Hoofdstuk 6
De belofte van een geestelijk paradijs
1. (a) Waaruit blijkt dat Jezus zelfs kort voor zijn dood aan het Paradijs voor de mensheid dacht? (b) Wat zei Jezus jaren later tot de gemeente in Éfeze over het Paradijs? (c) Sprak hij in beide gevallen over hetzelfde paradijs?
DE MESSIAANSE Knecht van Jehovah God speelt in verband met onze hoop in een paradijs te komen, een zeer belangrijke rol. Jezus Christus dacht zelfs op die droevige dag negentienhonderd jaar geleden, toen hij als een vervulling van Jesaja 53:12 onder de overtreders werd geteld, aan het Paradijs voor de mensheid. Toen een van de twee rovers die aan weerszijden van Jezus aan een paal werden gehangen, tot hem zei: „Jezus, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt”, antwoordde hij: „Voorwaar, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Lukas 23:39-43; Markus 15:25-27). Drieënzestig jaar later, toen de opgestane Jezus tot de christelijke gemeente in Éfeze (Klein-Azië) sprak, zei hij: „Hem die overwint, zal ik geven te eten van de boom des levens, die staat in het paradijs van God” (Openbaring 2:7). Daar deze beloften aan verschillende soorten van mensen werden gedaan, de eerste belofte aan een niet-christen en de tweede aan een overwinnende christen, moet er hier sprake zijn van twee verschillende paradijzen. Met het eerste moet een aards en met het tweede een hemels paradijs bedoeld zijn. Jehovah’s „Knecht” heeft met beide iets te maken.
2. In wat voor een paradijs, dat door Jesaja werd voorzegd, kan men zich thans verheugen, zonder eerst te moeten sterven en opgewekt te worden?
2 Deze beide paradijzen lagen ten tijde dat Jezus erover sprak, nog in de toekomst. Verder zou een persoon zich pas in een van deze paradijzen kunnen verheugen nadat hij gestorven was en op Gods bestemde tijd uit de doden was opgewekt. Er is echter een paradijs waarin men thans reeds op aarde kan leven. Daar de aardse omgeving van de mens steeds meer verontreinigd wordt en de oppervlakte van de aarde thans allesbehalve een paradijs is, moet het paradijs waarin de ware christelijke aanbidders van Jehovah thans reeds leven, een zinnebeeldig of geestelijk paradijs zijn. In de profetie van Jesaja met betrekking tot Jehovah’s Messiaanse Knecht werd de oprichting van dit geestelijke paradijs voor getrouwe aanbidders van Jehovah voorzegd.
3. (a) Wie zou, zoals door Jesaja werd voorzegd, een belangrijke rol spelen bij de totstandbrenging van het geestelijke paradijs op aarde? (b) In welke verhouding stond hij als ’zoon van God’ tot de gehele hemelse organisatie?
3 Volgens Jesaja’s profetie heeft de Messiaanse Knecht iets met de totstandbrenging van het geestelijke paradijs op aarde te maken. Voordat hij zijn rol op aarde in overeenstemming met de profetie van Jesaja, hoofdstuk drieënvijftig, vervulde, was hij een lid van Jehovah’s hemelse organisatie van getrouwe „zonen Gods” (Job 1:6; 2:1; 38:7; Daniël 3:25). Die uit geestenzonen bestaande hemelse organisatie vervult de rol van een met Jehovah, de Schepper, gehuwde „vrouw”, evenals de natie Israël uit de oudheid, toen ze in het door Mozes bemiddelde Wetsverbond werd opgenomen, als het ware met Jehovah gehuwd was en als Zijn aardse vrouw werd afgebeeld. Hij vervult derhalve de rol van Echtgenoot in deze hemelse verbintenis (Jesaja 54:5; 50:1; Jeremia 31:31-34). Daar de hemelse „zonen Gods” als kinderen van Gods hemelse organisatie werden beschouwd, omdat ze leden daarvan zijn, werd de hemelse organisatie beschouwd als hun moeder, de vrouw van hun hemelse Vader. De in Jesaja 53:11 genoemde Knecht is dus een van haar zonen.
4. (a) Hoe bracht Jehovah’s met een moeder te vergelijken organisatie in de hemel de beloofde Messías voort? (b) Welke reactie moet de zalving van Jezus en later zijn opwekking uit de doden in de hemel hebben ontlokt?
4 Jehovah koos zijn voornaamste hemelse zoon uit om als de Messiaanse Knecht op aarde te dienen (Jesaja 52:13; 53:11). Jehovah’s met een moeder te vergelijken organisatie in de hemel verschafte derhalve deze zoon opdat hij de voornaamste rechtvaardiger van de universele soevereiniteit van haar Echtgenoot zou zijn. Nadat deze zoon, toen hij op aarde was, door Johannes de Doper in de Jordaan was gedoopt, stortte haar Echtgenoot, Jehovah, Zijn heilige geest op de gedoopte Jezus uit en maakte hij hem aldus tot de gezalfde, de Christus. Op deze wijze werd de beloofde Messías of Christus voortgebracht. Wat een onuitsprekelijke vreugde moet dat voor zowel de hemelse Moeder als haar Echtgenoot zijn geweest! Als de engelenzonen van God zich reeds over de geboorte van de baby Jezus in Bethlehem-Juda verheugden, hoeveel te meer moeten zij zich dan verheugd hebben toen hij op deze wijze de beloofde Christus, de Messiaanse Knecht van hun God, Jehovah, werd (Lukas 2:10, 13, 14; Matthéüs 3:13-17; Johannes 16:21). Toen zijn leven van de aarde werd weggenomen en hij uit de doden werd opgewekt, kreeg de met een moeder te vergelijken organisatie in de hemel hem als de „eerstgeborene uit de doden” terug en verheugde zij zich dat hij weer onder haar hemelse zonen was (Kolossenzen 1:18; Openbaring 1:5, 17, 18). Haar vreugde was voorzegd!
5, 6. (a) Welke reden tot vreugde had deze hemelse „vrouw” volgens Jesaja 54:1? (b) Van hoeveel „zonen” zou zij de geestelijke moeder worden?
5 „’Hef een vreugdegeroep aan’”, zegt Jesaja 54:1, „’gij onvruchtbare vrouw die niet gebaard hebt! Word vrolijk met vreugdegeroep en jubel, gij die geen barensweeën hebt gehad, want de zonen van de eenzame zijn talrijker dan de zonen van de vrouw met een echtgenoot-eigenaar’, heeft Jehovah gezegd.”
6 Deze geïnspireerde schriftplaats wordt door de christelijke apostel Paulus niet op de joodse natie na haar ballingschap in Babylon toegepast, maar op Jehovah’s met een vrouw te vergelijken organisatie in de hemel. Volgens Jesaja’s profetie zou Gods hemelse organisatie behalve Jezus, de Messías — op wie zij lang had gewacht, als was zij onvruchtbaar geweest — nog meer kinderen hebben. Zij zou derhalve de geestelijke moeder van de 144.000 metgezellen van Jezus, de Messías, worden. Jezus zou onder deze geestelijke zonen de Eerstgeborene zijn. Haar vreugde zou beginnen wanneer zij de eerstgeborene, Jezus, de Messías, voortgebracht of gebaard had, maar dan zou zij nog meer kinderen voortbrengen totdat zij alle Koninkrijksmedeërfgenamen van Jezus, de Messías, zou hebben voortgebracht. De apostel Paulus was een van deze toekomstige medeërfgenamen van Christus en hij gaf onder inspiratie de toepassing van Jesaja 54:1.
7-9. Welke toepassing geeft de apostel Paulus van Jesaja 54:1 door de joodse natie en Gods hemelse organisatie tegenover elkaar te stellen?
7 Paulus stelt de joodse natie, die krachtens het Mozaïsche Wetsverbond met Jehovah God gehuwd was (maar die Jezus Christus verworpen had) als volgt tegenover Gods hemelse, met een vrouw te vergelijken organisatie: „Er staat bijvoorbeeld geschreven dat Abraham twee zonen verwierf, één bij de dienstmaagd [de Egyptische Hagar] en één bij de vrije vrouw [zijn vrouw Sara], maar die [genaamd Ismaël] bij de dienstmaagd werd in werkelijkheid naar de wijze van het vlees geboren [voordat Abraham onvruchtbaar werd], de andere [genaamd Isaäk] bij de vrije vrouw uit kracht van een belofte [van God]. Deze dingen vormen een symbolisch drama, want deze vrouwen [Hagar en Sara] betekenen twee verbonden: het ene, afkomstig van de berg Sinaï [door bemiddeling van Mozes], brengt kinderen ter slavernij voort, en dat is Hagar [de slavin]. Deze Hagar nu betekent Sinaï, een berg in Arabië, en zij komt overeen met het tegenwoordige Jeruzalem, want zij is met haar kinderen in slavernij. Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is onze moeder.
8 Want er staat geschreven [in Jesaja 54:1]: ’Wees vrolijk, gij onvruchtbare vrouw [het Jeruzalem dat boven is], die niet baart; breek uit en roep luid, gij vrouw die geen barensweeën hebt, want de kinderen van de eenzame vrouw zijn talrijker dan die van haar die de man heeft.’ Wij nu, broeders, zijn kinderen die tot de belofte behoren, evenals Isaäk. Maar evenals destijds degene die naar de wijze van het vlees geboren was [Ismaël], hem ging vervolgen die naar de wijze van de geest geboren was [Isaäk], zo ook nu. Niettemin, wat zegt de Schrift? ’Verjaag de dienstmaagd en haar zoon, want de zoon van de dienstmaagd zal geenszins erfgenaam zijn met de zoon van de vrije vrouw.’ Daarom zijn wij, broeders, geen kinderen van een dienstmaagd, maar van de vrije vrouw.
9 Voor zulk een vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt.” — Galáten 4:22 tot 5:1.
10, 11. (a) Hoe blijkt uit Jesaja 54:13 dat het „Jeruzalem dat boven is” buiten Jezus nog meer geestelijke kinderen zou hebben? (b) Op wie paste Jezus Christus die schriftplaats toe?
10 Daar het „Jeruzalem dat boven is”, dat Jehovah, zijn „voortreffelijke Maker”, tot „echtgenoot-eigenaar” heeft, buiten Jezus, de Messías, de eerstgeborene, nog veel meer geestelijke kinderen zou hebben, wordt er in Jesaja 54:13 tot dit als een vrouw voorgestelde Jeruzalem gezegd: „Al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn, en de vrede van uw zonen zal overvloedig zijn.”
11 Jezus Christus paste die schriftplaats op zijn discipelen toe, toen hij tot de joden zei: „Er staat geschreven in de Profeten: ’En zij zullen allen door Jehovah worden onderwezen.’ Een ieder die het van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot mij” (Johannes 6:45). Het lag in het voornemen van de Vader besloten dat Jezus „de eerstgeborene onder vele broeders” zou worden (Romeinen 8:29). Het „Jeruzalem dat boven is”, is ook de hemelse moeder van al deze geestelijke broeders van Jezus Christus. Het is dan ook terecht dat Jehovah, haar „echtgenoot-eigenaar”, háár — en niet het aardse Jeruzalem, dat de Messías verwierp — toeroept „een vreugdegeroep” aan te heffen en ’vrolijk te worden met vreugdegeroep’ omdat zij ten slotte niet alleen de moeder van Jezus, de Messías, maar ook nog van zoveel andere geestelijke zonen is geworden. — Jesaja 54:1.
12. Met welke krachtige aanmoediging, gericht tot deze geestelijke zonen, besluit Jesaja, hoofdstuk 54?
12 Deze geestelijke zonen krijgen de verzekering dat God hen zal beschermen en behoeden, zoals dit in de volgende tot het „Jeruzalem dat boven is” gerichte woorden tot uitdrukking komt: „’Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben, en elke tong die tegen u zal opstaan in het gericht, zult gij veroordelen. Dit is de erfelijke bezitting van de knechten van Jehovah, en hun rechtvaardigheid is van mijnentwege’, is de uitspraak van Jehovah.” Met deze krachtige aanmoediging, gericht tot het „Jeruzalem dat boven is”, besluit het vierenvijftigste hoofdstuk van Jesaja. — Jesaja 54:17.
EEN UITNODIGING OM HET GOEDE TE DRINKEN EN TE ETEN
13. Met welke aanlokkelijke uitnodiging begint het volgende hoofdstuk van Jesaja?
13 Met het oog op al het goede dat op de vervulling van die schitterende profetie zal volgen, weerklinkt er een passende uitnodiging, die iedereen kan horen: „Hé daar, al gij dorstigen! Komt tot het water. En zij die geen geld hebben! Komt, koopt en eet. Ja, komt, koopt wijn en melk zelfs zonder geld en zonder prijs. Waarom blijft gijlieden geld betalen voor wat geen brood is en waarom is uw moeizame arbeid voor wat niet tot verzadiging leidt? Luistert aandachtig naar mij en eet wat goed is en laat uw ziel haar heerlijke verrukking vinden in vettigheid zelf. Neigt uw oor en komt tot mij. Luistert en uw ziel zal in leven blijven, en ik zal prompt met ulieden een voor onbepaalde tijd durend verbond sluiten betreffende de liefderijke goedheden jegens David, die betrouwbaar zijn. Ziet! Als een getuige voor de nationale groepen heb ik hem gegeven, als een leider en gebieder voor de nationale groepen.” — Jesaja 55:1-4.
14. (a) Van wie is die uitnodiging afkomstig? (b) Tot wie wordt ze gericht, en waarom?
14 Wie anders dan Jehovah God, de Bron van alle leven, zou zo’n schitterende uitnodiging en belofte kunnen doen? Ze houdt verband met zijn Messiaanse Knecht, die hij als een „leider en gebieder voor de nationale groepen” geeft. Die nationale groepen dienen zich voor de goddelijke uitnodiging te interesseren. De uitnodiging wordt echter in de eerste plaats tot Jehovah’s volk gericht, dat in een verbondsverhouding tot hem staat, maar dat zich in onbevredigende omstandigheden bevindt. Waarom? Omdat zij zwoegen en kopen en eten en drinken, maar blijven sterven zonder een hoop te hebben. Wij begrijpen de situatie beter wanneer wij in onze herinnering terugroepen dat de profeet Jesaja de vernietiging van Jeruzalem, de verwoesting van het land Juda en de ballingschap van de joden in het heidense land Babylon had voorzegd. De woestligging van het land, terwijl zijn inheemse bevolking in ballingschap was, zou zeventig jaar duren, van 607 tot 537 vóór onze Gewone Tijdrekening.
15. Door bemiddeling van wie zou het joodse volk, zoals Jehovah had voorzegd, bevrijd worden, en waarom is de rol die hij vervulde, voor ons van speciaal belang?
15 Babylon, met zijn valse goden en aanbidding, zijn imperialisme en zijn handelsgeest, had de verbannen joden niets te bieden. Het bood geen hoop op bevrijding, met het vooruitzicht in hun eigen land de ware en levende God weer te kunnen aanbidden: „Is dit de man [de koning van Babylon] die . . . zelfs voor zijn gevangenen de weg naar huis niet opende?” (Jesaja 14:16, 17) Wie bezat de macht het Babylonische wereldrijk omver te werpen en de joodse gevangenen vrij te laten, zodat zij naar hun land konden terugkeren en Jehovah in een herbouwde tempel in een hersteld Jeruzalem opnieuw konden aanbidden? God bezat deze macht, en hij bediende zich van een knecht om deze opdracht te volvoeren. Die aardse knecht was Cyrus de Pers, wiens naam Jehovah reeds lang voor zijn geboorte had voorzegd (Jesaja 44:28 tot 45:6). Deze Perzische veroveraar van Babylon was niet slechts een historische figuur, maar hij was ook een profetisch beeld van Jehovah’s Messiaanse Knecht, die door Jehovah gebruikt zou worden om het hedendaagse Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, omver te werpen en te vernietigen.
16. Wat was in de oudheid, in geestelijk opzicht, voor de verbannen joden als voedsel en drank?
16 Volgens de woorden van Jehovah God staan zelfs de mensen die voor datgene wat zij eten en drinken, niets betalen kunnen, water, brood, wijn en melk ter beschikking, zodat zij zich verzadigen en verkwikken kunnen. Dit is natuurlijk niet letterlijk bedoeld. Hij spreekt over dingen die hiermee overeenkomen en waarmee de mens geestelijk in het leven gehouden wordt, over dingen die tot werkelijk leven, tot eeuwig leven, leiden, tot een leven dat een lust zal zijn en zin zal hebben. Datgene wat in de oudheid van levensbelang was, waren de voorzieningen die Jehovah God getroffen had om zijn verbannen volk uit Babylon te bevrijden en naar hun door God geschonken land terug te voeren. Daartoe behoorde in de eerste plaats de boodschap van bevrijding, die de hoop van de ballingen voedde. Dan was er het vrijlatingsdecreet dat Jehovah God door bemiddeling van zijn aardse knecht liet uitvaardigen en waarnaar gehandeld moest worden. Werden de noodzakelijke stappen ondernomen, dan volgde de terugkeer naar hun land en de verwezenlijking van de glorierijke goddelijke profetieën in hun weer in bezit genomen en geliefde land. De vreugde die dit met zich zou brengen, zou net zo groot zijn als de vreugde die door het drinken van uitgelezen wijn wordt bereid. — Psalm 104:15.
17. Wie zijn feitelijk de hedendaagse Babyloniërs, en wat voor voedsel nemen zij tot zich?
17 Thans worden miljarden aardbewoners in religieus, moreel, intellectueel en sociaal opzicht door Babylon de Grote onderdrukt, en dat niet slechts in het zogenaamde heidendom maar evenzeer in de christenheid. Zij betalen voor hun religie, daar de vele sekten en culten religie tot een commerciële zaak maken. Hun religie heeft hen niet van deze wereld afgescheiden, maar heeft het goedgekeurd dat zij deze wereld actief ondersteunen, ja, heeft hen zelfs daartoe aangespoord. Hun religie heeft hen er niet van weerhouden zich op mensen en door mensen ontworpen instellingen te verlaten. Zelfs de aanhangers van de christenheid zien geen andere uitweg dan te blijven hopen dat de mens de wereldproblemen zal oplossen en verlichting zal brengen. Zij zijn feitelijk hedendaagse Babyloniërs, en hun religieuze voedsel verzadigt niet werkelijk, noch schenkt het werkelijke verkwikking.
18. (a) Door welk verbond heeft Jehovah thans een volk dat in een speciale verhouding tot hem staat? (b) Wie houden getrouw aan dit nieuwe verbond vast?
18 Degenen die in de zesde eeuw v.G.T. eigenlijk geen „gevangenen” van Babylon hadden mogen zijn, waren personen die door Jehovah God in het Mozaïsche Wetsverbond waren opgenomen. Indien zij liefdevol hun verbondsverplichtingen jegens Hem waren nagekomen, zouden zij geen ballingen in het heidense Babylon, ver weg van hun woest liggende land, zijn geweest. Jehovah heeft in deze tijd nog steeds een volk dat in een verbondsverhouding tot Hem staat. Jehovah’s Messiaanse Knecht, die groter is dan de profeet Mozes, is de Middelaar van dit verbond. Het verbond waarin zij zijn opgenomen, verving in het jaar 33 G.T. het Mozaïsche Wetsverbond. Het is het in Jeremia 31:31-34 voorzegde nieuwe verbond. Toen Jezus Christus het Avondmaal des Heren ter herdenking van zijn offerandelijke dood instelde, zei hij dat zijn bloed dit nieuwe verbond zou bezegelen en bekrachtigen (Matthéüs 26:26-30; Lukas 22:19, 20; 1 Korinthiërs 11:20-26). Gehoorzaam vieren Jehovah’s christelijke getuigen elk jaar op de gedenkdatum dit Avondmaal des Heren. Zij houden getrouw aan Jehovah’s nieuwe verbond vast.
19. Waardoor slaagde Babylon de Grote erin Jehovah’s christelijke getuigen tijdens de Eerste Wereldoorlog in haar macht te krijgen, en hoe schenen de vooruitzichten voor hen te zijn?
19 Heel Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, heeft Jehovah’s christelijke getuigen onophoudelijk tegengestaan. In de loop van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918 G.T.) kreeg ze hen door bemiddeling van haar wereldse minnaars werkelijk in haar macht. Met de hulp van de politieke, militaire en rechterlijke autoriteiten bracht Babylon de Grote allerlei vervolging over deze aanbidders van Jehovah, met inbegrip van verbodsbepalingen ten aanzien van hun religieuze lectuur, aan de hand waarvan zij de bijbel bestudeerden. Hun organisatie voor de openbare verbreiding van het goede nieuws van de bijbel werd nagenoeg lam gelegd, vooral toen leden van het besturende lichaam van Jehovah’s zichtbare organisatie op grond van aanklachten, die na de oorlog wegens een herroeping van het vonnis werden ingetrokken, in de gevangenis werden gezet. De vooruitzichten dat de toestand zich zou veranderen, waren zeer duister en men verwachtte — in stille berusting en bereid zich aan Jehovah’s wil te onderwerpen — het ergste. Door goddelijke voorzienigheid kon het officiële orgaan De Wachttoren en Verkondiger der Tegenwoordigheid van Christus ondanks de oorlogstoestanden toch nog tweemaal per maand worden uitgegeven, tot geestelijke opbouw van degenen voor wie het beschikbaar was.
20, 21. Hoe was de tijd na de Eerste Wereldoorlog met het oog op de omstandigheden van Jehovah’s aanbidders op aarde passend voor een hedendaagse toepassing van Jesaja 55:1, 2?
20 Plotseling kwam er echter een eind aan de Eerste Wereldoorlog. De oorlog ging niet, zoals de Bijbelonderzoekers hadden verwacht, in wereldrevolutie en anarchie of de strijd van Armageddon over. En de oprechte aanbidders van Jehovah, die in het nieuwe verbond waren opgenomen, dat Hij door tussenkomst van zijn Middelaar Jezus Christus met hen had gesloten, bevonden zich nog steeds in het vlees op aarde. Maar zij waren nog steeds in gevangenschap aan Babylon de Grote en haar politieke, militaire en rechterlijke minnaars! Een onverwachte naoorlogse periode opende zich voor hen, met mogelijkheden om de verkondiging van het goede nieuws van Gods Woord weer op te nemen en voort te zetten. Dat was voor de God die zij aanbaden, ofschoon Babylon de Grote hen tegenstond en onderdrukte, precies de juiste tijd om iets ten behoeve van hen en ter wille van Zijn eigen naam te doen. Het was de juiste tijd voor de uitzending van een boodschap die met de bezielende boodschap van Jesaja overeenkwam:
21 „Hé daar, al gij dorstigen! Komt tot het water. En zij die geen geld hebben! Komt, koopt [graan] en eet. Ja, komt, koopt wijn en melk zelfs zonder geld en zonder prijs. Waarom blijft gijlieden geld betalen voor wat geen brood is en waarom is uw moeizame arbeid voor wat niet tot verzadiging leidt? Luistert aandachtig naar mij en eet wat goed is en laat uw ziel haar heerlijke verrukking vinden in vettigheid zelf.” — Jesaja 55:1, 2.
22. Wat bleek toen voor Jehovah’s hedendaagse volk als water, brood, wijn en melk te zijn?
22 Zo’n boodschap liet Jehovah God door bemiddeling van zijn Messiaanse Knecht, Jezus Christus, uitgaan. Ze moest Gods volk uit hun terneergeslagen en negatieve geesteshouding opheffen en hun nieuw leven inblazen en hen met hoop vervullen. Wat was het dan dat als water hun brandende dorst naar waarheid en rechtvaardigheid kon lessen? Wat was het dat als brood hun uit het hart komende toewijding jegens God kon voeden en sterken? Wat was het dat als wijn hun hart met vreugde vervulde, die het lichaam goed doet? Wat was het dat als melk bewerkte dat zij zich in hun verhouding tot de ene levende en ware God wel voelden, en dat deze verhouding verrijkte en bevorderde? (Psalm 104:15) Het was de schriftuurlijke boodschap dat zij door middel van het opgerichte Messiaanse koninkrijk Gods uit Babylon de Grote bevrijd zouden worden! Het was de boodschap van hun bevrijding uit de dienstbaarheid aan deze wereld, die de „vriend” van Babylon de Grote is, opdat zij voor vrijheid van aanbidding zouden strijden en over de gehele wereld het goede nieuws van Gods koninkrijk tot zegen van de gehele gekwelde mensheid zouden verkondigen.
23. Hoe bleek het waar te zijn dat deze voorziening „zonder geld en zonder prijs” beschikbaar was?
23 De onderdrukte aanbidders van Jehovah God behoefden voor deze boodschap van bevrijding niets te betalen! Zij behoefden hun bevrijding uit gevangenschap en dienstbaarheid aan Babylon de Grote niet te kopen! De boodschap werd hun kosteloos overgebracht, en zij moesten met moed en overtuiging in overeenstemming met deze boodschap handelen! Dan zou ze voor hen als verfrissend water, als versterkend brood, als vrolijk makende wijn en voedzame melk zijn. „Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrijmaken.” — Johannes 8:32.
24. Welk bewijs van de bevrijding was er in de lente van 1919?
24 Een concreet bewijs van deze bevrijding kwam in de lente van 1919, het eerste naoorlogse jaar, toen de leden van het besturende lichaam van Jehovah’s christelijke aanbidders uit de federale strafgevangenis in Atlanta (Georgia, V.S.) werden ontslagen. Kort daarna werden de aanklachten die de regering tegen deze christenen had ingediend, wegens een herroeping van het vonnis ingetrokken. Zo werden de leden van het besturende lichaam van Jehovah’s christelijke aanbidders gezuiverd van de valse aanklachten dat zij wetteloze burgers waren die een gevaar vormden voor de veiligheid van het land. Dankbaar voor de christelijke vrijheid die Jehovah hun door bemiddeling van Jezus Christus, zijn Knecht, had geschonken, begonnen zij nu Zijn Heilige Schrift intensiever te onderzoeken om zich ervan te vergewissen wat in deze onverwachte naoorlogse periode de goddelijke wil met betrekking tot Zijn volk was.
25. (a) Wat werd in 1919 ondernomen om Gods dienstknechten met moed te bezielen? (b) Waarvan was de aankondiging van de uitgave van het tijdschrift Het Gouden Tijdperk een teken?
25 Een studie van de bijbel liet geen onzekerheid bestaan met betrekking tot de goddelijke wil. Op grond van deze studie werd het heel duidelijk dat er voor de aanbidders van Jehovah die de vervolgingen en moeilijke tijden van de Eerste Wereldoorlog hadden overleefd, een werk in verband met het Koninkrijk te doen was. Ten einde hen met moed te bezielen, verschenen er in The Watch Tower van 1 en 15 augustus 1919 twee artikelen over het thema „Gezegend zijn de onbevreesden”. Dit was ook het hoofdthema van het Algemene Congres dat deze aanbidders acht dagen lang, van 1 tot 8 september, in Cedar Point (Ohio, V.S.) hielden. Als een teken dat zij nog meer geestelijk voedsel zouden ontvangen en dat er nog een verder, een groter werk te doen was, werd er op 5 september 1919 door de president van de Watch Tower Bible and Tract Society een vreugdevolle aankondiging aan de 6000 congresgangers gedaan. Wat hield die aankondiging in? Dat het Genootschap naast De Wachttoren nog een tijdschrift zou uitgeven. Dit nieuwe, halfmaandelijkse tijdschrift zou „Het Gouden Tijdperk” heten en een aanvulling zijn op het officiële orgaan van Jehovah’s christelijke aanbidders. Het zou eveneens Gods koninkrijk aankondigen.
26. Met welk doel werd Het Gouden Tijdperk uitgegeven, zoals in de eerste uitgave werd vermeld?
26 Op 1 oktober 1919 verscheen de eerste uitgave van dit nieuwe tijdschrift. En hoe het er destijds in de wereld uitzag, toont het volgende uittreksel uit de inleidende woorden:
Het heeft ten doel in het licht van de goddelijke wijsheid de ware betekenis te verklaren van de merkwaardige dingen die thans geschieden en denkende mensen onomstotelijk en overtuigend te bewijzen dat voor de mensheid de tijd van grotere zegeningen nabij gekomen is. Als een stem in de wildernis van verwarring bestaat zijn zending erin, de intrede van het Gouden Tijdperk aan te kondigen.
Er zijn thans meer bedroefde harten in de wereld dan ooit. Een verwoestende oorlog heeft de natiën verscheurd en doen doodbloeden. De oorlog ging gepaard met de grote griepepidemie, die tweemaal zoveel slachtoffers eiste als de oorlog zelf. In de afgelopen paar jaren hebben miljoenen de dood gevonden, en nog eens miljoenen treuren over het verlies van hun geliefden.
Overal stijgen de kosten van het levensonderhoud, en velen moeten gebrek en honger lijden. In bijna alle beroepen van de wereld zijn de arbeiders in staking gegaan of dreigen zij met staking, om de economie lam te leggen. Overal heerst onrust.
Ook de financiers weten geen uitweg meer. . . .
Door HET GOUDEN TIJDPERK zal de vurig verlangde boodschap in de huizen der mensen komen en degenen die verontrust van geest en treurig van hart zijn, rust en troost schenken. Wij verwachten niet dit door menselijke wijsheid te bereiken, want dat heeft men reeds tevergeefs getracht en zulk een wijsheid is dwaasheid in de ogen van Jehovah. Wij zullen de mensen echter wijzen op de duidelijke en niet te weerleggen bewijzen, waarop door de huidige gebeurtenissen licht wordt geworpen, die de goddelijke remedie voor het herstel van de menselijke aangelegenheden onthullen, waardoor het verlangen van alle natiën naar leven, vrijheid en geluk verzadigd zal worden. Wij nodigen alle ordelievende en godvrezende personen uit eraan mee te helpen deze troostrijke boodschap door te geven aan hen die vertroost willen worden.
27, 28. Op welke schitterende hoop wees dit tijdschrift, maar wat moest er eerst nog geschieden?
27 Hier was dus een gloednieuw tijdschrift dat er onbevreesd op wees dat het paradijs op aarde hersteld zou worden en dat het over de gehele aarde uitgebreid zou worden, zodat alle mensen er ongeacht hun ras, huidkleur of nationale afkomst in konden wonen. Maar voordat Gods Messiaanse koninkrijk dit letterlijke, aardse paradijs voor de mensheid zal herstellen, moest er onder Jehovah’s christelijke aanbidders, die thans in zijn gunst zijn hersteld, een geestelijk paradijs worden opgericht. Daarom werd er na de uitnodiging om van Gods levengevende voorzieningen te nemen, in het vijfenvijftigste hoofdstuk van Jesaja gezegd:
28 „Neigt uw oor en komt tot mij. Luistert en uw ziel zal in leven blijven, en ik zal prompt met ulieden een voor onbepaalde tijd durend verbond sluiten betreffende de liefderijke goedheden jegens David, die betrouwbaar zijn. Ziet! Als een getuige voor de nationale groepen heb ik hem gegeven, als een leider en gebieder voor de nationale groepen.” — Jesaja 55:3, 4.
HET EEUWIGE KONINKRIJKSVERBOND
29. (a) Welke uitwerking zouden degenen bespeuren die, gehoor gevend aan de uitnodiging uit Jesaja 55:3, 4, hun oor neigden en tot Jehovah kwamen? (b) Welk verband bestaat er tussen deze zegeningen en „de liefderijke goedheden jegens David, die betrouwbaar zijn”?
29 Het geestelijke leven van allen die in het naoorlogse jaar 1919 G.T. hun oor neigden en tot Jehovah kwamen, zou door de geestelijke voorzieningen die Jehovah’s volk op zijn uitnodiging zou aangrijpen en zich ten nutte zou maken, vernieuwd en in stand gehouden worden. Hun ziel zou in leven blijven en zij zouden zich in geestelijke gezondheid verheugen. Al deze zegeningen in verband met het herstel zouden zijn getrouwe, christelijke aanbidders ten deel vallen door middel van het Messiaanse koninkrijk, dat in het jaar 1914, aan het einde van de „tijden der heidenen”, in de hemel was geboren (Lukas 21:24, NBG; Daniël 4:16, 23, 25, 32; Openbaring 12:1-10). Dit werd bedoeld met Jehovah’s belofte om met de Koninkrijksverkondigers het voor onbepaalde tijd durende verbond „betreffende de liefderijke goedheden jegens David, die betrouwbaar zijn”, te sluiten. Die liefderijke goedheden van God betekenden dat het recht op het koninkrijk in de geslachtslijn van koning David van Jeruzalem zou blijven totdat zijn roemrijkste Nakomeling, de beloofde Messías, zou komen en dat dan het Messiaanse koninkrijk voor altijd aan Hem zou behoren.
30, 31. (a) Hoe bleken die aan David beloofde liefderijke goedheden „betrouwbaar” te zijn? (b) Hoe paste de apostel Paulus in een rede die hij in Antiochië in Pisidië hield, de belofte uit Jesaja 55:3 toe?
30 Doordat die liefderijke goedheden jegens David „betrouwbaar” waren, waren ze bestendig, alsook stevig bevestigd (2 Samuël 7:11-16). In Psalm 89:28, 29 werd dit als volgt bevestigd: „Tot onbepaalde tijd zal ik mijn liefderijke goedheid jegens hem bewaren, en mijn verbond zal getrouw zijn jegens hem. En ik zal zijn zaad stellig bevestigen tot in eeuwigheid en zijn troon als de dagen des hemels.” (Zie ook Jeremia 33:19-21.) Die liefderijke goedheden van God, die aan koning David beloofd werden, bleken inderdaad betrouwbaar te zijn, want ze bereikten hun hoogtepunt in de Messías, die een eeuwige Koning zou zijn. Er bestaat geen twijfel over wie dat was, want de apostel Paulus paste de belofte uit Jesaja 55:3 op Jezus Christus toe.
31 In de joodse synagoge van Antiochië in Pisidië (Klein-Azië) zei de apostel Paulus tot zijn toehoorders: „[Wij maken] u het goede nieuws bekend omtrent de belofte die aan de voorvaders is gedaan, dat God ze aan ons, hun kinderen, volledig heeft vervuld doordat hij Jezus heeft opgewekt, zoals ook in de tweede psalm staat geschreven: ’Gij zijt mijn zoon, heden ben ik uw Vader geworden.’ En dat hij hem uit de doden heeft opgewekt om niet meer tot het verderf terug te keren, heeft hij aldus te kennen gegeven: ’Ik zal ulieden de aan David beloofde liefderijke goedheden geven, die betrouwbaar zijn.’ Daarom zegt hij ook in een andere psalm: ’Gij zult niet toelaten dat hij die jegens u loyaal is, het verderf ziet.’ Want David heeft in zijn eigen geslacht de uitdrukkelijke wil Gods gediend en is ontslapen en werd bij zijn voorvaders gelegd en heeft wel het verderf gezien. Daartegenover staat dat hij die door God is opgewekt, het verderf niet heeft gezien.” — Handelingen 13:32-37.
32. In wie gaat Jesaja 55:4 in vervulling?
32 Dat Messiaanse koninkrijk, dat in 1914 in de hemel in handen van de opgestane, onverderfelijke Jezus Christus werd opgericht, is dus tot nu toe werkzaam geweest en zal nog duizend jaar werkzaam zijn tot zegen van de in een aards paradijs levende mensen. Jehovah God doelde dus niet op David, die nog steeds dood is, toen hij in Jesaja 55:4 vervolgens zei: „Ziet! Als een getuige voor de nationale groepen heb ik hem gegeven, als een leider en gebieder voor de nationale groepen.” Neen, maar Jehovah doelt daar op Davids beloofde Nakomeling, Jezus Christus, in wie het verbond met David voor een eeuwig koninkrijk wordt vervuld.
33. Voor wie treedt hij als een „getuige voor de nationale groepen” op?
33 Voor wie treedt Jezus als een „getuige voor de nationale groepen” op? Voor degene die hem tot een getuige heeft gesteld — voor Jehovah. Toen Jezus Christus op aarde was, was hij Zijn getuige — Jehovah’s getuige. In Jesaja 43:9 daagt Jehovah alle goden van de natiën uit om te bewijzen dat ze werkelijk levende goden zijn die nauwkeurig de toekomst kunnen voorspellen. Laten deze valse goden hun getuigen verschaffen, opdat het volk van deze getuigen kan horen wat hun goden geprofeteerd hebben en dan kan zeggen: „Het is de waarheid!” Die valse goden waren daartoe niet bij machte. Maar Jehovah, de levende en waarachtige God, kan getuigen voor zijn zijde verschaffen, en de grootste getuige van Hem die ooit op aarde heeft geleefd, was zijn eniggeboren Zoon, Jezus Christus. Hij was van geboorte een lid van de natie waartoe de woorden in Jesaja 43:10 zijn gericht: „’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb.’”
34. (a) Voor wie trad Jezus, toen hij als mens op aarde was, in de eerste plaats als getuige op? (b) Wie zouden, zoals was voorzegd, zijn getuigenis nog meer horen, en hoe is dit tot stand gebracht?
34 Toen Jezus Christus als volmaakt mens op aarde was, zei hij herhaaldelijk dat hij getuigenis van zijn hemelse Vader, Jehovah God, aflegde. Destijds werd dit getuigenis hoofdzakelijk aan de joodse natie afgelegd. In Openbaring 1:5 wordt hij door de apostel Johannes „Jezus Christus, ’de Getrouwe Getuige’, ’De eerstgeborene uit de doden’ en ’De Heerser over de koningen der aarde’” genoemd. En in Openbaring 3:14 stelt de opgestane, verheerlijkte Jezus Christus zich als volgt aan de gemeente in Laodicéa (Klein-Azië) voor: „Deze dingen zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin van de schepping door God.” Maar Jehovah zou Jezus, de Messías, niet alleen als een getuige voor het joodse volk, maar ook „voor de nationale groepen” geven. Zijn getuigenis omtrent de God wiens Messiaanse Knecht hij is, geldt alle mensen, ongeacht tot welk volk of ras zij behoren of welke huidkleur zij hebben. Thans laat hij dit belangrijke getuigenis door zijn getrouwe medegetuigen op aarde geven. Jehovah’s christelijke getuigen verheugen zich er thans zeer over hetzelfde getuigenis als Jezus Christus „aan de nationale groepen” te kunnen geven, en wel in meer dan 200 landen en eilandgroepen.
35, 36. (a) Welke waarborg verschaft de getrouwheid die Jezus als een getuige heeft getoond? (b) Welke parallellen met Jezus als een „leider en gebieder” vinden wij bij David?
35 Eerst moet er een waar en betrouwbaar getuigenis worden gegeven, en dan pas kan er handelend tegen degenen die dit getuigenis hebben ontvangen, worden opgetreden (Matthéüs 24:14). Jezus Christus was op aarde een getrouwe getuige voor de goddelijke waarheid (Johannes 18:37). Hij stierf zelfs voor deze waarheid.
36 Wij kunnen er zeker van zijn dat hij als Gods gevolmachtigde in de hemel net zo getrouw zal zijn. Zijn God geeft hem niet alleen als een „getuige voor de nationale groepen”, maar daarna geeft hij hem ook als een „leider en gebieder voor de nationale groepen”. Jehovah had David van slechts een herdersjongen in Bethlehem-Juda tot een „leider” van Gods volk gemaakt (2 Samuël 7:8). David was van de stam Juda, en daarom kwam, toen hij koning over heel Israël werd en op zijn koninklijke troon ging zitten, de „gebiedersstaf” tussen de voeten van een nakomeling van Juda te staan (Genesis 49:10). Deze zou dan nooit meer uit het bezit van de stam Juda wijken totdat de Messías, de Silo, of „degene van wie het is”, kwam.
37. Wat voor een „leider en gebieder” blijkt Jezus Christus te zijn?
37 Hoewel de beloofde Messías of Silo een nakomeling van koning David was, zou hij groter dan koning David zijn. Hij zou zelfs de Heer van koning David zijn (Psalm 110:1, 2). Dit betekende dat de Messías eveneens niets minder dan een „leider en gebieder” moest zijn, zoals David voor zijn volk was geweest, en dit niet alleen voor Israël, maar ook „voor de nationale groepen”. Dit is hetgeen de mensen van alle natiën nodig hebben, een „leider en gebieder” die door Jehovah God gegeven is om een ware Vertegenwoordiger van Hem te zijn. Dan kunnen de mensen er zeker van zijn dat deze Messiaanse „leider en gebieder” hen zal leiden op een weg die in overeenstemming is met Gods wil, hetgeen tot hun eeuwige welzijn zal strekken. Zo’n „leider en gebieder” zullen zij in de uit de doden opgewekte, verheerlijkte Jezus Christus hebben, die in de hemel aan Gods rechterhand is gaan zitten. Daarom wordt hij nu in de hemel een met een leeuw te vergelijken Regeerder genoemd, want er wordt daar over hem gezegd: „De Leeuw, die uit de stam Juda is, de wortel van David, heeft overwonnen.” — Openbaring 5:5.
38. Hoe kunnen wij de blijvende zegeningen ontvangen die krachtens een verbond voor de onderdanen van de Messías werden gewaarborgd?
38 Degenen die het getuigenis van Jezus, de Messías, aanvaarden en die zijn leiderschap volgen en zijn geboden gehoorzamen, worden gezegend. Daarom wordt het „voor onbepaalde tijd durende verbond” dat Jehovah met koning David voor een eeuwig koninkrijk heeft gesloten, van kracht ten aanzien van degenen die bereidwillig de onderdanen van Jezus, de Messías, worden. Deze Messiaanse regering wordt over hen opgericht. Zij ontvangen dus de blijvende voordelen uit het feit dat Jehovah zich tot de komst van de beloofde Messías, ja, zelfs tot het einde van de tijden der heidenen in de herfst van het jaar 1914 G.T., getrouw aan zijn beloofde „liefderijke goedheden jegens David” heeft gehouden. Aldus werden deze liefderijke goedheden krachtens een verbond voor de onderdanen van de Messías gewaarborgd. Deze gehoorzame onderdanen ontvangen de grootse zegeningen van het Messiaanse koninkrijk, die door Gods liefderijke goedheden zijn bewerkt, vooral in het geval van de geestelijke Israëlieten die medeërfgenamen met Christus in het hemelse koninkrijk zullen worden.
39. (a) Wie ontvingen als eersten de voordelen, en op welke wijze? (b) Wie nemen thans eveneens aan het geestelijke feestmaal deel?
39 Degenen die als eersten de voordelen ontvangen van dit koninkrijk dat in 1914 G.T. in de hemel werd geboren, zijn degenen die in 1919 G.T. gehoor gaven aan de goddelijke uitnodiging om te komen en te nemen van het water, het brood, de melk en de wijn die Jehovah in geestelijk opzicht voor hen had verschaft (Openbaring 12:1-6, 14). Dat zij zich aan het pasgeboren koninkrijk van de Messías onderwierpen, betekende bevrijding voor hen uit Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. De eersten die gehoor gaven aan Jehovah’s hartelijke uitnodiging om in vrijheid aan het geestelijke feestmaal van Koninkrijkszegeningen deel te nemen, waren de leden van het op aarde levende overblijfsel van geestelijke Israëlieten, die tijdens de Eerste Wereldoorlog gevangenen van Babylon de Grote waren geworden. Sinds de lente van het jaar 1935 neemt ook een „grote schare” mensen van alle nationaliteiten, die de wens hadden uit Babylon de Grote bevrijd te worden en de ware God te aanbidden, te zamen met het overblijfsel van geestelijke Israëlieten aan het voortreffelijke geestelijke feestmaal deel (Openbaring 7:9-17). Uit dit feit kunnen wij opmaken hoe de uitnodiging tot dit zielbevredigende feestmaal met het opgerichte Messiaanse koninkrijk in verband staat.
JEHOVAH ALS GOD ZOEKEN
40. Hoe werd in de Schrift voorzegd dat het aantal aanbidders van Jehovah die niet tot het geestelijke Israël behoren, zou toenemen?
40 Er werd een toename in het aantal aanbidders van Jehovah als de God van de bijbel voorzegd, een toename die een „grote schare” mensen zou omvatten die niet tot het geestelijke Israël behoren (Openbaring 7:1-8). „Zie!”, zo vervolgt Jesaja 55:5, „Een natie die gij niet kent, zult gij roepen, en degenen van een natie die u niet hebben gekend, zullen zelfs naar u toesnellen, ter wille van Jehovah, uw God, en wegens de Heilige Israëls, want hij zal u luister verleend hebben.”
41. (a) Wisten de geestelijke Israëlieten tijdens hun Babylonische gevangenschap iets van de bijeenvergadering van deze andere aanbidders af? (b) Tot wie zouden deze aanbidders die niet tot het geestelijke Israël behoren, komen?
41 Wat een heerlijke verrassingen houdt deze belofte in! Toen de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël zich in Babylonische gevangenschap bevonden, hadden zij er geen flauw vermoeden van dat zij een vreemde „natie” zouden roepen. Volgens het begrip dat zij destijds van de Schrift hadden, kenden zij zo’n natie niet. Tijdens hun gevangenschap scheen zo iets uitgesloten te zijn en niet tot het voornemen van God te behoren. Toch zouden zij op Zijn bestemde tijd een „natie” „roepen” of uitnodigen, en wel elke natie buiten het geestelijke Israël. Om die roep te kunnen laten weerklinken, zouden zij eerst zelf uit dienstbaarheid aan Babylon de Grote bevrijd moeten worden! Maar zou er gehoor worden gegeven aan zo’n roep die zonder onderscheid tot alle natiën zou uitgaan? Zouden vooral „degenen van een natie die u niet hebben gekend” — mensen die tot dusver het overblijfsel van het geestelijke Israël niet naar behoren erkend hebben — gehoor geven? Ja, zij zullen „zelfs naar u toesnellen”, zegt Jesaja 55:5 tot het geestelijke Israël. Ah, ja, zij zullen zich haasten om naar het overblijfsel van het geestelijke Israël, dat de Eerste Wereldoorlog heeft overleefd, te komen.
42. Wie zou, zoals in de profetie werd vermeld, echter in werkelijkheid de aantrekkingskracht zijn?
42 Maar hoe kon dit geschieden? De leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël zouden immers „voor alle natiën voorwerpen van haat” zijn? (Matthéüs 24:9) Het zou geschieden „ter wille van Jehovah, uw God”. Niet het gehate overblijfsel van het geestelijke Israël op zich, maar „Jehovah, uw God”, zou de aantrekkingskracht zijn. Hij zou iets voor hen doen omdat zij niet de valse goden van Babylon de Grote hadden aangehangen, maar Hem als de ware God waren blijven aanbidden. Wat zou hij dan voor hen doen? Dit wordt in de verdere woorden vermeld: „. . . en wegens de Heilige Israëls, want hij zal u luister verleend hebben.”
43. (a) Hoe heeft Jehovah zijn geestelijke Israëlieten „luister verleend”, zodat zij voor rechtgeaarde mensen aantrekkelijk zijn? (b) In welke toestand bracht God zijn aardse aanbidders aldus, en waarom?
43 In plaats dat zij nog langer het voorkomen van terneergeslagen, slecht gevoede en slecht geklede gevangenen van Babylon de Grote hadden, zouden zij nu als geestelijke Israëlieten een aantrekkelijke schoonheid of luister hebben. Dit wilde niet zeggen dat zij nu niet langer „voor alle natiën voorwerpen van haat” zouden zijn. Het betekende dat zij een geestelijk vrij volk in Christus zouden worden. De Heilige Israëls zou hun een geestelijke luister verlenen, doordat zij zich te goed zouden doen aan het geestelijke feestmaal dat hij nu voor hen bereidde. Hij zou hun een geestelijke luister verlenen door hen tot Zijn vertegenwoordigers van het pasgeboren koninkrijk van zijn Messías te maken. Rechtgeaarde mensen zouden erkennen dat zij het volk zijn dat de ware God aanbidt, en dat deze God in hun midden is. Zij zouden Zijn waarheid hebben en dit goede nieuws van het Koninkrijk tot een getuigenis aan alle natiën verkondigen. Omdat zij tegenover God blijk hadden gegeven van hun berouw over hun vroegere falen en de tijd van de goddelijke ongenade voorbij was, zouden zij in een geestelijk paradijs komen, dat een schrille tegenstelling zou vormen met de religieuze toestand van Babylon de Grote. Op deze wijze zouden de internationaal gehate geestelijke Israëlieten gesierd worden met een geestelijke aantrekkelijkheid, wat tot lof van Jehovah zou strekken.
44. (a) Op welke wijze heeft het overblijfsel van het geestelijke Israël de „natie” ’geroepen’ die zij eerst niet hadden gekend? (b) Hoe plaatsten zij daardoor de naam van hun God op passende wijze op de voorgrond? (c) Wat bewoog anderen ertoe naar het overblijfsel van het geestelijke Israël toe te snellen en christelijke getuigen van Jehovah te worden?
44 Vanaf 1919 G.T. begonnen de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël derhalve de „natie” te roepen die zij eerst niet hadden gekend door „dit goede nieuws van het koninkrijk” tot steeds meer natiën te prediken (Matthéüs 24:14). Zij waren niet bevreesd dat zij gemeden zouden worden omdat Gods naam over hen was uitgeroepen, maar na jarenlang in de gehele wereld getuigenis van Hem te hebben afgelegd, namen zij de passende naam Jehovah’s Getuigen, zijn christelijke getuigen, aan. Een begin hiermee werd gemaakt op zondag, 26 juli 1931, op het internationale congres dat zij in Columbus (Ohio) hielden. Ondanks het vooroordeel dat zelfs in de christenheid tegen de goddelijke naam bestond, begonnen velen die God zochten, naar het overblijfsel van het geestelijke Israël toe te snellen. Zij zagen in het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten een geestelijke luister die de christenheid en het heidendom niet zagen of niet wilden zien. Vanaf de lente van 1935 kwamen zij bij honderden toegesneld. Zij hadden de wens zich in het geestelijke paradijs te verheugen waarin de leden van het overblijfsel zich bevonden sinds zij in Jehovah’s gunst waren hersteld. Zonder vrees voor smaad namen ook zij de naam Jehovah’s christelijke getuigen aan.
45, 46. (a) In welke mate is het aantal aanbidders van Jehovah ondanks de Tweede Wereldoorlog toegenomen? (b) Welke zegen genieten zij nu reeds, en wat staat hun nog te wachten?
45 In de jaren sindsdien zijn er mensen van alle nationaliteiten naar het overblijfsel toegesneld. Zelfs de Tweede Wereldoorlog, die nog erger was dan het eerste wereldconflict, heeft deze toeloop van mensen die de ware God zoeken om Hem te aanbidden en te dienen, niet gestuit. Met de hulp die zij het overblijfsel hebben verleend, is de „roep” tot steeds meer landen en gebieden doorgedrongen, en nog duizenden meer zijn door de gebiedende roep ’Hé daar, al gij dorstigen! Komt!’ attent gemaakt op het geestelijke feestmaal in het geestelijke paradijs.
46 Degenen die zijn toegesneld, zijn toegenomen tot een „grote schare”, waarvan het uiteindelijke aantal nog niet bekend is (Openbaring 7:9, 10). Zij zijn in geestelijk opzicht levend geworden, omdat zij de aansporing in Jesaja 55:3 ter harte hebben genomen: „Luistert en uw ziel zal in leven blijven.” Daartoe zou ook kunnen behoren dat zij levend in het vlees door de komende „grote verdrukking”, waarin Babylon de Grote en het gehele wereldse samenstel van dingen vernietigd worden, heen gebracht zullen worden. Het geestelijke paradijs met zijn gelukkige bewoners zal deze „verdrukking” overleven, tot lof van Jehovah en tot eer van zijn Messiaanse koninkrijk. — Matthéüs 24:21, 22; Openbaring 7:14.