Weest bekleed met nederigheid
GEEN kledij staat de dienstknecht Gods beter of past meer bij hem dan het gracieuze kleed der nederigheid. Met geen gewaad kan men Jehovah meer behagen. Nederigheid zal ons helpen niet aanmatigend, maar natuurlijk, eenvoudig, liefelijk te zijn. Dit kledingstuk is zo ontworpen, dat wij er minzaam, vriendelijk, vergevensgezind en welwillend door worden. Het wordt niet meer of minder aantrekkelijk gemaakt door het uiterlijke voorkomen, een rijzige gestalte, persoonlijke bekwaamheden of het bezitten van persoonlijkheid. Wij worden er door geholpen ons zelf te zien zoals God ons beziet: „Want [de manier waarop God ziet, is] niet zoals de mens ziet, omdat de mens slechts ziet wat hij met zijn ogen kan waarnemen, maar wat Jehovah betreft, hij ziet wat het hart is.” — 1 Sam. 16:7.
Nederig te zijn, betekent onderworpen te zijn; onderworpenheid duidt op gehoorzaamheid; men is gehoorzaam wanneer men Gods wil doet. Duidelijk brengt God in zijn Woord tot uiting dat hij wil dat wij nederig zijn. „Indien gij u niet omkeert en als jonge kinderen wordt, zult gij het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Al wie zich daarom vernedert gelijk dit jonge kind zal de grootste in het koninkrijk der hemelen zijn” (Matth. 18:3, 4). „Omgordt u . . . allen met nederigheid des geestes jegens elkaar, want God wederstaat de hooghartigen, maar de nederigen schenkt hij onverdiende goedgunstigheid. Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u ter bestemder tijd moge verhogen” (1 Petr. 5:5, 6). „Want Jehovah is hoog, en toch ziet hij de nederige; de verhevene kent hij slechts van op een afstand” (Ps. 138:6). „Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de HERE [Jehovah] van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God.” — Micha 6:8, NBG.
Nederigheid zal ons helpen nederig voor onze God te wandelen. Ze zal ons er voor behoeden hooghartig, zelfbewust, pocherig en trots te worden. Ze zal ons er van weerhouden ons zelf belangrijk te vinden en de aandacht op ons zelf te vestigen door ons gedrag, onze manier van kleden en levensstijl. Ze zal ons ver houden van ijdele trots op onze bekwaamheden en aantrekkelijkheden en ons beschermen voor de verwoesting-aanbrengende opgeblazenheid over een hogere ontwikkeling, een hogeschoolopleiding, diploma of eregraad. Ze zal ons helpen ons niet te verheffen in de aanwezigheid van de nederige of het zal ons niet verlegen doen staan in de hoven van de machtigen der aarde. Ze zal ons helpen behoeden tegen het zoeken van de gunst van mensen, de lof van anderen of het gevlij van mensen nadat wij ons werk hebben verricht. Ze zal ons er toe aanzetten ons best te doen en het aan Jehovah over te laten en geen lof en toejuichingen van mensen te verwachten.
Nederigheid zal een hulp voor ons zijn bij onze gebeden tot God. Wij zullen daardoor er terdege van bewust zijn dat wij Hem nodig hebben, wij zullen onze kleinheid en onvolmaaktheid er sterk door voelen. Ze zal ons er van weerhouden te trachten ons zelf te rechtvaardigen, om als de Farizeeën te worden waarvan Jezus in zijn illustratie melding maakte — de Farizeeër die aldus tot zichzelf begon te bidden: „O God, ik dank u dat ik niet ben zoals de overigen der mensen, afpersers, onrechtvaardig, overspelers, of zelfs zoals deze belastinggaarder. Ik vast tweemaal per week, ik geef de tiende van al wat ik verwerf.” Nederigheid zal ons er veeleer bij helpen deemoedig van geest te blijven, zachtmoedig te zijn en bescheiden over ons zelf te blijven denken, zodat wij zeggen: „O God, wees mij zondaar genadig.” — Luk. 18:11-13; Hand. 20:19.
Wanneer wij nederig zijn, zijn wij geneigd ons oor tot Jehovah te wenden en niet van hem af. „Tot u, o Jehovah, verhef ik mijn ziel. Maak mij úw wegen bekend, o Jehovah; onderwijs mij in úw paden. Doe mij in uw waarheid wandelen en onderwijs mij, want gij zijt mijn God van redding. Op u heb ik de gehele dag door gehoopt” (Ps. 25:1, 4, 5). Het hart wordt er door bewogen te zeggen: „O maakt met mij Jehovah groot, en laten wij tezamen zijn naam verhogen” (Ps. 34:3, vs. 4, SV). Ze leidt de nederigen er toe hun leven op te dragen aan God en dienstig te maken aan zijn lof en eer. Ze leert ons echter ook dat ’aan heerlijkheid nederigheid voorafgaat.’ — Spr. 15:33; 16:18; 18:12.
NEDERIGHEID IN DE ORGANISATIE
Nederigheid zal de dienstknecht van God die zich aan hem heeft opgedragen, helpen waardering te hebben voor Jehovah’s organisatie, zijn regeling om het werk op aarde te verrichten, en hij zal er door geholpen worden in te zien dat hij alleen door in de organisatie te blijven, zijn rechtschapenheid te bewaren en getrouw aan Jehovah te blijven, veilig zal zijn voor alle gevaar. Ze zal hem helpen zijn juiste plaats in de organisatie te behouden en er harmonieus mee samen te werken. Ze zal hem helpen nuchter te denken, overeenkomstig de feiten uit Gods Woord, de bijbel, waardoor ons zonneklaar verteld wordt wat wij zijn. Wie nederig is, zal niet denken dat hij deze of die baan of positie behoorde te hebben. Hij weet dat „het resultaat van nederigheid [en] de vreze Jehovah’s rijkdom, heerlijkheid en leven is”; en dat Jehovah de nederigen verhoogt en de trotsen vernedert. — Spr. 22:4; Luk. 14:11.
Nederigheid zal een hulp zijn voor de dienaar in zijn omgang met zijn broeders en zusters in de gemeente. Ze zal hem er voor behoeden zelfbewust te worden. Hij zal niet vervuld zijn van de gedachte van zijn eigen belangrijkheid, en al maar verlangen in het middelpunt der aandacht te staan, daarbij denkend dat híj de persoon is waarop men let en waaraan men aandacht schenkt. Hij zal ook niet wensen de eer voor alles alleen voor zich op te eisen. Wanneer hij met de broeders en zusters omgaat, zal hij er door geholpen worden de kudde Gods evenals Christus met genegenheid, hoffelijkheid en welwillendheid te bejegenen. Ze zal hem doen beseffen dat hij van anderen niet meer kan eisen dan God van hem. Ze zal een hulp voor hem zijn niet al te snel op zijn teentjes getrapt te zijn wanneer zijn vriendelijkheden niet worden gewaardeerd, wetend dat God zowel jegens de dankbaren als de ondankbaren welwillend is.
Nederigheid zal ons helpen ons in te houden en ruimte te geven aan liefde en niet aan afgunst, aan consideratie en niet aan vooroordeel. Wanneer de dienstknecht van God nederig is, zal hij niet zeggen: „Ik heb het bij het juiste eind en jij bent fout.” Hij zal veeleer handelen zoals Jehovah zegt: „Komt nu en laten wij tezamen verstandelijk redeneren” (Jes. 1:18, KJ). De zelfbewusten zullen er door ingetogen worden en de hooghartigen getemperd, zodat zij niet zullen zeggen: „’Vandaag of morgen zullen wij naar deze stad reizen en zullen wij daar een jaar doorbrengen, en wij zullen zaken doen en winst maken,’ terwijl gij niet weet wat uw leven morgen zal zijn. . . . In plaats daarvan behoorde gij te zeggen: ’Indien Jehovah wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.’” — Jak. 4:13-15.
Nederigheid zal ons er voor beschermen te pochen en snoevend als maar over onszelf te praten tegenover onze familieleden, of vreemdelingen of in de christelijke gemeente. Ze zal ons er van weerhouden te veronderstellen dat anderen evenveel belang stellen in onze prestaties als wij zelf. Wij zullen er door behoed worden geen aanstoot te nemen wanneer mensen ons schijnen te negeren, wanneer onze gemeentedienaar ons wellicht niet heeft gezien of niet onze naam heeft genoemd om commentaar te geven of ons niet heeft gevraagd aan het dienstvergaderingsprogramma deel te nemen.
Nederigheid zal voorkomen dat wij een hoge dunk van ons zelf hebben, noch zal het er zich mee kunnen verenigen dat wij ons in al onze glorie aan anderen tonen, of ons toestaan anderen op wie wij wellicht afgunstig zijn of die wij verachten, te kleineren. Ongeacht hoe opgetogen of enthousiast wij over onze prestaties of verdiensten zijn, nederigheid zal er toe leiden dat wij ons niet op de voorgrond plaatsen en ingetogen blijven. Ze zal de neiging om op te scheppen en te pochen onderdrukken. Ze laat geen ruimte over voor geveinsd medeleven, schijnheilige houdingen en gemaakte nederigheid, hetgeen een algemeen kenmerk der geestelijken is. — Kol. 2:18, 23.
Nederigheid leert ons achting te hebben voor onze vader en moeder, voor de broeders en zusters in de waarheid en de gehele christelijke organisatie. Voor trots op grond van nationale afkomst, ras of kleur laat het geen plaats meer over, en verdeeldheid kan er niet naast bestaan. Ze leert ons dat God „uit één man alle natiën der mensheid gemaakt [heeft], om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gestelde tijden en de vastgestelde grenzen van de woningen der mensen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij hem wellicht tasten en werkelijk vinden mochten.” — Hand. 17:26, 27.
Nederigheid leert de nederige christen dat deze waarheden Jehovah God toebehoren, dat de dienstknecht slechts vrucht draagt van wat Jehovah heeft voortgebracht. Ze geeft ons de raad dat Gods wil redelijk, praktisch, juist is. De nederigen zijn zich bewust van hun toewijding en ijver jegens God en streven er ernstig naar zich te kwijten van hun van God ontvangen verantwoordelijkheden. Zij dwalen niet gauw en vergeven snel. Ze leert de mens dat de allerdomste trots en hooghartig kan zijn, maar dat slechts een verstandig mens nederig kan zijn. De trotsen zijn weerspannig, broos en breken snel. De nederigen zijn zachtmoedig maar niet week; zij zijn onvermoeid en niets vermag hun rechtschapenheid te breken.
Men is nederig wanneer men zijn eigen onbetekenendheid in verhouding met al het andere kent. Men wordt er met een deemoedige geest door bekleed. Men acht er anderen beter door dan zichzelf. Ze slaat acht op de raad van de apostel „zo te wandelen dat gij u de roeping waarmee gij werdt geroepen, waardig toont, met volledige ootmoedigheid des geestes en zachtaardigheid, met lankmoedigheid elkander verdragend in liefde, ernstig er naar strevend de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band des vredes” (Ef. 4:1-3). Er is dan geen plaats voor hoererij, enigerlei soort onreinheid of hebzucht, „schandelijk gedrag noch dwaas gepraat noch ontuchtig gescherts, dingen die niet welvoeglijk zijn, doch veeleer dankzegging.” — Ef. 5:3, 4.
Nederigheid zal ons er van weerhouden op ons zelf of mensen te vertrouwen, maar leert ons dat het van wijsheid getuigt ’met geheel uw hart op Jehovah te vertrouwen en niet op uw eigen inzicht te steunen. In al uw wegen op hem acht te slaan, want dan zal híj uw paden recht maken’ (Spr. 3:5, 6). Het leert ons dat Satan de Duivel de vader der trots en de god der verwarring is. Hij had een hogere dunk van zichzelf dan nodig was en hij is vernederd, terwijl de Almachtige God hem zelfs nog verder zal vernederen. Hij zal uit het land der levenden weggevaagd worden. Nederigheid leert ons dat wij om Gods goedkeuring te kunnen verwerven, nederig moeten blijven. „God wederstaat de hovaardigen, maar hij schenkt de nederigen onverdiende goedgunstigheid. Vernedert u in de ogen van Jehovah, en hij zal u verhogen.” — Jak. 4:6, 10.
Nederigheid zal u doen inzien dat „de goddeloze door rampspoed ter dood gebracht zal worden, en zelfs zij die de rechtvaardigen haten, zullen voor schuldig gehouden worden” (Ps. 34:21, vs. 22, SV). U zult er door geholpen worden gehoorzaam voor Jehovah’s aangezicht te wandelen, niet van anderen eisen dat zij u het u rechtens toekomende geven, maar altijd zoveel mogelijk naar gerechtigheid en barmhartigheid te werk gaand. U zult er door geholpen worden op straat strooibiljetten en tijdschriften aan de voorbijgangers aan te bieden; het zal u helpen met lectuur van huis tot huis te gaan, nabezoeken te brengen en huisbijbelstudies op te richten. Het zal u helpen op het podium een openbare lezing uit te spreken en de gemeente getrouw te dienen.
Hiervoor en voor andere taken in de organisatie is nederigheid, een steeds grotere nederigheid, nodig, en alleen op die manier kan er een wereldomvattend getuigenis worden gegeven betreffende Gods naam en koninkrijk. Jehovah heeft dit kledingstuk zelf ontworpen. Draag het. „Wandel nederig met uw God.” — Micha 6:8.