste opgesloten! Jezus zei werkelijk zeer terecht: „Uw beloning zal groot zijn”. Deze woorden herinneren ons aan de goddelijke regel die lang geleden betreffende de kracht van vriendelijkheid werd vermeld: „Een man van liefderijke goedgunstigheid handelt zodanig dat zijn ziel erdoor beloond wordt”. Iemand die vriendelijk is, zou kunnen denken dat hij zijn vriendelijkheid weggeeft; in werkelijkheid komt ze echter terug ten einde degene die vriendelijkheid beoefent omdat hij als zijn Vader in de hemel wenst te zijn, te belonen. — Jak. 1:17; Luk. 6:35; Spr. 11:17, NW.
2, 3. (a) Waarin schieten wereldse boekwerken over vriendelijkheid tekort, en met welke resultaten? (b) Wat is de juiste beweegreden voor het betonen van vriendelijkheid?
2 In de boeken van deze wereld kan men veel over het lonende aspect van vriendelijkheid lezen; ze is een hoedanigheid die door filosofen en schrijvers over manieren, etiquette en charme hogelijk wordt geprezen. Zij die zich op deze wereldse werken verlaten, brengen echter niet de vrucht van Gods geest voort en hun glanzende vernisje van beleefdheid en correctheid bedekt vaak een hart dat in alle opzichten vijandig staat tegenover de geest van God. Waar ligt de fout? Het ontbreekt deze mensen aan warmte en liefde, omdat Jehovah en zijn wil buiten beschouwing worden gelaten.
3 Daar Jehovah bij deze wereldse bespreking van vriendelijkheid buiten beschouwing wordt gelaten, is het geen wonder dat sommige mensen vriendelijkheid gebruiken om zichzelf op een zelfzuchtige wijze te bevoordelen. Zij zijn vriendelijk, maar hopen er iets, de een of andere gunst, voor terug te ontvangen. Zij gebruiken vriendelijkheid als geld — om de dingen te kopen die zij willen bezitten. Hun beweegreden is verkeerd. Wanneer de christen zijn vriendelijkheid op een praktische wijze toont, doet hij dit ’terwijl hij niets terugverwacht’. Hij is vriendelijk omdat hij zijn hemelse Vader liefheeft. Wanneer wij van iemand houden, staan wij er vaak verbaasd over hoe wij — schijnbaar zonder enige moeite — enkele van de goede kenmerkende hoedanigheden en eigenschappen van deze beminde persoon overnemen. Hoe dient liefde ons er dan toe aan te zetten opzettelijk de hoedanigheden te ontwikkelen waardoor Jehovah God wordt onderscheiden! „Wordt . . . navolgers Gods”, luidt het goddelijke gebod. Alleen door God na te volgen, kan men bewijzen een zoon van de Allerhoogste te zijn. Door vriendelijkheid te betonen, wordt de christen geholpen zijn Vader in de hemel na te volgen. — Ef. 5:1, NW.
4. Leg uit hoe men vriendelijkheid aan de dag kan leggen.
4 Hoe legt men vriendelijkheid aan de dag? Op vele manieren: Door geneigd te zijn alle mensen goed te doen en door barmhartig, mededogend, welwillend, geduldig, vriendelijk, gastvrij, edelmoedig, attent, teder en dienstvaardig te zijn. Vriendelijkheid is in liefde geworteld. Paulus zei: „De liefde is lankmoedig en vriendelijk” (1 Kor. 13:4, Lu), of, zoals de New World Translation het zegt: „De liefde is lankmoedig en dienstvaardig”. Behalve beleefd te zijn, is vriendelijkheid dienstvaardig, ja, bereidwillig om zichzelf weg te cijferen ten einde anderen zowel in wereldse als in geestelijke zaken te helpen.
EEN GODDELIJK VEREISTE
5, 6. Geef redenen waarom het betonen van vriendelijkheid een goddelijk vereiste is.
5 Vriendelijkheid of goedgunstigheid wordt in de Schrift — zoals in de uitdrukking „liefderijke goedgunstigheid” — nauw met liefde verbonden. Dit is een goedgunstigheid die uit liefde voortspruit, de soort van liefde welke standvastig en loyaal is. Iemand met deze liefderijke goedgunstigheid geeft er blijk van dat de heilige geest in hem woont, want enkele van de vruchten van Gods geest zijn „liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing”. Doordat men door Gods geest wordt hervormd, wordt men in staat gesteld de „nieuwe persoonlijkheid” aan te doen welke voor ware christenen verplicht is gesteld: „Bekleedt u . . . met de tedere genegenheden van mededogen, goedgunstigheid [vriendelijkheid], ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid”. Vriendelijkheid is dus zowel een overtuigend bewijs van christelijke liefde als een goddelijk vereiste. — Gal. 5:22, 23; Kol. 3:12, NW.
6 Overal in de Schrift treffen wij in overvloedige mate het getuigenis aan dat Jehovah van allen die zijn goedkeuring wensen te ontvangen, eist dat, zij de liefde die met vriendelijkheid gepaard gaat, tentoon spreiden: „Hij heeft u getoond, o mens, wat goed is; en wat eist Jehovah van u dan rechtvaardig te handelen, vriendelijkheid lief te hebben en nederig te wandelen met uw God?” Het is in het geheel niet vreemd dat Jehovah van ons verlangt vriendelijkheid lief te hebben. Hoe vaak verheerlijken de geïnspireerde schrijvers niet de liefderijke goedgunstigheid of vriendelijkheid van God! Welk een waardering dienen wij voor deze hoedanigheid van de hemelse Vader te bezitten! „Hoe kostbaar is uw liefderijke goedgunstigheid, o God!” Jehovah verlangt zeer terecht dat ook de mens deze hoedanigheid bezit: „Het begerenswaardige in de aardbewoner de mens is zijn liefderijke goedgunstigheid”. Wij kunnen God niet behagen door alleen maar offers te brengen, want door bemiddeling van de profeet Hosea zegt Jehovah: „Ik verlang goedgunstigheid [vriendelijkheid] en geen slachtoffer”. Ook al brengt de christen grote offers in de dienst van God, dan bewijst hij — wanneer deze niet met liefderijke goedgunstigheid gepaard gaan — hierdoor niet een zoon van de Allerhoogste te zijn. Het is goed er eens bij stil te staan welk een belangrijke plaats Jehovah aan liefderijke goedgunstigheid toekent. Wanneer iemand niet door liefde wordt aangespoord en deze liefde niet door middel van daden tot uitdrukking brengt, kan hij — ongeacht hoe groot zijn offers zijn — niet een beloning van Jehovah ontvangen: „Al ware het dat ik al mijn bezittingen gaf om anderen te spijzigen, en al ware het dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik zou kunnen roemen, maar de liefde niet had, het zou mij in het geheel niet tot nut zijn”. — Micha 6:8, AS; Ps. 36:7 (vs. 8, NBG); Spr. 19:22, NW; Hos. 6:6, AS, voetnoot; 1 Kor. 13:3, NW.
7. Waarnaar kijkt de hemelse Vader voornamelijk in de mens?
7 Hoe duidelijk is het dat iemands beweegredenen en de hoedanigheden van zijn hart meer voor Jehovah betekenen dan zijn verstandelijke vermogens. Wanneer Jehovah voornamelijk belangstelling had gehad voor ’s mensen verstandelijke vermogens, had hij de wijzen en verstandigen der wereld uitgekozen om het grote werk dat erin bestaat het goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele aarde te prediken, ten uitvoer te brengen. Hij heeft zijn geest echter niet aan de trotsen en wijzen van deze wereld geschonken; de apostel zegt dat „niet vele wijzen naar het vlees, niet vele invloedrijken, niet vele aanzienlijken [werden geroepen] . . . opdat geen vlees zou roemen voor God”. Wie pogingen doet om gelijk aan zijn hemelse Vader te zijn, behoort tot degenen die door God gebruikt kunnen worden en wier ’beloning groot zal zijn’. — 1 Kor. 1:26-29.
8. Welke beloning ontvangt men in het leven van alle dag wanneer men vriendelijkheid betoont?
8 Het betonen van vriendelijkheid heeft thans reeds vele beloningen tot gevolg. Het is een kracht waardoor wij worden geholpen in alle aangelegenheden van het leven juist te handelen. Tact kan bijvoorbeeld beter worden begrepen wanneer wij beseffen dat het in vriendelijkheid is geworteld. Wanneer wij iets vriendelijks doen, bemerken wij dat wij iets tactvols doen. Hoeveel talmoed-achtige etiquetteregels zijn feitelijk overbodig, wanneer wij bedenken dat vriendelijkheid aan goede manieren ten grondslag ligt! Beleefdheid zou gedefinieerd kunnen worden als vriendelijkheid in tamelijk onbelangrijke dingen, hoffelijkheid als vriendelijkheid in kleinigheden. Vriendelijkheid wordt zowel door onze taal als door onze daden tot uitdrukking gebracht. Het lijkt misschien onbelangrijk het woord „alsjeblieft” te gebruiken, maar wanneer dit een uiting vormt van liefderijke vriendelijkheid, ofte wel liefderijke goedgunstigheid, in plaats van koude etiquette, heeft dit grote betekenis. Wij kunnen niet aannemen dat Abraham, Lot en Jehovah dit woord slechts als een formaliteit gebruikten. — Gen. 12:11-13; 19:1, 2, 18-20; 15:5; 22:1, 2, NW.
9. Hoe wordt men door vriendelijkheid geholpen vrede na te jagen?
9 Vriendelijkheid is een kracht omdat christenen erdoor worden geholpen vrede na te jagen en de harmonie te handhaven. Misverstanden worden erdoor op de vlucht gejaagd en ze baant de weg voor vergeving. In de moeilijke kunst met elkaar van gedachten te wisselen, drukt men zijn gedachten niet altijd met de gewenste nauwgezetheid uit, zodat er misverstanden kunnen ontstaan. Hierbij komt vriendelijkheid te hulp, terwijl ze de vrede bewaart. Met geduld en begrip komt men gemakkelijk tot het juiste inzicht; het is gemakkelijk iemand te vergeven die vriendelijk is. Zelfs al wordt men onvriendelijk bejegend, dan kan men het stekelige van onvriendelijkheid door zijn eigen vriendelijkheid van zijn kracht ontdoen. Vriendelijkheid helpt iedereen in overeenstemming te leven met de raad van de apostel: „Blijft verdraagzaam jegens elkaar en elkaar vrijelijk vergeven wanneer de een jegens een ander reden tot klagen heeft”. — Kol. 3:13, NW.
10. Door welk schriftuurlijke beginsel toe te passen, kan men problemen oplossen?
10 Door vriendelijkheid worden problemen opgelost. Wanneer de christen tegenover een situatie komt te staan waarover de Schrift geen nauwkeurige inlichtingen geeft, zoekt hij een beginsel dat de aangelegenheid zal helpen oplossen. In Efeze 4:32 (NW) leest hij „Wordt . . . goedgunstig [vriendelijk] jegens elkaar”. Wanneer iemand dus vraagt: ’Wat moet er worden gedaan?’ is de te volgen handelwijze duidelijk: Kies de vriendelijke weg, want vriendelijk te handelen, betekent juist te handelen.
VRIENDELIJKHEID GEEN ZWAKHEID
11. Wat is de verkeerde zienswijze ten aanzien van vriendelijkheid, en waarom is vriendelijkheid geen zwakheid?
11 Opdat vriendelijkheid een kracht kan zijn tot het doen van juiste dingen — en dit niet alleen in de ogen der mensen maar ook in die van God — moet ze niet met zwakheid gepaard gaan. Het is een misvatting te denken dat vriendelijkheid een soort van meegaandheid is op grond waarvan men verkeerde praktijken of toestanden in de christelijke gemeente toelaat. De christelijke opziener kan niet iets door de vingers zien wat volgens de Schrift verkeerd is, hierbij in de onjuiste veronderstelling verkerend dat hij door zo te handelen vriendelijk is. Vriendelijkheid sluit niet de ogen voor het kwade of datgene wat in strijd is met Gods wil. Ouders zijn niet werkelijk vriendelijk wanneer zij hun kinderen alles laten doen wat zij maar willen. Misplaatste vriendelijkheid heeft heel wat misdadigheid onder de jeugd tot gevolg gehad. In een christelijke gemeente kan geestelijke misdadigheid ontstaan wanneer de opziener van mening is dat vriendelijkheid niet met flinkheid gepaard gaat. Ware vriendelijkheid staat pal voor wat in Gods ogen juist is; ze staat erop dat Gods geboden worden gehoorzaamd. Ware vriendelijkheid behoeft niet tot het verlies van respect te leiden, zodat anderen ertoe worden aangespoord van de goedheid van zo’n persoon misbruik te maken. De Here Jezus Christus heeft door zijn voorbeeld aangetoond hoe vriendelijkheid en flinkheid op volmaakte wijze met elkaar verenigd kunnen worden.
12. Wat wordt er over de vriendelijkheid van Jezus Christus gezegd?
12 Is er ooit iemand geweest die zo vriendelijk was als de Here Jezus? Daar hij zijn Vader in de hemel navolgde, stelde hij voor zijn volgelingen het volmaakte voorbeeld. De koningen en heersers van deze wereld zijn slechts zelden te benaderen; in alle gevallen hebben zij het te druk. De Zoon van God was echter altijd te benaderen en nooit had hij het te druk om anderen zowel op materieel als op geestelijk gebied te helpen. Wat toonde hij een mededogen! Wanneer hij de scharen mensen zag, „werd Hij met ontferming over hen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben”. Mensen van alle rangen en standen durfden zich vrij tot Jezus te wenden. Ouders aarzelden niet hun kinderen tot hem te brengen: „Zij brachten kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken; doch de discipelen bestraften hen. Toen Jezus dat zag, nam Hij het zeer kwalijk en zeide tot hen: Laat de kinderen tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods. En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze”. Hoewel Jezus in alle opzichten vriendelijk was, bleef hij echter toch altijd pal staan voor wat goed was. — Matth. 9:36; Mark. 10:13, 14, 16.
13. Waarom was Jezus niet onvriendelijk toen hij de huichelachtige geestelijken aan de kaak stelde? toen hij Petrus bestrafte?
13 Wanneer sommige mensen in het drieëntwintigste hoofdstuk van Matthéüs lezen hoe Jezus de huichelachtige religieuze leiders aan de kaak stelde en veroordeelde, zullen zij misschien denken dat de Here Jezus onvriendelijk was. In werkelijkheid waren de religieuze leiders de onvriendelijke personen, daar zij de onverdiende goedgunstigheid of vriendelijkheid welke God door bemiddeling van zijn Zoon betoonde, met verachting hadden behandeld. Jezus zei: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert en gij hebt niet gewild”. Zij hadden Gods liefderijke goedgunstigheid of vriendelijkheid verworpen! Daar Jezus pal stond voor het doen van de goddelijke wil, bestrafte hij niet alleen de huichelachtige geestelijkheid, maar ook zijn eigen discipelen wanneer het onvriendelijk geweest zou zijn hen níet te berispen. Toen Jezus zijn discipelen „vrijuit” vertelde dat hij „veel moest lijden en . . . gedood [moest] worden”, maakte Petrus bezwaren. „Petrus [nam] hem terzijde en begon tegenover hem krachtige bezwaren te berde te brengen, zeggende: ’Wees [vriendelijk] voor uzelf, Meester; u zult deze bestemming geenszins hebben’”. Jezus antwoordde echter: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen”. Jezus was niet onvriendelijk. Ware vriendelijkheid is een kracht omdat ze bewerkstelligt dat men ertoe wordt aangemoedigd de wil van God te doen. Van niemand kan ooit worden gezegd dat hij vriendelijk is wanneer hij in strijd met Jehovah’s wil handelt of anderen daartoe aanspoort. Jezus had de goddelijke wil op een krachtige wijze onder woorden gebracht, maar desondanks liet Petrus krachtige bezwaren horen, waarvoor hij het verdiende krachtig berispt te worden. — Matth. 23:37; Mark. 8:31, 32; Matth. 16:22, 23, NW.
14. Wat achtte Paulus af en toe nodig toe te dienen, en waarom was dit in werkelijkheid een uiting van vriendelijkheid?
14 Ook de apostel Paulus diende strenge bestraffingen toe wanneer het verkeerd en onvriendelijk geweest zou zijn dit niet te doen. Hij schreef aan de Korinthiërs: „Sommigen hebben zich opgeblazen, in den waan, dat ik niet tot u komen zou; maar spoedig zal ik tot u komen, zo de Here wil. Dan zal ik mij vergewissen, niet van het woord dier opgeblazenen, maar van hun kracht. Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht. Wat wilt gij? Moet ik met de roede tot u komen, of met liefde en in een geest van zachtmoedigheid?” Ten aanzien van opgeblazen en arrogante vredeverstoorders nam Paulus niet de houding aan van: ’Mijn vriendelijkheid noodzaakt mij wel hen hun gang te laten gaan’. Neen, hij was moedig genoeg de roede van zijn mond te gebruiken om streng onderricht te geven, hetgeen zowel voor de betreffende personen als de christelijke gemeente heilzame resultaten had. Uit de resultaten van streng onderricht kan men opmaken dat het een uiting van vriendelijkheid is. Ook Jehovah zelf weerhoudt zich er niet van allen die zijn zonen zouden willen zijn, streng te onderrichten: „God behandelt u als zonen. Want is er wel een zoon, dien zijn vader niet tuchtigt? Blijft gij echter vrij van de tuchtiging, welke allen ondergaan hebben, dan zijt gij bastaards, en geen zonen. Voorts, de tuchtiging van onze vaders naar het vlees hebben wij ondergaan en wij zagen tegen hen op: zullen wij ons dan niet nog veel meer onderwerpen aan den Vader der geesten, en leven? Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde, maar smart te brengen, doch later brengt zij hun, die er door geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid”. — 1 Kor. 4:18-21; Hebr. 12:7-9, 11.
15. Hoe gaat de opziener op juiste wijze met de kudde van God om, en hoe zou hij een overtreder tegemoet kunnen treden?
15 De christelijke opziener die in deze tijd leeft, zal met liefde en zachtaardigheid van geest met Gods kudde omgaan. Dit weerhoudt hem er echter niet van krachtig tegen degenen die de reinheid en vrede van de gemeente in gevaar zouden kunnen brengen, op te treden. Hij zal een overtreder vriendelijk tegemoet treden; valt er echter geen verbetering te bespeuren, dan zou de opziener krachtige taal kunnen gebruiken. Wanneer de overtreder in zijn onrechtvaardigheid volhardt, kan het voor de opziener nodig zijn hem streng en bestraffend toe te spreken. Toen Jezus en Paulus anderen bestraften, werden zij niet kwaad en spraken zij niet op een voor een dienstknecht van God onbetamelijke wijze. In deze tijd is de opziener dus flink maar vriendelijk. In een brief aan Titus, zei de apostel Paulus: „Een opziener moet als Gods rentmeester iemand zijn op wie niets valt aan te merken, niet eigenzinnig, die niet gauw kwaad wordt, . . . doch iemand die vreemdelingen liefheeft, iemand die goedheid liefheeft, gezond van verstand, rechtvaardig, liefderijke goedgunstigheid [vriendelijkheid] bezittend”. Het geluk en de geestelijke gezondheid van een christelijke gemeente hangen voor een groot deel van de liefderijke goedgunstigheid van de opziener af. — Tit. 1:7, 8, NW.
16. (a) Hoe behandelde Paulus de kudde van God, en welke raad gaf hij een opziener betreffende de wijze waarop hij vriendelijkheid moest betonen? (b) Hoe gaat de opziener op juiste wijze met de zwakken en degenen die op leeftijd zijn, om?
16 De apostel Paulus had er veel over te zeggen hoe men in de gemeente liefderijke goedgunstigheid of vriendelijkheid tentoon moest spreiden. Zelf stelde hij voor alle opzieners een uitmuntend voorbeeld. Hij schreef aan de Thessalonicenzen: „Wij gedroegen ons in uw midden teder, als een zogende moeder die haar kinderen koestert. Gij zijt getuigen, God ook, hoe wij ons jegens u gelovigen in overeenstemming met liefderijke goedgunstigheid en rechtvaardig en onberispelijk hebben betoond”. Toen Paulus Timótheüs instructies gaf over de wijze waarop hij jegens iedereen in de gemeente vriendelijkheid moest betonen, schreef hij: „Word niet heftig tegen een ouden man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders, oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid. Houd als weduwen in ere, wie waarlijk weduwen zijn”. In de gezinskring, waar oprechte liefde bestaat, behandelt ieder lid de ander met consideratie en vriendelijkheid. Zo dient het ook in de christelijke gemeente te zijn. Opzieners dienen sommigen met hetzelfde respect en dezelfde vriendelijkheid te bejegenen alsof deze personen hun vader waren, anderen alsof dezen hun moeder waren en weer anderen alsof dezen hun letterlijke broers en zusters waren. Wanneer de opziener dit doet, zal hij ook weten hoe hij vriendelijk met de zieken en zwakken kan omgaan. Dezulken kunnen wellicht niet datgene doen wat zij graag in de christelijke bediening zouden willen presteren; zij kunnen alleen datgene doen waartoe hun krachten hen in staat stellen. De opziener dient hen niet te behandelen alsof zij Gods waarheid ontrouw zijn geworden; zij moeten aangemoedigd, en niet ontmoedigd worden. De vriendelijke opziener is dan ook „teder mededogend” en tracht de beperkingen waarmee anderen hebben te kampen, te begrijpen. Door zijn eigen liefderijke goedgunstigheid of vriendelijkheid moedigt de opziener allen aan al het mogelijke te doen om de verbreiding van het goede nieuws van Gods koninkrijk te bevorderen. „Wordt voortdurend mededogend”, zei de Here Jezus, „evenals uw Vader mededogend is”. Door te trachten de problemen van de zwakken en degenen die op leeftijd zijn, te begrijpen en door alle hulp te geven waartoe hij in staat is, toont de opziener mededogen en liefderijke goedgunstigheid of vriendelijkheid. — 1 Thess. 2:7, 10, NW; 1 Tim. 5:1-3; Ef. 4:32; Luk. 6:36, NW.
UIT VRIENDELIJKHEID KRACHT PUTTEN
17. Wat is de juiste reactie op Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid?
17 Vriendelijkheid trekt aan, onvriendelijkheid stoot af. Hoe voelt men zich wegens Jehovah’s liefderijke goedgunstigheid of vriendelijkheid tot Hem aangetrokken! „Zijn liefderijke goedgunstigheid is tot onbepaalde tijd” wordt ons in elk vers van Psalm 136 (NW) verzekerd. Wanneer wij dus het, geïnspireerde Woord lezen en kennis verkrijgen van Jehovah’s beminnelijke hoedanigheden en zijn vriendelijke regeling voor de vergeving van zonden, worden wij door Gods Zoon tot Jehovah getrokken. Zulk een vriendelijkheid bewerkstelligt dat wij berouw krijgen en ons van een wereldsgezinde handelwijze afkeren, zoals Paulus in Romeinen 2:4 (NW) aantoont: „Veracht gij de rijkdommen van zijn goedgunstigheid [vriendelijkheid], verdraagzaamheid en lankmoedigheid, omdat gij niet weet dat de welwillende hoedanigheid van God u tot berouw tracht te brengen?” Daar de christen inziet welk een aantrekkingskracht vriendelijkheid bezit, verlangt hij oprecht, vurig en intens gelijk zijn Vader in de hemel te zijn, opdat hij door eigen vriendelijkheid anderen tot de aanbidding van Jehovah God kan trekken.
18. Stel de kracht van vriendelijkheid tegenover die van onvriendelijkheid, en hoe zou een christelijke echtgenote een ongelovige huwelijkspartner dus voor Gods waarheid kunnen winnen?
18 De christelijke vrouw die met een ongelovige echtgenoot is getrouwd, kan haar huwelijkspartner door consideratie en vriendelijkheid te betonen, tot Gods waarheid trekken. Zij tracht de waarheid niet aan haar echtgenoot op te dringen, want zij is op de hoogte met de goddelijke wil zoals deze door Petrus onder woorden is gebracht: „Evenzo gij, vrouwen, weest uw mannen onderdanig, opdat, ook indien sommigen aan het woord niet gehoorzaam zijn, zij door den wandel hunner vrouwen zonder woorden gewonnen worden, doordat zij uw reinen en godvrezenden wandel [te zamen met diepe achting, NW] opmerken”. Het zou kunnen zijn dat een vrouw in het verleden geen achting had voor de positie welke haar echtgenoot als hoofd bekleedde; zij was misschien hyperkritisch en veeleisend in haar manier van doen, terwijl zij iedere gelegenheid aangreep om te vitten en aanmerkingen te maken. Wellicht wist zij niet wat in de geïnspireerde Spreuken staat opgetekend, namelijk dat „het getwist van een vrouw als een gestadig druppelend lek” is en dat „het . . . beter [is] te wonen in een woestijn [een woest land, NW] dan met een twistzieke en gramstorige vrouw”. Misschien heeft zij niet het commentaar gelezen dat dr. P. Lai, een Australische arts met een twaalfjarige ervaring wat poolexpedities betreft, op deze teksten gaf. Betreffende een door hem gehouden toespraak, stond er in de New York Times van 24 november 1959: „Vittende echtgenoten, onmogelijke huwelijken en het moe zijn om ’met de Jansens gelijke tred te houden’, werden vandaag als enkele van de redenen genoemd waarom mannen in de bevroren, kale vlakten van de zuidpool gingen wonen”. Onvriendelijkheid stoot af, ja, ze stoot sommigen schijnbaar even ver af als het ’woeste land’ van de zuidpool! Vriendelijkheid heeft een andere uitwerking; ze vormt een geweldige aantrekkingskracht. De vrouw die „de nieuwe persoonlijkheid” aandoet, „welke overeenkomstig Gods wil in ware rechtvaardigheid en liefderijke goedgunstigheid werd geschapen”, kan haar echtgenoot wellicht „zonder woorden” voor Gods waarheid winnen. Zo groot is de kracht van vriendelijkheid! — 1 Petr. 3:1, 2; Spr. 19:13; 21:19; Ef. 4:24, NW.
19. Verklaar hoe christelijke vrouwen ware aantrekkelijkheid verkrijgen.
19 Uit de raad die de apostel christelijke vrouwen gaf, blijkt waarop aantrekkelijkheid is gebaseerd. In sommige landen kunnen meisjes scholen bezoeken waar zij leren hoe charmant te zijn. Het resultaat? Maar al te vaak verkrijgen zij een wereldse charme die glamour (letterlijk betovering) wordt genoemd. Wereldse gekunsteldheid en glamour kunnen degenen die zich aan de maatstaven van deze oude wereld houden, bedriegen, maar zij die geestelijk onderscheidingsvermogen bezitten, kunnen niet voor de gek worden gehouden; zij weten dat de hoedanigheden van het hart — onzelfzuchtigheid, waardering, vriendelijkheid, mededogen en zachtaardigheid — aan ware aantrekkelijkheid ten grondslag liggen: „Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, maar de verborgen mens uws harten, met den onvergankelijken tooi van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostbaar is in het oog van God” — en van de mensen. Door de vruchten van de geest aan te kweken, bezit de christelijke vrouw een charme welke wereldse glamour en etiquette haar nooit kunnen geven. Wederom komt het er op neer Gods wil op de eerste plaats te stellen en altijd te trachten gelijk onze Vader in de hemel te zijn. — 1 Petr. 3:3, 4.
20. Wat zijn de beloningen van de kracht van vriendelijkheid?
20 Vriendelijkheid is een beloningen schenkende kracht. Ze is een vrucht van Gods geest en een deel van de „nieuwe persoonlijkheid”. Ze vormt een goddelijk vereiste. Ze helpt problemen op te lossen en is een kracht die aan tact, goede manieren en ware aantrekkelijkheid ten grondslag ligt. Misverstanden worden er door op de vlucht gejaagd. Ze maakt het gemakkelijk anderen te vergeven terwijl ze pal staat voor wat rechtvaardig is. Ze helpt de christen vrede na te jagen en anderen tot Jehovah en zijn waarheid te trekken. Ze helpt ons het gebod te gehoorzamen: „Wordt . . . navolgers Gods”. Wanneer wij om deze reden goedheid, mededogen en vriendelijkheid najagen, zal ons ten deel vallen wat Jezus zei: „Uw beloning zal groot zijn, en gij zult zonen des Allerhoogsten zijn”. — Ef. 5:1; Luk. 6:35, NW.