Vragen van lezers
● Zou Satan verantwoordelijk kunnen zijn voor sommige van de hevige stormen en grote overstromingen die in de afgelopen jaren zo’n vernietigende uitwerking hebben gehad op mensenlevens en bezittingen?
Er staat in de bijbel inderdaad één geval vermeld waarin Satan een vernietigende storm veroorzaakte waarin de kinderen van de getrouwe Job omkwamen (Job 1:12, 18, 19). Wij kunnen op grond hiervan echter niet aannemen dat Satan rechtstreeks voor alle vernietigende stormen verantwoordelijk is. Waarom niet? Omdat het Satan krachtens een speciale goddelijke toelating werd vergund Jobs rechtschapenheid op de proef te stellen.
In werkelijkheid is de mens zelf vaak voor zogenaamde „natuur”-rampen verantwoordelijk. Zijn wanbestuur met betrekking tot de hulpbronnen van de aarde en zijn verstoring van de natuurlijke kringlopen hebben een definitieve uitwerking op het weer en het klimaat gehad. In de Encyclopœdia Britannica (uitgave van 1974) wordt hierover opgemerkt: „Er zijn steeds meer bewijzen die erop duiden dat emissies in de atmosfeer van grote hoeveelheden warmte, gassen en partikeltjes door industriële en andere activiteiten veranderingen in het weer en het klimaat veroorzaken.” Bovendien is er door het verwijderen van bomen, die erosie helpen te voorkomen, en door het bouwen van steden in het laagland of in de riviervlakten die onmiddellijk aan de rivieren grenzen, veel overstromingsschade aangericht. Veel autoriteiten adviseren dat natiën deze gewoonte, waardoor de mens zich zoveel lijden op de hals haalt, moeten beletten.
Ook dient opgemerkt te worden dat mensen over het algemeen hebben verkozen Gods wet in hun leven te negeren, zodat de Schepper het nu aan henzelf overlaat zich te redden. Als gevolg hiervan ervaren zij de uitwerking van zijn onveranderlijke wet: „Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten.” — Gal. 6:7.
Toch is Satan, op een indirecte wijze, voor de rampen die de mens getroffen hebben, verantwoordelijk geweest. De Duivel heeft mensen beslist ten kwade beïnvloed, waarbij hij hen ertoe heeft gebracht op een dusdanige wijze zelfzucht en hebzucht na te streven dat zij de omgeving hebben geruïneerd. Toen de apostel Paulus aan de christenen te Éfeze schreef, wees hij erop dat zij niet langer door die slechte invloed werden gevormd, door te zeggen: „God [heeft] ú levend gemaakt, ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en zonden, waarin gij eens hebt gewandeld overeenkomstig het samenstel van dingen van deze wereld, overeenkomstig de heerser van de autoriteit der lucht, de geest die thans werkzaam is in de zonen der ongehoorzaamheid.” — Ef. 2:1, 2.
Satan wordt dus „de heerser van de autoriteit der lucht” genoemd. Aangezien christenen niet langer onder zijn invloed blijken te staan, is het duidelijk dat de „lucht” waarover hij heerst, niet de letterlijke atmosfeer zou kunnen zijn. Evenals alle andere leden van de mensheid ondervinden christenen namelijk de invloed van letterlijke atmosferische stoornissen. Zij staan echter niet onder het toezicht of de invloed van de „goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten”, over wie Satan autoriteit uitoefent (Ef. 6:12). De „lucht” is dus het buitenaardse rijk waarin deze „goddeloze geestenkrachten” werkzaam zijn. En de „geest” die in „de zonen der ongehoorzaamheid” — niet in ware christenen — werkzaam is, is de onzichtbare werkzame kracht waarover de satanische „heerser” beschikt en die van hem uitgaat om invloed uit te oefenen op degenen die evenals hij ongehoorzaam zijn aan Jehovah God.
Aldus blijkt dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn — schriftuurlijk of anderszins — om bepaalde stormen en overstromingsrampen van de afgelopen jaren rechtstreeks aan bovenmenselijke machten toe te schrijven.
● In Openbaring 5:10 staat in de Nieuwe-Wereldvertaling: „Gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.” Betekent het Griekse woord epi, dat met „over” is vertaald, niet in werkelijkheid „op”?
De grondbetekenis van het Griekse woord epi is „op”, maar dit is niet de enige betekenis. Wanneer het woord epi in verband met macht, autoriteit of waardigheid wordt gebruikt, kan het ook „over” of „boven” betekenen.
Dit wordt door talloze bijbelse voorbeelden geïllustreerd. Over God wordt in de bijbel gezegd dat hij „boven [epi] allen” is (Rom. 9:5 Ef. 4:6). De Ethiopische eunuch ging „over [epi] alle” schatten van Candace (Hand. 8:27). De „getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt door zijn meester aangesteld „over [epi] diens huisknechten” (Matth. 24:45). De gemeente te Jeruzalem moest zeven goed bekend staande mannen uitkiezen, opdat de apostelen „hen over [epi] deze noodzakelijke aangelegenheid” van de voedselverdeling konden aanstellen (Hand. 6:3). Het is duidelijk dat het Griekse woord epi, gevolgd door de genitief, in geen van deze gevallen vertaald kan worden met „op”, maar dat het, in harmonie met de context, terecht met „over” en „boven” is vertolkt. — Zie ook Openbaring 9:11; 11:6.
Ook in Openbaring 5:10 hebben degenen aan wie heerschappij is toevertrouwd, toezicht over de aarde en oefenen zij heerschappij uit over degenen die erop wonen. Het onderwerp dat in deze tekst wordt besproken, is heerschappij, en het is derhalve logisch dat het Griekse woord epi niet de aandacht vestigt op de plaats waar de regeerders zich bevinden maar op het gebied waarover zij autoriteit uitoefenen. Dat zij „over de aarde” regeren, stemt overeen met de rest van de Schrift, waarin wordt onthuld dat Gods koninkrijk in handen van Christus hemels is en dat Jezus’ mederegeerders hemels leven wordt beloofd. — Luk. 22:29, 30; Joh. 14:2, 3; 1 Kor. 15:50-54.
De vertaling „over” in Openbaring 5:10 vertolkt derhalve nauwkeurig de duidelijke betekenis van het Griekse woord epi. Andere geleerden die epi in deze tekst eveneens met „over” hebben vertolkt, zijn onder andere Voorhoeve en van Tichelen. Zie ook de Katholieke Bijbel en de Petrus-Canisiusvertaling.
● Waarom veroordelen Jehovah’s getuigen andere religies zo sterk? Geloven zij niet dat er in alle geloofsrichtingen goede mensen zijn?
Wat Jehovah’s christelijke getuigen over de religies van deze wereld zeggen, is niet om mensen te veroordelen. Zij maken slechts bekend wat God zelf in zijn Woord heeft uiteengezet. Hun ontmaskering van religieuze dwaling, huichelarij en bloedschuld draagt ertoe bij dat rechtgeaarde mensen het wereldrijk van valse religie, „Babylon de Grote”, verlaten en aan Gods ongunstige oordeel ontkomen. Deze ontmaskering is in overeenstemming met het bijbelse gebod: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd.” — Openb. 18:4, 5.
Jehovah’s christelijke getuigen wijzen dus op de fouten en zonden van valse religies omdat zij de eeuwige belangen van oprechte mensen op het oog hebben. Jehovah’s getuigen volgen hierin ook Jezus Christus na. Merk op welke krachtige woorden hij tegen joodse religieuze leiders richtte wegens hun verkeerde praktijken en valse leerstellingen: „[Gij hebt] het woord Gods krachteloos gemaakt ter wille van uw overlevering. Huichelaars, hoe passend heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: ’Dit volk eert mij met hun lippen, maar hun hart is ver van mij verwijderd’” (Matth. 15:6-8). „Past op voor de schriftgeleerden, die in lange gewaden willen rondlopen en gesteld zijn op begroetingen op de marktplaatsen en op de voorste zitplaatsen in de synagogen en de voornaamste plaatsen aan de avondmaaltijden, en die de huizen der weduwen verslinden en voor de schijn lange gebeden doen” (Luk. 20:46, 47). „Zij binden zware vrachten samen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren” (Matth. 23:4). „Zo schijnt ook gij [schriftgeleerden en Farizeeën], van buiten weliswaar, rechtvaardig voor de mensen, maar van binnen zijt gij vol huichelarij en wetteloosheid.” — Matth. 23:28.
Evenals hun Voorbeeld Jezus Christus vestigen Jehovah’s getuigen de aandacht op onschriftuurlijke religieuze overleveringen en leerstellingen, huichelachtige daden en religieuze uitbuiting en onderdrukking. Terzelfder tijd beweegt diepe liefde voor hun medemensen hen ertoe allen op de weg van redding te wijzen, een weg die inhoudt alle banden met „Babylon de Grote” te verbreken ten einde niet met haar in haar zonden en haar rampspoedige einde te delen.
„Aan hun vruchten zult gij die mensen dus waarlijk herkennen. Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen ingaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is.” — Matth. 7:20, 21.