Degenen die zijn opgewekt identificeren
1. Welk verlangen koesteren wij ten aanzien van de opstanding met betrekking tot onszelf en anderen, en welke verzekering hebben wij dienaangaande?
EEN ieder van ons die wellicht de opstanding zal meemaken, koestert het verlangen zijn geliefde vrienden en familieleden na hun terugkeer uit de dood te herkennen. Wij zouden zelfs graag onszelf willen herkennen. Wij willen liever niet ons herinneringsvermogen verliezen, zodat wij niet weten wie wij zijn. Gods Woord geeft ons de verzekering dat wij elkaar zullen herkennen. De apostel Paulus, die vast in de opstanding geloofde, zei: „Dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben” (1 Kor. 13:12). Aan de hand waarvan zullen wij onszelf en anderen echter kunnen identificeren?
2. Welke praktische vragen rijzen er met het oog op de door de Apostolische Geloofsbelijdenis gegeven uitleg, over de opstandingslichamen?
2 Zal dit mogelijk zijn doordat wij precies hetzelfde lichaam hebben als waarin wij zijn gestorven? In deze zin wordt de zogenaamde Apostolische Geloofsbelijdenis uitgelegd. Zal iemand die is gestorven met een kwaadaardige kanker die zich door zijn lichaam had vertakt, dus in hetzelfde lichaam dat zich in de greep van die kanker bevindt, moeten terugkeren? Zal degene die sterft terwijl zijn lichaam door melaatsheid is verteerd en verschrikkelijk is verminkt, met hetzelfde lichaam dat door die verfoeilijke ziekte is aangetast, moeten terugkomen? Zal de zwangere vrouw die met een ongeboren kind in haar schoot is gestorven, met datzelfde zwangere lichaam uit de dood worden opgewekt en het kind gedurende of na de opstandingsdag ter wereld brengen? Zal degene die door een explosie is getroffen en van wie beide armen en benen zijn afgerukt, zodat hij daarna kunstarmen en -benen heeft moeten gebruiken, alleen maar met een romp zonder ledematen worden opgewekt? Leert Gods Woord de opstanding van hetzelfde lichaam?
3. Welke gevallen kunnen er ten gunste van de opstanding van hetzelfde lichaam worden aangehaald, maar wat gebeurde er met degenen die in zulke gevallen tot het leven werden hersteld?
3 Toen Elia de zoon van de Foenicische vrouw opwekte, heeft hij inderdaad hetzelfde lichaam levend gemaakt. Ook Elisa heeft in het geval van de zoon van de Sunamitische vrouw hetzelfde lichaam opgewekt. Verder heeft ook Jezus hetzelfde lichaam opgewekt in het geval van de zoon van de weduwe van Naïn, van de dochter van Jaïrus en van zijn geliefde vriend Lazarus, die reeds vier dagen dood was. De apostel Petrus wekte hetzelfde lichaam op van de menslievende christelijke vrouw Dorkas uit Joppe en de apostel Paulus wekte hetzelfde lichaam op van Eútychus, die uit een raam dat zich enkele verdiepingen boven de straat bevond, was gevallen. Dezen zijn echter allen weer gestorven, zodat het in hun geval nodig was dat zij in de toekomst opnieuw werden opgewekt, en wel door Gods macht, zoals die door bemiddeling van Jezus Christus ten uitvoer wordt gebracht.
4. Welk argument met betrekking tot de opstanding van het lichaam kan in verband met Jezus Christus worden aangevoerd, maar wat zegt 1 Petrus 3:18, 19 ten einde deze gedachte te corrigeren?
4 Op dit punt aangekomen, zullen sommige lezers van De Wachttoren ons interrumperen en zeggen: ’Dit is inderdaad waar, maar Jezus Christus is zelf met precies hetzelfde lichaam opgewekt als waarin hij was gekruisigd, en dit feit vormt het model voor alle andere doden die opgewekt zullen worden. Jezus heeft dus thans in de hemel, waarnaar hij is opgestegen, hetzelfde lichaam.’ Deze lezers hebben dit zo geleerd in de religieuze stelsels die zij hebben bezocht. Is de apostel Paulus het echter hiermee eens? En is de apostel Petrus het hiermee eens? In 1 Petrus 3:18 en 19 zegt hij volgens The New English Bible van 1961: „Want ook Christus is eens voor altijd voor onze zonden gestorven. Hij, de rechtvaardige, leed voor de onrechtvaardigen, om ons tot God te brengen. In het lichaam werd hij ter dood gebracht, in de geest werd hij tot het leven teruggebracht. En in de geest ging hij heen en deed hij aan de gevangen geesten zijn bekendmaking.” Andere moderne vertalingen vertolken 1 Petrus 3:18 en 19 op soortgelijke wijze.
5, 6. (a) Welk licht werpt Petrus’ verklaring op de gebeurtenissen die zich op Jezus’ opstandingsdag voordeden? (b) Waarom moest Jezus zich bij elke gelegenheid in een lichaam van vlees en beenderen materialiseren?
5 Petrus zegt dus met betrekking tot Jezus’ opstanding dat hij ’in de geest tot het leven werd teruggebracht’. Dit verklaart waarom de soldaten die bij Jezus’ graf waakten, op de ochtend van de opstanding, toen Gods engel de steen wegrolde die zich voor de ingang van het graf bevond, Jezus niet uit de dood zagen opstaan en naar buiten zagen komen, alhoewel zij wel de gematerialiseerde engel zagen (Matth. 28:1-4). Dit verklaart waarom, toen de opgestane Jezus twee discipelen ontmoette, welke die dag naar Emmaüs liepen, en toen hij met hen meeging en het avondmaal met hen begon te gebruiken, zij hem pas herkenden toen hij hun het brood gaf; en daarna verdween hij. — Luk. 24:13-35.
6 Dit verklaart waarom Jezus, toen de apostelen en andere discipelen uit vrees voor de fanatieke joden achter gesloten deuren in Jeruzalem bijeenwaren, zo maar door de muren moet zijn gekomen. Want op verbazingwekkende wijze stond hij plotseling in hun midden, en nadat hij met hen had gegeten en gesproken, verdween hij weer, maar niet door de een of andere ongegrendelde deur (Luk. 24:36-44; Joh. 20:19-24). Wilde Jezus, die in de geest tot leven was gekomen, zich voor zijn discipelen zichtbaar maken, dan moest hij zich natuurlijk bij elke gelegenheid in een lichaam van vlees en beenderen materialiseren. Jezus zei bij zo’n gelegenheid zelf: „Een geest [heeft] geen vlees en beenderen . . ., zoals gij ziet, dat Ik heb.” Aangezien de discipelen van vlees en beenderen niet iemand konden zien die niet uit vlees en beenderen bestond, konden zij geen geest zien en waren zij niet in staat de opgestane Jezus, die „in de geest” was, te zien. — Luk. 24:39.
7. Hoe dienen wij het te verklaren dat Jezus niet over bloed sprak toen hij zijn discipelen vertelde wat een geest niet bezit?
7 Dat Jezus niet over bloed sprak, duidt er niet op dat een geest bloed heeft zoals dit met een mens het geval is. Wanneer wij iemand betasten, zoals zijn discipelen destijds Jezus betastten, voelen wij geen bloed, maar voelen wij het vlees en de beenderen, vooral de beenderen van de handen, de voeten en de borst. Een vleselijk lichaam zonder beenderen zou eenvoudig ineenzakken.
8. Hoe kan worden verklaard waarom de discipelen de opgestane Jezus bij bepaalde gelegenheden niet herkenden?
8 Bij sommige gelegenheden kenden of herkenden de discipelen de opgestane Jezus niet (Matth. 28:16, 17; Luk. 24:15, 16; Joh. 20:14-16; 21:4-12). De verklaring hiervoor vinden wij in de woorden die de Latijnse Vulgaat en verscheidene andere vertalingen in Markus 16:12 gebruiken. Wij lezen daar: „Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen op den weg, terwijl zij zich naar het land begaven.” Het Griekse woord dat daar met „gedaante” is vertaald, is mórphè, dat volgens het Grieks-Engelse Lexicon „vorm, gedaante, aard, verschijning” betekent. Maar zelfs afgezien van wat in Markus 16:12 wordt gezegd, zal een zorgvuldige studie van de verschijningen van Jezus het de eerlijke onderzoeker, die heus niet een Sherlock Holmes van een detective behoeft te zijn, duidelijk maken dat de opgestane Jezus zich in verschillende lichamen materialiseerde die voor elke gelegenheid speciaal geschikt waren. Bij op zijn minst twee gelegenheden materialiseerde hij zich in een lichaam dat overeenkwam met het lichaam waarin hij aan de paal was genageld (Luk. 24:38-40; Joh. 20:20-27). Bij andere gelegenheden liet de vorm of gedaante waarin hij zich materialiseerde de discipelen enige tijd in twijfel.
9. Wat zeiden engelen bij Jezus’ hemelvaart tot de toekijkende discipelen, maar wat zeiden zij niet over Christus’ wederkomst?
9 Wellicht zullen sommige lezers nu aan Jezus’ hemelvaart denken, hoe hij zijn discipelen naar de Olijfberg buiten de stad leidde, waar „Hij [werd] opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen” en engelen zeiden tot hen: „Deze Jezus, die van u opgenomen is naar den hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen” (Hand. 1:9-11). In die woorden „op dezelfde wijze”, is het Griekse woord voor „wijze” niet mórphè, maar tropos. De engelen zeiden dus niet dat deze Jezus in dezelfde vorm of gedaante zou terugkeren, maar dat hij dit op dezelfde wijze zou doen. Ook zeiden de engelen niet dat die discipelen Jezus zouden zien terugkeren.
10, 11. (a) Welke draai geven sommigen aan het feit dat Jezus geen vleselijk lichaam naar de hemel kon meenemen, zoals in 1 Korinthiërs 15:50 wordt aangetoond? (b) Waardoor wordt aangetoond dat het niet noodzakelijk was stoffelijke dingen te vergeestelijken?
10 Jezus kon niet een menselijk lichaam door de Van-Allen-gordels en de interplanetaire ruimte naar de hemel meenemen, want toen Paulus de opstanding besprak, zei hij: „Vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet”, hetgeen overeenkomt met Paulus’ voorgaande verklaring: „Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid” (1 Kor. 15:42, 50). O, maar, zo zullen sommige lezers zeggen, hij vergeestelijkte zijn vleselijke lichaam ten einde het mee te nemen naar de hemel! Hebben de engelen die zich in een menselijk lichaam materialiseerden ten einde op de opstandingsdag en op de dag van de hemelvaart aan de discipelen te verschijnen, dat lichaam echter vergeestelijkt ten einde naar het onzichtbare geestenrijk terug te keren, luidt nu onze vraag. Heeft Jezus de kleren waarin hij aan zijn discipelen verscheen, vergeestelijkt?
11 Jezus moest inderdaad door middel van materialisatie voor kleren zorgen waarin hij kon verschijnen, want de kleren die hij aanhad voordat hij aan de paal werd gehangen, waren onder de soldaten verdeeld, terwijl zij het lot hadden geworpen over zijn aan één stuk geweven onderkleed; de zwachtels waarin zijn lichaam was gewikkeld en de doek die op zijn hoofd had gelegen, waren bovendien in het graf achtergelaten (Joh. 19:23, 24; 20:5-7). Als de opgestane Jezus door middel van materialisatie voor nieuwe kleren kon zorgen, zou hij zich dan ook niet in nieuwe, passende lichamen kunnen materialiseren waarin hij kon verschijnen, waarna hij deze lichamen dematerialiseerde in plaats dat hij ze vergeestelijkte? Ja!
HET OFFER NIET VAN HET ALTAAR WEGGENOMEN
12, 13. Wat zou het betekenen wanneer Jezus zijn menselijke lichaam naar de hemel had meegenomen ten einde zich aldaar in het bezit ervan te verheugen, en waarom is dit zo?
12 Wat zou het betekenen wanneer Jezus zijn lichaam van vlees, bloed en beenderen naar de hemel had meegenomen ten einde zich aldaar in het bezit ervan te verheugen? Het zou betekenen dat er voor niemand een opstanding uit de dood mogelijk zou zijn. Waarom niet? Omdat Jezus dan zijn offer van Gods altaar zou hebben weggenomen.
13 Jezus heeft gezegd: „Ik ben het levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage. Want mijn vlees is ware spijs en mijn bloed is ware drank” (Joh. 6:51, 54, 55). Hoe zouden wij Jezus’ vlees kunnen eten en zijn bloed kunnen drinken wanneer Jezus dit vlees en bloed ter zelfder tijd zelf zou bezitten en er in de hemel in zou leven? Volgens een bekend Engels spreekwoord kan men zijn koek niet tegelijkertijd bewaren en opeten.
14. Welke invloed zou het op onze kennis van God en Christus hebben wanneer Jezus zijn menselijke lichaam in de hemel bezat, maar hoe wordt dit weerlegd?
14 Laten wij eens veronderstellen dat Jezus zijn aardse menselijke lichaam in de hemel bezit. Aangezien geestelijken die met klem betogen dat Jezus zijn menselijke lichaam in de hemel bezit, leren dat hij ook God zelf is, zouden wij dan weten hoe God er uitziet. Hij ziet er uit zoals Jezus er uitzag toen hij op aarde was; wellicht is hij één meter tachtig lang, terwijl hij een joodse neus en misschien een baard heeft. Verder heeft hij manlijke voortplantingsorganen en zal hij ongeveer tweehonderd pond wegen. Misschien ziet hij er wel uit zoals de Italiaan Michelangelo hem heeft afgebeeld in zijn schildering van het Laatste Oordeel in de Sixtijnse kapel van het Vaticaan. Jezus heeft echter tot de joden gezegd: „De Vader, die Mij gezonden heeft, die heeft van Mij getuigenis gegeven. Gij hebt nooit zijn stem gehoord of zijn gedaante [mórphè] gezien” (Joh. 5:37). De apostel Johannes zei bovendien tot christenen: „Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is” (1 Joh. 3:2). Johannes’ woorden zouden niet waar zijn als Jezus met zijn menselijke lichaam in de hemel zou zijn, want dan zouden wij weten hoe christenen er na hun opstanding uit de dood in de hemel uitzien.
15. Wanneer Jezus zijn menselijke lichaam in de hemel zou hebben, wat zou het eten en drinken met zijn discipelen in de hemel dan tot gevolg hebben?
15 Nog iets: Als Jezus met zijn menselijke lichaam in de hemel is, bezit hij het gehele spijsverteringsstelsel, met inbegrip van de mond en de maag; en zijn getrouwe discipelen zouden wanneer zij naar de hemel gingen, eveneens het spijsverteringskanaal bezitten. Wij herinneren ons dat Jezus tot hen heeft gezegd: „Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk” (Luk. 22:29, 30). Welnu, nadat zij zouden hebben gegeten en gedronken, zou het voedsel en de drank in hun spijsverteringskanaal terechtkomen. En wat dan? Wel, Jezus heeft gezegd: ’Al wat den mond binnengaat, komt in den buik en verdwijnt te zijner plaatse’ (Matth. 15:17). Sta hier eens bij stil! Sinds de komst van menselijke lichamen moeten er nu toiletten in de hemel zijn, zowel particuliere als openbare, met afzonderlijke toiletten voor mannen en vrouwen. En Jezus, die volgens de geestelijken God zelf is, moet nu en tot in alle eeuwigheid van een hemels toilet gebruik maken, iets wat hij nooit in de hemel behoefde te doen voordat hij een mens werd!a Toch moet dit het geval zijn als wij logisch doorredeneren!
16. Hoe is de bijbel evenwel redelijk met betrekking tot deze aangelegenheid?
16 Hoe redelijk is de bijbel echter door te zeggen dat ’vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet kunnen beërven’! (1 Kor. 15:50) Wanneer de joodse christen Paulus de jaarlijkse Verzoendag of Jom-ha-kippoerim van de joden verklaart, bewijst hij dat Jezus Christus zijn vleselijke lichaam niet naar de hemel heeft meegenomen, maar dat hij het als een menselijk slachtoffer heeft achtergelaten.
17. Hoe werd er op de jaarlijkse Verzoendag der joden verzoening bewerkstelligd?
17 Zoals in hoofdstuk zestien van Leviticus wordt verklaard, droeg de joodse hogepriester op de jaarlijkse Verzoendag het bloed van de offerstier en de offerbok het Heilige der Heiligen van de heilige tent of tempel die door mensenhanden was gemaakt binnen. De huid, het vlees en de uitwerpselen van de stier en bok moesten buiten het kamp of de gemeenschap worden verbrand en aldus worden verwijderd. Zowel de stier als de bok beeldden de zondeloze Jezus Christus als een menselijk slachtoffer af. Het Heilige der Heiligen, waarin het bloed van de stier en de bok werd gebracht, was een afbeelding van de hemel zelf, waar God de Schepper zich bevindt.
18. Hoe wordt de betekenis hiervan ons in Hebreeën 9:11, 12, 24-26 duidelijk gemaakt?
18 Hier volgt nu hoe Gods eigen Woord dit in Hebreeën 9:11, 12, 24-26 verklaart: „Christus, opgetreden als hogepriester der goederen [goede dingen, NW], die gekomen zijn, is door den groteren en meer volmaakten tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping, en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met zijn eigen bloed, eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. Want Christus is niet binnengegaan in een heiligdom met handen gemaakt, een afbeelding van het ware, maar in den hemel zelf, om thans, ons ten goede, voor het aangezicht Gods te verschijnen; ook niet om Zichzelf dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat, want dan had Hij [Christus] dikwijls moeten lijden sinds de grondlegging der wereld; maar thans is Hij éénmaal, bij de voleinding der eeuwen, verschenen om door zijn offer de zonde weg te doen.”
19, 20. Wat beeldde de wijze waarop men zich van het lichaam van de verzoening-bewerkstelligende stier en bok ontdeed, af met betrekking tot Jezus Christus?
19 Hoe ontdeed men zich van het vleselijke lichaam van de slachtoffers die op de Verzoendag werden geofferd? Hebreeën 13:10-13 antwoordt: „Wij [christenen] hebben een altaar, waarvan zij, die den dienst voor den tabernakel verrichten, niet mogen eten. Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door den hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand. Daarom heeft ook Jezus, ten einde zijn volk door zijn eigen bloed te heiligen, buiten de poort geleden. Laten wij derhalve tot Hem uitgaan buiten de legerplaats en zijn smaad dragen.”
20 Volgens het beeld dat op de Verzoendag werd verschaft en dat door Jezus Christus werd vervuld, werd zijn vleselijke menselijke lichaam niet in het ware Heilige der Heiligen, de hemel van Gods tegenwoordigheid, gebracht. Evenals in het geval van het lichaam van de verzoening-bewerkstelligende stier en bok, werd Jezus’ aardse lichaam overeenkomstig Gods wil verwijderd, opdat de gelovige leden der mensheid zich er door geloof mee zouden kunnen voeden.
21. Wat werd afgebeeld doordat de joodse hogepriester het zoenbloed in het Heilige der Heiligen bracht?
21 Jezus nam zelfs niet zijn letterlijke bloed mee naar de hemel, maar datgene wat door zijn vergoten bloed werd gesymboliseerd. Gods Woord zegt: „De ziel [of het leven, Hebreeuws: nèphesj] van het vlees is in het bloed en Ik heb het u op het altaar gegeven om verzoening over uw zielen [nèphesj in het meervoud] te doen, want het bloed bewerkt verzoening door middel van de ziel [nèphesj]” (Lev. 17:11). Volgens deze woorden beeldde Jezus’ vergoten bloed het door hem afgelegde menselijke leven af. Het vertegenwoordigde de waarde van zijn geofferde leven. Wanneer de joodse hogepriester het binnenste gordijn met het zoenbloed passeerde en het Heilige der Heiligen van de tent der aanbidding binnenging, beeldde dit derhalve af dat Jezus uit de dood werd opgewekt en met de waarde van zijn menselijke slachtoffer de hemel zelf binnenging om deze waarde daar aan God zijn Vader aan te bieden. Zijn leven, dat door zijn bloed werd gesymboliseerd, werd voor ons leven, dat op ons bloed is gebaseerd, geofferd.
OPSTANDINGSLICHAMEN
22, 23. (a) Welk werk zou Jezus, indien hij als een mens zou zijn opgewekt, niet hebben kunnen doen? (b) Welke illustratie gebruikte Jezus met betrekking tot opstandingslichamen, en wat zei Paulus niet?
22 Opdat Jezus Christus dit verzoeningswerk in de hemelen, waar geesten leven, kon doen, werd hij, zoals in 1 Petrus 3:18 (NW) wordt gezegd, „in de geest” opgewekt of tot leven gebracht. Indien hij als een volmaakte man was opgewekt, zou hij dit verheven priesterlijke werk niet in de hemel hebben kunnen doen. Wat voor lichaam had hij in zijn opstanding en wat voor lichaam hebben zijn getrouwe volgelingen wanneer zij worden opgewekt? De apostel Paulus illustreert dit met de wijze waarop een plant uit een zaadje groeit. Ook Jezus zelf heeft naar een plant verwezen, want hij zei: „De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen moet verheerlijkt worden. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” (Joh. 12:23, 24). Met wat voor lichaam komt dat gevallen, dode zaad op?
23 Negentien eeuwen geleden stelden de christenen in Korinthe deze zelfde vraag aan Paulus. Zij vroegen namelijk: Met wat voor lichaam komen de doden in de opstanding terug? Paulus antwoordde niet: „Ik geloof in de Apostolische Geloofsbelijdenis, waarin over ’de opstanding van het vlees’ of het lichaam, precies hetzelfde lichaam als waarin de mensen zijn gestorven, wordt gesproken. Zelfs christenen die het hemelse koninkrijk binnengaan, ontvangen hun menselijke lichaam terug.”
24, 25. Wat schrijft Paulus met betrekking tot het opstandingslichaam van Christus en zijn discipelen in 1 Korinthiërs 15:35-41?
24 De apostel Paulus schreef iets met een geheel andere strekking als wat in de zogenaamde Apostolische Geloofsbelijdenis staat. Laten wij eens lezen wat hij schreef toen hij de opstanding van Jezus Christus en zijn volgelingen beschreef:
25 „Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt? En met wat voor lichaam komen zij? Dwaas! Wat gij zelf zaait, wordt niet levend, of het moet gestorven zijn, en als gij zaait, zaait gij niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam. Alle vlees is niet hetzelfde, maar dat van mensen is anders dan dat van beesten, en het vlees van vogels weer anders dan dat van vissen. Er zijn hemelse en aardse lichamen, maar de glans der hemelse is anders dan die der aardse. De glans der zon is anders dan die der maan en der sterren, want de ene ster verschilt van de andere in glans.” — 1 Kor. 15:35-41.
26. Wat toont Paulus daar aan met betrekking tot de door hem besproken lichamen?
26 Let nu goed op! Paulus zegt niet dat er een gecombineerd lichaam — een lichaam dat gedeeltelijk hemels en gedeeltelijk aards is, een vergeestelijkt menselijk lichaam, een lichaam dat half vis en half vogel of half mens en half aap is, een God-mens — bestaat. Paulus zegt dat elk lichaam een onderscheiden karakter heeft, een hemels lichaam met een eigen karakter en een aards lichaam met een eigen karakter. Welnu, wat voor lichaam geeft God dan aan de christenen die door zijn geest tot een hemelse hoop zijn verwekt? Paulus geeft hier het volgende antwoord op:
27. Wat schrijft Paulus in 1 Korinthiërs 15:42-49 met betrekking tot het opstandingslichaam dat aan christenen die door de geest zijn verwekt, wordt gegeven?
27 „Zo is het ook met de opstanding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, en opgewekt in kracht. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt. Is er een natuurlijk lichaam, dan bestaat er ook een geestelijk lichaam. Aldus staat er ook geschreven: de eerste mens, Adam, werd een levende ziel; de laatste Adam een levendmakende geest. Doch het geestelijke komt niet eerst, maar het natuurlijke, en daarna het geestelijke. De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit den hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van den stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van den hemelse dragen.” — 1 Kor. 15:42-49.
28. Op welke wijze ondersteunen de bovengenoemde woorden het waarheidspunt dat Jezus Christus „in de geest” werd opgewekt?
28 Paulus’ woorden over het ontvangen van een ander lichaam in de opstanding, zijn niet alleen op Jezus’ getrouwe volgelingen die door Gods geest zijn verwekt, maar ook op Jezus zelf van toepassing. In overeenstemming met Petrus’ uitlating dat Jezus ter dood werd gebracht in het vlees en tot leven werd opgewekt in de geest, zegt Paulus hier dat Jezus, die de „laatste Adam” is, in de opstanding tot „een levendmakende geest” werd opgewekt. — 1 Kor. 15:45.
29. Waarom is het voor de leden van de hemelse klasse noodzakelijk dat zij van lichaam veranderen, en wat verzekert Paulus ons met betrekking tot deze verandering?
29 Wanneer Jezus als een mens zou zijn opgewekt, zou hij wederom het beeld van „de eerste mens, Adam,” dragen. Door bij hun opstanding gelijk Jezus te worden, zouden zijn volgelingen dan weer „het beeld van den stoffelijke” in plaats van dat van een hemels persoon dragen. Het is voor deze christenen echter absoluut noodzakelijk dat zij van lichaam veranderen, want Paulus zegt onmiddellijk hierna: „Dit spreek ik evenwel uit, broeders: vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. . . . wij zullen veranderd worden. Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning.” — 1 Kor. 15:50-54.
IS ER IETS WAT DE DOOD OVERLEEFT?
30. Welk door Paulus in 1 Korinthiërs 15:37 en 38 vermelde regel moet van toepassing zijn met betrekking tot het opstandingslichaam van mensen die geen hemelse hoop bezitten?
30 Tot zover wat de door de geest verwekte christenen met een hemelse hoop betreft. Wat valt er te zeggen over de miljarden mensen, met inbegrip van getrouwe mannen en vrouwen Gods, die vóór Christus’ eerste komst zonder een hemelse hoop zijn gestorven? En hoe staat het met de mensen in deze tijd? Er leven thans honderdduizenden godvruchtige mannen en vrouwen die geen hemelse hoop hebben. Hoe staat het met de opstanding van dit soort van personen die sterven voordat God dit oude samenstel van dingen vernietigt en zijn nieuwe wereld of samenstel van dingen onder het koninkrijk van Jezus Christus binnenleidt? Over deze nakomelingen van de eerste mens Adam zeggen de hierboven aangehaalde woorden van Paulus: „De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk . . . Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken.” Ook op deze personen moet de door Paulus vermelde regel over de verschillende soorten van zaad van toepassing zijn: „God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam.” — 1 Kor. 15:37, 38.
31. Wat voor lichaam zal God hun derhalve in de opstanding geven?
31 Dit zal het geval zijn met mensen die tot het aardse zaad van de mensheid blijven behoren en niet met Gods geest zijn verwekt ten einde een hemels zaad te worden. Zij zullen in de opstanding met een lichaam worden opgewekt dat tot het aardse zaad behoort. God zal hun een lichaam geven zoals het hem behaagt, een menselijk lichaam, maar niet precies hetzelfde menselijke lichaam als waarin zij zijn gestorven. ’O!’, zullen sommige lezers nu wellicht zeggen, ’maar hoe kan men dan dezelfde persoon zijn?’ De Almachtige God zal er op toezien dat het, zelfs zonder hetzelfde lichaam, toch dezelfde persoon is.
32. Welke vraag rijst er met betrekking tot de noodzaak dat er iets blijft voortleven ten einde de identiteit te bewaren?
32 Hierop zullen deze lezers vragen: ’Moet er dan niet iets de dood overleven wil iemand in de opstanding dezelfde persoon zijn en niet de een of andere pas geschapen persoon die op de gestorvene lijkt? U hebt aan de hand van de bijbel bewezen dat wanneer een menselijk schepsel sterft, de menselijke ziel sterft en dat het lichaam óf door de vissen der zee óf door de wormen van de aarde wordt opgegeten en aldus van het aardse toneel verdwijnt. In dat geval blijft er niets over, geen ziel en ook geen lichaam.’
33. (a) Wat is het in Prediker 12:7 genoemde dat tot God terugkeert? (b) Hoe wordt in Psalm 104:29 en 30 getoond dat God menselijke zielen kan herscheppen?
33 Dit is schriftuurlijk juist. En in Prediker 12:7 wordt gezegd: ’Het stof keert weder tot de aarde, zoals het geweest is, en de geest keert weder tot God, die hem geschonken heeft.’ Zowel de geest van de goddelozen als die van de rechtvaardigen keert tot God, die deze geest heeft geschonken, terug. Hoe is dit mogelijk? Omdat de geest [róeach] waarover hier wordt gesproken, niet de ziel [nèphesj] is die is gestorven. De geest is de levenskracht die God heeft geschonken of die door zijn toedoen aan iedereen die wordt geboren, wordt overgedragen. God ontneemt die levenskracht aan de gehele mensheid, die van Adam de dood heeft overgeërfd, en wanneer God deze geest of levenskracht wegneemt, sterft de menselijke ziel (Rom. 5:12). Alleen God kan deze geest of levenskracht teruggeven en zielen aldus opnieuw laten leven. In Psalm 104:29, 30 lezen wij: „Verbergt Gij uw aangezicht, zij worden verdelgd, neemt Gij hun adem weg, zij sterven en keren weder tot hun stof; zendt Gij uw Geest [niet uw ziel of hun ziel] uit, zij worden geschapen.” Deze geïnspireerde woorden geven ons de verzekering dat de Almachtige God menselijke zielen kan herscheppen, ja, opnieuw kan scheppen.
34, 35. (a) Waarom rijst er een vraag met betrekking tot Gods macht om te herscheppen? (b) Wie bepaalt of iets van de dode ziel zal blijven leven, en door welke schriftplaatsen wordt dit aangetoond?
34 Nu zullen sommige lezers zeggen: ’Hoe kan God zielen herscheppen of dezelfde zielen opnieuw maken als er niets fysieks of geestelijks blijft leven nadat de ziel is gestorven en het lichaam tot stof en gas is vergaan?’
35 O, maar er is iets van de dode ziel wat blijft leven, indien God dit verkiest, en dit iets vormt de basis voor een herschepping. Wat is dat dan? Het levensbericht van de dode ziel. God kan het bericht van een goddeloze ziel uitwissen en het bericht van een rechtvaardige ziel bewaren om dit zelf te raadplegen en te gebruiken. In Exodus 32:33 lezen wij: „De HERE zeide tot Mozes: Wie tegen Mij gezondigd heeft, zal Ik uit mijn boek delgen.” In Deuteronomium 29:20 staat: „De HERE zal zijn naam uitwissen onder den hemel.” In Psalm 69:29 28 wordt gebeden: „Laten zij uit het boek des levens worden uitgedelgd, met de rechtvaardigen niet worden opgeschreven.” In Spreuken 10:7 staat: „De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn, maar de naam der goddelozen zal wegrotten.” God bewaart de goddelozen dus niet in zijn herinnering. Aangezien hij hen uit het boek des levens uitdelgt, zal hij hen niet uit de dood opwekken. — Matth. 10:28; Ps. 145:20.
36. Op welke wijze wordt aangetoond dat het geloof in Gods vermogen om berichten van dode zielen te bewaren, zeer redelijk is?
36 Over het bewaren van berichten gesproken, de mensen maken thans een film van iemand, waaraan zij een geluidsband van zijn stem toevoegen. Dit kan via de televisie worden gereproduceerd. Het is thans zelfs zo dat de mensen datgene wat iemand spreekt of zingt, op een grammofoonplaat kunnen vastleggen. De mensen kunnen televisiebeelden en de stem van een acteur zelfs onzichtbaar op een magnetische band bewaren. Indien onvolmaakte, stervende mensen dit kunnen doen als gevolg van het feit dat de mens naar Gods beeld werd geschapen, wat kan de Almachtige God zelf dan wel niet doen op het gebied van het bewaren van berichten — zelfs in zijn eigen herinnering — betreffende personen voor wie hij door bemiddeling van Jezus Christus een opstanding uit de doden heeft weggelegd? Het gaat dus om het bericht dat God over ons bezit.
37. (a) Wat wordt door het bericht dat God over een ieder bezit, vertegenwoordigd? (b) Op welke wijze wordt bewezen dat de ziel volgens de heidense Griekse opvatting ervan, niet de zetel van het verstand, van de gedachten en van de persoonlijkheid vormt?
37 Wij stellen allemaal ons eigen bericht op dat bij God bewaard blijft. Dat bericht vertegenwoordigt u! Het is een verslag over uw persoonlijkheid. Uw persoonlijkheid is in het geheel niet van uw fysieke lichaam afhankelijk. Doordat de weefsels en organen van ons lichaam voortdurend aan slijtage onderhevig zijn en zich weer herstellen, krijgen wij ongeveer om de zeven jaar een volledig nieuw lichaam. Toch blijft onze persoonlijkheid bestaan als iets waardoor wordt geïdentificeerd dat wij dezelfde persoon zijn gebleven. Zelfs onze persoonlijkheid kan veranderen, niet omdat ons lichaam wordt vernieuwd, maar omdat Gods heilige geest of hervormende kracht op ons inwerkt. Een ieder van ons ontwikkelt zijn eigen persoonlijkheidspatroon, dat in onze hersenen, en ook tot op zekere hoogte in ons bloed, wordt bewaard. De zetel van het verstand, van de gedachten, van de herinnering of van het bewustzijn en de persoonlijkheid is niet in de ziel of psuchè volgens de een of andere heidense Griekse opvatting ervan, gelegen. Heidenen betogen dat zich in een ieder van ons een ziel bevindt die de zetel is van het verstand en de persoonlijkheid; wij weten echter dat wanneer iemands fysieke hersenen ernstig worden beschadigd, hij zijn intelligentie of verstand verliest, terwijl geen zogenaamde ziel binnen in hem ervoor zorgt dat hij intelligent, verstandig of in het bezit van zijn herinnerings- en denkvermogen blijft. Hierdoor wordt de heidense theorie van een onsterfelijke ziel als de zetel van het leven en de gedachten, weerlegd.
38. Hoe zal God dode zielen herscheppen, en wat geeft Prediker 11:3 in verband hiermee te kennen?
38 God weet dit allemaal. Wanneer zijn tijd voor het opwekken van de aardse dode zielen onder het koninkrijk van zijn Zoon Jezus Christus is aangebroken, kan God het bericht dat hij van iedereen bezit of wat hij zich van iedereen herinnert, raadplegen. Hij kan iedereen die tot leven op aarde wordt opgewekt, „een lichaam [geven], gelijk Hij dat gewild heeft” of zoals het hem heeft behaagd, een lichaam waarin zich de bloedsoort bevindt die er speciaal bij behoort. Dat lichaam zal menselijke hersenen bezitten, welke vanzelfsprekend niet van precies dezelfde atomen of moleculen zijn gemaakt als die welke zich in de hersenen bevonden waarmee de persoon is gestorven. Toch zullen het dezelfde hersenen zijn. Hoe? Doordat God precies dezelfde hersenen zal namaken die de betreffende persoon bij zijn dood had. Hij zal het aantal hersenwindingen herhalen en er het bericht in planten dat de persoon in zijn vroegere leven van zichzelf had opgesteld. God zal precies dezelfde indrukken van en herinneringen aan alles wat er gedurende het vroegere bewuste bestaan van de persoon is voorgevallen, zijn vermogen om mensen en taferelen en plaatsen te herkennen, al zijn persoonlijkheidskenmerken en alles waardoor zijn mentale groei of abnormaal lage ontwikkeling tot uiting komt, in zijn geest planten. Dit zal het geval zijn omdat hij, na zijn dood als ziel, geen mentale of persoonlijkheidsveranderingen meer heeft meegemaakt. Het peil dat hij wat de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid en verstandelijke vermogens betreft, bij zijn dood had bereikt, zal blijven zoals het was. — Pred. 11:3.
39. Waarom zal de persoon die wordt opgewekt niet een pas geschapen persoon zijn die op hem lijkt, maar de persoon die is gestorven?
39 In de opstanding zal de persoon met die persoonlijkheid en dat hersenvermogen derhalve de persoon zijn die is gestorven en niet de een of ander die op hem lijkt. Niemand anders heeft het bericht opgesteld dat in deze opgestane persoon is gereproduceerd en geen enkele persoon die alleen maar op hem lijkt, zou er een verklaring voor kunnen geven dat er zo’n bericht over hem is opgesteld, aangezien hij dat speciale bericht niet zelf heeft uitgewerkt. Wanneer u dus zou sterven en een opstanding zou ontvangen en wanneer God in een lichaam zou voorzien met hersenen als die van u en met het bericht dat u bij de dood had opgesteld, zou die opgewekte persoon u zijn, niemand anders dan u. Uw kennissen zouden weten dat u het bent.
40. (a) Welke gelegenheid zal zich voor degenen voordoen die door de opstanding van dode zielen op aarde, tot leven worden teruggebracht? (b) Waartoe zullen degenen die thans Gods koninkrijk bekendmaken, in de gelegenheid worden gesteld, en waarom?
40 Hoe wonderbaarlijk dat wij elkaar, wanneer God de dode zielen opwekt, zullen herkennen en dat wij ons ook zullen herinneren hoe God in het verleden liefderijke goedheid ten opzichte van ons heeft getoond! De opstanding van de dode zielen tot leven op aarde zal hen in de gelegenheid stellen onder de volmaakte regering van Gods koninkrijk eeuwig leven op een paradijsachtige aarde te verwerven (Luk. 23:42, 43, Ro; NW; Kerkhoven). Bovendien leeft er thans op aarde een grote schare godvrezende mensen die Gods koninkrijk over de gehele wereld bekendmaken en die niet uit het gemeenschappelijke graf van de dode mensheid opgewekt behoeven te worden. Deze mensen zullen de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, waarmee dit goddeloze samenstel van dingen binnenkort zal eindigen, overleven (Openb. 16:14, 16, NW). Zonder te sterven, zullen zij aldus de nieuwe wereld onder Gods koninkrijk binnengaan en de prijs van eeuwig leven ontvangen. Zij zullen ook aanwezig zijn om de aardse doden in de opstanding te verwelkomen. Dit is echter een onderwerp dat wij voor een latere bespreking zullen bewaren.
[Voetnoten]
a Vergelijk dit met de woorden van de profeet Elia betreffende de valse god Baäl, die in 1 Koningen 18:27 met een mens werd vergeleken: „Toen het middag was geworden, begon Elia hen te bespotten en zeide: Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd [hij moet zijn behoefte doen en is naar het privaat, NW].”