„Eén lichaam” van deelhebbers
1. Hoe dienen zij die van het avondmaal des Heren gebruiken, Jehovah te aanbidden en te dienen, en op welk ’ene lichaam’ doelt Paulus wanneer hij dit betoogt?
DEZE christelijke geestelijke Israëlieten, die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, dienen Jehovah persoonlijk en als gemeente op onverdeelde wijze te aanbidden en te dienen. Daarom zegt de apostel tot hen, nadat hij over de beker en het brood van het avondmaal des Heren heeft gesproken: „Omdat er één brood is, zijn wij, hoewel velen, één lichaam, want wij hebben allen deel aan [eten van] dat ene bood” (1 Kor. 10:17, NW). Op welk lichaam doelt Paulus hier met de woorden „één lichaam”? Niet op het persoonlijke, vleselijke lichaam van Jezus, dat zinnebeeldig wordt voorgesteld door het brood van ongezuurd deeg. Maar op de gehele gemeente van geestelijke Israëlieten, wier geestelijke Hoofd Jezus Christus is. Later wordt er in deze zelfde brief van Paulus over deze gemeente, die onder Christus staat, gesproken als Christus’ lichaam: „Gij nu zijt het lichaam van Christus, en ieder afzonderlijk leden. En God heeft de respectieve personen in de gemeente geplaatst.” — 1 Kor. 12:27, 28, NW.
2. Op welk feit duidde Jezus door slechts één brood bij het avondmaal te gebruiken, en waarom deelt Jehovah niet in het ’ene lichaam’ waarvan Paulus gewag maakt?
2 In de eerste drie hoofdstukken van deze brief toont Paulus aan dat de gemeente, Christus’ lichaam, niet verdeeld dient te zijn in haar denken en handelen. Ze moet daarom onverdeeld zijn in haar standpunt ten opzichte van het avondmaal des Heren en ten opzichte van al wat een lid van de gemeente op grond hiervan moet zijn en doen. Wanneer alle leden aan het avondmaal des Heren deel hebben, dienen zij elkaar trouw te blijven en één lichaam te zijn. Toen Jezus het avondmaal des Heren instelde, gebruikte hij slechts één brood, waarmede hij te kennen gaf dat zij die van het brood of Jezus’ vleselijke lichaam gebruiken, slechts „één lichaam” zijn onder hem, hun Hoofd. De geestelijke Israëlieten, die in het nieuwe verbond zijn opgenomen en van het ene ongezuurde brood gebruiken, nuttigen gezamenlijk een maaltijd. Hierdoor beelden zij af dat zij „één lichaam” vormen, dat zij deel hebben aan dezelfde voordelen en voorrechten en van dezelfde geestelijke tafel eten. Ongeacht hun aantal zijn zij toch „één lichaam,” want zij „hebben allen deel aan [eten van] dat ene brood.” Jehovah God deelt niet met hen in dit ’ene lichaam,’ omdat hij er geen lid van is. Jezus Christus is er het Hoofd van, maar hij staat onder Jehovah. ’God is het hoofd van de Christus’ (1 Kor. 11:3, NW). Als Hoofd heeft Jehovah het offer van Jezus aanvaard.
3. (a) Door welke handeling wordt aangeduid dat zij allen „één lichaam” zijn? (b) Wat hebben zij van God ontvangen wanneer zij deel hebben aan Christus’ vlees en bloed, en tot welke verdere voorrechten is dit een springplank geweest?
3 Het ene ongezuurde brood stelt niet zinnebeeldig dit ’ene lichaam’ onder Jezus voor. Het brood is een zinnebeeldige voorstelling van het menselijke lichaam dat Jezus heeft geofferd. Dat allen die van dat brood eten „één lichaam,” „Christus’ lichaam,” zijn, wordt te kennen gegeven doordat zij er gezamenlijk van gebruiken. Doordat zij aan het vlees en bloed van Jezus Christus deel hebben, zijn zij allen door God gerechtvaardigd of rechtvaardig verklaard. Doch in het vlees gerechtvaardigd te worden, is niet het einde van de aangelegenheid. Dat wil zeggen, de zaak is daarmee nog niet afgedaan, omdat zij met een speciaal doel werden gerechtvaardigd of rechtvaardig verklaard. Waartoe dan? Opdat deze rechtvaardig verklaring als een springplank zou dienen zodat zij met Christus geofferd kunnen worden en Jehovah God hen daarna tot zijn geestelijke kinderen kan verwekken, een „heilige natie, een volk dat tot een speciaal bezit is,” dat is opgenomen in een nieuw verbond met hem (Rom. 5:1, 2, 9; 8:15-17; Jak. 1:18; 1 Petr. 2:9). Vervolgens heeft Jehovah God hen als zijn geestelijke kinderen, die een hoop op hemels leven hebben, met zijn geest gezalfd ten einde hen leden van Christus’ lichaam te maken. Hierdoor heeft hij hen opgenomen in het verbond voor het hemelse koninkrijk, waarvan Jezus vlak na het avondmaal des Heren gewag maakte en waarover hij tot zijn getrouwe apostelen zeide: „Gíj zijt . . . in mijn beproevingen steeds bij mij gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zitten ten einde de twaalf stammen Israëls te oordelen.” — Luk. 22:28-30, NW.
4. Door welke twee dingen zijn zij geheiligd, en wat laten zij weten doordat zij deel hebben aan het avondmaal des Heren?
4 Wij kunnen dus beseffen hoe noodzakelijk het is dat zij thans door geloof zijn gerechtvaardigd of rechtvaardig verklaard. Zij zijn „eens voor altijd door de offerande van het lichaam van Jezus Christus geheiligd.” Allen hechten zij grote waarde aan het ’bloed van het verbond waardoor zij werden geheiligd’ (Hebr. 10:10, 29, NW). Dit geven zij zinnebeeldig te kennen wanneer zij aan het brood en de wijnbeker deel hebben. Doordat zij gezamenlijk aan het avondmaal des Heren deelnemen, laten zij weten dat zij exclusief, als één geheiligd lichaam, onder Jezus Christus, het Hoofd staan. Zij moeten hun heiliging handhaven. — 1 Thess. 4:3, 7.
5. Waarom moeten zij in verband met hun verantwoordelijkheden gedachtig zijn aan Jezus in het vlees?
5 Als één verenigd, geheiligd lichaam erkennen zij derhalve dat zij niet alleen gezamenlijk bepaalde voorrechten genieten, maar dat zij ook bepaalde verantwoordelijkheden hebben. En in dit opzicht moeten zij gedachtig zijn aan Jezus’ loopbaan in het vlees. Hij is niet als de ongehoorzame ’zonen Gods’ in de dagen van Noach, van de hemel naar de aarde gekomen om de genietingen van het vlees te smaken, om zich in het bestaan in het vlees te verheugen (Gen. 6:1, 4; 1 Petr. 3:19, 20). Hij werd uit een vrouw geboren en vlees gemaakt opdat hij dat vlees op een bijzondere wijze in Jehovah’s dienst zou gebruiken. Hij heeft in dat lichaam geleden en er de martelpaal van smaad mee getorst, waardoor hij ons die in het vlees zijn, een model heeft nagelaten. In dat lichaam verrichtte hij Jehovah’s aardse werk, terwijl hij het zelfs in water liet dopen en er daarna het goede nieuws van Gods koninkrijk mee predikte. Hij bood het aan als een offer, en daarom werd zijn lichaam niet in de Gehenna geworpen maar in een nieuw, ongebruikt herinneringsgraf gelegd (Luk. 23:53; Jes. 53:9). Zij die van hem voordelen ontvangen, moeten in zijn voetstappen treden.
6, 7. Wat moet derhalve het geval zijn met betrekking tot hun sterfelijke lichaam, en hoe moeten zij het allen als één lichaam waardig blijven van het avondmaal des Heren te gebruiken?
6 Zij die aan het avondmaal des Heren deel hebben, moeten evenals de Here Jezus Jehovah God dienen. Hun sterfelijke lichaam moet door zijn geest welke in hen woont, levend gemaakt worden (Rom. 8:10, NW). Zij moeten gehoor geven aan het verzoek: ’Biedt uw lichaam aan als een levend, heilig en aanvaardbaar offer voor God, een heilige dienst met uw vermogen om te redeneren’ (Rom. 12:1, NW). In Jehovah’s dienst moeten zij hun leven als een offer afleggen en aldus hun aardse leven ten volle gebruiken, maar tevens moeten zij net als Christus leven. Paulus zegt: „Wij verduren steeds overal in ons lichaam de dodelijke behandeling welke aan Jezus werd gegeven, opdat het leven van Jezus ook in ons lichaam zichtbaar gemaakt moge worden. . . . opdat het leven van Jezus ook in ons sterfelijke vlees zichtbaar gemaakt moge worden” (2 Kor. 4:10, 11, NW). Het sterfelijke lichaam van hen die van het avondmaal des Heren gebruiken, moet niet worden bezoedeld met immoraliteit. Tot hen zegt Paulus: „Het lichaam is niet voor hoererij, maar voor de Heer, en de Heer is voor het lichaam. Weet gij niet dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik de leden van de Christus dan wegnemen en ze tot leden van een hoer maken? Dat nooit! . . . Ook behoort gij u zelf niet toe, want gij werdt met een prijs gekocht. Verheerlijkt God dan toch vooral in ulieder lichaam.” — 1 Kor. 6:13, 15, 19, 20, NW.
7 Ons lichaam is een gebrandmerkte slaaf van Jezus (Gal. 6:17, NW). Wij stellen ons lichaam niet in dienst van het demonisme, want Satan de Duivel is het hoofd van die religie. Maar Jezus Christus is het Hoofd van zijn lichaam, de gemeente. Dit lichaam is niet tot verdeeldheid, niet tot rassenhaat, noch tot nationalisme geroepen, maar tot vrede en eenheid (Kol. 3:15; Ef. 2:14-18). Het moet zuiver worden gehouden van het zuurdeeg van boosaardigheid en goddeloosheid en verenigd blijven als „één lichaam,” dat waardig is op het avondmaal des Heren op symbolische wijze en elke dag vol geloof van het ’ene brood’ te eten.
8. Waarom moeten zij gedachtig zijn aan Christus’ bloed en eveneens aan de speciale verantwoordelijkheden welke op hen zijn komen te rusten, wanneer zij uit de wijnbeker drinken?
8 Wanneer de lichaamsleden uit de wijnbeker drinken, moeten zij gedachtig zijn aan Christus’ bloed, want daardoor hebben zij vergeving van zonden ontvangen, wat tot hun rechtvaardigmaking heeft geleid, en zijn zij in het nieuwe verbond opgenomen. Daarom hebben zij speciale verantwoordelijkheden gekregen, en doordat zij van de wijn in de beker drinken, welke beker een afbeelding is van de „beker van Jehovah,” wensen zij te kennen te geven dat zij deze verantwoordelijkheden op zich nemen. Dat wil zeggen, zij moeten ’dienaren van een nieuw verbond’ zijn en de doeleinden van dat verbond nastreven (2 Kor. 3:6, NW). Zij zijn een „koninklijke priesterschap” geworden en zijn geestelijke priesters van God en onderpriesters van Jezus Christus, de Hogepriester. Dit houdt in dat zij God de „geestelijke offers” van lof en goede werken brengen. Ook de dood, het sterven van een offerandelijke dood gelijk Jezus, een delen in zijn lijden en een zich onderwerpen aan een dood gelijk de zijne om Jehovah’s universele soevereiniteit te rechtvaardigen. Het houdt in dat zij als priester niets te doen hebben met de „tafel der demonen” en de „beker der demonen” maar dat zij exclusief zijn toegewijd aan Jehovah, zijn aanbidding de allereerste plaats in hun leven toekennen, de kennis van hem op hun lippen bewaren en als zijn boodschapper dienen, ten einde velen van ongerechtigheid af te keren en tot Zijn aanbidding te leiden (1 Petr. 2:5, 9; Fil. 3:9-11; Mal. 2:6, 7). Er staat geschreven dat zij Satan de Duivel zullen overwinnen „wegens het bloed des Lams en wegens het woord van hun getuigenis.” — Openb. 12:11, NW.
WANNEER EN HOE HET TE VIEREN
9. In welk opzicht is het avondmaal, wat de viering betreft, niet gelijk de doop?
9 De viering van het avondmaal des Heren kan men niet met de doop vergelijken. De waterdoop wordt slechts eenmaal aan het begin van iemands christelijke loopbaan toegediend, ten einde in het openbaar te symboliseren dat een persoon zich door bemiddeling van Christus aan God heeft opgedragen. Maar bij de instelling van het avondmaal des Heren zeide Jezus over de viering er van: „Blijft dit ter mijner gedachtenis doen.” — Luk. 22:19, NW.
10. Waarom moet het geregeld worden gevierd, en welke beschrijving gaf Paulus van het avondmaal des Heren ter bevestiging hiervan?
10 Het moet geregeld worden gevierd opdat zij die het vieren, hem in gedachten houden en er aan worden herinnerd welke plaats hij bij hen moet innemen. Paulus legt de nadruk op het vereiste het geregeld te vieren. Toen Paulus aan de gemeente van God te Korinthe vertelde dat zij het niet op de juiste wijze vierden, zeide hij: „Wanneer gij derhalve op één plaats bijeenkomt, kunt gij het avondmaal des Heren niet eten. . . . Hierin prijs ik u niet. Want wat ik van de Heer heb ontvangen, heb ik u ook overgegeven, dat de Here Jezus in de nacht waarin hij zou worden overgeleverd, een brood nam, en, na gedankt te hebben, brak hij het en zeide: ’Dit betekent mijn lichaam dat ten behoeve van u is. Blijft dit ter mijner gedachtenis doen.’ Evenzo deed hij ook ten aanzien van de beker, nadat hij het avondmaal had gebruikt, en hij zei: ’Deze beker betekent het nieuwe verbond krachtens mijn bloed. Blijft dit ter mijner gedachtenis doen, zo vaak als gij hem drinkt.’ Want zo vaak als gij dit brood eet en deze beker drinkt, blijft gij de dood des Heren bekendmaken, totdat hij komt.” — 1 Kor. 11:20-26, NW.
11. Tot wanneer moesten zij hem aldus gedenken, en hoe wordt hierdoor aangetoond voor wie deze viering was bedoeld?
11 Het was in het bijzonder noodzakelijk dat zij het feest ter gedachtenis van de dood van de Here Jezus zouden vieren, wanneer hij niet in het vlees in hun midden zou zijn, totdat hij zou wederkomen om hen tot zich in de hemel op te nemen. En daar hij zijn „andere schapen” pas na zijn wederkomst zou beginnen bijeen te vergaderen, kunnen wij inzien dat het avondmaal des Heren voor Jezus’ „kleine kudde” was bedoeld, voor de gemeente, „zijn lichaam,” van 144.000 leden. — Joh. 10:16; Matth. 25:31, 32.
12. Hoe vaak moet het jaarlijks worden gebruikt, en hoe vaak is het tot nu toe gebruikt?
12 Hoe vaak moet het worden gevierd? Jezus gaf dit te kennen door het avondmaal des Heren op de avond van het pascha, en dat was volgens de bijbelse kalender op de 14de nisan, in te stellen en vervolgens tot zijn discipelen te zeggen het te blijven vieren. Dat wil zeggen, op dezelfde datum als waarop het pascha werd gehouden en dat werd slechts eens per jaar gevierd. Het is zeer passend het jaarlijks op die tijd te vieren, daar Jezus op die dag zijn letterlijke lichaam aan de martelpaal offerde en zijn levensbloed van het nieuwe verbond, waardoor zonden worden vergeven, vergoot. Op die dag was ’de Heer gestorven,’ en op die datum moest zijn dood door het avondmaal des Heren herdacht worden en aldus zijn persoonlijke dood bekendgemaakt worden. Maar hoewel het slechts eens per jaar op de avond van de 14de nisan wordt gegeten, is het gedurende de negentien eeuwen van het leven van de christelijke gemeente tot nu toe „vaak” gegeten. En daarom zal het dit jaar op maandagavond, 26 maart 1956, tussen zonsondergang en middernacht, worden genuttigd door het overblijfsel van de leden van „Christus’ lichaam.” Te beginnen met 14 nisan, in het jaar 33 n. Chr., is dus het avondmaal des Heren tot nu toe 1923 maal genuttigd, en er worden voorbereidingen getroffen het dit jaar eveneens te doen.
13, 14. Hoe is het overblijfsel van zijn volgelingen zelfs sedert 1914 en ook in 1918 afwezig van hem geweest?
13 Maar waarom hield na oktober 1914 het nuttigen van het avondmaal niet op, want toen kwam de Here Jezus toch aan Jehovah’s rechterhand tot zijn hemelse koninkrijk? Waarom werd er op zijn laatst niet mee opgehouden nadat Jehovah God in het voorjaar van 1918 vergezeld van Jezus Christus als zijn „boodschapper des verbonds,” tot zijn geestelijke tempel was gekomen? — Matth. 25:31; Mal. 3:1.
14 Welnu, bij geen van beide gebeurtenissen nam Jezus Christus zijn volgelingen op uit de toestand waarin ze in het vlees verkeerden, en bracht hun in zijn persoonlijke tegenwoordigheid. Hij liet hen in het vlees en daarom waren zij nog steeds „van de Heer afwezig.” Hierover zegt Paulus tot hen: „Wij weten dat wij, wanneer ons aardse huis, deze tent, teniet gedaan zou worden, een gebouw van God zullen hebben, een huis niet met handen gemaakt, eeuwig in de hemelen. Want in deze woning zuchten wij inderdaad en verlangen er vurig naar de voor ons bestemde hemelse aan te doen, zodat wij, nadat wij ze werkelijk hebben aangedaan, niet naakt bevonden worden. . . . dat wij, hoewel wij ons tehuis in het lichaam hebben, van de Heer afwezig zijn, want wij wandelen door geloof, niet door aanschouwen. Maar wij hebben goede moed en scheppen er veeleer behagen in afwezig te geraken uit het lichaam en bij de Heer te gaan wonen. Daarom stellen wij het ons ook ten doel dat wij, hetzij wij ons tehuis bij hem hebben hetzij wij van hem afwezig zijn, aanvaardbaar voor hem mogen zijn.” — 2 Kor. 5:1-3, 6-9, NW.
15. Wat zullen zij blijven vieren om ’aanvaardbaar voor hem te zijn,’ en tot wanneer?
15 Hoewel het overblijfsel nog steeds van hem afwezig is ten gevolge van hun vlees, trachten zij echter „aanvaardbaar voor hem” te zijn door het hun gegeven gebod te gehoorzamen, het avondmaal des Heren te nuttigen ter gedachtenis van hem van wie zij afwezig zijn. Wanneer zij in deze zin nog steeds van hem afwezig zijn, is hij van dit standpunt uit bezien, nog niet voor hen gekomen en heeft hij een loutere herdenking nog niet doen overgaan in een werkelijk aanschouwen van hem en in een werkelijk tegenwoordig zijn met hem in de hemel. Het overblijfsel van „zijn lichaam” moet, zelfs nadat zij Armageddon hebben overleefd, het avondmaal des Heren op aarde blijven eten totdat zij worden verheerlijkt.
16. Wat dient iemands geestesgesteldheid te zijn wanneer hij het avondmaal des Heren gaat vieren, en wat zeide Paulus hierover tot de Korinthiërs?
16 Wanneer zij 14 nisan of 26 maart aanstaande, 1956, na zonsondergang, bijeenkomen om het avondmaal des Heren te vieren, dienen zij de juiste geestesgesteldheid en de juiste hartewaardering te bezitten ten einde het op een de gelegenheid waardige wijze te houden, waarbij zij de betekenis van het avondmaal des Heren naar volle waarde schatten. Paulus gaf de zorgeloze, gedachteloze en egocentrische Korinthiërs in dit opzicht raad, zeggende: „Al wie dientengevolge onwaardig het brood eet en de beker des Heren drinkt, zal aan het lichaam en het bloed des Heren schuldig zijn. Laat iemand eerst in zijn eigen geest overtuigd zijn nadat hij zich nauwkeurig heeft onderzocht, en laat hem aldus van het brood eten en van de beker drinken. Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tegen zich zelf een oordeel, wanneer hij het lichaam niet onderscheidt. Daarom zijn er velen onder u zwak en krank, en vrij velen slapen in de [geestelijke] dood. Maar wanneer wij zouden onderscheiden wat wij zelf zijn, zouden wij niet worden geoordeeld. Wanneer wij echter worden geoordeeld, worden wij door Jehovah streng onderricht, opdat wij niet met de wereld zullen worden veroordeeld. Daarom, mijn broeders, wanneer gij bijeenkomt om het te eten, wacht op elkander. Wanneer iemand honger heeft, laat hem [eerst] thuis eten, opdat gij niet [op één plaats] tot een oordeel [met de wereld] zult bijeenkomen.” — 1 Kor. 11:27-34, NW.
17. Waarom moet het avondmaal des Heren gescheiden worden gehouden van gewone maaltijden, ook al stelde Jezus vlak na het pascha het avondmaal in en gebruikte hij hiervoor dezelfde tafel?
17 Het is waar dat Jezus het avondmaal des Heren instelde nadat zij aan dezelfde tafel het pascha hadden genuttigd. Maar dat was te wijten aan de omstandigheden en het verband dat er tussen de twee dingen bestond. Wij mogen echter niet in de gemeentelijke vergaderplaats gezamenlijk een gewone maaltijd gebruiken ten einde ons aan spijs en drank te verzadigen, en daarna als een soort hoogtepunt van het eten en drinken het avondmaal des Heren vieren. Het avondmaal des Heren moet gescheiden worden gehouden van de gewone avondmaaltijd. Want wanneer wij op het door hem ingestelde avondmaal van het brood en de beker gebruiken, geven wij hier zinnebeeldig mede te kennen dat wij deel hebben aan de geestelijke voordelen, in het geval van het overblijfsel het ontvangen van eeuwig hemels leven. Op waardige wijze moeten zij de gelegenheid en de symbolen, het brood en de beker, behandelen. Er op onwaardige wijze van te gebruiken, is erger dan er in het geheel niet van te gebruiken, want wanneer iemand er op onwaardige, oneerbiedige wijze deel aan heeft, haalt hij zich Gods veroordeling op de hals en dat betekent met de wereld te moeten sterven.
18. Waarom drinkt en eet iemand een oordeel tegen zich zelf wanneer hij „het lichaam niet onderscheidt,” en wat dient dus iemand te doen die door Jehovah streng wordt onderricht?
18 Hoe dat zo? Omdat hij nu, hoewel hij de Heer eens heeft gekend, niet langer ’het lichaam onderscheidt’ dat de Heer heeft geofferd. Hij zegt met andere woorden: ’Jehovah’s tafel is verachtelijk,’ en daarom is het offer er op niet zonder gebreken, niet volmaakt: ’Jehovah’s tafel is ontreinigd’ (Mal. 1:7, 12). Het vertoont heel veel overeenkomst met de „schuldige” handeling van de ontrouwen die ’de Zoon van God voor zich zelf opnieuw aan de paal nagelen en hem blootstellen aan openbare schande’ en die ’de Zoon van God met voeten hebben getreden en die het bloed van het verbond waardoor zij werden geheiligd, van gewone waarde hebben geacht.’ Hij volgt dus een handelwijze waardoor hij schuldig bevonden zal worden en in aanmerking zal komen voor een veel zwaardere straf dan welke degene ontving die het oude wetsverbond had geschonden. Hij volgt een handelwijze welke een dood tot gevolg heeft waaruit hij niet meer bevrijd kan worden omdat er geen slachtoffer voor opzettelijke zonde is. Hij zal zich zelf blootstellen aan Jehovah’s „vurige naijver waardoor zij die tegenstaan, verteerd zullen worden” (Hebr. 6:4-8; 10:26-31, NW). Hij trekke daarom voordeel van het terechtwijzende, strenge onderricht hetwelk Jehovah hem geeft. Hij onderscheide wat hij zelf is en hervorme zich. Indien hij heeft gedwaald, dient hij toch het gebod te gehoorzamen en het avondmaal des Heren te gebruiken, doch hij zal eveneens het geofferde lichaam van de Heer onderscheiden en vergeving voor zijn zonde vragen. Deze viering sterke hem vervolgens zodat hij gedurende het komende jaar nauwkeuriger in Christus’ voetstappen treedt.
19. Wat dient de „grote schare” uit alle natiën te onderscheiden wanneer zij bijeenkomen om het avondmaal des Heren te vieren, en hoe zullen zij uit de viering de grootste zegen ontvangen?
19 Alleen het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten, die als leden van Christus’ lichaam in het nieuwe verbond zijn opgenomen, kunnen thans aan het avondmaal des Heren deel hebben. De „grote schare” aanbidders van Jehovah, die uit alle natiën, volken, stammen en tongen zijn gekomen, kan evenwel aanwezig zijn om het gade te slaan. Zij zijn opgegaan naar de verheven ’berg van Jehovah, tot het huis van de God Jakobs,’ en wanneer zij nu naar het avondmaal des Heren komen, dienen zij te onderscheiden dat zij in de zinnebeeldige tegenwoordigheid van de „tafel van Jehovah” en van de „beker van Jehovah” komen (Openb. 7:9; Jes. 2:2, 3). Zij dienen het te laten weten dat zij de „tafel der demonen” mijden en Jehovah hun exclusieve toewijding schenken en dat zij belijden dat de enige weg waarop zij Jehovah kunnen naderen, door bemiddeling van het offer van zijn grote Hogepriester, de Here Jezus Christus, is, en dit doen zij door bij deze herdenking aanwezig te zijn. Wanneer zij dit doen, zal er harmonie bestaan tussen hen en het overblijfsel van hen die deel hebben en zullen zij met hen worden verenigd tot „één kudde” onder Jehovah’s ene Juiste Herder (Joh. 10:14-16, NW). Tezamen met hen zullen zij zich verheugen in de grootse zegen welke uit het vieren van het avondmaal des Heren voortvloeit, en zij zullen de „tafel van Jehovah” eerbaar noemen en Christus’ offer er op, onbezoedeld en een eer voor het altaar, dit alles tot eer en verheerlijking van de enige levende en waarachtige God, Jehovah.