Hoofdstuk 2
De Onvergankelijke met het „eeuwige voornemen”
1, 2. Wie alleen zou een „eeuwig voornemen” kunnen hebben, en wat zei Mozes over hem?
„EEN eeuwig voornemen”! Wie anders dan een God die eeuwig leeft, zou zo’n voornemen kunnen hebben? In verband met de evolutietheorie, die door vele hedendaagse geleerden wordt onderwezen, zou men niet van zo’n voornemen kunnen spreken, aangezien het toeval of de toevalligheid, waarmee de onbewezen evolutietheorie begint, geen gebeuren is waaraan een voornemen ten grondslag ligt en derhalve zonder doel is. In de vijftiende eeuw vóór onze gewone tijdrekening vestigde de wereldberoemde wetgever en dichter Mozes, de zoon van Amram, de aandacht op zo’n tijdeloze God, doordat hij zei:
2 „Voordat de bérgen geboren werden, of gij voorts de aarde en het produktieve land als met barensweeën hadt voortgebracht, ja, van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd zijt gij God. . . . Want duizend jaren zijn in uw ogen slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is, en als een [vierurige] wake in de nacht.” — Het bijbelboek Psalmen, hoofdstuk 90, vers 2-4.
3. Waarom kan de „Koning der eeuwigheid” zo’n voornemen volledig volvoeren?
3 In de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening vestigde een man die krachtig in de wetgever Mozes geloofde, de aandacht op dezelfde God, die noch met betrekking tot het verleden noch met betrekking tot de toekomst aan tijd gebonden is. Hij schreef: „Aan de Koning der eeuwigheid nu, onvergankelijk, onzichtbaar, de enige God, zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen” (1 Timótheüs 1:17). Zo’n Eeuwige God kan aan zijn voornemen vasthouden totdat het met succes is volvoerd, al zou dit ook een lange tijd of zelfs eeuwen duren.
4. Met wie bracht degene die over Gods „eeuwige voornemen” schreef, dit voornemen in verband?
4 Deze zelfde schrijver uit onze eerste eeuw G.T. werd ertoe geïnspireerd over Gods „eeuwige voornemen” te schrijven en het in verband te brengen met de langverwachte Messías, de „Gezalfde” of „Gewijde”, wiens komst door de profeet Mozes was voorzegd. Personen in het Midden-Oosten die destijds Syrisch spraken, noemden hem „Mʼsjícha”; maar de Grieks-sprekende joden van Alexandrië (Egypte) gebruikten toen zij hun vertaling van de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften maakten, die als de Griekse Septuaginta bekend kwam te staan, het Griekse woord Christós, waarvan de grondbetekenis „Gezalfde” is. — Zie Daniël 9:25, LXX.
5, 6. Hoe hebben moderne vertalers met betrekking tot datgene wat God zich in verband met de Messías heeft voorgenomen, een probleem geschapen?
5 De hedendaagse vertalers van de geschriften van die eerste-eeuwse schrijver hebben ons echter voor een probleem gesteld. In Engelse bijbelvertalingen die vanaf de zestiende eeuw zijn verschenen, wordt over het „eeuwige voornemen” van God gesproken.a In meer recente tijd echter hebben enkele bijbelvertalers de Griekse uitdrukking met „plan der eeuwen” weergegeven. Aldus wordt er van God gezegd dat hij in verband met de Messías een „plan” heeft.
6 In de in 1897 (G.T.) verschenen vertaling van de hand van J. B. Rotherham bijvoorbeeld luidt de tekst uit Efeziërs 3:9-11 als volgt: „En aan het licht te brengen wat de bediening is van het heilige geheim, dat van eeuwen her verborgen is geweest in God, die alle dingen heeft geschapen: opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten door middel van de vergadering de menigvuldige wijsheid Gods bekendgemaakt zou worden — naar een plan der eeuwen, dat hij in de gezalfde beschikt heeft.” Nog vroeger, in het jaar 1865 G.T., gaf de nieuwsbladredacteur Benjamin Wilson zijn Engelse vertaling van de Griekse Geschriften onder de naam The Emphatic Diaglott uit. Daarin werden de genoemde woorden als volgt weergegeven: „naar een plan der eeuwen, dat hij geformeerd heeft.” Er zijn nog andere recente bijbelvertalingen waarin de Griekse tekst op soortgelijke wijze wordt weergegeven.b
7, 8. Welke illustratie publiceerde C. T. Russell, en wat wordt in zijn eerste boek over de titel ervan gezegd?
7 Gebaseerd op deze anders luidende weergave van de Griekse tekst van Efeziërs 3:11, publiceerde Charles Taze Russell, de redacteur en uitgever van het tijdschrift Zion’s Watch Tower (Pittsburgh, Pennsylvania, V.S.), in de september-uitgave (1881) het artikel getiteld „Het plan der eeuwen”. Hierin werd een diagram verklaard dat een volle pagina besloeg en „Kaart der Eeuwen” werd genoemd. Wij drukken hieronder de Kaart af zoals die onder het opschrift „Kaart der Eeuwen — aanduidende het plan Gods” in het door C. T. Russell geschreven boek „Het Goddelijke Plan der Eeuwen” (in het Engels in 1886, in het Nederlands in 1922 uitgegeven) verschenen is, opdat allen die er belangstelling voor hebben, de kaart zorgvuldig kunnen bekijken.
8 Ondanks de onnauwkeurigheden die wij thans in deze „Kaart der Eeuwen” constateren, heeft ze er toch toe gediend de oprechte bewijsvoering te tonen die gebaseerd was op de gedachte dat de Alwijze, Almachtige God een „plan” heeft. Het eerste hoofdstuk van dit boek begint met de woorden:
De titel van dit werk „Het Goddelijke Plan der eeuwen” onderstelt een, door God voorziene, geleidelijke ontwikkeling van het wereldgebeuren. Wij gelooven, dat alleen wanneer men van deze onderstelling uitgaat, men kan inzien, dat hetgeen de goddelijke openbaring leert, schoon en harmonisch is.
9. (a) Ten minste waarop legde dit wijdverspreide boek de nadruk? (b) Maar tot welke vraag met betrekking tot een plan en God gaf het aanleiding?
9 Dit boek bereikte een oplage van meer dan zes miljoen exemplaren, in een aantal talen. Sinds het jaar 1929 G.T. is het niet meer verkrijgbaar. Het boek vestigde de aandacht van de lezers op de bijbel en toonde dat de Levende God progressief is. Hij werkt met betrekking tot datgene wat hij met de lijdende mensheid voor heeft, gestadig naar een doel en bereikt dit ook. Wij weten dat een mens dikwijls een plan de campagne opstelt, maar dat daar een doel achter schuilt dat hij wil bereiken. Nu rijst echter de vraag: Moest de Alwijze, Almachtige God een plan de campagne opstellen? Moest hij ten tijde dat hij besloot iets tot stand te brengen, nauwkeurig de weg uitstippelen, zodat hij zich er als de onveranderlijke God toe verplichtte die uitgestippelde weg met pijnlijke nauwgezetheid te volgen? Of was hij ogenblikkelijk en zonder voorafgaande overweging tegen elke onvoorziene gebeurtenis en omstandigheid die zich als gevolg van de vrije wil en vrije keus van zijn schepselen kon voordoen, opgewassen, zodat hij toch nog zijn doel kon bereiken? Had hij een plan nodig? Natuurlijk kunnen wij, nadat hij zijn doel heeft bereikt, het bericht over zijn schreden onderzoeken en de weg die hij is ingeslagen, volgen of nagaan. Maar was het ook precies zo gepland?c
EEN GOD MET EEN VOORNEMEN
10. Wat betekent het Griekse woord próthesis letterlijk, en hoe gebruikten de joden het in de Griekse Septuaginta?
10 Wilde de oorspronkelijke Griekse schrijver van de woorden die wij in Efeziërs 3:11 opgetekend vinden, tot uitdrukking brengen dat God, de Schepper, in verband met Zijn Messías een plan heeft? Wat bedoelde hij toen hij in zijn brief, die in het eerste-eeuwse Grieks werd geschreven, het woord próthesis gebruikte? Dit woord betekent letterlijk „voorleggen” of „voorzetten”, dus iets openlijk ergens plaatsen. Daarom gebruikten de joden in Alexandrië, toen zij de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften in het Grieks vertaalden, dit Griekse woord in verband met het heilige brood dat op de gouden tafel in het Heilige werd neergelegd, een afdeling van de heilige tent der aanbidding die door de profeet Mozes was opgericht. Dit brood wordt gewoonlijk het toonbrood genoemd, maar in de Griekse Septuaginta wordt over de „broden of koeken der voorzetting” (próthesis) gesproken. Doordat deze broden op de gouden tafel werden voorgezet, werden ze tentoongesteld. Op elke wekelijkse sabbatdag werden de broden vernieuwd. — 2 Kronieken 4:19.
11. Wat is derhalve Gods „próthesis”?
11 Het woord próthesis werd ook in de zin van „verklaring” of „vooruitbetaling” gebruikt, en in de grammatica zou het „prepositie” of „voorzetsel” betekenen. Het werd verder in de betekenis van „plaatsen voor” of „eerst plaatsen” gebruikt. Omdat het woord bovendien in de zin van oogmerk of een gesteld doel werd gebruikt, een zich voornemen van iets dat tot stand gebracht of bereikt moet worden, kreeg het ook de betekenis van „voornemen”. (Zie A Greek-English Lexicon, door Liddell en Scott, Deel II, bladzijde 1480, 1481, herdruk 1948, onder próthesis.) Deze laatstgenoemde betekenis wordt door de meeste vertalers die de bijbel in de hedendaagse taal hebben vertaald, erkend. De „próthesis” van God is dus zijn besluit, zijn oorspronkelijke beslissing, zijn voornemen.d
12. Hoe geven hedendaagse vertalers de Griekse uitdrukking próthesis gevolgd door toon aioonoon („der eeuwen”) weer?
12 In Efeziërs 3:11 wordt het woord gevolgd door de uitdrukking toon aioonoon, wat letterlijk „der eeuwen” betekent. Daarom geven sommige vertalers deze woordcombinatie weer met „voornemen der eeuwen”e of met „eeuwenlange voornemen”f of „eeuwenoude voornemen”g of „eeuwige voorbeschikking”h en andere met „eeuwig(e) voornemen”.i
13, 14. Waarom kan er worden gezegd dat Gods „voornemen der eeuwen” zijn „eeuwige voornemen” is?
13 Gods „voornemen der eeuwen” is Zijn „eeuwige voornemen”. Hoe dat zo? Op deze plaats duidt „eeuw” op een onbepaalde doch betrekkelijk lange tijd met betrekking tot menselijke aangelegenheden, waarbij meer nadruk op de lengte van de eeuw wordt gelegd dan op de verschijnselen of karakteristieke kenmerken ervan.
14 Derhalve kan met de uitdrukking „voornemen der eeuwen” geen „voornemen” zijn bedoeld dat betrekking heeft op bepaalde tijdperken, zoals een „Aartsvaderlijke eeuw”, een „Joodsche eeuw”, een „Evangelische eeuw” en een „Duizendjarige eeuw”. De nadruk ligt veeleer op tijd, op tijdperken van een lange duur. Opdat de ene eeuw op de andere kan volgen, moet elke eeuw een begin en een einde hebben. Maar een reeks eeuwen zou de tijd over een langere periode uitstrekken. En aangezien in de uitdrukking „voornemen der eeuwen” het aantal eeuwen niet wordt vermeld, zou dit aantal eindeloos kunnen zijn. De uitdrukking „voornemen der eeuwen” laat de lengte van de tijd die erbij betrokken is, dus onbepaald; het is een „voornemen” tot onbepaalde tijd, zonder dat er een begrenzing wordt aangeduid. Op deze wijze wordt het „voornemen” tot iets eeuwigs, tot een „eeuwig voornemen”. Gods voornemen in verband met zijn Messías of Gezalfde had een begin, maar er gaan vele eeuwen overheen voordat dit voornemen wordt verwezenlijkt.j Voor de „Koning der eeuwigheid” is de factor tijd hier geen probleem.
GEEN NAAMLOZE PERSOON
15. Wat zei God tot Mozes toen deze hem bij de berg Sinaï naar zijn naam vroeg?
15 Deze Koning der Eeuwigheid is geen naamloze Persoon. Hij heeft zichzelf een naam gegeven en heeft ons zijn naam bekendgemaakt. De naam waarmee God zichzelf aanduidt, verraadt dat hij een voornemen, een doel, heeft. Hoe goed werd dit feit naar voren gebracht toen God in de zestiende eeuw v.G.T. door bemiddeling van zijn engel bij het brandende doornbos aan de voet van de berg Sinaï in Arabië aan Mozes, die uit Egypte was gevlucht, verscheen! Mozes kreeg de opdracht naar Egypte terug te keren en zijn in slavernij gebrachte volk naar vrijheid te voeren. Maar als Mozes’ volk nu naar de naam van de God zou vragen die hem als hun leider tot hen had gezonden? Wat moest hij hun dan zeggen? Mozes wilde dit weten. In zijn autobiografie vertelt hij ons: „Hierop zei God tot Mozes: ’IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN WAT IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN.’ En hij voegde eraan toe: ’Dit dient gij tot de zonen van Israël te zeggen: „IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN heeft mij tot u gezonden.”’” — Exodus 3:14.
16. Doelde God in het antwoord dat hij Mozes gaf, slechts op zijn bestaan, of waarop dan wel?
16 God spreekt hier niet over zijn bestaan. Men zou dit kunnen denken op grond van de wijze waarop sommige vertalers de Hebreeuwse uitdrukking ehjéh asjér ehjéh en ehjéh hebben weergegeven. Zo geeft de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap (1952) dit vers als volgt weer: „Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden.” In werkelijkheid spreekt God er echter over dat hij iets is. Dit wordt ook in de vertaling Twenty-Four Books of the Holy Scriptures, door de rabbijn Isaac Leeser, als volgt bevestigd: „En God zei tot Mozes: IK ZAL ZIJN DIE IK ZIJN ZAL; en hij zei: Zo zult gij tot de kinderen van Israël zeggen: IK ZAL ZIJN heeft mij tot u gezonden.”k
17. Hoe geeft Rotherham Exodus 3:14 weer, en hoe geeft hij commentaar op deze tekst?
17 Nog treffender wordt Exodus 3:14 in The Emphasised Bible, door Joseph B. Rotherham, weergegeven: „En God zei tot Mozes: IK ZAL WORDEN wat mij ook behaagt. En hij zei — zo zult gij tot de zonen van Israël zeggen: IK ZAL WORDEN heeft mij tot u gezonden.” De voetnoot bij dit vers luidt gedeeltelijk: „Hajah [het woord dat in de tekst met „worden” is vertaald] betekent niet ’zijn’ in de zin van bestaan of in ontologische zin, maar in fenomenologische zin. . . . Wat hij zal zijn, blijft onuitgesproken — Hij zal met hen zijn, hij zal hen helpen, hen sterken, hen bevrijden.” Er wordt hier dus niet op het zelfbestaan van God gedoeld, maar veeleer op datgene wat hij met betrekking tot anderen voornemens is te worden.
18. Wanneer moest God voor het eerst beslissen wat hij wilde zijn of worden?
18 Men zou dit kunnen vergelijken met een opgroeiend jongmens, die bij zichzelf overlegt en zich afvraagt: ’Wat ga ik met mijn leven doen? Wat zal ik worden?’ Zo moest ook de ene levende en ware God toen hij nog helemaal alleen was, beslissen wat hij met zijn zelfbestaan zou doen, wat hij van zichzelf zou maken, wat hij zou worden. Nadat hij een eeuwigheid alleen had bestaan, besloot hij als Schepper werkzaam te zijn. Hij vatte een voornemen op met betrekking tot zichzelf.
19. Hoe schreef God zijn naam in de Tien Geboden?
19 De naam waaronder de ene levende en ware God in de gehele geïnspireerde Schrift bekend is, luidt echter niet Ehjéh of „Ik zal bewijzen te zijn”. Toen God in het jaar 1513 v.G.T. bij de berg Sinaï door een wonder de Tien Geboden op stenen tafelen schreef en ze aan de profeet Mozes gaf, schreef hij ook de naam die hij zichzelf gegeven had. God schreef van rechts naar links de Hebreeuwse letter Jod, dan een He, vervolgens een Waw en ten slotte weer een He. Ongetwijfeld gebruikte God het Oudhebreeuwse letterschrift, zodat de naam er ongeveer zo uitgezien kan hebben: [Oudhebreeuwse karakters], en niet de Nieuwhebreeuwse schrijfwijze, waarin de naam er zo uitziet: יהוה. De corresponderende lettertekens in het Nederlands — van rechts naar links te lezen — zijn HWHJ of in het Latijn HVHJ. Alle vier de letters zijn medeklinkers, waartussen geen klinkers zijn gevoegd.
20. Hoe wordt Gods naam op grond van de vier Hebreeuwse lettertekens uitgesproken?
20 Hoe Jehovah zijn naam precies heeft uitgesproken toen hij die aan Mozes bekendmaakte, is daarom thans niet bekend. Eeuwenlang werd de goddelijke naam door Latijnse schrijvers met „Jehova” weergegeven. Vele moderne hebraïci geven er de voorkeur aan de naam als Jahweh of zelfs Jehwah uit te spreken. Dus evenals een kind niet een naam aan zijn vader geeft, heeft ook geen schepsel zijn Schepper de naam gegeven. De Schepper heeft zichzelf zijn naam gegeven.
21. (a) Wat betekent de naam Jehovah, die in werkelijkheid een werkwoord is? (b) Waarom kan die naam thans met recht worden gebruikt?
21 Men neemt aan dat deze heilige naam in werkelijkheid een werkwoord is, de onbepaalde oorzakelijke vorm van het Hebreeuwse werkwoord hawáh. De naam zou dus betekenen „Hij veroorzaakt te worden”. Nu heeft elk gevolg een oorzaak; en achter elke met verstand begaafde oorzaak, of veroorzaker, staat een voornemen. Derhalve houdt de goddelijke naam, die „Hij veroorzaakt te worden” betekent, vanzelfsprekend een voornemen in. Hij kenmerkt de Drager van die unieke naam als „Degene die een voornemen heeft”. Stellig verscheen hij bij het brandende bos niet ver van de berg Sinaï in deze hoedanigheid aan Mozes en onthulde hij hem wat hij zich voorgenomen had. De bestendigheid of duurzaamheid van de goddelijke naam beklemtonend, zei God verder tot Mozes: „Dit dient gij tot de zonen van Israël te zeggen: ’Jehovah, de God van uw voorvaders, de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden.’ Dit is mijn naam tot onbepaalde tijd, en dit is de gedachtenis aan mij van geslacht tot geslacht” (Exodus 3:15). Dat is nog steeds zijn gedenknaam. Het is een naam die wij thans met recht kunnen gebruiken.
GOD MAAKT GESCHIEDENIS TOT ’S MENSEN WELZIJN
22. (a) Hoe maakte Jehovah zich in het geval van het oude Egypte een naam? (b) Welke troost kunnen wij thans daaruit putten?
22 In de dagen van de profeet Mozes maakte Jehovah, de ene levende en ware God, geschiedenis door de wijze waarop Hij met het oude Egypte, de onderdrukker van de nakomelingen van Abraham, Isaäk en Jakob, handelde. Hij maakte zich een glorierijke naam doordat hij zijn in slavernij gebrachte volk van die tot de tanden gewapende wereldmacht bevrijdde (Jeremia 32:20; 2 Samuël 7:23; Jesaja 63:14). Dit verschaft ons de waarborg dat de zwaar bewapende wereld van deze twintigste eeuw G.T. geen tegenstander is waartegen hij het niet zou kunnen opnemen om de mensheid te bevrijden. Evenals Jehovah toeliet dat Farao van het oude Egypte aan de macht kwam en het volk van Mozes wreed onderdrukte, liet hij ook toe dat over de gehele aarde goddeloze onderdrukkers aan de macht kwamen, wat voor alle mensen grote onderdrukking tot gevolg had. Dat gebeurde niet zonder reden. God wilde hen bewaren, in hechtenis houden, voor de door hem vastgestelde dag waarop hij hen zou vernietigen. Tot troost van de verdrukte mensen inspireerde hij de wijze koning Salomo van Jeruzalem er daarom toe te zeggen:
„Wentel uw werken op Jehóvah en uw plannen zullen stevig bevestigd worden. Alles heeft Jehovah gemaakt voor Zijn voornemen [Hebreeuws: maʽanéh], ja, zelfs de goddeloze voor de kwade dag.” — Spreuken 16:3, 4.
23. Hoe handelde God met de wereldmachten uit de oudheid, en wat kunnen wij derhalve met betrekking tot de huidige politieke machten verwachten?
23 Voor de regeringsstelsels die twee wereldoorlogen en de daarmee gepaard gaande internationale beroering hebben overleefd, is het sinds het jaar 1914 G.T. een „kwade dag” geweest. Politieke supermachten, die elkaar in hun streven naar de wereldheerschappij argwanend in het oog houden, beheersen nu al jarenlang de aarde. De Soevereine Heer Jehovah, die alles voor zijn voornemen heeft gemaakt, moest redelijkerwijs iets met deze machten, die naar de wereldheerschappij streven, voorhebben. Het staat geboekstaafd dat hij met betrekking tot de „goddeloze” wereldmachten uit oude, bijbelse tijden een voornemen opvatte. Alles wat hij zich met betrekking tot die wereldmachten uit de oudheid had voorgenomen, heeft hij ook ten uitvoer gebracht. Dit toont aan wat wij met zekerheid voor onze tijd kunnen verwachten.
24. (a) Hoe handelde Jehovah ten aanzien van Assyrië, hoewel hij had toegelaten dat het een wereldmacht werd? (b) Waarom kan er niet worden gezegd dat de in Jesaja 14:24-27 opgetekende profetie van Jehovah niet in vervulling is gegaan?
24 Het Assyrische Rijk bijvoorbeeld overvleugelde het oude Egypte in politieke en militaire belangrijkheid en werd de tweede wereldmacht in de bijbelse geschiedenis. Maar zelfs op het toppunt van zijn macht kon dit rijk zich er nooit op beroemen Jeruzalem, de hoofdstad van het koninkrijk Juda, veroverd of vernietigd te hebben. Integendeel, Jeruzalem was getuige van de verwoesting van Ninevé, de hoofdstad van Assyrië. Waarom was dit zo? Omdat de Assyrische wereldmacht goddeloos was. Jehovah de Almachtige God, had toegelaten dat Assyrië een wereldmacht werd en dat het, vooral jegens Zijn uitverkoren volk, goddeloos handelde. Maar hij had het voornemen opgevat die goddeloze wereldmacht voor een „kwade dag” te bewaren, die op de door Hem verkozen tijd zou komen. Omstreeks het jaar 632 v.G.T. viel Ninevé, de hoofdstad van Assyrië, derhalve voor de geallieerde Meden en Chaldeeën en werd verwoest (Nahum, de hoofdstukken 1 tot 3). Jehovah kan er dus niet van beschuldigd worden dat Zijn voornemen, zoals hij dit meer dan een eeuw voordien bij monde van Zijn profeet Jesaja had laten bekendmaken, heeft gefaald. Jesaja zei:
„Jehovah der legerscharen heeft gezworen, zeggende: ’Voorwaar, juist zoals ik gedacht heb, zo moet het geschieden; en juist zoals ik met mijzelf beraadslaagd heb, dat zal tot stand komen, ten einde de Assyriër in mijn land te verbreken en opdat ik hem op mijn eigen bergen kan vertreden; en opdat zijn juk werkelijk van hen wijke en opdat zijn vracht moge wijken van hun schouder.’ Dit is de raad die beraadslaagd is tegen de gehele aarde, en dit is de hand die uitgestrekt is tegen alle natiën. Want Jehovah der legerscharen zelf heeft het beraadslaagd, en wie kan het verbreken? En het is zijn hand die is uitgestrekt, en wie kan ze afwenden?” — Jesaja 14:24-27.
25. Wat wordt met de in deze profetie genoemde „raad” bedoeld, en waarom?
25 De Almachtige, Alwijze God is bij niemand in de hemel te rade gegaan om voorstellen voor zijn handelwijze te krijgen. „Wie kan hem als zijn raadsman iets doen weten?” luidt de passende vraag die in de profetie van Jesaja (40:13) wordt opgeworpen. (Zie ook Job 21:22; 36:22; Romeinen 11:34.) Het is zijn eigen „raad”, waaraan geen college van raadgevers te pas is gekomen, die hem geholpen hebben juist te oordelen en te beslissen. Zijn „raad” is dus meer dan een advies. Het woord duidt op zijn vastbeslotenheid iets te doen. Het is zijn verordening. Over het schriftuurlijke gebruik van het woord „raad” lezen wij in M’Clintock en Strongs Cyclopædia, Deel II, bladzijde 539: „Behalve de gewone betekenis van dit woord, betrekking hebbend op de beraadslagingen van mensen, wordt het in de Schrift voor de verordeningen van God gebruikt, voor zijn wilsbesluit.”
26. Met welk doel liet Jehovah toe dat Babylon na Assyrië een wereldmacht werd?
26 De „raad” die de Almachtige, Alwijze God zelfstandig „beraadslaagd” heeft, kan noch door mensen noch door duivels verbroken worden. Dit gold met betrekking tot de raad die hij tegen de Assyrische wereldmacht beraadslaagd had. Het bleek ook waar te zijn met betrekking tot de daaropvolgende wereldmacht, de Nieuwbabylonische wereldmacht, de derde wereldmacht in de bijbelse geschiedenis. Dit was de wereldmacht die in het jaar 607 v.G.T. Jeruzalem voor de eerste maal verwoestte. Door deze daad bewees ze dat ze „goddeloos” was. Daarom bewaarde Jehovah ook deze wereldmacht voor een „kwade dag”, die op de door hem verordende tijd zou komen. Voordat God toeliet dat Babylon Jeruzalem verwoestte en daardoor in Zijn ogen bijzonder goddeloos werd, inspireerde hij zijn profeet Jeremia ertoe de volgende woorden te uiten: „Daarom, hoort de raad van Jehovah die hij geformuleerd heeft tegen Babylon en zijn gedachten die hij uitgedacht heeft tegen het land der Chaldeeën.” — Jeremia 50:1, 45.
27. Welke woorden over de ondergang van Babylon kwamen Jeremia en Daniël tijdens hun bijbelstudie in de profetie van Jesaja tegen?
27 Deze profeet Jeremia overleefde onder Gods bescherming de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel door de legers van Babylon in het jaar 607 v.G.T. Maar hij leefde niet lang genoeg om te zien dat zijn tegen het „goddeloze” Babylon gerichte profetieën in vervulling gingen. Doch zowel de wereldlijke geschiedenis als de bijbelse geschiedenis berichten de omverwerping van de Babylonische wereldmacht, hetgeen in het jaar 539 v.G.T., in de dagen van de profeet Daniël, geschiedde (Daniël, hoofdstuk 5). Daardoor werden ook de profetieën van de profeet Jesaja bevestigd, die veel vroeger had geleefd en die niet alleen de omverwerping van de Babylonische wereldmacht had voorzegd, maar ook de naam had vermeld van de Perzische veroveraar die door God gebruikt zou worden om de omverwerping van Babylon tot stand te brengen. Toen de profeten Jeremia en Daniël tijdens hun persoonlijke bijbelstudie de opgetekende profetie van Jesaja uit de achtste eeuw v.G.T. lazen, kwamen zij daarin de volgende woorden van hun God Jehovah tegen:
„’Degene die van Cyrus zeg: „Hij is mijn herder, en al mijn welbehagen zal hij volledig ten uitvoer brengen”; zelfs door mijnerzijds van Jeruzalem te zeggen: „Ze zal herbouwd worden”, en van de tempel: „Gij zult gegrondvest worden.”’ Dit heeft Jehovah tot zijn gezalfde, tot Cyrus, gezegd, wiens rechterhand ik heb gevat om voor hem uit natiën te onderwerpen, zodat ik zelfs de heupen van koningen kan ontgorden; om voor hem uit de deuren met dubbele vleugels te openen, zodat zelfs de poorten niet gesloten zullen zijn: ’Ikzelf zal voor u uit gaan, . . . opdat gij moogt weten dat ik Jehovah ben, Degene die u bij uw naam roep, de God van Israël. Ter wille van mijn knecht Jakob en van Israël mijn uitverkorene ben ik er zelfs toe overgegaan u bij uw naam te roepen; ik ging ertoe over u een erenaam te geven, ofschoon gij mij niet kendet. Ik ben Jehovah, en er is geen ander. Behalve mij is er geen God. Ik zal u stevig omgorden, ofschoon gij mij niet hebt gekend, opdat men wete van de opgang der zon en van haar ondergang, dat er niemand is buiten mij. Ik ben Jehovah, en er is geen ander.’”
28. Wat zegt Jehovah in het daaropvolgende hoofdstuk van Jesaja over Cyrus de Pers?
28 Die schitterende woorden zijn thans in de Dode-Zeerol van Jesaja te lezen, die in het jaar 1947 is gevonden en van de tweede eeuw v.G.T. dateert. De woorden zijn te vinden in wat gewoonlijk als Jesaja 44:28 tot 45:6 wordt aangeduid. In het daaropvolgende hoofdstuk noemt God Cyrus „de man die mijn raad volvoert”; deze woorden komen voor in de volgende verzen:
„Gedenkt dit, opdat gij moed moogt verzamelen. Neemt het ter harte, gij overtreders. Gedenkt de eerste dingen van lange tijd geleden, dat ik de Goddelijke ben, en er is geen andere God, noch iemand gelijk mij; Degene die van het begin af de afloop vertel, en van oudsher de dingen die niet gedaan zijn; Degene die zeg: ’Míjn raad zal tot stand komen en al mijn welbehagen zal ik doen’; Degene die van de opgang der zon een roofvogel roep, uit een ver land de man die mijn raad volvoert. Ja, ik heb het gesproken, ik zal het ook doen komen. Ik heb het geformeerd, ik zal het ook doen.” — Jesaja 46:8-11.
29, 30. Hoe hield Jehovah aan zijn in die profetie tot uitdrukking gebrachte voornemen vast, en in welk opzicht sterkt dit ons?
29 De Pers Cyrus de Grote kwam inderdaad als een „roofvogel”, en hij kwam van de opgang der zon, want hij kwam uit Perzië, dat ten oosten van Babylon lag, hij kwam uit een land dat ver van Israël, het land van Jesaja, lag.
30 Het embleem van Cyrus de Grote was een gouden arend, een „roofvogel”, hetgeen zeer passend was. En Jehovah gebruikte dit als een symbool voor Cyrus zelf. Hoewel God zijn voornemen bijna twee eeuwen van tevoren in deze woorden bekendmaakte, werd het werkelijk ten uitvoer gebracht. Zijn „raad” kwam tot stand doordat hij Cyrus gebruikte om het raadsbesluit dat hij tegen het goddeloze Babylon had genomen, te voltrekken. Jehovah had het gesproken, ja, hij liet het zelfs ter toekomstige raadpleging optekenen; en op zijn bestemde tijd volvoerde hij datgene wat hij gesproken had. Hij had zijn voornemen met betrekking tot Cyrus opgevat en had het bij monde van zijn profeet bekendgemaakt, en op zijn precieze tijd verwezenlijkte hij dit voornemen op een verbazingwekkende wijze. Deze historische daden van de God van profetie versterken ons vertrouwen in de zekerheid dat alle andere profetieën waarin Jehovah heeft uiteengezet wat hij volgens zijn eigen „raad” besloten heeft te doen, eveneens in vervulling zullen gaan.
31. In welke profetie van Ezechiël, die nog niet is vervuld, wordt een aanval beschreven, en door wie en op wie wordt die aanval ondernomen?
31 Dit geldt met betrekking tot een profetie die, zoals uit de geschiedenis blijkt, nog niet is vervuld. Maar de tijd voor de vervulling ervan komt klaarblijkelijk steeds dichterbij, ja, deze profetie zal nog in ons geslacht worden vervuld. Het gaat om een profetie die bij monde van Ezechiël, een tijdgenoot van de profeet Jeremia, werd bekendgemaakt. Ze staat in Ezechiël, de hoofdstukken 38 en 39. Deze profetie heeft te maken met de aanval die de mysterieuze „Gog van het land Magog” zal ondernemen. Deze Gog zal alle natiën van deze wereld in deze aanval betrekken. De wereldomvattende aanval zal op het overblijfsel van de aanbidders van de ene levende en ware God ondernomen worden. Dit getrouwe overblijfsel, dat uit het huidige Babylon de Grote is bevrijd en in Gods gunst is hersteld, leeft te midden van een verontreinigde en verdorven wereld in een geestelijk Paradijs. Waarom laat de Almachtige God toe dat er zo’n aanval op Zijn aanbidders wordt ondernomen? Laten wij dit te weten komen door te luisteren naar wat God ons hierover vertelt.
32, 33. Met welk doel laat God toe dat zijn aanbidders in hun hedendaagse geestelijke Paradijs door Gog worden aangevallen?
32 God gebruikt het land Israël uit de oudheid en de bewoners ervan, die uit Babylon waren bevrijd, op symbolische wijze om het geestelijke Paradijs van Zijn herstelde overblijfsel van aanbidders van thans af te beelden. Wanneer de Almachtige God zich vervolgens tot de goddeloze leider van deze internationale aanval op het getrouwe overblijfsel in hun geestelijke Paradijs richt, maakt hij duidelijk met welk doel hij deze boosaardige aanval toelaat:
33 „Gij zult zeker optrekken tegen mijn volk Israël, gelijk wolken om het land te bedekken. In het laatst der dagen zal het geschieden, en ik zal u stellig tegen mijn land brengen, opdat [of: met het „doel” (Hebreeuws: maʽan)] de natiën mij kennen wanneer ik mijzelf voor hun ogen in u heilig, o Gog.” — Ezechiël 38:15, 16.
34, 35. Wat is Gods bekendgemaakte voornemen wanneer hij zegt dat hij zich in verband met Gog zal heiligen?
34 Duidelijker kon het niet worden gezegd. Het is Jehovah’s voornemen zich voor de ogen van alle natiën te heiligen. Hij zal — zoals bij al zijn daden in het verleden — dit onveranderlijke voornemen ten uitvoer brengen, en wel in de nabije toekomst, binnen ons geslacht. Nadat de God wiens voornemen niet falen kan, heeft verteld met welke hem ter beschikking staande vrees inboezemende middelen hij een zegevierende strijd tegen Gog en zijn gehele internationale leger op aarde zal volvoeren, zegt hij vervolgens:
35 „En ik zal mijzelf stellig grootmaken en mijzelf heiligen en mijzelf doen kennen voor de ogen van vele natiën; en zij zullen moeten weten dat ik Jehovah ben.” — Ezechiël 38:23.
WAT ZULLEN WIJ IN DEZE KWESTIE DOEN?
36. Waarom dienen wij ons af te vragen of wij tot de natiën willen behoren die zullen moeten erkennen wie Jehovah is?
36 Wanneer God zegt dat hij de wereldse natiën zal doen weten wie Hij is, betekent dit niet dat hij ze tot zijn aanbidders zal maken en ze met eeuwig leven zal belonen. Integendeel, het betekent dat deze God-tartende natiën de eeuwige vernietiging zullen ondergaan! Op deze wijze te moeten ervaren wie de ware God is, zal rampspoedig zijn. Hij zal de natiën laten zien wie hij is. Het is voor Hem noodzakelijk geworden dat te doen. De grote vraag is daarom: Willen wij ons persoonlijk onder de natiën bevinden die in de aanval betrokken worden die de grote Tegenstander van God, namelijk „Gog van het land Magog”, binnenkort zal ondernemen?
37. Welke handelwijze wordt ons in Spreuken 19:20, 21 aangeraden, in plaats van te geloven dat de mens in staat is zichzelf te redden?
37 Bij al hun plannen om de wereldsituatie te redden, houden de natiën geen rekening met de ene levende en ware God en gaan ze niet te werk volgens Zijn voornemen, dat in zijn geschreven Woord, de bijbel, duidelijk wordt uiteengezet. Klinken hun plannen ons goed in de oren? Zullen wij ons door hun plannen laten overtuigen en ze eveneens ondersteunen, aldus tonend dat wij geloven dat de mens in staat is zichzelf te redden? Wanneer wij voor onszelf beslissen wat te doen, zullen wij verstandig handelen door de woorden van de geïnspireerde wijze man uit de oudheid, opgetekend in Spreuken 19:20, 21, te beschouwen en ter harte te nemen: „Luister naar raad en aanvaard streng onderricht, opdat gij in uw toekomst wijs moogt worden. Vele zijn de plannen [Hebreeuws: machasjabhóth] in het hart van een man, maar het is de raad van Jehovah die zal bestaan.” Het zij verre van ons de plannen van mensen en natiën tegen de raad van Jehovah uit te spelen.
38. Waarom zullen wij, wanneer wij op Jehovah vertrouwen, niet evenals mensen en natiën teleurgesteld worden?
38 Waarom zouden wij evenals de natiën teleurgesteld worden en ons voor eeuwig schade berokkenen? Laten wij met geheel ons hart op Jehovah vertrouwen. „Want hijzelf zei het, en het werd; hijzelf gebood, en toen stond het er. Jehovah zelf heeft de raad der natiën verbroken; hij heeft de gedachten der volken verijdeld. Het is de raad van Jehovah die tot onbepaalde tijd zal standhouden; de gedachten van zijn hart zijn voor het ene geslacht na het andere geslacht. Gelukkig is de natie wier God Jehovah is, het volk dat hij als zijn erfdeel heeft gekozen” (Psalm 33:9-12). In het verleden is het herhaaldelijk waar gebleken en ook in de nabije toekomst zal het zonder mankeren waar blijken te zijn, dat er „geen wijsheid, noch enig onderscheidingsvermogen, noch enige raad [is] tégen Jehovah. Het paard is iets dat wordt gereedgemaakt voor de dag van strijd, maar redding behoort Jehovah toe”. — Spreuken 21:30, 31.
39. Wat voor een voornemen moet God hebben met betrekking tot degenen die zijn rechtvaardigheid zoeken, en waarom?
39 Wanneer wij eerlijk zijn, overtuigt een blik op de toestand waarin de mensenwereld zich bevindt, ons ervan dat wij allen redding nodig hebben. Wij als rechtgeaarde mensen wensen redding. Deze redding kan nooit van de mens zelf komen. Wij moeten toegeven dat ’redding Jehovah toebehoort’. Wanneer ’de HERE alles heeft gemaakt voor zijn doel, ja, zelfs den goddeloze voor den dag des kwaads’, wat voor een voornemen moet de HERE God dan hebben met betrekking tot degenen die niet goddeloos zijn, maar Zijn rechtvaardigheid zoeken? Ongetwijfeld een liefdevol voornemen! (Spreuken 16:4, Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap) De mensheid is inderdaad in het goede voornemen van een liefdevolle Schepper opgenomen.
40. Welk doel dienen wij na te streven wanneer wij de weg naar het eeuwige leven willen bewandelen, en waarom?
40 De Schepper is geen doelloze God. Ook wij, zijn schepselen, dienen niet doelloos te zijn! Wat dient dan ons doel te zijn? Ons leven met het goede voornemen van Jehovah God in overeenstemming te brengen. Er kan geen hoger doel nagestreefd worden. Wanneer wij dit doen, zullen wij werkelijk de weg naar het eeuwige leven bewandelen. Aldus zal ons huidige leven geen mislukking zijn, want Gods voornemen zal nimmer falen. Met dit in gedachten zullen wij ons nu graag verdiepen in Gods „eeuwige voornemen”, dat Hij in verband met zijn Gezalfde, de Messías, heeft opgevat.
[Voetnoten]
a Zie de vertaling van William Tyndale (1525 en 1535 G.T.); de Genève bijbel (1560 en 1562 G.T.); de Bishops’ bijbel (1568 en 1602).
b Zie Het Nieuwe Testament in de omgangstaal (1972 G.T.): „Dat stemt overeen met het eeuwenoude plan.” In de vertaling door Th. Van Tichelen (1926 G.T.) staat: „naar zijn plan dat de eeuwen omspant.” In de Authentic New Testament door Hugh J. Schonfield (1955 G.T.) wordt de uitdrukking „het plan der eeuwen” gebruikt. Op deze plaats komt in de Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap het woord plan niet voor, maar wel op andere plaatsen. In de rooms-katholieke Douay Version komt het woord „plan” alleen in Ezechiël 4:1; 43:11 en 2 Makkabeeën 2:29 voor.
c In de paragrafen 14-19 van het hoofdartikel „De Zoon des Menschen” (Psalm 8:5 [4]), dat in De Wachttoren van juni 1930 (Engels: 1 april 1930), op bladzijde 85 verscheen, wordt de latere opvatting uiteengezet, waaraan ook thans nog wordt vastgehouden. Zie vooral paragraaf 16.
d Zie Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament, Deel VIII, door Gerhard Friedrich, blz. 166-168, onder „Das Neue Testament”.
e Duitse Elberfelder Bibel (1855), voetnoot.
f The New English Bible (1970).
g The New American Bible (1970).
h Petrus-Canisiusvertaling (1939).
i Statenvertaling (1637); Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap (1952); Sint-Willibrordvertaling (1961); Het Nieuwe Testament, door J. N. Voorhoeve en Dr. N. A. J. Voorhoeve (1931); Verkorte Bijbel, door H. Th. Obbink en A. M. Brouwer (1921-1927); Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift (1969).
j Over „katà próthesin toon aioonoon” in Efeziërs 3:11 lezen wij: „In overeenstemming met het voornemen van de wereldperiodes, d.w.z. overeenkomstig het voornemen dat God tijdens de wereldperiodes (van het begin der tijden tot de volvoering van het voornemen) heeft gehad; want reeds . . . [vóór de grondlegging van een wereld] was het opgevat 1. 3., maar sedert het begin der wereldtijden in God verborgen, vs. 9. . . . Anderen vatten het ten onrechte op als: het voornemen betreffende de diverse wereldperiodes, volgens welke God namelijk eerst geen volk, maar vervolgens de joden heeft uitverkoren, en ten slotte joden en heidenen tot het Messiaanse koninkrijk heeft geroepen . . .; want er is slechts van het ene, in [de Messías] voltrokken voornemen sprake.” — Kritisch exegetisches Handbuch über den Brief an die Epheser, door Dr. H. A. W. Meyer, vijfde oplage, 1878, blz. 159, 160.
k „De meeste moderne vertalers volgen Rasji en vertalen ’Ik zal zijn die ik zijn zal’; d.w.z. met woorden is het onmogelijk uit te drukken wat hij voor zijn volk zal zijn, maar zijn eeuwige trouw en onveranderlijke barmhartigheid zullen zich in de leiding van Israël steeds meer openbaren. Het antwoord dat Mozes in deze woorden kreeg, komt derhalve overeen met: ’Ik zal redden op de wijze waarop ik redden zal.’ De Israëlieten moeten van het feit van de bevrijding overtuigd worden, maar hoe die tot stand gebracht zal worden, wordt niet onthuld.” — Voetnoot bij Exodus 3:14, The Pentateuch and Haftorahs, door Dr. J. H. Hertz, C. H., Soncino Press, Londen, 1950 G.T.
[Tabel op blz. 10]
(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)
KAART DER EEUWEN
AANDUIDENDE HET PLAN GODS OM VELE ZONEN TOT HET BEREIKEN VAN ZIJN DOEL EN TOT HEERLIJKHEID TE BRENGEN.
„Om in de bedeeling van de volheid der tijden alles weder tot één te vergaderen in Christus; beide dat in den hemel is en dat op de aarde is.” — Efeze 1:10.