Zie toe op uzelf en op uw onderwijs
„Schenk voortdurend aandacht aan uzelf en aan uw onderwijs. Blijf bij deze dingen, want door dit te doen, zult gij zowel uzelf redden als hen die naar u luisteren.” — 1 Tim. 4:16.
1. (a) Wie heeft de spraak geschapen, en waarvoor werd ze gebruikt? (b) Hoe gebruikte de eerste mens dit aan hem geschonken communicatiemiddel?
SLECHTS enkele woorden na het begin van het bijbelverslag, zegt de bijbel dat God sprak. Hij vaardigde scheppingsinstructies uit. Hij vermeldde welke werken hij had verricht. Hij gaf zijn scheppingen werk te doen en bepaalde de grenzen van hun werkzaamheden (Gen. 1:1-25). Binnen het bestek van enkele zinnen lezen wij dat Jehovah de man en zijn vrouw schiep. God gaf Adam instructies betreffende de „boom der kennis van goed en kwaad” (Gen. 2:16, 17). Adam sprak; later herhaalde Eva de instructie. „Nu vormde Jehovah God uit de aardbodem al het wild gedierte . . . en elk vliegend schepsel . . . en vervolgens bracht hij ze tot de mens”, en de mens sprak: „De mens gaf dus namen aan alle huisdieren en aan de vliegende schepselen van de hemel en aan al het wild gedierte van het veld” (Gen. 2:19, 20, NW). Toen Jehovah de eerste vrouw tot de man bracht, sprak hij en zei: „Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal ’mannin’ heten, omdat zij uit den man genomen is” (Gen. 2:23). Van toen af hebben de mensen jaar in jaar uit gesproken.
2. Is taal waardevol voor de mens? In welke opzichten?
2 In al deze jaren is communicatie tussen menselijke schepselen onontbeerlijk voor de mens geweest. Ze bevordert het verkrijgen van kennis. Ze is noodzakelijk bij het geven van onderricht. Door middel van de taal kan de mens geestelijk contact krijgen met zijn medeschepselen. Door middel van de taal maken wij kenbaar wat wij denken, terwijl wij haar ook als een instrument gebruiken om vast te stellen wat er in de geest van de ander omgaat. Het vermogen om door middel van de gesproken taal met anderen van gedachten te wisselen, neemt met de groei van de persoon toe. Er is zelfs gezegd dat kleine kinderen zich duidelijker leren uit te drukken als zij meer vast voedsel eten en de spieren van hun tong oefenen. De apostel Paulus, die een expert was in het gebruik van woorden, zei: „Toen ik een klein kind was, sprak ik als een klein kind” (1 Kor. 13:11). In het algemeen gesproken, houdt de mens ervan te spreken, en velen doen het omdat zij het nu eenmaal fijn vinden te praten. Men zou gedurende zijn korte levensduur onmogelijk alle opgetekende en tot op deze tijd bewaarde woorden van mensen kunnen onderzoeken. Met het verstrijken van de tijd en door onderzoek en gebruik wordt men er evenwel bekwamer in woorden te gebruiken, en evenals dit bij elke andere activiteit het geval is, schenkt een grotere bekwaamheid meer voldoening en genoegen.
3. (a) Waardoor wordt spraak mogelijk gemaakt? (b) Hoe kan ons vermogen om te spreken op heilzame wijze gebruikt worden?
3 Jehovah, de grote ontwerper en maker van de mens, is Degene die u datgene heeft gegeven wat voor de spraak noodzakelijk was: lippen, een tong en een keel, met uw lichaam als klankbord, waardoor een rijke en aangename communicatie mogelijk werd gemaakt door middel waarvan opbouwende inlichtingen aan anderen doorgegeven konden worden en ook lof aan God kon worden gebracht. „Zowel de taal als het spraakvermogen was de onmiddellijke gave van God”, zei Noah Webster. De profeet Jesaja berichtte lang geleden: „De Heer Jehovah zelf heeft mij de tong der onderwezenen gegeven, opdat ik de vermoeide met een woord weet te antwoorden” (Jes. 50:4, NW). De schrijver van Psalm 71:8, 15, 23, 24 geeft nauwkeurig te kennen op welke waardevolle wijze deze schitterende uitrusting onder andere gebruikt kan worden: „Mijn mond is vervuld van uw lof”; „mijn mond zal uw gerechtigheid vertellen”; „mijn lippen zullen jubelen, wanneer ik U zal psalmzingen”; „ook zal mijn tong den gansen dag van uw gerechtigheid gewagen”.
4. (a) Kunnen wij de spraak gebruiken op de wijze waartoe Paulus Timótheüs dringend aanspoorde? (b) Welke uitwerking kunnen woorden hebben?
4 Ruim 500 jaar later legde Paulus de nadruk op het juiste gebruik van ons spraakwerktuig: „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders” (Ef. 4:29). In 2 Timótheüs 2:2, 24 zegt Paulus tot Timótheüs en nu tot ons: „De dingen die gij van mij gehoord hebt met de ondersteuning van vele getuigen, vertrouw die toe aan getrouwe mensen, die op hun beurt voldoende bekwaam zullen zijn om anderen te onderwijzen. Een slaaf van de Heer behoeft . . . niet te strijden, maar moet vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen.” Uw taal is het gereedschap voor het geven van onderwijs. Woorden kunnen op zichzelf genomen weinig betekenis hebben, maar samengevoegd en met gevoel uitgesproken, kunnen ze bitter, scherp, hard, koud en gemeen of minzaam, teder, liefdevol, vriendelijk en zacht zijn.
EEN GOEDE WOORDENSCHAT NOODZAKELIJK
5. (a) Waar duidt stamelen en over woorden struikelen gewoonlijk op? (b) Betekent dit dat er weinig woorden zijn? (c) Waarom dient de mens te spreken?
5 Bevat uw woordenschat voldoende woorden dat u anderen op een vriendelijke wijze kunt onderwijzen? Bent u er tevreden mee dat u amper met anderen van gedachten kunt wisselen, dat u zich kunt redden in plaats dat u er genoegen aan beleeft woorden voor u te laten werken? William Armstrong schreef in Study Is Hard Work, bladzijde 39: „Geestelijke luiheid en een beperkte woordenschat huizen gewoonlijk in dezelfde geest.” Met een paar honderd woorden kunt u zich misschien redden, maar beschikt u over een paar duizend woorden, dan zal dit leven, kleur en een grotere voldoening verlenen aan uw werk dat erin bestaat anderen vriendelijk te onderwijzen. Als u bemerkt dat u bij het lezen stamelt en over uw woorden struikelt of bij het spreken naar woorden moet zoeken, is dit naar alle waarschijnlijkheid aan een beperkte woordenschat te wijten. Dit kan worden verholpen door meer belangstelling te hebben voor de werktuigen die wij elke dag gebruiken en door er moeite voor te doen ze beter te begrijpen. Salomo, die bekendstond om zijn wijsheid, heeft deze moeite inderdaad gedaan, zoals wij uit Prediker 12:10 kunnen opmaken: „Prediker zocht welgevallige woorden te vinden, een oprecht geschrift, betrouwbare woorden.” Onderzoek de schatkamer van beschikbare woorden in uw taal en u zult vele woorden aantreffen die u aan uw woordenschat kunt toevoegen; in van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse taal worden bijvoorbeeld ruim 200.000 woorden toegelicht (bladzijde XIV), terwijl hierbij lang niet alle denkbare samenstellingen en afleidingen zijn inbegrepen (bladzijde X). Waarom zou u in gebreke blijven uw gedachten duidelijk kenbaar te maken wanneer u zo’n rijke woordenvoorraad ter beschikking staat die er gewoon op wacht gebruikt te worden? Dit wil niet zeggen dat wij wandelende woordenboeken moeten zijn; wij zullen daarentegen het goede voorbeeld van bijbelschrijvers volgen, die in eenvoudige, gemakkelijk te begrijpen taal en toch met overtuiging en vol betekenis schreven. Ook is er geen gebrek aan wijsheid. Paulus riep uit: „O de diepte van Gods rijkdom en wijsheid en kennis!” (Rom. 11:33, 34) Merk op welk een vorderingen Christus Jezus onder deze grote onderwijzer had gemaakt, zoals Paulus verder onthulde door te zeggen: „Zorgvuldig verborgen in [Christus] zijn alle schatten van wijsheid en van kennis” (Kol. 2:3). Met het oog op zulk een onbeperkte schatkamer van wijsheid en de geweldige communicatiemogelijkheden die de mens ter beschikking staan, dient de mens te spreken. Hij dient met anderen van gedachten te wisselen.
6. Wanneer schenkt spraak geluk?
6 Prestaties, of deze nu betrekking hebben op het bouwen van een huis, het naaien van een jurk, het planten van maïs of het bespelen van een muziekinstrument, schenken een gevoel van voldoening en tevredenheid. Dit is ook het geval wanneer u aan iemand uitlegt wat Gods koninkrijk inhoudt. Als u er door uw woorden in slaagt de gedachte in de geest van de ander over te brengen en hij de gedachte aanvaardt, bent u gelukkig, zoals ook in de bijbel staat opgetekend: „Iemand heeft vreugde, als hij een gepast antwoord geeft, en hoe goed is een woord op zijn tijd!” (Spr. 15:23). Jehovah stelt het volmaakte voorbeeld door met zijn woorden iets tot stand te brengen: „Alzo zal mijn woord, dat uit mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend.” — Jes. 55:11.
7. (a) Wanneer dienen wij ermee op te houden onze woordenschat uit te breiden? (b) Leg uit wat Jezus in de Bergrede deed.
7 Dit betekent vanzelfsprekend werk en studie. Sommigen zullen hier misschien op reageren door te zeggen: „Ik ben te oud om te leren” of „Ik heb het te druk om te studeren.” In een drukkersvakblad werd gezegd: „Van de 400 beroemdste staatslieden, schilders, krijgslieden, dichters en schrijvers werd 35 percent van hun grootste prestaties tussen de leeftijd van 60 en 70 jaar verricht, 23 percent tussen de 70 en 80 jaar en 8 percent boven de 80 jaar” (Printing Impressions, juli 1966, bladzijde 74). Ruim 300 jaar geleden schreef Shakespeare: „Sommige mensen schijnen nooit oud te worden; altijd actief van geest, altijd klaar om nieuwe ideeën te aanvaarden, kunnen zij nooit van ouderwetsheid beschuldigd worden . . . Zij zullen altijd het beste genieten van wat er is en zullen tot de eersten behoren die het beste zullen vinden van wat er zal zijn.” Of, om het met de woorden van T. Edwards te zeggen: „Ouderdom is niet afhankelijk van jaren, maar van temperament en gezondheid — sommige mensen worden oud geboren en sommigen worden nooit oud” (The New Dictionary of Thoughts door T. Edwards, blz. 13, 15). Het is heel droevig een oude man te zien die de zware en moeilijke levensweg heeft bewandeld en die, door gebrek aan gelegenheden, geen wijsheid heeft verworven. Ja, maar het is nog droeviger een oude man te zien die, terwijl hij de gelegenheid heeft werkelijke wijsheid op te doen, zegt: „Ik ben te oud om te leren.” De bijbel staat vol met verslagen over getrouwe mannen en vrouwen die hun leven lang kennis tot zich bleven nemen. Er bestaat voor u nog meer reden toe elke dag vorderingen te maken; u hebt het vooruitzicht op eeuwig leven. Het is niet mogelijk in één dag de waarheden van Gods koninkrijk te leren of uw woordenschat uit te breiden. Hier is tijd voor nodig, maar merk op wat u met enkele woorden en een goed begrip van Jehovah’s Woord kunt doen. De Bergrede die Jezus in 31 G.T. op de schitterende heuvels van Galiléa uitsprak, vormt een goed voorbeeld: drie hoofdstukken in Matthéüs de hoofdstukken vijf tot en met zeven, met honderd zeven verzen. Er wordt door Jezus een woordenschat van zeshonderd eenentwintig verschillende woorden (volgens een werkelijke telling in de Engelse uitgave van de Nieuwe-Wereldvertaling) gebruikt om gedachten kenbaar te maken die nog steeds onder de mensenwereld bekend zijn of door hen worden gehoord. Nadat Jezus deze toespraak had gehouden, „was de uitwerking”, zoals de bijbel bericht, „dat de scharen versteld stonden over zijn manier van onderwijzen; want hij onderwees hen als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals hun schriftgeleerden” (Matth. 7:28, 29). De Bergrede wordt door niet-christenen als een in het oog springend meesterstuk op het gebied van onderlinge communicatie beschouwd (Mahatma Gandhi; zie The Watchtower van 1958, bladzijde 139). In de vijftien minuten die u er misschien voor nodig zult hebben om deze toespraak in uw bijbel te lezen, vertelt Jezus u vele dingen die zo nuttig zijn, dat ze leven voor u betekenen. U zult opmerken dat er in deze bijzondere toespraak gedachten, en niet slechts woorden worden overgebracht. Jezus deelt gedachten mee.
8. (a) Beschrijf welke problemen het in deze tijd oplevert met anderen van gedachten te wisselen. (b) Welke algemene tekortkoming blijkt overal te bestaan?
8 Ondanks het zorgvuldig ontworpen spraakklanken voortbrengende instrument dat God bij de mens heeft ingebouwd, en ondanks het onbeperkte aantal woorden, uitdrukkingen en gedachten overbrengende klanken dat de mens ter beschikking staat, vormt het een van zijn grootste problemen met anderen van gedachten te wisselen. Deze moeilijkheid blijkt overal te bestaan. In de industrie klaagt men erover dat er te weinig contact is tussen de leiding en de werker, dat afdelingen verzuimen absoluut noodzakelijke inlichtingen aan met hen samenwerkende ondergeschikte afdelingen door te geven. Leiders van religieuze organisaties volgen niet Mozes’ of Jezus’ voorbeeld door met de mensen te praten. De taal van politici is vaak dubbelzinnig of voor verschillende uitleggingen vatbaar, met het gevolg dat de mensen er geen enkele deugdelijke gedachte uit kunnen halen waarop zij zich kunnen verlaten. Het commerciële stelsel, met zijn opgeschroefde verkooptechniek, zijn ideeën dat de markt met produkten moet worden verzadigd en zijn doel om bij de mensen verlangens op te wekken en gebreken voelbaar te maken, biedt een buitengewoon verwarrend beeld, zodat men hun uitspraken niet kan geloven of ze niet als waar kan aannemen. Er bestaan ook nog andere barrières die gedachten blijken te blokkeren. Geleerden spreken en schrijven, maar alleen andere geleerden kunnen hun taal begrijpen. De beter ontwikkelden spreken zodanig dat dit het begrip van degenen met minder jaren middelbaar of hoger onderwijs te boven gaat. De leden van de medische stand gebruiken een taal die alleen door andere medici kan worden begrepen. Als een patiënt meer over zijn ziekte wil weten, zal hij alsmaar moeten blijven vragen, terwijl hij vaak niet een volledig beeld van de situatie krijgt. Ook echtparen verschijnen in het beeld, en zij kampen met hetzelfde probleem: „Wij praten niet.” De meeste ouders hebben er moeite mee dingen met hun kinderen te bespreken. Een grote groep jongeren gebruikt en spreekt zelfs een geheel eigen taal, een taal die hun ouders moeilijk kunnen begrijpen. Waarom praten de mensen niet met elkaar? Waarom houden mensen met gedachten waardoor anderen geholpen zouden kunnen worden, hun mond?
HET GEVEN VAN RAAD
9, 10. (a) Hoe bezien velen het geven van raad? (b) Wordt deze zienswijze in de bijbel aanbevolen? Wat zegt de bijbel?
9 Nog een facet van hetzelfde probleem is de omstandigheid dat menselijke schepselen er altijd snel bij zijn het aan anderen over te laten raad te geven aan degenen die hulp nodig hebben om zich ergens in te verbeteren of hen te waarschuwen voor gevaren die hen bedreigen. Men treft dit overal aan. Huwelijkspartners wenden zich tot raadgevers, ouders sturen hun kinderen voor onderricht naar anderen, de industrie bedient zich van bemiddelingsraden om met de werknemers te onderhandelen en regeerders zenden ambassadeurs uit.
10 Zelfs christelijke bedienaren van het evangelie zijn vaak beschroomd noodzakelijke raad te geven of de paar woorden uit te spreken waardoor anderen worden geholpen niet in moeilijkheden te geraken. Zij zeggen wellicht: „Het is de verantwoordelijkheid van de opziener om dergelijke aangelegenheden te behartigen.” In Galaten 6:1 moedigt de bijbel ons ertoe aan: „Broeders, zelfs al doet iemand een misstap voordat hij zich ervan bewust is, tracht gij, die geestelijke hoedanigheden hebt, zo iemand in een geest van zachtaardigheid te herstellen, terwijl een ieder van u zichzelf in het oog houdt, opdat ook gij niet verzocht wordt.” De groep van mensen met geestelijke hoedanigheden omvat meer personen dan alleen maar de opzieners in de gemeenten. Als u een bord langs de weg zag staan met de woorden „Gevaar — Brug weggeslagen”, zou u dan de bekwaamheid van de schilder van het bord in twijfel trekken, of zou u de waarschuwing die uw leven zou kunnen redden, op prijs stellen? Wanneer men Gods vereisten ten aanzien van een beginsel betreffende christelijk gedrag begrijpt, dient men zijn broeder stellig te waarschuwen wanneer men bemerkt dat de broeder een richting opgaat waardoor hij er onvermijdelijk toe zal komen dat beginsel te overtreden. Indien een broeder hulp nodig heeft in de vorm van troost of aanmoediging, is bijna iedereen in staat deze soort van hulp te bieden. Paulus geeft ons in 1 Thessalonicenzen 5:11 de aansporing: „Blijft elkaar daarom vertroosten en elkaar opbouwen, zoals gij trouwens reeds doet.”
DE BEKWAAMHEID OM MET ANDEREN VAN GEDACHTEN TE WISSELEN, VERGROTEN
11. In welk opzicht verschaft de bijbel ons hulp als wij onze bekwaamheid om met anderen van gedachten te wisselen, wensen te vergroten?
11 Hoe kan men zijn bekwaamheid om met anderen van gedachten te wisselen, vergroten? Hoe verbetert u de voor een gedachtenwisseling noodzakelijke werktuigen, uw woordenschat? Waar kan men betrouwbare hulp en feilloze assistentie verkrijgen? In de allereerste plaats is de bijbel onze beste gids in deze aangelegenheid, omdat hij niet alleen begrijpelijke taal gebruikt, maar ook duidelijk is in zijn beweringen, terwijl de gedachten betrouwbaar zijn. Aangezien Jehovah God de auteur van de bijbel is, heeft hij de erin opgetekende geïnspireerde inlichtingen stellig beschermd, terwijl hij er ook op heeft toegezien dat er passende woorden en uitdrukkingen werden gebruikt. Door dagelijks in de bijbel te lezen, zullen wij derhalve spoedig met dezelfde krachtige, beschrijvende communicatiemiddelen worden toegerust. Toch is er meer bij betrokken dan alleen maar een verbetering van het woordgebruik of de woordkeuze; men moet de waarheid uit Gods Woord liefhebben om opbouwende, tot leven leidende inlichtingen te verschaffen. Vele mensen beschikken over een uitstekende woordenschat, maar zij laten aan hun tong de vrije loop, waardoor anderen schade wordt berokkend. Spreuken 12:18 laat ons duidelijk het verschil zien: „Er zijn er, wier gepraat werkt als dolksteken, maar de tong der wijzen brengt genezing aan.” Het is dus noodzakelijk om uit Gods Woord de waarheid te vernemen over de vereisten die hij voor zijn schepselen heeft vastgesteld.
12. Waarom is een begrip van Jehovah’s vereisten van het allergrootste belang als wij onze spraak willen verbeteren?
12 Om inlichtingen aan anderen te kunnen doorgeven, dient men te denken voordat men spreekt. Men kan een kwestie alleen maar goed in zijn gedachten uitwerken wanneer men over gedachten formulerende woorden beschikt. En wij zullen geen nuttige, informatieve woorden kunnen spreken als wij geen gedachten hebben. Merk op hoe van God afkomstige wijsheid, gedachten en woorden in Spreuken 5:1, 2 (NW) met elkaar in verband worden gebracht: „Mijn zoon, o schenk toch aandacht aan mijn wijsheid. Neig tot mijn onderscheidingsvermogen uw oren, om het denkvermogen te behoeden; en mogen uw eigen lippen de kennis zelf veilig bewaren.” Negeren wij dit goede onderricht, dan kan de beschrijving in Spreuken 29:20 op ons van toepassing worden gebracht: „Ziet gij iemand die met zijn woorden te haastig is, voor een dwaas is meer hoop dan voor hem.” Wij zullen ons dus niet alleen ten doel stellen een nuttige woordenschat op te bouwen, maar zullen er zoveel mogelijk moeite voor doen Jehovah’s voornemens goed te leren kennen, terwijl wij, naarmate wij naar de schatten van waarheid speuren, woorden of uitdrukkingen aan onze woordenschat toevoegen die wij nodig zullen hebben om de waarheid onder verschillende omstandigheden aan anderen duidelijk te maken. Dit bedoelde Paulus toen hij zei: „Schenk voortdurend aandacht aan uzelf en aan uw onderwijs” (1 Tim. 4:16). Mozes was een man die in Farao’s huis een goede opleiding kreeg (Hebr. 11:23-28); toch maakte deze zelfde Mozes zich er zorgen over of hij zich wel duidelijk zou uiten, en hij zei tot Jehovah: „Neem mij niet kwalijk, Jehovah, maar ik ben geen vlotte spreker, noch sinds gisteren, noch sinds daarvoor, noch sinds gij tot uw knecht gesproken hebt, want ik ben traag van mond en traag van tong” (Ex. 4:10, NW). Jehovah wees Mozes toen op de bron van een opbouwend spraakvermogen, Degene die „voor de mens een mond [heeft] bestemd”. — Ex. 4:11, NW.
13. (a) Welk in de Schrift beschreven instrument verschaft een goed voorbeeld op het gebied van de zo uiterst noodzakelijke gedachtenoverbrenging? (b) In welke opzichten?
13 De „getrouwe en beleidvolle slaaf” werd door Christus Jezus aangesteld om de groep van huisknechten te voeden, en tot op de huidige dag is hij anderen erin voorgegaan de waarheid te onderwijzen. Deze groep van getrouwe slaven stelt een voortreffelijk voorbeeld door in vele landen op doeltreffende wijze van vele talen gebruik te maken om het goede nieuws van Gods koninkrijk te prediken. In de publikaties die onder het toezicht van deze „slaaf” zijn geschreven, worden in een duidelijke en begrijpelijke taal gedachten onder woorden gebracht die de mensen voortdurend op Gods Woord wijzen. De vergaderingsprogramma’s in de gemeenten over de gehele aarde zijn door deze „beleidvolle slaaf” ontworpen om geloof op te bouwen, en wel door een vermeerderde kennis van God (Rom. 10:14). Deze getrouwe „slaaf” neemt met een vertrouwen-inboezemende waardigheid en kracht-verlenende geest een onbevreesd standpunt in voor de beginselen van Jehovah’s Woord. Door de wijsheid van God boven de kennis van mensen te stellen, is deze getrouwe „slaaf” de enige die de groep van „huisknechten” van geestelijk voedsel voorziet, terwijl hij Jehovah’s rijke zegen blijft smaken. — Mal. 3:10.
ONZE COMMUNICATIEMIDDELEN VERBETEREN
14. Hoe worden wij door de raad in Spreuken 13:20 toe te passen, geholpen ons onderwijs te verbeteren?
14 Ook kunnen wij toezien op ons onderwijs en onze communicatiemiddelen verbeteren door te doen wat in Spreuken 13:20 wordt aanbevolen: „Wie met wijzen omgaat, wordt wijs.” Hiervoor is meer nodig dan studie, zoals Paulus in Efeziërs 5:15 schreef: „Ziet er daarom nauwlettend op toe hoe gij wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen”, waarbij u echter in gedachten dient te houden „dat het niet aan den mens staat . . . om te gaan en zijn schreden te richten” (Jer. 10:23). Zoals in het bijbelverslag wordt bericht, „trad er voor de gemeente in geheel Judéa en Galiléa en Samaria werkelijk een periode van vrede in en werd ze opgebouwd; en daar ze in de vreze Jehovah’s en in de vertroosting van de heilige geest wandelde, bleef ze in aantal toenemen” (Hand. 9:31). Noach wandelde met God (Gen. 6:9). Jezus heeft op voorbeeldige wijze aangetoond hoe wij dienen te wandelen (1 Joh. 2:6). Met iemand wandelen, betekent dus in eendracht met die persoon zijn, dingen samen doen, terwijl men de zaak op dezelfde wijze beziet. Paulus toont dit in Efeziërs 2:1-3 aan; hij zegt daar onder andere: „Gij . . . hebt [eens] gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld . . . wij allen [hebben] ons eens in overeenstemming met de begeerten van ons vlees gedragen, doende de dingen die het vlees en de gedachten wilden.” Met de leden van Gods volk is het dus zo gesteld dat zij elkaar helpen, waarbij zij met betrekking tot bijbelse beginselen tot dezelfde conclusie komen doordat zij zich door Gods Woord, zijn geest en zijn rijpe dienstknechten laten opbouwen. In Psalm 119:63 wordt de houding van een verstandige dienstknecht van God toegelicht: „Ik ben een metgezel van allen die U vrezen, en van hen die uw bevelen onderhouden.”
15. Hoe verklaart Paulus de vooruitgang van een christen?
15 Aan de hand van de Schrift zijn wij dus tot de conclusie gekomen dat deze vooruitgang niet in eigen kracht wordt bereikt; neen, God is degene die ons kneedt of vormt, zoals Paulus in 2 Korinthiërs 3:5, 6 aantoont: „Niet dat wij uit onszelf voldoende bekwaam zijn om iets als uit onszelf voortkomende te kunnen beschouwen, maar dat wij voldoende bekwaam zijn, komt uit God voort, die ons voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn.”
OMGANG MET ANDEREN
16. Vermeld welke voordelen het nog meer heeft met mensen om te gaan die bijbelse beginselen respecteren.
16 Omgang met personen die zich door bijbelse beginselen laten leiden, is buitengewoon waardevol. Bij zulke mensen kan men zich werkelijk op zijn gemak voelen. Natuurlijk, ook deze mensen kunnen fouten maken en verkeerde dingen doen, maar u kunt op grond van het bijbelse onderwijs een beroep op hen doen, en zij zullen luisteren. In deze tijd, waarin de mensen zo trots zijn, is het een zegen met mensen te kunnen omgaan die zich door de Schrift laten terechtwijzen en die reageren door spontaan te zeggen: „Het spijt me, vergeet het alsjeblieft.” Dit zijn werkelijk verstandige mensen.
17. (a) Groeit men snel in de bekwaamheid zichzelf uit te drukken? (b) Waar dienen wij speciaal voor te waken om zeker te zijn van groei? Illustreer dit.
17 Beetje bij beetje groeien wij in elk opzicht, en dit geldt zowel voor het toenemen van onze kennis als de middelen om deze kennis in praktijk te brengen. Juist in deze groeiperiode dient u zichzelf goed in het oog te houden. Let op de kleine dingen, de kleine gelegenheden; deze verzekeren een geleidelijke vooruitgang en leiden er in de loop der jaren toe dat er aanmoedigende vorderingen worden gemaakt. Wanneer u het voorrecht hebt op het podium in de gemeente een lezing te houden, ordent u uw gedachten dan zodanig dat ze begrepen kunnen worden? Zoekt u weinig gebruikte woorden op zodat u er een juist gebruik van kunt maken en ze goed kunt uitspreken? Wanneer u tijdens de Wachttoren-studie de samenvatting leest, vergewist u zich er dan van dat u alle woorden goed kunt uitspreken zonder erover te struikelen? Wanneer u van huis tot huis gaat, vertrouwt u dan te veel op de gedachte dat u meer van de bijbel af weet dan degenen bij wie wij aan de deur komen, zodat u weinig of geen tijd aan voorbereiding besteedt? En ouders, zet u de gedachte van u af dat u samen met uw kinderen elke dag wat dient te groeien, terwijl u hen in plaats daarvan aan het televisie-onderricht blootstelt, omdat u er geen zin in hebt met hen van gedachten te wisselen? Het is net als met het leren van een andere taal; als u zich elke dag een beetje inspant door één of twee woorden aan uw woordenschat toe te voegen en deze woorden vervolgens te gebruiken, zal het niet lang duren of u hebt de beschikking over een paar honderd woorden en kunt die taal spreken. Naarmate u uitdrukkingen en woorden aan uw spraak blijft toevoegen, zal uw spraak kleurrijker, betekenisvoller, expressiever en uiterst nuttig voor anderen worden. Wees geduldig en verheug u over elke kleine vordering. Houd in gedachten dat baby’s, die in het geheel niet kunnen spreken, na verloop van tijd en door geregeld onderricht tot sprekende volwassenen opgroeien.
18. (a) Waar kunnen wij een ware weerspiegeling van onszelf vinden? (b) Waarvoor dienen wij op te passen?
18 Let op uzelf door in de spiegel te kijken die Jehovah voor zelfstudie heeft verschaft, „de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort” (Jak. 1:25). Wees billijk ten aanzien van uzelf, niet zo veeleisend dat u zichzelf tot wanhoop brengt en voortdurend uitgeput bent. De schriftuurlijke raad is Gods Woord als een spiegel te gebruiken en niet als sommigen te handelen die andere personen als een maatstaf gebruiken voor alles wat zij doen. De enige persoon die wij volgen, is Christus Jezus, en hij zei dat zijn vracht licht was (Matth. 11:30). Als u uw best doet, maak u dan geen zorgen over wat anderen zeggen of doen. Het zou aan de andere kant niet verstandig zijn de lusteloze houding te volgen die zo velen thans aan de dag leggen met betrekking tot het maken van vorderingen in kennis en het verbeteren van hun bekwaamheid. Voor velen betekent vooruitgang werk. In deze hedendaagse wereld is er niet altijd belangstelling voor werk. Om in deze aangelegenheid een juist evenwicht te kunnen bewaren, is een verder onderzoek nodig, en hiermee zullen wij ons in het volgende artikel bezighouden.