-
Liefdevol opzicht bouwt opDe Wachttoren 1976 | 1 oktober
-
-
in de gemeente, vormen waarlijk een te juister tijd komende voorziening van Jehovah door bemiddeling van Christus Jezus. Laten wij, aangezien wij hen als zo’n voorziening erkennen, naar hun ijverige voorbeeld opzien en niet aarzelen met onze problemen en vragen naar hen toe te gaan. Zij zijn inderdaad degenen die zijn „gegeven” om ons in liefde te helpen, opdat wij zullen „opgroeien in alle dingen in hem die het hoofd is, Christus”. — Ef. 4:7, 8, 11, 15.
-
-
Herders van de kudde onder één HeerDe Wachttoren 1976 | 1 oktober
-
-
Herders van de kudde onder één Heer
1. Wie is de „voortreffelijke herder”, en in welke verhouding staat hij tot de „schapen”?
TOEN de Heer Jezus Christus op aarde was, identificeerde hij zichzelf als de „voortreffelijke herder”. Degenen die naar zijn stem luisterden en hem volgden, waren zijn „schapen”. Hij zei dat hij ten behoeve van hen afstand deed van zijn ziel (Joh. 10:1-15). Christus Jezus vergeleek zijn volgelingen, die de gemeente vormen, derhalve met schapen in een kudde. In Lukas 12:32 sprak Jezus over een „kleine kudde”, aan wie het Koninkrijk gegeven zou worden, en in Johannes 10:16 maakte Jezus melding van „andere schapen”, die ook naar zijn stem zouden luisteren en die een deel zouden worden van de ene kudde waarvan Jezus Christus de herder is.
2. Waarom moeten onderherders de kudde als kostbaar behandelen?
2 Christelijke bijbelschrijvers gebruikten later overeenkomstige uitdrukkingen als zij zich tot christelijke opzieners richtten die waren aangewezen om als herders onder de Heer Jezus Christus dienst te verrichten. Paulus zei tot de opzieners te Éfeze: „Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht” (Hand. 20:28). Paulus beklemtoonde hier hoe belangrijk het voor deze herders is te beseffen dat de gemeente aan God toebehoort en dat ze werd gekocht met het bloed van zijn eigen Zoon, welk bloed God bijzonder kostbaar acht. Deze herders moeten de kudde dus behandelen als iets bijzonder kostbaars in de ogen van God en Christus, aan wie de kudde toebehoort.
3. (a) Wat werd er in de eerste eeuw van elk lid van de kudde verwacht? (b) Hoe werd eenheid in de gemeente opgebouwd?
3 Tegen de tijd dat Paulus die raad gaf, bevonden de met schapen te vergelijken leden van de christelijke gemeente zich niet op één plaats of in één stad, maar werden ze in gemeenten aangetroffen die in vele steden van het Romeinse Rijk gevestigd waren. Zij bevonden zich op veel plaatsen maar zij vormden nog steeds één kudde, onder de ene herder Christus Jezus, en van elk lid van de kudde werd verwacht dat hij of zij in eendracht zou zijn met de anderen, in overeenstemming met het gebed dat Jezus vóór zijn dood uitsprak: „Niet alleen betreffende hen doe ik een verzoek, maar ook betreffende hen die door hun woord geloof in mij stellen, opdat zij allen één mogen zijn, evenals gij, Vader, in eendracht met mij zijt en ik in eendracht met u ben, dat ook zij in eendracht met ons mogen zijn, opdat de wereld moge geloven dat gij mij hebt uitgezonden” (Joh. 17:20, 21). Degenen die werden aangewezen om de gemeenten in de eerste eeuw te dienen, moesten eraan werken hun eenheid op
-