Wat is uw ziel?
VELEN geloven dat de mens een ziel heeft die onderscheiden en afgescheiden is van het lichaam. Men neemt aan dat de ziel bij de dood het lichaam verlaat. Naar gelang iemand een goed leven heeft geleid of niet, gaat zijn ziel naar men zegt òf naar de hel om pijniging te ondergaan òf naar de hemel om eeuwig geluk met God te genieten.
Geloof in een vurige hel blijkt dus te berusten op de leerstelling dat de mens een ziel heeft die na de dood van het lichaam voortleeft. Is deze leerstelling echter in overeenstemming met de bijbel?
Het eerste boek van de bijbel, Genesis, openbaart de aard van de menselijke ziel. De schepping van de eerste mens beschrijvend, verklaart Genesis 2:7: „Jehovah God ging ertoe over de mens te vormen uit stof van de aardbodem en in zijn neusgaten de levensadem te blazen, en de mens werd een levende ziel [Hebreeuws, nèfesj].” Merk op dat de bijbel niet zegt: ’De mens kreeg een ziel’, maar „de mens werd een levende ziel”.
De apostel Paulus toont in zijn geïnspireerde brief aan de Korinthiërs aan dat de christelijke leer van de ziel niet verschilde van wat in Genesis staat. Hij haalde Genesis 2:7 aan door te zeggen: „Zo staat er ook geschreven: ’De eerste mens, Adam, werd een levende ziel’” (1 Kor. 15:45). Aangezien Paulus het Griekse woord voor ziel, namelijk psuche, gebruikte, bewijst dit dat psuche, evenals het Hebreeuwse woord nèfesj, de mens zelf kan aanduiden.
Het is opmerkenswaardig dat talloze twintigste-eeuwse bijbelgeleerden — katholiek, protestants en joods — openlijk hebben erkend dat de mens zelf een ziel is. Wij lezen:
„Het beroemde vers in Genesis [2:7] zegt niet, zoals zo vaak wordt verondersteld, dat de mens uit lichaam en ziel bestaat; het zegt dat Jahweh de mens uit aarde van de grond vormde en er vervolgens toe overging de bewegingloze vorm leven te geven door levensadem in zijn neusgaten te blazen, zodat de mens een levend wezen werd, hetgeen het enige is wat nèfesj [ziel] hier betekent.” — Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft, Deel 41.
„Men moet niet denken dat de mens een ziel heeft; hij is een ziel.” — The New Bible Commentary.
„De ziel in het O[ude] T[estament] betekent niet een deel van de mens, maar de gehele mens — de mens als een levend wezen. In het N[ieuwe] T[estament] duidt ziel eveneens op menselijk leven: het leven van een afzonderlijke, bewuste persoon.” — New Catholic Encyclopedia.
„In het Nieuwe Testament betekent ’zijn ziel redden’ (Mk 8:35) niet het een of andere ’geestelijke’ deel van de mens redden, in tegenstelling tot zijn ’lichaam’ (in de platonische betekenis), maar de gehele persoon, met nadruk op het feit dat de persoon, behalve dat hij concreet en fysiek is, iemand is die leeft, begeert, liefheeft en bereid is, enz.” — The New American Bible, „Glossary of Biblical Theology Terms”.
„De bijbel zegt niet dat wij een ziel hebben. ’Nèfesj’ is de persoon zelf, zijn behoefte aan voedsel, het bloed in zijn aderen, zijn wezen.” — Dr. H. M. Orlinsky, verbonden aan de Hebrew Union College, geciteerd in de New York Times van 12 oktober 1962.
Aangezien de woorden voor „ziel” in de oorspronkelijke taal (nèfesj en psuche) betrekking kunnen hebben op de mens zelf, dienen wij te verwachten dat de normale fysieke functies of kenmerken van mensen eraan worden toegeschreven. Is dit het geval? Is uw ziel werkelijk u? Beschouwt u het volgende eens:
Een onderzoek van het bijbelse gebruik van deze Hebreeuwse en Griekse woorden onthult dat een menselijke ziel wordt geboren (Gen. 46:18). Ze kan eten of vasten (Lev. 7:20; Ps. 35:13). Ze kan vreugde of verdriet hebben (Ps. 35:9; Matth. 26:38). Ze kan verliefd worden (Gen. 34:3). Ze kan anderen zegenen (Gen. 27:4). Ze kan luisteren (Hand. 3:23). De ziel kan zondigen, zweren, hevig naar dingen verlangen en door vrees worden overvallen (Lev. 4:2; 5:4; Deut. 12:20; Hand. 2:43). Ze kan ontvoerd worden en in ijzers worden geslagen (Deut. 24:7; Ps. 105:18). Zijn dit niet allemaal dingen die u kunt doen en die met u kunnen worden gedaan? Ja, uw ziel dat bent u.
Wanneer dus uw ziel sterft, sterft u, u houdt op bewust te bestaan. De bijbel zegt herhaaldelijk dat de ziel sterft. Jehovah verklaarde bij monde van zijn profeet Ezechiël: „Ziet! Alle zielen — mij behoren ze toe. Zoals de ziel van de vader zo eveneens de ziel van de zoon — mij behoren ze toe. De ziel die zondigt, díe zal sterven” (Ezech. 18:4, 20). Met betrekking tot de Messías of Christus werd in de profetie van Jesaja voorzegd dat „hij zijn ziel heeft uitgestort in de dood” (Jes. 53:12). En Jezus Christus zei: „Hij die ten zeerste gesteld is op zijn ziel, vernietigt ze.” — Joh. 12:25.
Maar zijn er niet op zijn minst enkele schriftplaatsen die op de mogelijkheid zouden kunnen duiden dat de mens een onsterfelijke ziel heeft? Neen. Het is interessant dat zelfs bijbelgeleerden die geen getuigen van Jehovah zijn, op grond van hun studie tot deze gevolgtrekking zijn gekomen. D. G. Buttrick, lector aan de Theological Seminary van Pittsburgh (V.S.) verklaart in het tijdschrift Presbyterian Life van mei 1970: „Ik vind niets in de Schrift ter ondersteuning van het denkbeeld dat zielen ’een onsterfelijk bestaan’ hebben.” Met betrekking tot de betekenis van het woord „ziel” merkt deze geleerde op: „Wanneer de bijbel dat woord ziel bezigt, betekent het gewoonlijk ’leven’ of ’levenskracht’ en niet het een of andere afzonderlijke deel van ons. Bedenk dus het volgende: Als de bijbel ons zegt dat wij sterfelijk zijn, zegt hij dat wij sterven — dat wij werkelijk sterven.” Zijn betoog vervolgend, zegt hij: „Als wij een onsterfelijke ziel hadden, zouden wij God niet nodig hebben — dan zou onze onsterfelijkheid het gewenste resultaat opleveren. De bijbel weerspreekt echter een dergelijke ijdele hoop: wij zijn sterfelijk en moeten ons dus alleen aan Gods liefde vastklemmen. Christenen geloven niet in voortbestaan maar in opstanding.”
De bijbel maakt duidelijk dat er in de doodstoestand geen bewust bestaan is. Prediker 9:10 luidt: „Alles wat uw hand te doen vindt, doe dat met uw krácht, want er is geen werk noch overleg noch kennis noch wijsheid in Sjeool [„de hel” volgens de rooms-katholieke Douay-vertaling], de plaats waarheen gij gaat.”
Aangezien er geen onsterfelijke ziel is die na de dood van het lichaam voortleeft, is er ook niets dat na de dood in een vurige hel kan worden gepijnigd. Gods belofte van een opstanding, geeft echter de zekerheid dat de doden in de hel tot leven zullen komen.