-
„De tafel der demonen” contra „de tafel van Jehovah”De Wachttoren 1956 | 1 maart
-
-
deel hebben aan de offers welke de natiën dezer wereld (met inbegrip van de christenheid) in onze eeuw aan de vele afgoden van allerlei soort brengen.
38. Hoe kunnen wij op huichelachtige wijze deel hebben aan de symbolen van het avondmaal des Heren en waartoe zou het leiden wanneer wij Jehovah zouden prikkelen?
38 Gij die het avondmaal des Heren viert, ’gij kunt niet terzelfder tijd de beker van Jehovah en de beker der demonen drinken; gij kunt niet aan „de tafel van Jehovah” en aan de tafel der demonen deel hebben.’ Dit zegt de apostel Paulus. „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen. Want . . . welke gemeenschap [koi·no·niʹa] heeft licht met duisternis? . . . En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden? Want wij zijn de tempel van de levende God” (2 Kor. 6:14-16, NW). Tracht gij uw liefde, uw toewijding, uw aanbidding en uw dienst tussen Jehovah God en de demonen te verdelen, dan handelt gij huichelachtig wanneer gij het avondmaal des Heren bijwoont en van de symbolen gebruikt. Daardoor zoudt gij voorwenden dat gij deelgenootschap met de God des lichts had, terwijl gij er in werkelijkheid in het geheel niet naar handelt. Gij bedriegt u zelf. Gij handelt huichelachtig. Gij ’wandelt in de duisternis, liegt en beoefent de waarheid niet.’ Gij ’prikkelt Jehovah tot naijver,’ want „hij is een God die exclusieve toewijding eist.” Hij zal geen verdeelde liefde aanvaarden (Ex. 34:14, NW). Hem aldus te prikkelen, leidt tot ernstige gevolgen. Waarom? Want, zoals Paulus vraagt, „wij zijn toch niet sterker dan hij, niet waar?” (1 Kor. 10:22, NW) Neen, stellig niet. Wij bezitten derhalve niets waarmede wij de vernietiging kunnen tegenhouden welke hij over ons brengt omdat wij hem tot naijver hebben geprikkeld. — Ps. 78:58-64.
-
-
„Eén lichaam” van deelhebbersDe Wachttoren 1956 | 1 maart
-
-
„Eén lichaam” van deelhebbers
1. Hoe dienen zij die van het avondmaal des Heren gebruiken, Jehovah te aanbidden en te dienen, en op welk ’ene lichaam’ doelt Paulus wanneer hij dit betoogt?
DEZE christelijke geestelijke Israëlieten, die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, dienen Jehovah persoonlijk en als gemeente op onverdeelde wijze te aanbidden en te dienen. Daarom zegt de apostel tot hen, nadat hij over de beker en het brood van het avondmaal des Heren heeft gesproken: „Omdat er één brood is, zijn wij, hoewel velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan [eten van] dat ene bood” (1 Kor. 10:17, NW). Op welk lichaam doelt Paulus hier met de woorden „één lichaam”? Niet op het persoonlijke, vleselijke lichaam van Jezus, dat zinnebeeldig wordt voorgesteld door het brood van ongezuurd deeg. Maar op de gehele gemeente van geestelijke Israëlieten, wier geestelijke Hoofd Jezus Christus is. Later wordt er in deze zelfde brief van Paulus over deze gemeente, die onder Christus staat, gesproken als Christus’ lichaam: „Gij nu zijt het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk leden. En God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst.” — 1 Kor. 12:27, 28, NW.
2. Op welk feit duidde Jezus door slechts één brood bij het avondmaal te gebruiken, en waarom deelt Jehovah niet in het ’ene lichaam’ waarvan Paulus gewag maakt?
2 In de eerste drie hoofdstukken van deze brief toont Paulus aan dat de gemeente, Christus’ lichaam, niet verdeeld dient te zijn in haar denken en handelen. Ze moet daarom onverdeeld zijn in haar standpunt ten opzichte van het avondmaal des Heren en ten opzichte van al wat een lid van de gemeente op grond hiervan moet zijn en doen. Wanneer alle leden aan het avondmaal des Heren deel hebben, dienen zij elkaar trouw te blijven en één lichaam te zijn. Toen Jezus het avondmaal des Heren instelde, gebruikte hij slechts één brood, waarmede hij te kennen gaf dat zij die van het brood of Jezus’ vleselijke lichaam gebruiken, slechts „één lichaam” zijn onder hem, hun Hoofd. De geestelijke Israëlieten, die in het nieuwe verbond zijn opgenomen en van het
-