Liefde tot uitdrukking gebracht
„Nu blijven deze drie dingen: geloof, hoop, liefde; maar de voornaamste van deze is de liefde.” — 1 Kor. 13:13, Een Rooms-Kath. Vert. van 1717.
1. Wat verwacht God van ons en waarvoor zijn wij dan geschikt?
JEHOVA God is de bron van liefde. Als Schepper begiftigde hij zijn met verstand begaafde schepselen met die wonderbaarlijke hoedanigheid welke „liefde” heet. Zonder liefde zou de volmaakte mens niet naar Gods beeld en gelijkenis zijn geschapen. De grote onzichtbare vijand van de mens, Gods goddeloze tegenstander, Satan de Duivel genaamd, heeft duizenden jaren ijverig getracht, deze goddelijke hoedanigheid in het hart van de mensen te verderven en te niet te doen. Hij heeft getracht alle mensen er toe te brengen, God te haten of hem met een huichelachtige liefde lief te hebben. Alleen God, de Bron, kan in het hart van de mens weer reine liefde doen ontvlammen of aankweken. Hij zelf toont ons door zijn voorbeeld aan, wat liefde is, zodat zij die zich nu aan hem hebben gewijd, terecht zeggen: „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft” (1 Joh. 4:19). Hij verwacht van ons niet, dat wij verwonderlijk wijs zijn; hij verwacht van ons niet, dat wij lichamelijk sterk en machtig zijn; hij verwacht van ons in onze onvolmaaktheid niet, dat wij nauwkeurig aan de eisen der gerechtigheid voldoen en nooit zondigen. Maar wel verwacht hij van ons, dat wij met een rein hart liefde betrachten. Dit is van het allergrootste belang, wanneer wij ons geschikt willen tonen voor het eeuwige leven in zijn rechtvaardige nieuwe wereld.
2. Hoe en aan wie werden gaven geschonken? Wat was ook nodig?
2 Gods geest is zijn onzichtbare werkzame kracht, zijn energie, die hij gebruikt om zijn wil en voornemen ten uitvoer te brengen. Met deze geest doet hij vele dingen die voor de mens zelfs in deze twintigste eeuw wonderbaarlijk zijn. In de eerste eeuw legde Jehova God door middel van zijn heilige geest zijn kracht op hen die volgelingen van zijn geliefde Zoon Jezus Christus werden. Door die geest verleende hij hun in een ogenblik verscheidene gaven, die zelfs door deze electroneneeuw niet nogmaals kunnen worden teweeggebracht. Er waren gaven die de macht verleenden zieken en kreupelen te genezen, ja, zelfs doden tot het leven op te wekken; gaven die de macht verleenden te profeteren of speciale inlichtingen en kennis te verschaffen; gaven om in een vreemde taal te spreken en talen te vertolken. Deze gaven werden geschonken aan hen die in Jehova God en Jezus Christus geloofden. Zij hadden hun leven aan God gewijd om hem te dienen zoals zijn Zoon het hun had getoond, en God nam hen door middel van het slachtoffer en de gerechtigheid van zijn Zoon aan. Door de twaalf apostelen van zijn Zoon Jezus Christus werden hun wonderbaarlijke gaven verleend. Deze gaven werden gebruikt om te bewijzen, dat het Christendom van de levende en waarachtige God afkomstig was en de weg vormde om het eeuwige leven te verkrijgen. Een Christen in die tijd kon echter enige of al deze gaven van de geest bezitten, maar toch zou dat op zich zelf hem niet het eeuwige leven waarborgen. Hij moest die gaven op een juiste wijze gebruiken, dat wil zeggen, met een juiste beweegreden. Bij het gebruik van de gaven moest hij de boven al noodzakelijke hoedanigheid liefde betrachten en aankweken. Anders zou het gebruik van zijn geestelijke gaven en het verrichten van opmerkenswaardige daden voor hem bij God geen gewicht in de schaal leggen. Hij zou dan niets zijn en niets bereiken. Alleen liefde kon iets van hem maken. Wat is dan liefde, dat wil zeggen, niet wat wereldse mensen liefde noemen, maar dat wat Jehova God „liefde” noemt?
3. Hoe moet liefde worden omschreven, en waarom is deze hoedanigheid belangrijk?
3 Buiten het woordenboek om is liefde wel omschreven als de „volmaakte uitdrukking van onzelfzuchtigheid”. Liefde moet beslist onzelfzuchtig zijn, zij moet echter niet negatief, maar positief zijn. Zij moet tot uitdrukking komen en zich niet inhouden wanneer er iets goeds gedaan moet worden. Hoewel de liefde onzelfzuchtig niets voor zich zelf zoekt, moet zij toch actief de verheerlijking van God, de Schepper, en het eeuwige welzijn van zijn andere schepselen zoeken. Wanneer dit niet gebeurt, dan is het geen volmaakte liefde. Liefde is derhalve de ons geschonken hoedanigheid die tot uitdrukking komt in onze onverbreekbare verknochtheid aan Jehova God en zijn Theocratische organisatie, in onze onzelfzuchtige daden tegenover anderen en in onze actieve belangstelling voor het eeuwige welzijn van andere schepselen. Zij kan het best worden omschreven door te vertellen hoe zij werkt, en wanneer wij dit weten, kunnen wij afmeten, of onze woorden, daden en houding liefderijk zijn. Wij moeten deze hoedanigheid dagelijks, voortdurend aankweken, wanneer wij gaarne willen bewijzen, dat wij het waard zijn dat God ons de gave van het eeuwige leven schenkt. Liefde is voor dat leven het allerbelangrijkste. Elke soort van zelfzucht draagt niet tot het leven bij. Dit wordt bewezen doordat de zelfzucht de wereld ten slotte te gronde richt en de dood van alle mensen dreigt te veroorzaken. Op de lange duur kon het ook niet anders dan hierop uitlopen. Alleen Gods liefde zal de mensen van goede wil redden.
4. Welke invloed heeft het ware Christendom in dit verband op ons?
4 Het dertiende hoofdstuk van Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs is beroemd wegens de daarin voorkomende beschrijving van de wijze waarop ware liefde wel en niet werkzaam is. In de eerste verzen van dit vermaarde hoofdstuk noemt de apostel een aantal gaven des geestes, namelijk, talen, profetie, begrip van alle verborgenheden en alle kennis, en geloof. Doch hij verzekert ons snel, dat het bezit van deze gaven ons niet blijvend van nut zal zijn, wanneer wij geen liefde bezitten. Het Christendom is niet eenvoudig een harteloos, wonderdoend stelsel dat de mensen door ontzagwekkende wonderen met de organisatie verbonden houdt. Het veroorzaakt een verandering in het leven, doordat het ons in de hoedanigheid waardoor God zich bij zijn handelingen met de mensheid het meest heeft onderscheiden, op God gelijkend maakt. Het heeft niet met een blote lippendienst lief. Het uit niet slechts zoetklinkende niets-inhoudende woorden als „Ik heb u lief”, en laat het dan daarbij. Wij spreken niet alleen een koud woord; neen, wanneer wij iemand werkelijk liefhebben, dan zal dit actief tot uitdrukking komen. Liefde gaat gepaard met handelingen, kracht, er is iets in wat van de liefhebbende tot het geliefde voorwerp uitgaat. Wanneer wij iets uit liefde geven, dan gaat dit gepaard met een onzelfzuchtig gevoel, met welwillendheid, met toewijding, met een warme genegenheid. Wanneer wij ons zelf in liefde geven, dan bestaat er een grotere waarschijnlijkheid dat er iets als antwoord hierop wordt gegeven. Deze goddelijke eigenschap maakt het leven waard geleefd te worden, en wanneer wij ze ontwikkelen, dan worden wij iets in de ogen van God, onze Levengever. Laten wij daarom eens zien, wat de apostel onder Zijn inspiratie over liefde heeft gezegd.
5. Waarvan is de liefde een vrucht en hoe wordt liefde verkregen en volmaakt?
5 Wanneer wij onderzoeken hoe de liefde zich te allen tijde, zowel in de eerste als in deze twintigste eeuw, moet gedragen, dan zien wij, dat zij in ons leven datgene voortbrengt wat de apostel Paulus elders de vrucht van Gods geest noemt. Let eens op deze vruchten, zoals de apostel die in Galaten 5:22, 23 beschrijft met de woorden: „De vrucht des geestes is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid [vriendelijkheid], goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid [zelfbeheersing]. Tegen de zodanigen is de wet niet.” Daar datgene waarin liefde tot uitdrukking komt, overeenstemt met de vruchten van de geest, volgt hieruit, dat wij Gods geest moeten bezitten om te kunnen liefhebben. Zijn onzichtbare werkzame kracht moet op ons inwerken en door middel van ons werken. Hierover kan geen twijfel bestaan, want ons wordt nadrukkelijk verteld: „Gods liefde [is] in onze harten . . . uitgestort door den heiligen geest, die ons is geschonken” (Rom. 5:5, Leidse Vert.). Doch laten wij er aan denken, dat deze hoedanigheid geen wonderbaarlijke gave van de geest is, zoals de talen, profetieën, vertalingen, genezingen, enz. Wij kunnen God derhalve niet bidden, ons plotseling daarmede te vervullen, en dan verwachten dat zij ons in een ogenblik in haar volledige volmaaktheid zal vervullen. Liefde is een „vrucht” van de geest, hetgeen betekent, dat wij die goddelijke hoedanigheid zullen bezitten, wanneer wij zijn geest hebben. Wij kunnen ze echter verliezen, wanneer wij niet tegen de ingeboren zelfzucht waken die Satan weer in ons zou willen aanwakkeren. Daarom moeten wij de liefde aankweken, zodat zij in ons blijft en tot volmaaktheid groeit. Wij kunnen stellig verwachten, zonder hierin te worden teleurgesteld, dat wij er meer van zullen bezitten, wanneer wij om meer van Gods geest bidden, in de wens dat in ons leven de vruchten hiervan tot uitdrukking komen.
GEDULDIG, GOEDERTIEREN, EDELMOEDIG
6, 7. Op welke wijze is de liefde lankmoedig, zoals door God wordt aangetoond en van ons wordt geëist?
6 Wanneer wij nu in gedachten houden wat de vruchten van de geest zijn, zien wij dat Gods geest zich in liefde openbaart, zoals de apostel zegt: „De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen” (1 Kor. 13:4, Nw. Vert.). Wij kunnen verwachten dat Gods geest ons tot een handelwijze zal aansporen die gelijkt op de zijne en die hij gebiedt. Sedert de val van de mens in zonde en dood is God lankmoedig jegens ons geweest en het doel hiervan is de eeuwige redding van alle rechtgeaarde mensen geweest. Wanneer hij niet zo lankmoedig en gewillig was geweest, ons zo geduldig te verdragen, zou geen van ons zich thans op de weg der redding bevinden. Wij kunnen zijn lankmoedigheid en geduld beschouwen als iets wat niet alleen onze redding betekent, maar ook de redding voor anderen die nog zullen luisteren voordat zijn tijd voor lankmoedigheid ten einde is (2 Petr. 3:15). Hij verwacht dat ook anderen zich de gelegenheid tot redding die zijn geduld biedt, ten nutte zullen maken.
7 God is hierin ons voorbeeld, en daarom zullen wij, wanneer wij liefde bezitten, ook lankmoedig en geduldig zijn en verwachten dat er in de handelwijze van anderen verbetering zal komen naarmate hun kennis groter wordt en zij op meer dingen gaan letten. Wij zijn bereid een heleboel van hen te verdragen, omdat wij hun definitieve redding op het oog hebben en hen in die richting behulpzaam willen zijn. Wij vergeten niet, hoe lankmoedig en geduldig God met ons is geweest en wij willen tegenover anderen net als hij zijn. Daarom houden wij ons in bedwang en wachten op een ander. Wanneer hij op de rechte weg niet zo snel vooruitgaat als het volgens ons behoort, wel, dan zal de liefde ons helpen geduldig te zijn. Wanneer hij in het huis waarin wij wonen, niet alles zo doet als wij het zouden wensen, dan verdragen wij dit en wachten op de tijd waarin er een verandering ten goede zal komen. Wij eisen niet, wij dringen hem niet onze wil op. En als mensen de waarheid niet zo snel vatten als wij hen daartoe aanzetten, als zij bij het leren kennen van de waarheid niet zo snel vorderingen maken als wij wel zouden willen, blijven wij hen, naar ons vermogen, toch met de waarheid dienen. Liefde maakt ons lankmoedig, geduldig met hen. Zij helpt ons juist te handelen.
8. Tegenover wie moet de liefde vriendelijk zijn, en dit niettegenstaande wat?
8 Liefde is vriendelijk, en vriendelijkheid of goedertierenheid behoort tot de vruchten van Gods geest. Er is genoeg gelegenheid dit te betrachten, want nu en dan moet zij zowel tegenover onze Christelijke broeders en zusters als tegenover buitenstaanders tot uitdrukking komen. Waarom zou de apostel zijn broeders en zusters anders schrijven: „Weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend, zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft”? (Ef. 4:32, Nw. Vert.) Met zulk een hartetoestand beschouwen wij onze broeders en zusters welwillend en vriendelijk. Wij denken er aan, dat zij nog steeds in het onvolmaakte, tot zonde neigende vlees vertoeven, net als wij en wij kunnen van hen niet meer verlangen dan God van ons verlangt. Laten wij ons er niet aan storen wanneer zij onze vriendelijkheid jegens hen op het ogenblik niet waarderen. God is ook vriendelijk tegenover de ondankbaren en zelfs tegenover de bozen. Wanneer wij zijn kinderen zijn, zullen wij dezelfde karaktertrek tonen als hij (Luk. 6:35). Ja, wij tonen onze dankbaarheid jegens God en geven gehoor aan zijn oproep tot redding, doch zelfs dan kunnen wij geen volmaakte werken der gerechtigheid doen, waarmede wij redding zouden kunnen verdienen. Daarom moest hij ons goedertieren, barmhartig behandelen; anders zouden wij door zijn gerechtigheid worden vernietigd. Welk een gevoel spreekt er uit de geïnspireerde woorden die tot ons zeggen: „Maar toen de goedertierenheid [vriendelijkheid] en mensenliefde van onzen Heiland en God verscheen, heeft Hij, niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming [barmhartigheid] ons gered”! „Opdat Hij zou betonen in de toekomende eeuwen den uitnemenden rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid [vriendelijkheid] over ons in Christus Jezus.” — Titus 3:4, 5, Nw. Vert., Luther; Ef. 2:7, King James Vert.
9. Welke invloed dient vriendelijkheid op ons te hebben? doch hoe zouden wij Gods vriendelijkheid kunnen misbruiken?
9 Wanneer wij er op letten hoe de wijze waarop de mensen worden behandeld, van invloed op hen is, zien wij dat ruwheid er toe leidt, dat de meesten hard en verbitterd worden. Doch vriendelijkheid en goedertierenheid, vooral wanneer koude gerechtigheid of een met gelijke munt betalen een andere behandeling zou eisen, leidt er toe degene die wij zo behandelen, zacht te stemmen. Het verwarmt en trekt aan, en hierdoor worden wij, wanneer wij berouw hebben over onze zonden en de wens koesteren dat ze ons door middel van het zoenoffer van zijn Zoon worden vergeven, tot God getrokken. Wanneer wij van zijn goedertieren regeling horen en toch in wereldsgezindheid en ongehoorzaamheid aan hem voortgaan, maken wij misbruik van hem. Wij zouden het te ver kunnen drijven en aldus zou het doel van zijn regeling bij ons niet worden bereikt. Wij doen er goed aan te letten op de volgende aan ons gerichte vragen: „Beeldt gij u in, o mensch, die oordeelt degenen die zulke dingen doen en ze zelf doet! dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? Of veracht gij den rijkdom Zijner goedertierenheid [vriendelijkheid] en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierenheid [vriendelijkheid] Gods u tot bekeering wil leiden?” (Rom. 2:3, 4, Bakels, Herz. Stand. Vert.) Aangezien Gods liefde zich jegens ons op deze wijze openbaart, volgen wij hem slechts na, wanneer wij tegenover anderen vriendelijk in plaats van ongeduldig en ruw zijn.
10. Hoe zullen wij er in slagen zodanig met elkander op te trekken, dat het voordeel voor ons afwerpt?
10 Toen de apostel de jongeman Timotheüs, die een opziener van een gemeente was, vertelde wat hij moest doen, onderrichtte hij hem, vriendelijk te zijn op een wijze die voor een ieder passend was, namelijk: „Word niet heftig tegen een ouden man, maar vermaan hem als een vader; doe het jonge mannen als broeders, oude vrouwen als moeders, jonge vrouwen als zusters, in alle reinheid. Houd als weduwen in ere, wie waarlijk weduwen zijn” (1 Tim. 5:1-3, Nw. Vert.). Wanneer tussen de leden van een gezin ware genegenheid bestaat, dan behandelen zij elkander goedertieren, vriendelijk, attent. Zo dienen wij in een Christelijke gemeente met elkander om te gaan, met sommigen met dezelfde eerbied en vriendelijkheid alsof zij onze vaders waren, met sommigen alsof zij onze moeders waren, met anderen als met onze natuurlijke broeders en met weer anderen als met onze natuurlijke zusters. Het kan zijn dat wij voortdurend in een nauw contact met elkander komen te staan, laten wij zeggen, in een Bethelhuis van het Wachttoren Genootschap, of in een zendings- of pioniershuis, of in een Bijkantoor of een georganiseerde gemeente van Christenen. Doch zulk een intieme omgang en vertrouwelijkheid moet geen minachting voor elkander tot gevolg hebben. Neen: wij moeten elkander met attente genegenheid behandelen, wanneer wij gezamenlijk en eensgezind in Gods dienst vooruit willen komen. Wanneer wij lankmoedig, geduldig, goedertieren en vriendelijk zijn, en niet veeleisend en ruw, dan zullen wij met degenen die om ons heen zijn, zeer goed kunnen opschieten. Mogelijk dat de anderen met zich zelf enige moeilijkheden hebben om met ons in vrede te leven, doch wij zullen moeite doen, met hen in vrede te leven. Die handelwijze zal voordeel voor ons afwerpen en ten slotte de zaak gemakkelijker voor ons maken.
11. Waarover is de liefde niet afgunstig, en waarom niet?
11 Liefde is edelmoedig. Zij is niet afgunstig, want afgunst is geen vrucht van de geest, doch een werk van ons verdorven vlees. „De werken des vleses nu zijn openbaar; welke zijn overspel, hoererij, onreinigheid, ontuchtigheid, afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen, en dergelijke; van dewelke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen doen het Koninkrijk Gods niet zullen beërven” (Gal. 5:19-21). Gods koninkrijk is een rijk van liefde. Daarin is geen plaats voor afgunst. De liefde is tevreden, wanneer God in zijn organisatie personen plaatst waar hij wil. Zij is niet ontevreden wegens de positie, toestand of bezittingen van iemand anders, en omdat zij ze voor zich zelf begeert. Zij is niet van streek omdat de ander ze heeft en omdat ze het gevoel heeft dat de ander ze niet verdient en niet op zijn plaats is. Die zelfzuchtige trek begon bij Gods voornaamste tegenstander, Satan de Duivel, en daarmee verdween al zijn liefde voor God. Hij misgunde God diens positie en hij wenste hem gelijk te zijn, niet in liefde doch in zijn hoge plaats en autoriteit. De liefde volgt Gods aartsvijand niet na.
NIET SNOEVEND, OPGEBLAZEN
12, 13. Op welke manieren praalt de liefde niet?
12 Iemand kan in de dienst van God werkelijk iets tot stand gebracht hebben. Hij mag een prijzenswaardig dienstbericht hebben. Hij mag prachtige talenten bezitten en in Gods organisatie van Zijn volk een belangrijke positie bekleden. Wanneer hij echter liefde bezit, zal hij niet snoeven of bluffen. „De liefde praalt niet” (1 Kor. 13:4, Nw. Vert.). Zij tracht geen bijval en bewondering van schepselen te gewinnen. Zij stelt zich voor de anderen in een familie, een huis of een Christelijke groep niet op een voetstuk en zij praat niet pocherig over zich zelf. Iemand die liefde bezit, vertelt anderen niet de hoge dunk die hij van zich zelf heeft en hij tracht andere mensen op wie hij wellicht afgunstig is of voor wie hij minachting heeft, niet naar beneden te halen. Hij zal niet snoeven omdat een ander is te kort geschoten en hij nu zelf in de plaats van gunst van de verliezer is gekomen. Hij zal veeleer voorzichtig en bevreesd zijn, opdat ook hij niet te kort schiete (Rom. 11:18). Wanneer wij snoeven, kunnen wij enkele anderen er wellicht toe brengen te denken dat wij werkelijk zo groot zijn als wij beweren, maar wanneer wij liefde bezitten, zullen wij niet over onze verdiensten snoeven. Ongeacht hoe opgetogen en uitgelaten wij ook over onze talenten of prestaties mogen zijn, wij zullen er voor zorgen, dat wij die vrucht van de geest openbaren welke matigheid of zelfbeheersing heet. Zo zullen wij alle neigingen tot opsnijden en snoeven onderdrukken.
13 Iemand die liefde bezit, zal niet snoeven over menselijke leiders die door anderen worden gevolgd en verafgood (Ps. 97:7). Wanneer wij zelfvertrouwen bezitten en zeker van ons zelf zijn, zullen wij niet snoevend praten over hetgeen wij morgen of bij ons nieuwe werk zullen doen. Wij zullen ons bedwingen, daar wij inzien dat wij niet weten wat de volgende dag zal brengen, en daarom zullen wij zeggen: „Indien de Here wil” (Spr. 27:1; Luk. 12:19; Jak. 4:13-16). Wanneer wij dan toch roemen, zullen wij in Jehova God roemen, die zijn werk door middel van ons en door de kracht van zijn geest volbrengt. „In God roemen wij den gansen dag, en Uw Naam zullen wij loven in eeuwigheid” (Ps. 44:9). Dit zal op alle nederige mensen die ons horen, de beste uitwerking hebben: „Mijn ziel zal zich beroemen in den HERE [Jehova]; de zachtmoedigen zullen het horen en verblijd zijn.” — Ps. 34:3.
14, 15. Op welke wijze is de liefde niet opgeblazen over de persoon zelf of over anderen, en waarom niet?
14 Nog een manier waarop de liefde iemand beveiligt en tot het juiste gedrag leidt, is, dat zij „niet opgeblazen” is. Gij zult nooit zien dat de liefde zich iets verbeeldt, met iets geurt, veel vertoon maakt of aanmatigend optreedt. De oorzaak voor zulk een verkeerd gedrag ligt in de geest; deze is opgeblazen. Wanneer de geest in zulk een toestand geraakt, gaat de eigenaar zich zelf belangrijk vinden. Daar hij zich te gewichtig voelt, is hij geneigd aanmatigend te worden en van anderen meer te eisen dan hij behoort. Zulk een gedrag verraadt een vleselijk gezinde geest, niet Gods geest (Kol. 2:18). Wanneer een Christen tracht een nieuw mens te zijn en liefde te tonen, zal hij zich met nederigheid des geestes bekleden. Met deze geestesgesteldheid zal hij zich wijselijk verootmoedigen en anderen uitnemender achten dan zich zelf (Kol. 3:12; Fil. 2:3). Hij zal dit in het belang van de eenheid van Gods volk doen. Hij zal de neiging opgeblazen te worden, die een grotere kennis met zich brengt, weerstaan, en in plaats daarvan trachten anderen op te bouwen. Hij weet dat God mensen die opgeblazen zijn van trots, niet verhoogt, doch hen vernedert en de nederigen van geest verhoogt (Ef. 4:1-3; 1 Petr. 5:5). Hoewel iemand wellicht niet opgeblazen is over zich zelf, kan hij wel opgeblazen zijn voor een bepaalde leider en tegen een andere.
15 De apostel Paulus wist, dat enkelen in Korinthe zulk een zelfzuchtige houding hadden aangenomen, en hij trachtte dit te bedwingen, niet alleen omdat sommigen opgeblazen waren ten gunste van iemand anders en derhalve tegen Paulus, maar omdat dit zelfzuchtig was en tot onenigheid leidde. Hij lichtte toe hoe hij en Apollos geen leiders waren, doch dienaren van de ware Leider Jezus Christus, en voegde er dan aan toe: „Dit, broeders, heb ik op mijzelf en Apollos overgebracht [toegepast] om uwentwil, opdat gij uit ons voorbeeld zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich voor den een en tegen den ander opblaze. Doch sommigen hebben zich opgeblazen, in den waan, dat ik niet tot u komen zou; maar spoedig zal ik tot u komen, zo de Here wil. Dan zal ik mij vergewissen, niet van het woord dier opgeblazenen, maar van hun kracht” (1 Kor. 4:6, 18, 19,. Nw. Vert.). Geen wonder dat de apostel, toen hij te Korinthe kwam, bevreesd was dat hij onder de zogenaamde Christenen opgeblazenheid, aanmatiging, inbeelding en alle verdeeldheid en wanorde zou vinden die door zulk een opgeblazen geestesgesteldheid kan worden voortgebracht. Deze stand van zaken kwam niet overeen met liefde, want liefde veroorzaakt vrede en eenheid. Zij houdt de Christenen bijeen en noopt hen samen te werken en de gemeenschappelijke vijand, niet elkander te bestrijden. Zij is een volmaakte band tussen Christus’ volgelingen, en daarom doet Paulus een beroep op hen, zich boven alles daarmede te bekleden. „En boven dit alles doet aan de liefde, die alles in volmaakte harmonie samenbindt.” — Kol. 3:14, Herz. Stand. Vert.
NIET ONGEMANIERD, ZELFZUCHTIG, VERSTOORD, HAATDRAGEND
16, 17. Op welke wijze ’gedraagt de liefde zich niet onhebbelijk’?
16 Paulus zegt, zijn beschrijving van de wijze waarop deze goddelijke hoedanigheid tot uitdrukking komt, voortzettend: „De liefde . . . gedraagt zich niet onhebbelijk, zij zoekt zichzelf niet, zij verbittert niet, zij rekent het kwade niet toe.” — 1 Kor. 13:4, 5, De Kath. Bijbel.
17 Wij zouden dus zeggen, dat zij in geen enkel opzicht ongemanierd is. Wanneer mensen zich op sexueel gebied misdragen, doen zij iets wat onhebbelijk of onbetamelijk is en op de lange duur zullen zij stellig voor al hun schendingen van de natuurlijke wet moeten boeten. Op grond van Paulus’ verslag moeten wij erkennen, dat er in de oorspronkelijke Christelijke gemeente tot op zekere hoogte sexuele misstanden bestonden, en de apostel protesteerde er tegen. Doch wij behoeven ons op sexueel gebied niet te misdragen of onzedelijkheden te bedrijven, voordat wij ons tegenover onze broeders of zusters, of tegenover buitenstaanders onbetamelijk gedragen. Wij zouden grof kunnen zijn, brutaal, plat, onbeschoft, onbeleefd, en dat zou stellig niet liefderijk jegens anderen zijn, nietwaar? Op de bijeenkomsten der gemeente en ook na de bijeenkomsten zal de liefde ons er toe aandrijven, ons betamelijk en behulpzaam te gedragen. Tijdens de bijeenkomsten zullen wij het vermijden storingen te veroorzaken of lawaai te maken en aldus anderen te verhinderen, het volle voordeel te trekken uit hetgeen er wordt gezegd of gedemonstreerd. Wij zullen niet trachten alle blikken tot ons te trekken door de aandacht op ons zelf te vestigen en de gedachten en aandacht van de broeders en zusters af te leiden van degene die de vergadering leidt of degene die met recht in zijn plaats spreekt. „Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden” en dat betekent op de bijeenkomsten der gemeente en door de leden van die gemeente. Laten dezen ordelijk en eerbiedig een aandeel hebben aan de vergadering, vragen beantwoorden of, wanneer het hun beurt is, een lezing houden of deelnemen aan een demonstratie, zodat de bijeenkomst een ieder volledig tot nut zal zijn en de tijd goed wordt besteed. — 1 Kor. 14:40, Nw. Vert.
18. Als leden waarvan zullen wij elkander behandelen? en waarom?
18 Wij zullen dus tegenover niemand grof of onbeleefd zijn, ook niet tegenover de zwakste of minst aantrekkelijke onder ons. Wij zullen tegenover elkander zijn als de leden van ons menselijke lichaam. Geen lid van ons lichaam behandelt een ander lid met opzet beledigend of smadend. „Veeleer zijn die leden van het lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk, en juist die delen van het lichaam, welke wij minder in ere houden, bekleden wij meer eervol, en onze minder edele leden worden met groter eer behandeld, doch onze edele leden hebben dat niet nodig. God heeft evenwel het lichaam zó samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zorgen” (1 Kor. 12:22-25, Nw. Vert.). Wanneer wij elkander aldus behandelen, zullen wij er voor zorgen dat een ieder zich onder ons op zijn gemak gevoelt. Een iegelijk die een smet op onze gemeente zou kunnen zijn, haar in verlegenheid zou kunnen brengen of beschaamd zou kunnen maken, zullen wij genadig bedekken, opdat buitenstaanders zich niet zullen stoten. Wij wensen eervol jegens allen, als in helder daglicht te wandelen, met niets waarover wij ons zouden behoeven te schamen. Wij wensen eerbaar in de ogen van buitenstaanders te wandelen (Rom. 13:13; 1 Thess. 4:12). Deze goddelijke hoedanigheid wekt bij ons de wens op te handelen zoals het behoort.
19, 20. Op welke wijze ’zoekt de liefde zich zelf niet’, hoewel dit toch tot eigen voordeel leidt?
19 Daar de liefde zich zelf niet zoekt, is zij „niet zelfzuchtig” (Van Veldhuizen). Paulus spreekt zich derhalve niet tegen, wanneer hij in Filippenzen 2:4 zegt: „Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is” en in 1 Korinthe 10:24: „Niemand zoeke dat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke dat des anderen is.” Wanneer de liefde onzelfzuchtig is, is zij niet altijd of alleen op haar eigen welzijn bedacht, maar ook op het welzijn en de stichting van anderen. Zij wenst dat anderen de prijs van het leven verwerven en thans zowel de geestelijke zegeningen als de stoffelijke goede dingen genieten die God tegenwoordig schenkt aan hen die hem dienen. De liefde is dus niet alleen maar op eigen voordeel bedacht, doch evenzeer op dat van haar naaste. Wanneer een ieder dit op zich zelf van toepassing brengt, ongeacht waar hij zich bevindt, waar hij werkt, of bij welke Christelijke groep hij aanwezig is, dan zal hij in dit opzicht van liefde blijk geven. Hij zal gelukkig zijn. Hij zal beter van het leven genieten, en de liefde welke hij tegenover anderen betoont, zal door anderen worden beantwoord doordat zij ten aanzien van hem van diezelfde hoedanigheid blijk geven.
20 Hij zal niet zelfzuchtig op zijn rechten staan of zijn eigen handelwijze willen doordrijven. De liefde doet dat niet. Soms kunnen wij het gevoel hebben dat onze handelwijze beter is of dat wij bepaalde rechten hebben. Er kunnen regels en voorschriften zijn die voor alle betrokkenen een leidraad zijn en die geven ons inderdaad zekere rechten. De liefde kan de rechten die zij volgens deze regels en voorschriften heeft, echter ter zijde schuiven, ten einde vriendelijk te zijn en het voortbestaan van een vriendschap en een vreedzame verhouding niet te bemoeilijken. Waarom zouden wij onze handelwijze willen doordrijven, wanneer die voor anderen wellicht een hindernis vormt? Waarom zouden wij ons niet aanpassen aan de plaatselijke gewoonte, wanneer dit een hulp betekent voor hen met wie men samen is? Wanneer er geen beginsel der gerechtigheid bij betrokken was, trachtte Paulus bij zijn zendingswerk een ieder die naar de waarheid zocht, te behagen, en hij vertelt ons dit. Hij zegt niet: ’Ik tracht iedereen zover te krijgen dat zij mij behagen.’ Neen, hij zocht niet zijn voordeel, maar dat van zijn toehoorders, en hij zeide: „Ik ben iedereen alles geworden, om althans enkelen van hen te redden. En ik doe het alles ter wille van het goede nieuws, opdat ik te zamen met de overigen in de zegeningen er van mag delen” (1 Kor. 9:22, 23, Een Amer. Vert.). Hij had het goede nieuws, de boodschap des levens, en dit bracht hij de wereld. Ten einde de mensen van verschillende nationaliteiten derhalve niet te verhinderen de boodschap te aanvaarden, stelde hij zijn eigen handelwijze en rechten vol liefde op de achtergrond en trachtte zijn toehoorders te behagen. Daardoor kon hij hen beter helpen de boodschap te aanvaarden. Wanneer hij aldus liefde betoonde, zou hij zelf niet verworpen worden nadat hij tot zovele anderen had gepredikt. Liefde is ons werkelijk van nut, zelfs als wij ter wille van anderen niet onze handelwijze volgen of afstand doen van onze persoonlijke rechten.
21, 22. (a) Op welke wijze ’wordt de liefde niet verbitterd’, en waarom niet? (b) Op welke wijze ’denkt de liefde’, zoals in het geval van Paulus en Barnabas ’geen kwaad’?
21 Daar de liefde de vrucht van de geest die matigheid of zelfbeheersing heet, voortbrengt, ’wordt zij niet verbitterd’. Zij is niet lichtgeraakt en wordt niet toornig. Zij laat zich niet door woedeuitbarstingen meeslepen. Galaten 5:19, 20 zegt, dat de toorn een van de werken van het gevallen vlees is. Ouders zullen er derhalve tegen waken, ongehoorzame kinderen in een vlaag van woede of heftige toorn te bestraffen en uit te barsten in bedreigingen, het ongehoorzame kind „de benen te zullen breken!” Wanneer wij door toorn of ergernis uit ons evenwicht zijn geraakt, zijn wij niet goed in staat rechtvaardig of barmhartig te handelen en Gods wil te doen. Wij zullen eerder liefdeloos zijn en liefdeloos handelen. Wanneer wij een grote mate van Gods geest bezitten, dan zal dit ons helpen niet zo snel toornig te worden, opdat wij er niet toe worden gedreven iets te doen wat verkeerd is. Zijn geest zal ons helpen die aangename vrucht der zachtmoedigheid af zachtaardigheid voort te brengen. Hij zal ons helpen de eerbied en toegenegenheid van anderen te behouden en niet te veroorzaken dat zij ons gaan vrezen en zich niet meer vrij en ongedwongen uitspreken. Hij zal ons helpen vriendschapsbetrekkingen en aangename verhoudingen te laten bestaan. Eenmaal kwam het tussen Paulus en zijn medezendeling tot een heftige toornaanval. Barnabas stond er op, dat zijn neef Johannes Markus met hen beiden op de voorgenomen zendingsreis meeging, doch Paulus stond er op, een betrouwbaardere man mede te nemen. De twist tussen Paulus en Barnabas liep zo hoog, dat zij uit elkaar gingen en ieder zijn eigen weg in Jehova’s dienst vervolgde. Wie bij deze gelegenheid te kort schoot in liefde, mag de lezer aan de hand van het bericht in Handelingen 15:36-41 zelf vaststellen; doch alleen door liefde werd de breuk tussen de beide zendelingen later hersteld.
22 Indien Paulus en Barnabas haatdragend waren geweest, dan zou de breuk niet zijn hersteld. Doch toen zij van elkander gescheiden waren, kwam de liefde hun te hulp, want zij „rekent het kwade niet toe”. Het is niet zo, dat zij zich beledigd gevoelt en dan die belediging in gedachten houdt als iets wat ter bestemder tijd moet worden geregeld, terwijl tot op dat moment tussen de beledigde en de belediger geen goede verhouding kan bestaan. Zij is niet toornig op iemand en neemt dus geen wraak op hem, waardoor de verhouding tot het uiterste gespannen wordt. Het is soms zo gemakkelijk een ander kwade beweegredenen toe te schrijven, doch de liefde zal dat niet op onjuiste gronden doen. Zij zal een ander geen laaghartigheid toeschrijven en hem niet van verkeerde bedoelingen beschuldigen, doch zij zal geneigd zijn, van anderen iets door de vingers te zien en van anderen redelijke verontschuldigingen te aanvaarden. Zij zal in twijfelgevallen ten gunste van de ander besluiten. Door deze handelwijze kan een Christen in sommige gevallen worden misleid, doch wanneer hij om zulk een reden wordt misleid, zal hij niet werkelijk worden benadeeld, want bij deze ervaring heeft hij in ieder geval vorderingen gemaakt in het aankweken van liefde.
GENEIGD TOT GERECHTIGHEID EN WAARHEID
23, 24. Op welke manieren ’verblijdt de liefde zich niet in de ongerechtigheid’?
23 Zowel binnen als buiten de Christenheid heerst allerlei ongerechtigheid en de tegenstand tegen de waarheid neemt toe. Doch de liefde heeft hierin geen aandeel. Zij „verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich in de waarheid” (1 Kor. 13:6). In de strijd tussen het verkeerde en het goede schaart zij zich altijd aan de zijde van het goede. Satan de Duivel verblijdt zich in ongerechtigheid en onrechtvaardigheid, evenals dat grote stelsel der georganiseerde religie hetwelk de „mens der zonde” vormt. Met de liefde is dit echter niet het geval. Zij schept geen behagen in enige soort van ongerechtigheid, zelfs niet tegenover onze vijanden en vervolgers. Wij zouden soms onze lippen smalend kunnen optrekken en zeggen: ’O, ik hoop dat die vent krijgt wat hem toekomt.’ Die „vent” heeft inderdaad iets verkeerds gedaan en hij verdient straf; daarover bestaat geen twijfel. Doch ware liefde zal zich niet verheugen over een of ander misbruik van de gerechtigheid, een of andere ongerechtigheid, tegenover de kwaaddoener. Wij bevinden ons niet in Gods organisatie om de mensen met ongerechtigheid te bestrijden. Dat betekent niet, dat aan de gerechtigheid niet de hand moet worden gehouden, en wanneer Jehova God over zijn vijanden vergelding laat komen, zullen wij zijn gerechtigheid erkennen. Gerechtigheid kan echter worden getemperd door barmhartigheid.
24 Wanneer wij inzien dat God tegenover ons die berouw hebben, zo heeft gehandeld, zullen wij ons niet verkneuteren over een kastijding die als een straf over anderen komt. Wij zullen liever zien dat de gekastijde de juistheid er van inziet en zijn handelwijze betert. Wij zullen niet naar de gekastijde toegaan en zeggen: ’Dit had niet moeten gebeuren. Hij had niet zo tot jou moeten praten of jou zo moeten behandelen.’ Indien de gekastijde het verdiende en indien de wijze van kastijden Schriftuurlijk was, laat hij er zich dan tot zijn welzijn in schikken. Begin niet met hem mee te snikken en tegelijkertijd aanmerkingen te maken en te kijven op de persoon die gemachtigd was de overtreder terecht te wijzen. Het zou onrechtvaardig zijn zo te handelen en de liefde zal dit niet doen en in de gekastijde niet het gevoel scheppen dat hij onrechtvaardig is behandeld. Veronderstel eens dat ons onrecht is aangedaan. De liefde zal nu eerder onrecht lijden dan de voorschriften van de Here God schenden en anderen onrecht aandoen. Hierop komt het betoog van de apostel over rechtszaken tussen leden van Gods organisatie neer: „Het is op zich zelf reeds een nederlaag voor u, dat gij rechtszaken onder elkander hebt. Waarom lijdt gij niet liever onrecht? waarom laat gij u niet liever tekort doen? Maar neen zelf doet gij onrecht en zelf doet gij tekort, en nog wel aan broeders” (1 Kor. 6:7, 8, Brouwer). De rechtszaak moge rechtvaardig zijn geweest, maar zij heeft Gods organisatie op een oneervolle wijze voor de ogen van het publiek gebracht. Liefde verblijdt zich niet in ongerechtigheid en onrechtvaardigheid wanneer zij onrecht lijdt, want haar geest is vervuld met onzelfzuchtige overwegingen.
25, 26. Waarin verblijdt de liefde zich, en hoe en voor hoelang?
25 Een van de vruchten van de geest is blijdschap en daarom is de liefde vol blijdschap (Gal. 5:22). Waarin vindt zij dan haar blijdschap? Wel, in de waarheid, in recht. Daarom verblijdt zij zich in Jehova, omdat hij de levende en waarachtige God, de eeuwige Bron van waarheid is. Zij verlangt er naar, de waarheid van Gods geschreven Woord en voornemen te leren kennen. Wanneer zij de waarheid onderscheidt, verblijdt zij zich, ook al werpt de waarheid vroegere verklaringen die wij hebben gedaan of vroegere geloofsovertuigingen die wij hebben gehad, omver. Ten einde een aandeel te hebben aan de rechtvaardiging van Jehova’s naam, woord en souvereiniteit, zal de liefde de leugens blootleggen die Satan de Duivel en zijn gunstelingen tegen Jehova en zijn Christus hebben uitgedacht. Zij heeft geen omgang met de religieuze leiders, die beweren dat zij God vertegenwoordigen en die toch religieuze leugens over Hem verbreiden en tegen de waarheid strijden en trachten deze te onderdrukken en de verbreiding er van te verhinderen. — Rom. 1:18.
26 Daar de liefde de waarheid gaarne bezit en vasthoudt, beproeft zij alle dingen die haar worden geprofeteerd en gepredikt, doch zij behoudt slechts datgene wat goed is. Zij zal niet boosaardig een tegen een ander gerichte leugen overnemen of tegen een ander een leugen in elkaar zetten die is gebaseerd op een bewijs dat uit het verband der omstandigheden is afgeleid. Wanneer de waarheid echter aan het licht wordt gebracht en wordt gesproken en wanneer zij dan iemand anders kwetst en hij er voor wordt gekastijd, zullen wij ons toch over die waarheid verheugen. Wij kunnen Gods Woord en voornemen niet veranderen en evenmin zal God zijn Woord en voornemen naar ons plooien. Wij moeten ons plooien of ons veranderen, zodat wij in volledige overeenstemming zijn met zijn Woord en voornemen. Wanneer wij de liefde bezitten die van hem afkomstig is, zullen wij er naar verlangen zo te handelen. Wanneer wij dit doen, zullen wij ons er stellig over verheugen dat wij leven, want met het leven hebben wij de liefde, bezitten wij de waarheid en bevinden wij ons aan de juiste zijde. De waarheid zal eeuwig blijven bestaan en daarom zal de liefde altijd oorzaak tot blijdschap hebben. Ter rechtvaardiging van Jehova’s universele souvereiniteit zal het goede binnenkort overal over het verkeerde zegevieren, wat ons nog meer reden tot blijdschap zal schenken.
STERK, VOL VERTROUWEN, VOL HOOP
27, 28. Op welke wijze ’bedekt de liefde alle dingen’, en waarom in deze tijd?
27 Hoe zou Satan de Duivel de liefde kunnen doden of te niet doen, daar zij toch, zoals de apostel ten slotte zegt ’alle dingen bedekt, alle dingen gelooft, alle dingen hoopt, alle dingen verdraagt’? (1 Kor. 13:7). Daar de liefde lankmoedig is, zal een Christen die deze hoedanigheid aankweekt, tegenover anderen niet snel iemand aan de kaak stellen die hem onrecht aandoet. Hij zal de regel volgen die door Jezus in Mattheüs 18:15-17 is vastgelegd en hij zal trachten de moeilijkheid met de overtreder zelf in alle stilte op te lossen. Op die wijze brengt hij het nog niet ongedaan gemaakte vergrijp niet eerder voor de vertegenwoordigers der Christelijke gemeente dan wanneer dit zijn laatste toevlucht wordt. En hij doet het alleen dan wanneer het in het belang van de overtreder zal zijn. Wanneer het vergrijp niet te ernstig is, zal hij het in liefde verontschuldigen en er geen ophef over maken. De liefde is in dit opzicht genadig: „zij kan misstappen door de vingers zien” (Eng. Vert. van Weymouth). Zij zal vergrijpen verontschuldigen. Dit betekent niet dat de liefde misdragingen en overtredingen zal bedekken die terecht dienen te worden gerapporteerd aan hen die met gezag zijn bekleed en die er iets van af moeten weten en in het belang van de gehele organisatie maatregelen moeten treffen. De zorg voor het welzijn der velen zal ons er toe brengen dergelijke dingen aan de juiste personen te melden.
28 Iemand die liefde bezit, zorgt er echter voor dat hij een overtreder niet aan openbare schande en minachting prijsgeeft, indien de zaak op een rustige, eenvoudigere wijze kan worden geregeld, welke geen twist en verdeeldheid zal opwekken tussen degenen die in de zaak partij kunnen kiezen. Spreuken 10:12 zegt: „Haat verwekt krakelen; maar de liefde dekt alle overtredingen toe.” Wanneer iemand berouw heeft over zijn zonde, nadat wij in alle stilte zijn aandacht er op hebben gevestigd, en wanneer hij het door hem aangedane onrecht bekent, om vergeving vraagt en de schade herstelt, waarom zouden wij het vergrijp dan aan een ieder bekendmaken? Waarom zouden wij er over kletsen of er brieven over schrijven? De liefde zal dat niet doen. Aldus zal zij laten zien dat zij de overtreding werkelijk heeft vergeven, dat zij, evenals God, de zaak volledig heeft bedekt. Nu wij het einde dezer wereld hebben bereikt, worden wij speciaal vermaand deze vredelievende handelwijze te volgen: „Het einde aller dingen is nabij gekomen. Komt dus tot bezinning en wordt nuchter, opdat gij kunt bidden. Hebt bovenal bestendige liefde jegens elkander, want de liefde bedekt tal van zonden.” — 1 Petr. 4:7, 8, Nw. Vert.
29, 30. Op welke wijze ’gelooft de liefde alle dingen’? Hoe aanvaardt zij ze?
29 Maakt de liefde ons echter lichtgelovig, zodat wij alles aannemen wat iedereen zegt, aangezien de apostel zegt: de Liefde „gelooft alle dingen”? Neen, maar zij brengt ons er toe de waarheid te aanvaarden, ook al klinkt deze vreemder dan een verzinsel of al spot de gehele ongelovige wereld er over. De liefde heeft dus geloof, en geloof is een vrucht van Gods geest. Zij gelooft daarom alles wat God in zijn Woord zegt, hoewel wij het misschien niet kunnen vatten en het misschien onmogelijk klinkt, omdat wij thans alle feiten niet kennen en er geen wetenschappelijke verklaring voor hebben. De liefde beproeft de geesten of geïnspireerde uitspraken en zij gelooft diegene welke in overeenstemming met God zijn, omdat zij in overeenstemming zijn met zijn geschreven Woord. Zij is niet gelijk de Israëlieten buiten Egypte, in de woestijn. De twaalf verspieders die door de profeet Mozes waren uitgezonden, keerden van hun tocht door het Beloofde Land terug. Tien van hen brachten een verkeerd rapport terug over de mogelijkheden, het land van zijn heidense inwoners over te nemen. De Israëlieten geloofden deze meerderheid van de verspieders en werden bevreesd en opstandig. Doch Jozua en Kaleb brachten een waarachtig en getrouw bericht terug en spoorden hen aan op God te vertrouwen en op zijn vermogen hun het land te geven. Gezien het rapport van de meerderheid scheen dit de Israëlieten onmogelijk toe. Daarom weigerden zij Jozua en Kaleb te geloven. Dit bewees dat zij God niet liefhadden, omdat zij weigerden te geloven in zijn vermogen, hun vijanden in het land te onderwerpen en zijn verbond, waarin hij had beloofd hun het land te geven, te vervullen. Zij hadden degenen die de waarheid spraken, niet lief en dientengevolge lieten zij zich de waarheid en het beloofde land ontgaan (Num. 13:1 tot 14:12). De liefde heeft geen ongelovig hart.
30 Natuurlijk neemt zij niet alles aan wat er wordt gepredikt en geprofeteerd, want zij weet dat de vijand Satan de Duivel valse personen in de wereld heeft uitgezonden om de mensheid te misleiden. Zij versterkt Christenen dus zodanig, dat zij niet lichtgelovig zijn, doordat zij hen tot Gods Woord zendt om alles aan deze geïnspireerde, onfeilbare maatstaf der waarheid te toetsen. De liefde verblijdt zich in de waarheid. Zij gelooft alle dingen die in Gods Woord geschreven staan, omdat dit de waarheid is. Wanneer zij niet alle dingen uit dat Woord geloofde, zou zij het niet als de laatste autoriteit voor het vaststellen van hetgeen waarheid is, gebruiken. Toen Paulus in vroeger tijden het Woord tot de oprechte Bereeërs predikte, lieten zij zien dat zij een verstandige soort van liefde bezaten, doordat „zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen, of deze dingen zo waren. Velen dan van hen kwamen tot het geloof” (Hand. 17:11, 12, Nw. Vert.). Tegenwoordig zullen wij dus alles wat door middel van Jehova’s Theocratische organisatie tot ons komt en wat op zijn Woord der waarheid is gebaseerd, vol liefde geloven.
31. Op welke manieren ’hoopt de liefde alle dingen’?
31 Het geloof is de kern of grondslag van datgene wat men hoopt. En evenals de liefde daarom alle dingen gelooft, ’hoopt zij alle dingen’. Deze dingen omvatten alles wat God in zijn Woord heeft beloofd en alles wat in overeenstemming is met hetgeen hij heeft beloofd. Daarom koesteren wij geen valse hoop. In dit opzicht is onze hoop een helm voor ons hoofd of onze geest (1 Thess. 5:8). Wij hebben het bij het rechte eind met hetgeen wij wensen en verwachten, namelijk in de eerste plaats het koninkrijk van God door Christus Jezus, dat Zijn naam en souvereiniteit zal rechtvaardigen en alle mensen van goede wil zal zegenen. Deze hoop zal ons dus nooit teleurstellen en beschamen. Zij geeft ons vertrouwen, zij maakt ons blijde, zij ondersteunt ons. Zij doet ons geduldig op de vruchten wachten, terwijl wij aan het werk blijven en de waarheid prediken. De liefde noopt ons anderen zachtmoedig en eerbiedig de reden voor de hoop die in ons is, te vertellen en zij doet ons het beste hopen voor al die op schapen gelijkende, dierbare mensen die wij vinden en die naar onze boodschap der waarheid luisteren. Wij strijden er tegen ongeduldig met hen te worden, en wensen en verwachten voor hen die zwak in het geloof zijn, het beste (Hebr. 3:6; Rom. 12:12; 1 Petr. 3:15). Aldus bewegen onze verwachtingen ons niet tot zelfzuchtige handelingen, want wij wensen en verwachten slechts datgene waaraan de liefde vol vertrouwen vasthoudt.
32. Op welke wijze ’verdraagt de liefde alle dingen’, en waarom?
32 Aldus gesterkt en gesteund door vreugde, geloof en hoop, ’verdraagt de liefde alle dingen’. Liefde is dus noodzakelijk om onze onkreukbaarheid tegenover Jehova God te bewaren, want de beproeving van onkreukbaarheid jegens hem is volharding. Daar de liefde het onder alle dingen uithoudt, is er niets wat de Duivel kan doen om de deugdelijkheid van onze toewijding en onze getrouwheid tegenover God te beproeven wat de liefde niet zal verdragen, zodat wij trouw aan God blijven. Verdrukking, een grote strijd ten gevolge van bezoekingen, kruisiging, het tegenspreken van zondaren, kastijding van God, verleidingen van de Duivel, moeilijkheden en ontberingen, onrechtvaardig lijden ter wille van het geweten, dit zijn allemaal dingen die de liefde, zoals de Bijbel vermeldt, zal verdragen. Zij is onoverwinlijk. Alleen door de liefde is het mogelijk door middel van Christus van God het eeuwige leven te verkrijgen, want de liefde voldoet aan al Gods eisen. Opdat wij voor altijd liefde tot uitdrukking zullen kunnen brengen, zal God ons de macht van het eeuwige leven schenken.