Onderwerpt u zich aan Christus’ gezag in deze tijd?
IN DE eerste eeuw van onze gewone tijdrekening gaf Jezus Christus een goddelijke openbaring aan de apostel Johannes. Daarin onthulde hij dat hij destijds het gezag over de christelijke gemeenten uitoefende. De openbaring liet zien dat Christus persoonlijk de toestanden binnen de gemeenten inspecteerde. Hij was bezorgd voor hun geestelijke gezondheid en hun christelijke werken en activiteit. Maar hij inspecteerde niet alleen. Hij was erop voorbereid op juiste wijze handelend op te treden overeenkomstig datgene wat zijn inspectie onthulde met betrekking tot de reactie op zijn raad. — Openbaring, de hoofdstukken 1 tot 3; zie ook De Wachttoren van 1 april 1972, blz. 207.
Christus Jezus oefent ook in deze tijd het volledige gezag over de ware christelijke gemeente over de gehele aarde uit. En net als destijds gebruikt hij aardse vertegenwoordigende lichamen om dat gezag tot uitdrukking te brengen. De eerste-eeuwse christelijke gemeente had een besturend lichaam, dat was samengesteld uit apostelen en ouderlingen in Jeruzalem. In deze tijd is er een soortgelijk lichaam van gezalfde christenen werkzaam. Dit besturende lichaam is het administratieve deel van een „getrouwe en beleidvolle slaaf”- of „beheerder”-klasse ten aanzien waarvan Jezus beloofde: „Zijn meester . . . zal hem aanstellen over al zijn bezittingen” (Matth. 24:45-47; Luk. 12:42-44). Ten einde zich aan het gezag van Gods Zoon te onderwerpen, is het dus noodzakelijk dat besturende lichaam en de plaats die het in Gods theocratische regeling van dingen inneemt, te erkennen.
PLAATSELIJKE LICHAMEN VAN OUDERLINGEN IN HARMONIE
Net als evenwel het geval was in de eerste eeuw, heeft elke gemeente haar plaatselijke lichaam van ouderlingen. Over zulke mannen schreef de apostel Paulus aan christenen in zijn tijd: „Weest gehoorzaam aan hen die onder u de leiding nemen en weest onderdanig, want zij waken over uw ziel als mensen die rekenschap zullen afleggen” (Hebr. 13:17). Of, om het door de apostel gebruikte woord letterlijker te vertalen, zij dienden gehoorzaam te zijn aan degenen die hen ’bestuurden’. (Zie Kingdom Interlinear Translation.) Betekent dit dat elk lichaam van ouderlingen een apart besturend lichaam vormde dat onafhankelijk van het besturende lichaam van de ’getrouwe en beleidvolle beheerder’-klasse werkzaam was?
Neen, dat zou niet kunnen. Waarom niet? Omdat dit zou betekenen dat zij zich zouden losmaken van het gezag dat Christus Jezus als hoofd uitoefent. De verbondenheid van allen die te zamen de christelijke gemeente vormen met hun Hoofd, Christus Jezus, wordt vergeleken met de wijze waarop de leden van een menselijk lichaam verbonden zijn met het hoofd. Over Jezus schrijft de apostel: „Van hem uit bevordert het gehele lichaam, doordat het harmonisch is samengevoegd en zo gemaakt dat het samenwerkt door middel van elk gewricht dat geeft wat nodig is, naargelang elk respectief lid in de juiste mate werkzaam is, de groei van het lichaam, tot opbouw van zichzelf in liefde” (Ef. 4:16). Het Hoofd, Christus Jezus, heeft dus diverse regelingen waardoor de individuele leden van de gemeente met hem worden verbonden of ’samengevoegd’, en deze regelingen kunnen niet genegeerd worden.
Hoe staat het er nu mee wanneer iemand „opgeblazen” zou worden ten gevolge van een vleselijke, in plaats van een geestelijke, gezindheid en deze voorzieningen wenst te negeren? Hij zou beantwoorden aan de beschrijving die de apostel geeft van iemand die „niet vasthoudt aan het hoofd, . . . uit wie het gehele lichaam, dat door middel van zijn gewrichten en gewrichtsbanden van het nodige wordt voorzien en harmonisch wordt samengevoegd, blijft groeien met de groei die God geeft” (Kol. 2:18, 19). Om met Christus Jezus als ons Hoofd verbonden te zijn, moeten wij dus allemaal, of wij nu christelijke ouderlingen zijn of niet, in harmonie met zijn gemeente in haar geheel zijn. Wij moeten met alle delen ervan samenwerken, door middel van de „gewrichten en gewrichtsbanden” waardoor de gemeente tot een verenigd geheel wordt samengebonden, de middelen en regelingen voor het verschaffen van geestelijk voedsel en communicatie en coördinatie. Dit bevordert de geestelijke „groei van het lichaam, tot opbouw van zichzelf in liefde”. Ja, liefde bewerkt nederigheid en een geest van eenheid, geen onafhankelijkheid of eigendunk. Toont u dat u Christus Jezus als uw Hoofd erkent door aldus harmonisch samengevoegd te zijn en in liefde samen te werken?
DE SCHRIFT, GODS GEEST EN CHRISTUS’ VOORBEELD DE BOVENTOON LATEN VOEREN
Lichamen van ouderlingen tonen dat zij ’vasthouden aan Christus als Hoofd’ door diep respect te hebben voor Gods Woord, dat door Jezus werd onderwezen, en door hun denken door dit Woord te laten beheersen en leiden. Wanneer zij dit doen, worden zij niet misleid door wat oppervlakkig misschien „praktisch” lijkt of door methoden die het beste schijnen te werken in de wereld zoals die tegenwoordig is georganiseerd. Bovendien zoeken zij bij het toepassen van schriftuurlijke beginselen Gods geest en de leiding daarvan. Zij moeten in harmonie met die geest zijn door de vruchten ervan voort te brengen en deze geest niet door halsstarrigheid te ’bedroeven’. — Ef. 4:30.
En zij moeten hun binding met Christus als Hoofd op nog een andere wijze tonen. Zij moeten zijn voorbeeld navolgen, door zijn persoonlijkheid en zijn wijze van handelen te weerspiegelen. Het voorbeeld van Christus, apostelen helpt hen te zien hoe zij dit moeten doen. (Vergelijk Filippenzen 4:9.) Op deze manieren kunnen zij de grootst mogelijke harmonie met hun medeouderlingen en met al hun broeders en zusters bereiken.
Wanneer ouderlingen aldus naar Christus Jezus als Hoofd opzien, kunnen zij zich vol vertrouwen op zijn leiding verlaten. Door hun oprechte toewijding en onderworpenheid tonen deze ouderlingen dat zij waarlijk ’de knie buigen’ in de verheven „naam” die Jehovah God aan zijn Zoon heeft gegeven. Ook al zijn er slechts twee of drie van hen in Jezus’ naam bijeen, zij hebben zijn belofte: „Daar ben ik in hun midden” (Fil. 2:9-11; Matth. 18:20). Wanneer zij aldus bijeen zijn, zullen zij zich bij hun besprekingen en overwegingen heel goed bewust zijn van zijn gezag.
Als lichaam samenwerken, vereist nederigheid en een grote bezorgdheid voor het bevorderen van de belangen van de Meester. Geen enkele ouderling zal daarom menen dat zijn manier, zijn zienswijze of voorkeur de overhand moet hebben en dat er ’anders niets tot stand zal komen of niets van terecht zal komen’. Misschien heeft hij grotere ’anciënniteit’ dan anderen wat het aantal jaren betreft dat hij een christen is of misschien heeft hij meer ervaring in het herderlijke werk gehad dan anderen. Dit strekt hem tot eer. Het dient gewicht toe te voegen aan zijn woord in het oordeel van zijn medeouderlingen. Maar hij wordt daardoor niet onfeilbaar. Zijn kennis, oordeel en ervaring kunnen nooit die van het Hoofd, Christus Jezus, evenaren, noch de wijsheid die in Gods Woord wordt gevonden, overtreffen. Zijn onderworpenheid aan het Hoofd zal blijken uit zijn bereidheid met andere ouderlingen als lichaam samen te werken en te erkennen dat het Hoofd van de gemeente hen net zo goed kan gebruiken als hem. — 1 Kor. 3:5-9, 21-23; vergelijk Romeinen 12:3-8.
Bescheidenheid en anderen op gepaste wijze achting betonen, waarbij aan elkeen de mate van menselijke waardigheid wordt toegekend die hij verdient — deze hoedanigheden leiden tot vruchtbare, produktieve besprekingen binnen elk lichaam van ouderlingen. De „wijsheid van boven” is vredelievend, zachtaardig en redelijk en laat geen ruimte voor nutteloos gekrakeel of het opscheppen over iemands eigen prestaties of bekwaamheden, door welke dingen een gebrek aan Gods geest en een vleselijke kijk worden verraden. — Jak. 3:13-18; 1 Kor. 3:3.
Als iemand meent dat een bespreking onder ouderlingen ondoeltreffend is of van het pad van ware wijsheid dreigt af te wijken, wat kan hij dan doen? Hij kan altijd in stilte bidden of Gods geest door bemiddeling van zijn Zoon openbaar mag worden en mag zegevieren. Vervolgens dient zijn persoonlijke bijdrage tot de bespreking zijn vertrouwen in Christus’ gezag te weerspiegelen. Het zou van gebrek aan geloof in dat gezag getuigen als hij van mening was dat hij een kwestie zou moeten ’doordrukken’ of op enige wijze zou moeten trachten zijn zienswijze aan anderen op te dringen. Hij volgt wijselijk de raad van de met Gods geest vervulde apostel op: „Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar.” — Rom. 12:10.
GEHOORZAAMHEID AAN DE „WET VAN DE CHRISTUS”
Christenen worden ertoe aangespoord ’gehoorzaam te zijn aan degenen die onder hen de leiding nemen’ of hen besturen (Hebr. 13:17). Maar dit betekent natuurlijk niet dat lichamen van ouderlingen hun eigen wetten zullen uitvaardigen of regels zullen formuleren volgens hun eigen persoonlijke zienswijzen en vervolgens van allen in de plaatselijke gemeente zullen eisen dat zij zich daaraan onderwerpen. Deze ouderlingen nemen veeleer de leiding doordat zij het voorbeeld stellen in het getrouw nakomen van wat de apostel „de wet van de Christus”, de „wet van het geloof”, die in Gods Woord wordt gevonden, noemde. Zij manen hun broeders en zusters tot gehoorzaamheid aan déze wet aan (Gal. 6:2; Rom. 3:27). Tevens ontvangen zij door middel van het besturende lichaam en de vertegenwoordigende lichamen waarvan het zich bedient, leiding bij het toepassen van die wet van het geloof.
Ouderlingen dienen bijvoorbeeld gezond oordeel te gebruiken wanneer zij gemeenteleden uitnodigen een aandeel te hebben aan het verstrekken van inlichtingen vanaf het podium op christelijke vergaderingen, en dit zou kunnen omvatten dat zij erop toezien dat de verschijning van de persoon dusdanig is dat ze geen ongunstige uitwerking op de gemeente in het algemeen heeft. Maar zij dienen stellig niet te trachten controle uit te oefenen op wat gemeenteleden thuis of tijdens hun dagelijkse werkzaamheden dragen, tenzij de manier waarop zij zich kleden natuurlijk zo extreem is dat er in de gemeenschap schande van wordt gesproken.
Ja, zij zullen beseffen dat zij in aangelegenheden waarbij het persoonlijke geweten voorschrijft wat iemand doet, wijselijk het voorbeeld van Christus dienen te volgen, zoals de apostel Paulus deed. Toen Paulus zei: „Wordt navolgers van mij, zoals ik het ben van Christus”, had hij juist gewetenszaken besproken. In sommige gevallen wist Paulus dat anderen ten gevolge van een zwak geweten een verkeerde zienswijze hadden, maar toch trachtte hij niet hun zijn geweten op te leggen en hij gaf anderen de raad dit evenmin te doen door te zeggen dat zij veeleer „de zwakheden [moesten] dragen van hen die niet sterk zijn”. — 1 Kor. 10:25-33; 11:1; Rom. 14:1-23; 15:1.
Voor ons allen bestaat de noodzaak er niet alleen zeker van te zijn dat ons standpunt inzake een bepaalde kwestie juist is, maar ook dat wij op een juiste wijze te werk gaan, door het voorbeeld van Christus Jezus te volgen. De geest waarin wij met elkaar omgaan, draagt er heel veel toe bij de liefdevolle harmonie te bereiken waardoor geestelijke groei en toename worden bewerkstelligd.
Christus Jezus leidt al zijn discipelen over de gehele aarde thans in een groots werk, namelijk de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. Er staan niet alleen mensenlevens op het spel maar ook de eer van Gods naam en die van zijn Zoon. Nu in het bijzonder is het de tijd voor ons om ’gelijkgezind te zijn en dezelfde liefde te hebben, in ziel samengevoegd, het ene in gedachten houdend, niets doende uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes’. Laten wij daardoor tonen dat wij ’de geestesgesteldheid hebben die in Christus Jezus was’ en dat wij ons inderdaad aan zijn gezag in deze tijd onderwerpen. — Fil. 2:1-8.