Het goede doen jegens hen die in het geloof zijn
„Laten wij daarom dus, zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof.” — Gal. 6:10.
1. Is goeddoen tot de gezinskring beperkt?
HET voorgaande artikel handelde speciaal over echtgenoten, hun verantwoordelijkheden als hoofd van het gezin en hoezeer zij hun vrouw, hun kinderen en ook zichzelf kunnen goeddoen door in hun gezinsaangelegenheden de leiding van Gods Woord te volgen. Alleen goede dingen zijn voor een christen geschikt en passend. Personen die beweren volgelingen van Christus Jezus, het Hoofd en de Stichter van het christendom, te zijn, kunnen het goeddoen tot buiten de grenzen van de gezinskring uitstrekken. Vele dingen die door Jehovah’s getuigen in aanmerking genomen moeten worden en die het verdienen door deze christenen in praktijk gebracht te worden, strekken zich uit tot buiten het onmiddellijke gezin.
2. (a) Hoe veelomvattend is de gelegenheid goed te doen, zoals in hoofdstuk 6 van Galaten wordt aangetoond? (b) Wat is voor christenen passend en essentieel?
2 Vooral het zesde hoofdstuk van het bijbelboek Galáten laat onbeperkte mogelijkheden zien om anderen in het algemeen, en speciaal degenen die hetzelfde geloof hebben — die medechristenen zijn, Jehovah’s getuigen en hun metgezellen — goed te doen. Dit hoofdstuk 6 van Galaten handelt uitgebreid over de behulpzame, liefdevolle betrekkingen die er tussen christenen bestaan en de gelegenheden die dit met zich brengt om het goede tentoon te spreiden. „Goed” is derhalve datgene wat eigen is aan en passend is voor het christelijke geloof en in feite essentieel is als bewijs dat men zich werkelijk aan de vereisten van Gods Woord en het voorbeeld van Christus Jezus onderwerpt.
3. (a) Ten gevolge van welk belangrijke feit hebben dienstknechten van Jehovah thans speciale verantwoordelijkheid? (b) Op welke wijze is de beweegreden erbij betrokken?
3 De eerste zes verzen van Galaten hoofdstuk zes vers 1-6 spreken erover dat wij elkaar in zachtaardigheid, in nederigheid en door op onzelfzuchtige wijze goede dingen met elkaar te delen, moeten helpen. Vervolgens lezen wij, te beginnen met 6 vers zeven: „Wordt niet misleid: God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten; want wie met het oog op zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie met het oog op de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten” (Gal. 6:7, 8). Door goede werken te verrichten, hebben christenen dus stellig gelegenheden om te „zaaien”. Deze gelegenheden breiden zich in deze tijd voortdurend uit en nemen toe doordat een grote schare mensen Gods goede wil ontvangt en met de christelijke gemeente wordt verbonden. Dit brengt voor dienstknechten van Jehovah veel verantwoordelijkheid met zich mee, met inbegrip van de verantwoordelijkheid goed te zaaien, want, zoals wij hebben gelezen, „wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten”. Willen werken werkelijk goed zijn, dan moeten ze met de juiste beweegreden worden verricht, want men kan, zoals in 6 vers acht wordt verklaard, „met het oog op zijn vlees” of „met het oog op de geest” zaaien. Als een christen met het goede, schriftuurlijke doel en de juiste beweegreden zaait, wordt hij in de gelegenheid gesteld „uit de geest eeuwig leven [te] oogsten”.
4. (a) Hoe wordt goeddoen „jegens allen” door de tijd waarin wij leven bevorderd? (b) Waartoe strekt „het goede doen” zich nog meer uit?
4 Gebeurtenissen en ontwikkelingen in de huidige religieuze wereld maken deze tijd de geschiktste aller tijden om goede werken te zaaien. Nu is het de gunstige tijd, nu wij omgang met vele medechristenen hebben. Wij hebben gelegenheden om te prediken, ’het goede te doen jegens allen’; doch vooral thans, nu wij niet van onze broeders gescheiden zijn, maar bij hen zijn, met hen verbonden zijn, hebben wij de gelegenheid onze medechristenen te helpen. „Laten wij daarom dus, zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof” (Gal. 6:10). Christenen hebben dus gelegenheden het goede te zaaien door predikingswerken te verrichten; doch „het goede doen” gaat verder, zoals de bovenstaande tekst uit Galaten vermeldt door de nadruk te leggen op „hen die aan ons verwant zijn in het geloof”.
5. Vermeld waarom er enkele specifieke manieren worden genoemd waarop wij het goede kunnen doen.
5 Laten wij nu enkele specifieke manieren onder de loep nemen waarop wij het goede kunnen doen jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof. Niet dat wij beweren hier alle manieren te vermelden waarop dit gedaan kan worden. De lijst die volgt, is zeker niet volledig, maar door, voor zover de ruimte dit toelaat, enkele van deze goede werken op te noemen, kunnen wellicht allen geholpen worden te beseffen dat aan het vereiste van Galaten 6:10 met betrekking tot „hen die aan ons verwant zijn in het geloof” op vele manieren voldaan kan worden.
6. Leg het gemeenschappelijke doel van Jehovah’s getuigen uit.
6 Als Jehovah’s getuigen dienen wij met hen die aan ons verwant zijn in het geloof; wij werken met hen samen in de bediening in het belang van de christelijke gemeente en in het belang van andere personen tot wie de boodschap van Gods Woord door onszelf en onze christelijke metgezellen wordt uitgedragen. Wij hebben allen hetzelfde doel, namelijk, met het oog op de geest te zaaien, onze God Jehovah getrouw te dienen en te aanbidden en onze hoop op leven in zijn rechtvaardige nieuwe samenstel van dingen zeker te maken. Wij helpen elkaar dit doel te bereiken, en veel van deze hulp bestaat in raad of aansporingen die wij zowel ontvangen als geven, alles gebaseerd op het Woord van God en in overeenstemming met de krachtsinspanningen van zijn theocratische organisatie.
WANNEER IS RAAD NUTTIG?
7. (a) Wanneer is raad nuttig? (b) Geef voor de hand liggende voorbeelden. (c) Tot welke slotsom leidt dit ten aanzien van raad die wij wellicht geven?
7 U zult tijdens uw leven raad en wenken hebben ontvangen. Wanneer trok u er voordeel van? Gebeurde dit niet als u de raad aanvaardde en u ernaar richtte en als u de wenken die u om uw bestwil en ter verbetering werden gegeven, opvolgde? Als u niet op deze wijze had gereageerd, zouden de raad en wenken u vanzelfsprekend niet gebaat hebben. Zo gaat het ook met de theocratische wenken en raad. Uit dit feit kunnen wij dus opmaken hoe belangrijk het is dat wij, als wij dienen met hen die aan ons verwant zijn in het geloof, gunstig reageren op de raad en wenken die wij krijgen, opdat wij er voordeel van zullen trekken en tactvol te werk gaan jegens anderen, opdat zij voordeel trekken van de raad en wenken die zij van ons ontvangen. Wenken en raad baten iemand alleen indien ze aanvaard worden en zijn van geen enkel nut als ze verworpen worden. Blijkt dit niet duidelijk uit de raad die op de theocratische bedieningsschool wordt verstrekt, waar vriendelijke, liefdevolle wenken worden gegeven ter verbetering van hen die vanaf het podium spreken om zich de bekwaamheid te verwerven openbare bijbellezingen te houden? Er worden wenken gegeven, en de verbetering volgt als de wenken aanvaard en opgevolgd worden. Onze Koninkrijksdienst bevat wenken en raad. Opzieners in gemeenten geven zulke raad en wenken. Gods Woord vloeit over van goede raad. Als wij dus dienen met hen die aan ons verwant zijn in het geloof, zal tact ons helpen doeltreffend er hulpvaardig in onze raad te zijn.
8. Welke passende raad wordt ons in 1 Timótheüs 5:1, 2 verstrekt?
8 Wees tactvol wanneer u raad of wenken geeft, ook al is de persoon aan wie ze worden verstrekt een rijpe christen, tegen wie zoiets daarom eigenlijk niet gezegd had hoeven worden. Al mag het ook lijken dat „hij beter diende te weten”, eist onze welwillendheid, beleefdheid en tact toch dat wij liefdevol met onze broeders in de gemeente omgaan, zoals wij ook liefdevol met onze gezinsleden zouden omgaan. „Kritiseer een oudere man niet streng. Integendeel, spreek hem met aandrang toe als een vader, jongere mannen als broeders, oudere vrouwen als moeders, jongere vrouwen als zusters met alle eerbaarheid” (1 Tim. 5:1, 2). Dit is de bijbelse raad aan ons en wij zullen dus eerbied voor de gevoelens van onze broeders hebben. Wij moeten in onze omgang met hen tact gebruiken, willen wij niet ons doel voorbijstreven, hetwelk is hun goed te doen, hun welzijn te bewerken en, in het geval van raad en wenken, te maken dat zij onze raad aanvaarden en aan onze wenken gehoor geven. Dit alles is voor hun welzijn en ter bevordering van Jehovah’s aanbidding.
9. (a) Waarom is er vaak behoefte aan aanmoediging? (b) Geef een voorbeeld van ’vertroosten en opbouwen’.
9 Dienen wij naar gelegenheden uit te zien onze broeders tactvolle aanmoedigingen te geven? Ja, zeker. Christenen hebben het voorrecht elkaar aan te moedigen en te vertroosten. Er is vaak behoefte aan aanmoediging omdat ontmoediging niet ongewoon is, zelfs niet onder hen die dienstknechten van Jehovah God zijn. Onze wederzijdse voorrechten in dit opzicht worden aangetoond in 1 Thessalonicenzen 5:11: „Blijft elkaar daarom vertroosten en elkaar opbouwen, zoals gij trouwens reeds doet.” Als men hieraan voldoet, heeft dit persoonlijke vreugde tot gevolg en meer activiteit voor beide betrokken personen, degene die de vertroosting en opbouwende hulp geeft en degene die deze ontvangt. Wij worden gemaand dit te blijven doen. Een opziener of andere christen zou kunnen bemerken dat een broeder neerslachtig is en hij schep wellicht een gelegenheid er met hem over te spreken. Een gesprek onder vier ogen tussen de neerslachtige christen en de broeder die hem tracht te bemoedigen, zou ongeveer als volgt kunnen verlopen:
„Ik hoop dat jullie allemaal gezond zijn, broeder, en het in elk opzicht goed maken. Hoe voel je jezelf de laatste tijd?”
„Ik weet niet wat mij mankeert, broeder. Ik ben helemaal in de put; ik kan nergens enthousiast voor worden. Ik weet niet wat ik gedaan heb. Ik ben gewoon terneergeslagen. Ik voel mij down.”
„Nu, het is niet ongewoon je af en toe uit het lood geslagen te voelen en ik waardeer het dat je het mij zegt. Het komt meer voor dat iemand in de put zit. Ik heb mij ook wel eens neerslachtig en mistroostig gevoeld en als wij in de Schrift kijken, vinden wij daar ook voorbeelden, Petrus en Paulus om er maar twee te noemen, die zich af en toe terneergeslagen voelden, zoals je je zult herinneren.”
„Ja, dat is zo.”
„Als wij ons dus zo neerslachtig voelen, duidt dit meestal op een probleem en waar een probleem is, is een oplossing. Heb je dus nagegaan wat jou probleem zou kunnen zijn?”
„Ik geloof dat ik de situatie niet werkelijk ernstig heb onderzocht.”
„Mag ik je helpen deze na te gaan?”
„Ja, dat zou ik op prijs stellen.”
„Welnu, gaat alles, om te beginnen, hier bij je thuis goed?”
„Wat bedoel je?”
„Nu, hoe gaat het tussen jou en je vrouw?”
„O, uitstekend, goed.”
„Ik weet dat dat een zegen voor je is. Maar de kinderen — is alles met hen goed?”
„Ja, prima.”
„Je hele gezin maakt het dus goed en verkeert in goede gezondheid?”
„Onze gezondheid is goed.”
„Geeft je wereldse werk je soms moeilijkheden?”
„O, niet meer moeilijkheden dan normaal.”
„Zo? En wat betekent ’niet meer moeilijkheden dan normaal’ dan wel?”
„Zoals je wellicht weet, heb ik seizoenwerk en op het ogenblik is het op zijn drukst en moet ik overwerken. Ik vind geen tijd iets anders te doen dan te werken, te werken, te werken! Dat is alles.”
„Velen van ons bevinden zich min of meer in die situatie. Als je je dus moe voelt van de lange werkuren, kan dit natuurlijk een probleem vormen. Het kan je afmatten, waardoor je je dus down, neerslachtig, uit het lood geslagen en ontmoedigd voelt. Maar, zoals ik al zei, wàt het probleem ook is, er is een oplossing voor. Je zult je de schriftplaats herinneren die vooral aanmoedigend voor ons is als wij neerslachtig en in de put zijn. Dit is Psalm 55:23 22, waarin de raad wordt gegeven: ’Werp uw bekommernis op den HERE, Hij zal voor u zorgen; Hij zal nimmermeer toelaten, dat de rechtvaardige wankelt.’ Hoe kan deze schriftplaats je nu helpen, broeder, nu je je een beetje neerslachtig en down voelt?”
„Er staat dat ik mijn bekommernis op Jehovah moet werpen en dat hij voor mij zal zorgen.”
„Goed, en hoe kun je je bekommernis op Hem werpen?”
„In gebed?”
„Juist. En hij heeft gezegd dat hij nooit zal ’toelaten, dat de rechtvaardige wankelt’. Welnu, wat betekent het te wankelen?”
„Vallen, denk ik, of in een geestestoestand geraken waarin ik schijn te verkeren.”
„Wat is deze geestesgesteldheid in jouw geval?”
„Nu, ik denk eenvoudig neerslachtig of ontmoedigd te zijn.”
„Juist, ja.”
„Ik wil je graag zeggen, broeder, dat ik begrijp waar het om gaat. Ik besef dat de schriftplaats werkelijk in mijn geval van toepassing is en ik waardeer het echt dat je deze tekst onder mijn aandacht hebt gebracht.”
„Ik heb zelf ook altijd heel veel aan die tekst gehad. Aangezien hierin de raad wordt gegeven je bekommernis op hem te werpen en wij dit, zoals je opmerkte, in gebed kunnen doen, waarom zouden wij dan niet om Jehovah’s hulp vragen en onze waardering en dank nu in gebed aan Jehovah tot uitdrukking brengen?”
„Dat zou fijn zijn.”
En zij gaan samen in gebed, waarbij de broeder die op bezoek is ten behoeve van beiden een smeekbede tot Jehovah richt. In overeenstemming met zijn gebeden, moet degene die het drukkende probleem heeft, waarvan hij zich thans bewust is, ook werkelijk moeite doen zijn aangelegenheden in orde te brengen en zijn persoonlijke schema veranderen zodat hij meer tijd krijgt. U kunt af en toe misschien op een soortgelijke wijze te werk gaan.
10. Verhaal een werkelijke ervaring waaruit blijkt welke voortreffelijke resultaten er uit aanmoedigingen zijn voortgevloeid.
10 Wat een gemeente in de Verenigde Staten gedurende 1966 werkelijk heeft ervaren, werd met de volgende woorden door een lid van het gezalfde overblijfsel verteld:
„Onze gemeente heeft een toename van 30 percent gehad. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan personen die weer actief zijn geworden en weer aan het oogstwerk zijn gaan deelnemen. Wij hebben de raad om aanmoedigende, opbouwende, geestelijk versterkende bezoeken te brengen, in praktijk gebracht. Eén korte ervaring: Een zuster die reeds drie jaar inactief was, vertelde de opziener dat ’het moeilijk zal zijn in de waarheid terug te komen. Ik ben er zo lang uit geweest. Hoe kan ik er zelfs maar aan denken in de dienst uit te trekken of naar de vergaderingen te gaan?’ Zij had zó lang voor haar ongeneeslijk zieke moeder gezorgd, dat zijzelf, toen haar moeder was gestorven, geestelijk zwak en inactief was geworden. Zij werd aangemoedigd doordat haar werd verteld dat zij nooit werkelijk uit de waarheid was geweest maar een tak van dienst had verricht die essentieel is voor een goed christelijk gedrag en christelijke liefde, en dat Jehovah haar werken van liefde niet had vergeten. Er werd haar verteld dat broeders in de gevangenis ook niet aan de vergaderingen of de velddienst konden deelnemen, maar dat zij toch niet uit de waarheid waren. Deze kijk op de dingen hielp haar enorm. Zij is nu geregeld in de bediening en bezoekt de vergaderingen. Andere vreugdevolle ervaringen zoals deze moedigen ons ertoe aan onze broeders vriendelijkheid te blijven betonen.”
STOFFELIJKE GAVEN
11. Zijn er goede werken waarbij stoffelijke dingen zijn betrokken?
11 Ook goede werken waarbij stoffelijke dingen zijn betrokken, werpen geestelijke zegeningen en voordelen af. Dit wordt in Galaten 6:10 te kennen gegeven, en het betekent dat wij op milde wijze materiële middelen met onze broeders moeten delen. Door mild te geven, wordt in werkelijkheid liefde voor God tentoon gespreid; hierover kan geen twijfel bestaan, gezien de woorden in 1 Johannes 3:13-18, waarvan 3 het zeventiende vers luidt: „Als iemand echter de middelen van deze wereld voor de instandhouding van het leven bezit en zijn broeder gebrek ziet lijden en toch de deur van zijn tedere mededogen voor hem sluit, in welk opzicht blijft de liefde Gods dan in hem?” Dit verder stavend en een onderzoek instellend naar de beweegreden, zegt 3 vers achttien: „Kindertjes, laten wij liefhebben, niet met het woord noch met de tong, maar met de daad en in waarheid.” Doordat daden hier tegenover woorden worden gesteld, wordt aangetoond dat het christendom niet louter theorie is, maar in praktijk wordt gebracht door mildelijk goede dingen met elkaar te delen.
12. (a) Aan wie kan materiële milddadigheid worden betoond? (b) Op welke „dagen” kunnen christenen van hun materiële middelen geven? (c) Waarover zijn uitingen van waardering passend?
12 Aan wie kan deze materiële milddadigheid betoond worden? Aan alle broeders. Niet alleen maar behoeftige personen ontvangen de milde liefde van hun broeders, doch allen ontvangen deze dingen en dienen deze te ontvangen. Onder mensen in het algemeen worden veel beleefdheidsgeschenken gegeven, zoals bijvoorbeeld op wereldse feestdagen. Hierbij heerst echter vaak een geest van wedijver, een afgunstig vergelijken van geschenken. De door ware christenen in praktijk gebrachte milddadigheid wacht echter niet op officiële gelegenheden. Er kunnen geschenken gegeven worden als blijk van iemands waardering voor trouwe dienst, en dit kan wanneer maar ook worden gedaan en aan iedereen die het ook maar verdient, zoals bijvoorbeeld aan oudere personen. Ze behoeven niet beperkt te blijven tot uitingen van liefde tussen man en vrouw maar kunnen zich uitstrekken tot het uiten van liefde jegens kinderen en — van de zijde van kinderen — jegens ouders, die hun kinderen onderrichten en trainen om volgens goddelijke beginselen te leven. Ze kunnen zich ook uitstrekken tot een broeder die wij danken omdat hij misschien iets voor ons heeft gedaan, voor hartelijkheden of vriendelijkheden of theocratische hulp. Ware christenen hebben geen „moederdag”, „vaderdag”, „Kerstmis”, „Pasen”, of andere feestdagen nodig die door de wereld zijn uitgestippeld, want hoewel enkelen bij die gelegenheden weliswaar wellicht in alle oprechtheid en uit liefde geven, weerhouden zij zich er, als zij christenen worden, van hun geschenken door enige associatie met een feestdag van heidense oorsprong te laten bederven. Geschenken die uit liefde worden gegeven, kunnen uitingen van waardering voor vele verschillende dingen zijn, zoals getrouwe dienst van pioniers bijvoorbeeld. Degene die ze ontvangt, wordt gezegend en degene die ze schenkt nog meer. Allen varen er wel bij en worden opgebouwd in het geloof en allen winnen erbij, de ouderen zowel als de jeugdigen. „Wil mij dan ook tot mijn ouderdom en grijsheid, o God, niet verlaten, totdat ik aan dit geslacht uw arm verkondig, aan ieder die komt, uw sterkte” (Ps. 71:18). Als wij op milde wijze goede dingen met onze geliefde broeders delen, draagt dit ertoe bij dat allen in sterke banden van liefde tot elkaar getrokken worden.
PERSOONLIJKE BEZOEKEN
13. Hoe kunnen persoonlijke bezoeken het goede bewerkstelligen?
13 In de voorgaande paragrafen hebben wij gelezen welk gesprek zich kan ontwikkelen tussen een broeder die werd bezocht en een broeder die hem misschien een bezoek bracht ten einde hem aan te moedigen. Door degenen die aan ons verwant zijn in het geloof te bezoeken, maken wij in feite gebruik van een van de middelen waardoor wij het goede kunnen doen jegens de christelijke broederschap. Wij worden hiertoe genoopt door onze werkelijke belangstelling voor hen. Dit geldt vooral als er een of andere noodzaak voor onze speciale aandacht bestaat, zoals wanneer iemand van het gezin ziek is of — zoals hiervóór werd vermeld — misschien ontmoedigd is. Jezus wendde dit beginsel in Matthéüs 25:35-40 aan in zijn bespreking van de symbolische schapen en bokken, zeggende: „Ik was in de gevangenis en gij zijt tot mij gekomen.” Onze bezoeken aan hen die aan ons verwant zijn in het geloof kunnen alleen al een hulp vormen door onze aanwezigheid, onze liefdevolle belangstelling die daardoor aan de dag wordt gelegd en ook door de aanmoediging die wij kunnen geven, misschien doordat wij praktische hulp geven door met de kinderen te helpen, huishoudelijk werk te doen, iets te eten klaar te maken en op zoveel andere manieren door onze persoonlijke aanwezigheid werkelijke hulp bieden. Dit bezoeken van broeders dient een spontane uiting van wederzijdse liefde te zijn en dient niet louter te geschieden als men denkt dat het absoluut noodzakelijk is, om zich van een verantwoordelijkheid te kwijten. Hiervan uitgaande, zijn wij van mening dat wij een broeder niet alleen moeten bezoeken als hij vergaderingen heeft gemist of niet in de dienst is gegaan. Onze christelijke omgang is veeleer iets wat wij moeten koesteren en waarbij zowel degene die bezocht wordt als de bezoeker stellig wel varen. „Want ik verlang ernaar u te zien om u enige geestelijke gave te kunnen meedelen en u daardoor standvastig te maken; of liever, opdat er onder u een uitwisseling van aanmoediging mag zijn, doordat een ieder wordt aangemoedigd door middel van het geloof van de ander, zowel het uwe als het mijne.” — Rom. 1:11, 12.
14. Geef een samenvatting van de hierboven aan een beschouwing onderworpen aspecten van een christelijke levenswijze.
14 Als voorbeeld hebben wij enkele dingen genoemd die wij kunnen doen om het goede te doen jegens hen die van ons geloof zijn: dat wij op tactvolle wijze met hen kunnen dienen, hen kunnen aanmoedigen hun goede werken voort te zetten, in materieel opzicht goede dingen met onze broeders kunnen delen, en hen tot wederzijds geestelijk welzijn kunnen bezoeken. Hierbij zullen wij zeer door God gezegend worden. Dit komt doordat de gemeente door zulke goede werken opgebouwd en gesterkt wordt. Er bestaat een sterkere band van eenheid en liefde als broeders tactvol, aanmoedigend en milddadig zijn en wanneer zij er de tijd voor nemen elkaar te bezoeken. Al deze dingen maken deel uit van het leven, speciaal van een christelijk leven, een leven van liefde voor God en de medemensen.
15. Vat de resultaten van deze goede dingen van het leven samen.
15 Als Jehovah’s zegen op zulke goede werken rust, zal het resultaat schitterend zijn. Het is een zegen die bestaat in vrede, sterkte en vertroosting, hetgeen in Handelingen 9:31 duidelijk tot uiting komt: „Toen trad er voor de gemeente in geheel Judéa en Galiléa en Samaria werkelijk een periode van vrede in en werd ze opgebouwd; en daar ze in de vreze Jehovah’s en in de vertroosting van de heilige geest wandelde, bleef ze in aantal toenemen.” Vrede is gebaseerd op rechtvaardigheid en brengt deze zegen van Jehovah mee. Als gevolg daarvan is de gemeente en zijn alle personen die zich erin bevinden, beter in staat het goede te doen jegens allen, jegens buitenstaanders. Wat een voortreffelijke resultaten heeft het wanneer wij het goede doen jegens hen die in het geloof zijn!