Een leven leiden als een aan God opgedragen christen
TAL van mensen zeggen dat zij zich aan God hebben opgedragen. Gaat het er echter alleen maar om dat men zich op een bepaald tijdstip in het verleden aan God heeft opgedragen, of dienen wij het nog belangrijker te vinden in overeenstemming met die opdracht te leven? Indien u een christen bent, kunnen anderen die kennis van de bijbel bezitten dan van ganser harte erkennen dat u werkelijk leeft als iemand die zich aan God heeft opgedragen?
Wat houdt het eigenlijk in als een aan God opgedragen christen te leven? Volgens van Dale’s Groot woordenboek der Nederlandse taal betekent „opdracht”: „toewijding aan God” en „opdragen”: „toewijden”. Welnu, wat bedoelen wij bijvoorbeeld als wij iemand, laten wij zeggen een arts, een „toegewijd man” noemen? Doelen wij dan louter op het feit dat hij zijn medische graad heeft behaald en een artsenpraktijk is begonnen? Bedoelen wij dat hij bevoegd is een bord in zijn tuin te zetten en zich arts te noemen? Neen. Wij bedoelen dat hij geheel in zijn werk opgaat, dat hij geabsorbeerd wordt door het verlangen het lichamelijk lijden der mensheid te verlichten en hier al zijn krachten voor inspant. Hij richt zich niet op een ander streven en hij laat zich ook door niets ernstig in zijn roeping en werk als arts belemmeren.
De apostel Petrus zegt dat de christelijke doop „niet het wegdoen van de vuiligheid van het vlees, maar het verzoek aan God om een goed geweten” symboliseert (1 Petr. 3:21). Wanneer iemand gedoopt wordt, komt hij dus niet tot God als iemand die kan zeggen: ’Ik word uw dienstknecht.’ Neen, hij komt voor het aangezicht van God als een smekeling. Hij heeft een slecht geweten en verzoekt of vraagt God hem te aanvaarden en een goed geweten te schenken opdat hij rein kan zijn, in de hoop dat God hem wil laten dienen. Hij heeft met een oprecht hart berouw gehad van zijn zonden en zich omgekeerd. Hij wordt dan gedoopt en God aanvaardt hem overeenkomstig zijn belofte op basis van Christus’ slachtoffer.
Na dit te hebben gedaan, is nu de vraag: zal hij bewijzen dat hij iemand is die zich aan God heeft opgedragen doordat hij God werkelijk toegewijd dient? Zal hij, nu hij zich heeft omgekeerd, vaststaan in de levenswijze die in Gods Woord is uiteengezet, zonder ervan af te wijken? Zo ja, dan zal hij werkelijk een „aan God toegewijd mens” zijn.
Zo kan iemand ook niet alleen maar op de tijd wijzen dat hij zich omkeerde van zijn wereldse levenswijze en zich aanbood voor de doop en zeggen: ’Ik ben een opgedragen dienstknecht van God.’ Hij moet veeleer een volkomen toegewijd leven leiden. Uit heel zijn leven moet blijken dat hij God elke dag dient. Degenen die met hem omgaan, moeten ten aanzien van hem hetzelfde kunnen zeggen als Jezus’ discipelen van hem konden zeggen, namelijk dat ’de ijver voor Jehovah’s huis hem had verteerd’. — Joh. 2:17.
Wat voor leven u in feite ook leidt, God, die uw oprechte verzoek ten tijde van uw doop heeft aanvaard, houdt u ervoor verantwoordelijk dat u de door u afgelegde geloofsgelofte gestand doet. Jezus zei: „Laat uw woord Ja gewoon Ja betekenen, en uw Neen, Neen.” — Matth. 5:37.
CHRISTELIJKE SLAVEN VAN GOD EN CHRISTUS
De apostel Petrus zei tot de joden die op de dag van Pinksteren in 33 G.T. werden gedoopt: „Wordt gered uit dit kromme geslacht.” Bent u gedoopt? Dan hebt u getoond dat u „dit kromme geslacht” en zijn slechte morele praktijken, alsmede zijn nationalisme, waardoor dit geslacht in de grote verdrukking zal worden vernietigd, de rug hebt toegekeerd (Hand. 2:40). U werd een slaaf van God en van de Heer Jezus Christus. Wat betekent dit eigenlijk? — 1 Thess. 1:9.
Jezus Christus gaf een illustratie van de positie waarin een christen verkeert: „Wie van u die een slaaf heeft welke ploegt of op de kudde past, zal wanneer deze van het veld binnenkomt, tot hem zeggen: ’Kom terstond hier aan tafel aanliggen’? Zal hij niet eerder tot hem zeggen: ’Maak iets voor mij gereed zodat ik mijn avondmaal kan krijgen en doe een schort voor en bedien mij totdat ik klaar ben met eten en drinken, en daarna kunt gij eten en drinken’?” — Luk. 17:7, 8.
Hoewel een slaaf zijn eigen wil heeft, moet hij deze, als hij onder de meester gaat werken, ondergeschikt maken aan de wil van de meester. Er kunnen omstandigheden rijzen waardoor het hem persoonlijk niet goed uitkomt een bepaald bevel te gehoorzamen. Het kan zelfs zijn dat hij een uitweg, de een of andere „uitvlucht” of een gemakkelijkere manier wenst te vinden dan zijn meester aangeeft. Hij kan dit echter niet doen zonder zijn meester te verloochenen.
Het gaat er daarom niet om wat de christen, de slaaf van God, wil. Als u voor een keuze komt te staan of bepaalt welke gedragslijn u zult gaan volgen, denkt u dan aan de beslissing die u wilt nemen? Of denkt u eerst aan wat de goedkeuring van uw Meester heeft, wiens slaaf u bent?
Bouwt u uw leven rondom uw verhouding tot Jehovah op? Of bouwt u het op volgens een patroon dat u zelf maakt? Wacht u totdat er zich een kwestie voordoet alvorens een beslissing dienaangaande onder de ogen te zien? Of neemt u nu vaste besluiten en leeft u daarnaar zodat u kracht zult hebben als de kwestie zich plotseling voordoet?
Helaas denken en handelen sommige personen die beweren zich aan God te hebben opgedragen alsof hun leven hun toebehoort en alsof zij vrij zijn naar hun eigen oordeel te werk te gaan. De apostel Paulus zegt echter: „Ook behoort gij uzelf niet toe, want gij werdt met een prijs gekocht. Verheerlijkt dan toch vooral God.” — 1 Kor. 6:19, 20.
Op degenen die hun eigen plannen beramen, in plaats van eerst na te gaan wat God hun Meester zegt, zijn de woorden van Jezus’ halfbroer Jakobus van toepassing: „Gij [zoudt] moeten zeggen: ’Indien Jehovah wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.’” — Jak. 4:13-15.
HET GEVAAR VAN SCHIPPEREN ALS GEVOLG VAN MENSELIJKE REDENERING
Menigmaal maakt iemand niet helemaal vrijwillig plannen. Vaak besluit hij tot het volgen van een bepaalde handelwijze omdat hij onder druk is gezet. Het kan echter zijn dat hij bij het nemen van de beslissing een menselijke redenering in plaats van Gods redenering volgt en door een dergelijke redenering de handelwijze die hij verkiest, tracht te rechtvaardigen.
Petrus volgde een dergelijke redenering onbewust, waardoor hij een „satan”, een tegenstander van Christus, werd omdat hij Jezus ertoe trachtte te brengen een gemakkelijker weg te volgen dan zijn Vader hem voor ogen had gesteld. Jezus berispte Petrus met de krachtige woorden: „Ga achter mij, Satan! Gij zijt een struikelblok voor mij, want gij denkt niet Gods gedachten, maar die der mensen.” — Matth. 16:22, 23.
Het kan zijn dat iemand door mensen met wie hij omgaat, drugs krijgt aangeboden, dat hij er zelfs door hen toe geprest wordt: „Probeer het alleen maar eens.” Heeft hij het recht, als hij wil, de drugs te proberen of de mensen met wie hij omgaat te behagen? Neen, want zijn Meester keurt dit niet goed, ja, hij gebiedt hem zich te „reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest” en ook ’zijn zinnen bij elkaar te houden’, die door drugs ernstig verdorven worden. — 2 Kor. 7:1; 1 Petr. 5:8.
Of misschien wordt iemand door nationalisme gedwongen te schipperen ten aanzien van zijn trouw jegens en dienst voor God. In sommige landen kan hem misschien zelfs een weg ter ontkoming aan bepaalde straffen worden geboden door een handelwijze te volgen die net op de grens is, die hij met schoonschijnende argumenten voor zichzelf kan rechtvaardigen. Deze weg lijkt niet zo moeilijk als de openlijke, rechtstreekse weg die God aangeeft.
Met een dergelijke situatie werden drie jonge Hebreeuwse mannen in Babylon geconfronteerd. Toen hun door de koning werd geboden zich voor het gouden beeld neer te buigen, gaven zij ten antwoord: „O Nebukadnezar, het is voor ons niet noodzakelijk hieromtrent een woord terug te zeggen. Indien het zo zal zijn, onze God die wij dienen, is in staat ons te verlossen. Uit de brandende vuuroven en uit uw hand, o koning, zal hij ons verlossen. Maar zo niet, het worde u bekend, o koning, dat wij úw goden niet dienen, en het gouden beeld dat gij hebt opgericht, zullen wij stellig niet aanbidden.” — Dan. 3:16-18.
Merk op dat deze mannen niet trachtten te rationaliseren dat zij het bevel van de koning wel op de een of andere manier konden gehoorzamen en toch God konden blijven dienen. Zij gingen er niet over argumenteren en trachtten het niet zo aan te leggen dat de koning hun iets anders in verband met deze kwestie zou opleggen, iets wat niet zo rechtstreeks verband met de ceremonie scheen te houden. Deze getrouwe mannen wilden duidelijk maken dat zij het plan van de koning in geen enkel opzicht steunden.
Deze drie Hebreeën behoefden ook niet te beraadslagen of bij iemand anders te rade te gaan om zich zo mogelijk het een of andere compromis te laten inpraten. Zij toonden zonder aarzelen de volledigheid en standvastigheid van hun opdracht toen zij hun antwoord aan Nebukadnezar begonnen met de verklaring: „Het is voor ons niet noodzakelijk u hieromtrent een woord terug te zeggen.”
De dienstknecht van God weet dat liefde de fundamentele hoedanigheid is die Gods gemeente samenbindt (Kol. 3:14). Christenen die ’hun zwaarden tot ploegscharen en hun speren tot snoeimessen hebben geslagen’, heffen het zwaard niet tegen elkaar op en leren ook de oorlog niet meer. Daarom weigeren zij deel te nemen aan iets wat met die liefde in strijd zou zijn en handhaven zij hun neutraliteit in de oorlogen en politieke twisten van de wereld. — Jes. 2:4.
Merk ook de onmiddellijke en rechtstreekse antwoorden op die de apostelen gaven toen hun door de joodse regeerders werd bevolen met de prediking op te houden. Zij antwoordden ronduit: „Wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben” en „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Hand. 4:19, 20; 5:29). Zij waren niet van plan hun vrijheid van dienst voor God vrijwillig op te geven, of zich door deze regeerders te laten vertellen wanneer en waar zij mochten spreken, of zich erin te laten belemmeren volledig te doen wat hun Meester gebood.
GOD WIL BEREIDWILLIGHEID VANUIT HET HART
Men dient niet te denken dat God iemand zal beletten de handelwijze te volgen waartoe hij heeft besloten. God dwingt niemand hem te gehoorzamen. Hij zal echter in een weg voorzien waardoor degenen die op hem vertrouwen iedere beproeving kunnen doorstaan. „God is getrouw en hij zal niet toelaten dat gij wordt verzocht boven hetgeen gij kunt dragen, maar met de verzoeking zal hij ook voor de uitweg zorgen, opdat gij ze kunt doorstaan” (1 Kor. 10:13). Deze uitweg zal geen „gemakkelijke” weg zijn en ook niet door middel van een compromis worden geboden. Jehovah zal degenen die een moedig en vastberaden standpunt innemen echter kracht geven.
Dat Jehovah de mens toestaat welke handelwijze maar ook te volgen die hij verkiest, maakt in werkelijkheid deel uit van de beproeving op zijn rechtschapenheid. Hij heeft zijn eigen vrije wil. Als hij een handelwijze volgt waardoor hij zijn christelijke neutraliteit schendt, verloochent hij God als zijn Meester en laat hij God en zijn gemeente in de steek. Hij leeft dan beslist niet als een aan God opgedragen christen. Niet de gemeente heeft hem in het openbaar uitgesloten; hij verwijdert zichzelf, scheidt zich af. Hij was eens uit dit „kromme geslacht” gered, maar nu verkiest hij er weer in terug te keren en net zo te leven als dit „kromme geslacht”.
Zo iemand denkt misschien dat hij zich naar believen kan afscheiden en vervolgens weer kan terugkeren. Dit is niet zo, want de gemeente kan iemand die Gods soevereiniteit over hem als Zijn slaaf verloochent niet met open armen verwelkomen. Welke plaats zou God voor hem in het „lichaam” van de gemeente hebben? (1 Kor. 12:24, 25) Als de gemeente hem daarom een goedgekeurde plaats in haar midden gaf, zou ze zijn ongehoorzaamheid vergoelijken en deel hebben aan zijn zonden. — Vergelijk 2 Korinthiërs 6:14; 1 Timótheüs 5:22.
Niet de gemeente moet haar beginselen wijzigen. De dwalende persoon moet veeleer berouw hebben en zijn verkeerde zienswijze en slechte daden en omgang volkomen veranderen. Voordat Gods gemeente hem weer helemaal als een van haar leden kan aanvaarden, moet hij zijn berouw en verandering van hart en gedrag tonen, hiervan een tijdlang het bewijs leveren en weer het leven van een aan God opgedragen christen leiden.
VERTROUW MET GEHEEL UW HART OP GOD
Als er druk komt, krijgen sommigen vrees, niet zozeer voor de vijand of voor mensen als zodanig, doch wegens de economische toestand in de wereld. Zulke personen zijn bang dat zij misschien hun baan of bezit kwijtraken, of misschien zelfs wel in de gevangenis komen en daardoor niet meer voor hun gezin kunnen zorgen. Iemand die God werkelijk toegewijd dient, zal echter de weg van opdracht aan zijn hemelse Meester volgen. Hij zal erop rekenen dat God voor de belangen van zijn getrouwe dienstknecht zorg draagt.
De apostel Paulus volgde deze loopbaan van geloof. Voordat hij een christen werd, had hij veel wereldse voordelen. Hij liet deze echter schieten. Hij zei: „Maar alles wat winst voor mij was, heb ik ter wille van de Christus als verlies beschouwd. Ja, wat dat aangaat, ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen en in eendracht met hem gevonden worde, niet mijn eigen rechtvaardigheid hebbend, die voortvloeit uit de wet, maar die welke door middel van geloof in Christus is.” — Fil. 3:7-9.
Iemand leeft dus niet werkelijk als een aan God opgedragen christen als hij om de dingen heendraait of een handelwijze volgt die „halfslachtig” of naar hij denkt net binnen de grens van gehoorzaamheid aan God is. Indien hij de prijs van leven wil verwerven, dient hij hetzelfde te doen als Paulus, die schreef: „Daarom is de wijze waarop ik hardloop, niet onzeker; de wijze waarop ik mijn slagen richt, is dusdanig dat ik niet in de lucht sla; maar ik ben hard voor mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden.” — 1 Kor. 9:26, 27.
Als iemand zo recht door zee en oprecht handelt, zal hij gelukkig zijn. Dan zal zijn „vooruitgang aan allen openbaar . . . zijn” en degenen die hem kennen, zullen kunnen zeggen: „Hij leeft werkelijk als een aan God opgedragen christen.” — 1 Tim. 4:15.