’Probeer te zijn zoals hij’
„U bent de geliefde kinderen van God. Probeer daarom te zijn zoals hij.” — Ef. 5:1, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal.
1. (a) Welke invloed kan de natuurlijke neiging om anderen te imiteren, op iemand hebben? (b) Wie moeten wij, volgens de aanmoediging die de bijbel ons geeft, speciaal imiteren of navolgen?
IEDEREEN probeert wel eens een ander te imiteren. Kinderen proberen hun ouders te imiteren of ook, heel vaak, andere kinderen met wie zij spelen. Als zij proberen goede eigenschappen te imiteren, strekt dit hun tot voordeel. Als zij datgene navolgen wat slecht is, schaden zij zichzelf. Het is interessant dat wij ertoe worden uitgenodigd „navolgers van God [te worden], als geliefde kinderen” (Ef. 5:1). Kunnen wij werkelijk navolgers van God zijn, God imiteren? Laten wij eens zien of dit zelfs maar mogelijk is.
2. Hoe werd, volgens het verslag in Genesis 1:26, 27, de eerste mens gemaakt, en wat zou dit voor al zijn nakomelingen betekenen?
2 Welnu, over het begin, omstreeks 6000 jaar geleden, toen God de mens schiep, vertelt de bijbel ons: „Verder zei God: ’Laten wij de mens maken naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis.’ . . . En God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem; als man en als vrouw schiep hij hen” (Gen. 1:26, 27). Het eerste boek van de bijbel, Genesis, vervolgt dan met te zeggen: „Voorts zegende God hen en God zei tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen en vult de aarde en onderwerpt haar’” (Gen. 1:28). Thans hebben er miljarden mensen op aarde geleefd, allen nakomelingen van Adam en Eva, die het beeld en de gelijkenis van God, hun Vader gehad zouden moeten hebben. En God was hun Vader. Dat kan bewezen worden door te lezen wat Lukas in hoofdstuk 3, vers 38, van zijn evangelieverslag schreef, waar wordt verwezen naar „Adam, zoon van God”. Adam was dus Gods zoon, en wij zijn allemaal uit Adam voortgekomen. Toen hij werd geschapen, bezat hij Gods hoedanigheden, zijn voortreffelijke eigenschappen wijsheid, gerechtigheid, liefde en macht. Adam was een volmaakt mens. — Deut. 32:4.
3. Hoe komt het dat mensen in deze tijd Gods hoedanigheden niet volkomen weerspiegelen?
3 De situatie is sindsdien echter veranderd. Hoe komt dit? Doordat Adam God ongehoorzaam was, en hoewel sommige mensen tot in zekere mate de voortreffelijke hoedanigheden ten toon spreiden die oorspronkelijk in de volmaakte mens aanwezig waren, voert zonde de boventoon. In Romeinen 5:12 bracht de apostel Paulus dit heel goed onder woorden: „Door bemiddeling van één mens [is] de zonde de wereld . . . binnengekomen en door middel van de zonde de dood, en aldus [heeft] de dood zich tot alle mensen . . . uitgebreid omdat zij allen gezondigd hadden.” Vanaf Adam tot de tegenwoordige tijd heeft „de dood [aldus] als koning geregeerd”. Wat erg! (Rom. 5:14) Is dat het einde van alles? Neen! Gods Woord, de bijbel, schenkt ons hoop door te zeggen: „Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden” (1 Kor. 15:22). Welke regeling werd hiervoor getroffen?
JEZUS CHRISTUS, „HET BEELD VAN DE ONZICHTBARE GOD”
4. Door welke regeling is het voor nakomelingen van Adam mogelijk geworden eeuwig leven te verwerven?
4 Houd dit in gedachten: Na Adams zondeval had Jehovah God nog steeds heel veel belangstelling voor de mensheid, en hij nam zich voor deze aarde met menselijke schepselen te vervullen. Aan Gods gerechtigheid moest echter voldaan worden, en daarom verschafte hij een verlosser, of loskoper, voor Adams nakomelingen. De Schrift licht ons hier als volgt over in: „God heeft de wereld [der mensheid] zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven [als een losprijs], opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Joh. 3:16). Wat een liefde! De Zoon van God verscheen als een volmaakt menselijk schepsel op aarde door zijn geboorte uit de maagd Maria. Hij was werkelijk de ’tweede Adam’ of de tweede volmaakte mens op aarde (1 Kor. 15:45). Hij gaf zijn leven en kocht de gehele menselijke familie los. Jezus Christus bleek de loskoper voor de mensheid te zijn, zoals staat vermeld: „De Zoon des mensen [is] gekomen . . . om . . . zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28). Christenen beseffen dat er „één God en één middelaar tussen God en de mensen [is], een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen”. — 1 Tim. 2:5, 6.
5. (a) Welke overeenkomst bestond er tussen de eerste mens, Adam, en Jezus Christus? (b) Indien wij zoals God willen zijn, wiens voorbeeld moeten wij dan navolgen?
5 Wij kunnen van deze ’tweede Adam’, Jezus Christus, zeggen dat ook hij zoals zijn Vader in de hemel was (Hebr. 1:3). „Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping” (Kol. 1:15). Christenen worden ertoe uitgenodigd op een wijze te wandelen die Jehovah waardig is, ten einde hem volledig te behagen (Kol. 1:10). Degenen die zoals Jehovah God willen zijn, zullen dus naar Christus Jezus als hun voorbeeld opzien ten einde in zijn voetstappen te treden.
6. (a) Welke eigenschap van Jezus stelde hem in staat volledig in overeenstemming met de wil van zijn Vader te leven? (b) Als wij datgene wat Jezus heeft gezegd en gedaan bestuderen, met wie raken wij dan ook beter bekend, en waarom?
6 Hoewel Jezus naar het beeld van zijn Vader in de hemel was geschapen, trachtte hij nooit gelijk te zijn aan God, want wij lezen: „Christus Jezus . . . alhoewel hij in Gods gedaante bestond, [heeft] geen gewelddadige inbezitneming . . . overwogen, namelijk om aan God gelijk te zijn. Neen, maar hij heeft zichzelf ontledigd en de gedaante van een slaaf aangenomen en is aan de mensen gelijk geworden. Meer nog, toen hij zich in de hoedanigheid van een mens bevond, heeft hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, de dood aan een martelpaal” (Fil. 2:5-8). Wij zien dus dat Jezus Christus zelf, die in de gedaante van een volmaakt mens was, gehoorzaam werd aan alles wat Jehovah God hem opdroeg te doen. Degenen die „navolgers van God” willen zijn, moeten net zo wandelen als Jezus heeft gewandeld, want Jezus zei: „Wie mij niet liefheeft, onderhoudt mijn woorden niet; en het woord dat gijlieden hoort, is niet van mij, maar behoort de Vader toe, die mij heeft gezonden” (Joh. 14:24). Jezus geleek zoveel op zijn Vader Jehovah God en was zozeer in harmonie met Zijn rechtvaardige wegen en handelingen, dat als hij sprak, de luisteraar niet iets hoorde wat Jezus zelf had bedacht. Hoe weten wij dat dit zo is? Omdat de bijbel zegt: „De Zoon kan geen enkel ding uit zichzelf doen, maar alleen wat hij de Vader ziet doen. Want al wat Die doet, dat doet ook de Zoon evenzo. Want de Vader heeft genegenheid voor de Zoon en laat hem alle dingen zien die hijzelf doet, en hij zal hem grotere werken dan deze laten zien.” — Joh. 5:19, 20.
7. Waar treffen wij het verslag aan van het voortreffelijke voorbeeld dat Jezus ons heeft gegeven?
7 Thans bezitten wij in de bijbel het verslag van dit wonderbaarlijke voorbeeld van Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God. Gedurende de drieëndertig en een half jaar dat hij als een menselijk schepsel hier op aarde was, heeft hij er blijk van gegeven zoals zijn Vader in de hemel te zijn. Hij heeft beslist een volmaakt voorbeeld gegeven van iemand die naar het beeld van God was geschapen. Ook al was hij een mens, toch was hij waarlijk de Zoon van God, de ’tweede Adam’, die de zonde van de wereld wegneemt. — Joh. 1:29.
8. De verwezenlijking van welke hoop hangt af van de oprechte krachtsinspanningen die wij doen om zoals God te zijn?
8 Christenen worden er thans toe aangemoedigd een buitengewone krachtsinspanning in het werk te stellen om zoals Jehovah God te zijn, en er bestaat voor een christen geen enkele reden om de moed op te geven. Indien een christen thans een aardse hoop bezit en verwacht na het einde van de duizendjarige Messiaanse regering van Christus Jezus eeuwig te leven, zal hij het beeld en de gelijkenis van God beslist tegen het einde van die duizendjarige regering moeten weerspiegelen. Waarom? Welnu, omdat als Christus Jezus alles aan de Vader overdraagt, beslist iedereen die dan op aarde leeft, door bemiddeling van Christus een zoon van God zal zijn — zoals Jehovah zei „naar ons beeld, overeenkomstig onze gelijkenis”. Jehovah’s voornemen voor het eerste mensenpaar om ’vruchtbaar te zijn en tot velen te worden en de aarde te vullen’ zal ten uitvoer gebracht zijn. — Gen. 1:26-28; Rom. 8:20, 21.
KUNNEN ZONDIGE MENSEN ZOALS GOD ZIJN?
9. (a) Maakt het feit dat wij in zonde zijn geboren het voor ons onmogelijk te ’proberen zoals God te zijn’? (b) Door vooral welke hoedanigheid ten toon te spreiden, kunnen wij er blijk van geven dat wij het proberen?
9 Het is waar dat de mens in het huidige samenstel van dingen van nature tot het doen van het kwade geneigd is. Dit komt doordat hij in zonde is geboren en in ongerechtigheid is gevormd. Toch luidt Gods Woord, in Efeziërs hoofdstuk vijf, te beginnen met vers één, volgens Het Nieuwe Testament in de omgangstaal: „U bent de geliefde kinderen van God. Probeer daarom te zijn zoals hij. Leef in liefde naar het voorbeeld van Christus. Uit liefde heeft hij zijn leven voor u gegeven. Hij was een brandoffer dat God aangenaam was.” Wij weten dat Jehovah God zijn Zoon naar de wereld heeft gezonden en dat door zijn slachtoffer aan de martelpaal de losprijs is betaald. Jezus heeft echter nog meer gedaan. Hij heeft ons een volmaakt voorbeeld gegeven dat wij moeten navolgen! Hij was een man van rechtschapenheid, en daarom dienen wij in onze liefde zoals hij te zijn. Christus heeft ons beslist liefgehad, want anders zou hij nooit aan de martelpaal zijn gestorven — een verschrikkelijke dood — om het loskoopoffer te verschaffen. Deze levenswijze, dit voorbeeld dat Jezus heeft gegeven, was bijzonder aangenaam en behaaglijk in Jehovah’s ogen. Zelfs voordat Jezus het loskoopoffer met zijn bloed betaalde, zei Johannes de Doper over Jezus Christus: „Zie, het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!” — Joh. 1:29.
10. (a) Welk bijbelse voorbeeld toont aan dat zelfs een onvolmaakt mens „onberispelijk en oprecht” voor het aangezicht van God kan zijn? (b) Welke uitdaging betreffende Job wierp Satan op?
10 Indien wij de levenswijze volgen die Christus Jezus heeft gevolgd, proberen ook wij beslist zoals Jehovah God, zijn Vader en onze Vader in de hemel, te zijn. Het is voor iemand heel gemakkelijk te zeggen: „Maar ik ben onvolmaakt, en ik kan niet net zo handelen als Jezus heeft gehandeld.” Maar houd alstublieft in gedachten dat er een onvolmaakt mens op aarde heeft geleefd die in rechtschapenheid wandelde en tot het einde van zijn leven aangenaam in Gods ogen bleek te zijn. Dat was lang vóór de tijd dat Jezus op aarde leefde. De naam van de man was Job. In het bijbelboek Job wordt ons verteld dat deze man in het land Uz woonde en dat hij „onberispelijk en oprecht” bleek te zijn (Job 1:1). Job geloofde beslist in God en hij kantte zich tegen kwaaddoen. Hij had zeven zonen en drie dochters en hij was zeer voorspoedig. Hij had enorme kudden schapen en rundvee en kamelen en bleek een heel belangrijk man in het Oosten te zijn. Terwijl Job al deze voorspoed en zegeningen van Jehovah God genoot, zegt het bijbelse verslag ons: „Nu brak de dag aan waarop de zonen van de ware God kwamen om zich vóór Jehovah te stellen, en voorts kwam ook Satan aldaar in hun midden. Toen zei Jehovah tot Satan: ’Waar komt gij vandaan?’ Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: ’Van het omtrekken op de aarde en van het rondwandelen daarop.’ Vervolgens zei Jehovah tot Satan: ’Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?’ Daarop antwoordde Satan Jehovah en zei: ’Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd? Hebt gij niet zelf om hem en om zijn huis en om al wat hij heeft, rondom een omheining geplaatst? Het werk van zijn handen hebt gij gezegend, en zijn vee zelf heeft zich uitgebreid over de aarde. Maar steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast alles aan wat hij heeft en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.’ Bijgevolg zei Jehovah tot Satan: ’Zie! Al wat hij heeft, is in uw hand. Steek uw hand alleen niet tegen hemzelf uit!’ Satan dan ging van de persoon van Jehovah heen.” — Job 1:6-12.
11, 12. (a) Ondanks welke ervaringen bleek Job getrouw aan God te zijn? (b) Welke beloning ontving hij omdat hij had geprobeerd zoals God te zijn?
11 Vanaf dat moment deed Satan zo ongeveer alles wat hij kon om de rechtschapenheid en onberispelijkheid van Jehovah’s dienstknecht Job te breken, maar Job bezweek zelfs niet voor de hardvochtige en wrede behandeling van Satan. De dood van zijn kinderen, het verlies van al zijn rijkdom en het bezoek dat zogenaamd wijze mannen hem later brachten om hem te vertellen hoe verkeerd hij had gehandeld, bracht hem niet van zijn getrouwe handelwijze af. Job antwoordde die zogenaamde vrienden: „Ik heb veel van zulke dingen gehoord. Gij zijt allen last veroorzakende vertroosters!” (Job 16:2) De situatie werd zelfs zo ellendig dat Job tot God uitriep: „De grafstede is voor mij” (Job 17:1). Job stierf echter niet. Hij bleef getrouw en onberispelijk voor het aangezicht van God, zelfs te midden van al zijn tegenstanders. Volgens het bijbelse verslag „zegende [Jehovah] het einde van Job later meer dan zijn begin, zodat hij in het bezit kwam van veertienduizend schapen en zesduizend kamelen en duizend span runderen en duizend ezelinnen. Hij kreeg ook zeven zonen en drie dochters. En hij gaf voorts de eerste de nam Jemima en de tweede de naam Kezia en de derde de naam Kerenhappuch. En in heel het land werden geen vrouwen gevonden zo schoon als Jobs dochters, en hun vader gaf hun vervolgens een erfdeel onder hun broers. En Job leefde daarna nog honderd veertig jaar en kreeg zijn zonen en zijn kleinzonen te zien — vier geslachten. En ten slotte stierf Job, oud en verzadigd van dagen”. — Job 42:12-17.
12 Als wij het gehele levensverslag van Job lezen en zien hoe hij al zijn problemen onder de ogen zag, kunnen wij beslist zeggen, evenals God dit deed, dat hij een onberispelijk en oprecht man was die God vreesde en zich tegen kwaaddoen kantte. Job probeerde zoals God te zijn. Hij werd voor zijn rechtschapenheid beloond en hij zal te bestemder tijd een verdere beloning ontvangen. Jakobus schreef over hem: „Gij hebt gehoord van de volharding van Job en gij hebt gezien hoe Jehovah het heeft laten aflopen, dat Jehovah zeer teder in genegenheid en barmhartig is.” — Jak. 5:11.
13. Hoe zou iemand niettemin op deze voorbeelden kunnen reageren?
13 Iemand zou kunnen zeggen: „Het was gemakkelijk voor Christus Jezus, een volmaakt mens, om zijn rechtschapenheid te bewaren en onberispelijk voor het aangezicht van zijn God te wandelen. En misschien was er een zekere Job, een onvolmaakt mens, die vrijwel hetzelfde deed. Maar hoe kunnen wij dit thans doen?” Hoe was het zelfs in de dagen van de apostel Paulus mogelijk? Welnu, Paulus heeft de gemeente te Éfeze inderdaad de aanmoediging gegeven: „U bent de geliefde kinderen van God. Probeer daarom te zijn zoals hij. Leef in liefde naar het voorbeeld van Christus” (Ef. 5:1, 2, NTO). Vroeg Paulus die christenen het onmogelijke te doen? Beslist niet!
„GEHOORZAME KINDEREN” WORDEN, GEEN OPSTANDELINGEN
14. Welke dingen moet iemand haten om een navolger van God te zijn?
14 De psalmist heeft het heel goed onder woorden gebracht. Hij zei: „Gij die Jehovah liefhebt, haat het slechte” (Ps. 97:10). Om het slechte te kunnen haten, moeten wij weten wat slecht is en het tegenovergestelde doen. Doe goed! Paulus helpt ons uit de moeilijkheid door raad te geven met betrekking tot hetgeen slecht is. Hij vervolgde zijn brief aan de Efeziërs met te zeggen: „Omdat u God toebehoort, mag er bij u geen sprake zijn van ontucht en van welke vorm van onzedelijkheid of hebzucht ook. Grove, oppervlakkige of dubbelzinnige taal: ook dat past niet. Breng liever dank aan God! Want u moet goed beseffen, dat iemand die ontucht doet, immoreel leeft of hebzuchtig is — ook hebzucht is een vorm van afgodendienst — in het koninkrijk van Christus en van God geen deel zal krijgen van de erfenis” (Ef. 5:3-5, NTO). Hieruit blijkt dus dat een christen een moreel fatsoenlijk leven moet leiden. Zijn spraak moet correct zijn als hij tot andere mensen spreekt. Hij kan niet hebzuchtig zijn. Hij zal eerlijk handelen in zijn omgang met de mensen met wie hij in contact komt. Om kort te gaan, indien hij Jehovah God werkelijk liefheeft, zal hij het slechte haten. En indien iemand dus zoals God wil zijn, zal hij beslist niet de zojuist door Paulus genoemde dingen doen.
15. (a) Tegen wie zal volgens Paulus Gods oordeel komen? (b) Hoe geven zij er blijk van opstandelingen te zijn?
15 Wat gebeurt er met degenen die zich aan de door Paulus genoemde dingen overgeven — ontucht, dubbelzinnige taal en hebzucht? Hij zegt: „Laat niemand u met oppervlakkige argumenten misleiden; wegens al deze dingen komt Gods vreselijke oordeel over zijn opstandige onderdanen. Hebt geen part of deel met hen” (Ef. 5:6, 7, New English Bible). God is zeer definitief. Er zal een vreselijk oordeel komen over degenen die tegen hem in opstand komen. Adam was een opstandeling. Hij luisterde niet naar God, ondanks het feit dat hij met de eigenschappen wijsheid, gerechtigheid, liefde en macht werd begiftigd en hem alles werd verschaft wat hij nodig had om op aangename wijze te wonen. Niettemin wilde hij zelf beslissen wat goed en wat slecht was. Deze beslissingen zijn echter aan Jehovah voorbehouden. Hij is de Schepper van het universum en de Schepper van alle levende dingen, en hij wil dat alle levende en met verstand begiftigde schepselen zoals hij zijn; hij nodigt ons ondanks onze onvolmaaktheid hiertoe uit. God heeft de mensheid lief en heeft belangstelling voor hen. Hebben wij belangstelling voor Jehovah God? Als wij geen belangstelling voor hem hebben en weigeren zijn weg te bewandelen en alles op onze eigen manier willen doen en in strijd met Gods raad al onze eigen beslissingen willen nemen, kunnen wij het ’vreselijke oordeel dat over zijn opstandige onderdanen komt’ verwachten. Paulus geeft de christelijke gemeente dan ook de krachtige aansporing dat christenen geen deel hebben met deze „opstandige onderdanen” — degenen die in strijd met Gods weg handelen.
16. Welke houding met betrekking tot hoererij moeten degenen die Gods gunst wensen te genieten, mijden?
16 Wij weten wat hoererij is, maar in deze tijd doen godsdienstige mensen boute verklaringen die erop neerkomen dat er niets verkeerds is aan voorechtelijke betrekkingen en dat er niets verkeerds is aan homoseksualiteit. Maar zegt de bijbel niet dat het huwelijksbed niet verontreinigd mag worden en dat mannen die bij mannen liggen verfoeilijk zijn in Gods ogen en Gods oordeel zullen ontvangen? Zeer beslist (Hebr. 13:4; Rom. 1:27, 32). Indien iemand dus beweert een christen te zijn en probeert zoals God te zijn door de levenswijze te volgen die Jezus Christus ons voor ogen heeft gesteld, dient hij erop toe te zien dat hij een bijzondere krachtsinspanning in het werk stelt om als een christen te leven, ten einde Gods gunst en rijke zegen te ontvangen. — 1 Kor. 6:18; 1 Thess. 4:3, 8.
17. Toen Petrus besprak welke veranderingen christenen in hun leven moeten aanbrengen, wat voor soort van personen zei hij hun toen met klem te zijn?
17 Als iemand een christen wordt, moet hij grote veranderingen in zijn leven aanbrengen. De apostel Petrus schreef een brief aan de vroege christenen en bracht dit als volgt onder woorden: „Wordt als gehoorzame kinderen niet langer gevormd naar de begeerten die gij vroeger in uw onwetendheid hadt, maar wordt ook gij, in overeenstemming met de heilige die u geroepen heeft, zelf heilig in uw gehele gedrag, want er staat geschreven: ’Gij moet heilig zijn, want ik ben heilig’” (1 Petr. 1:14-16). Het is interessant dat Petrus de gemeente van God hier aanspreekt met de woorden „gehoorzame kinderen”. Als zij gehoorzaam willen zijn aan Gods Woord, zullen zij beslist niet langer overeenkomstig hun eigen verlangens te werk willen gaan en zullen zij beslist niet net zo wandelen als zij vroeger gewandeld hebben. Zij zullen daarentegen proberen zoals God te zijn en in de voetstappen van Christus Jezus te wandelen.
VAN GODS LIEFDE VOORDEEL TREKKEN
18. Wat moeten wij bij het betonen van liefde doen om er blijk van te geven ’zonen van onze Vader in de hemel’ te zijn?
18 Toen Jezus hier op aarde was, zei hij tot zijn toehoorders: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’ Ik zeg u echter: Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen, opdat gij er blijk van moogt geven zonen te zijn van uw Vader, die in de hemelen is, want hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als gij liefhebt die u liefhebben, wat voor beloning hebt gij dan?” (Matth. 5:43-46) Indien u „er blijk van [wilt] geven zonen te zijn van uw Vader”, evenals Christus Jezus dit heeft gedaan, zult u niet alleen uw naaste moeten liefhebben, maar zult u ook liefde jegens uw vijanden ten toon moeten spreiden. Doet u dat?
19. Wat moeten al Gods dienstknechten vatten, zoals in Efeziërs 3:18, 19 staat vermeld?
19 Wij treffen in het Woord van de Heer, en wel in 1 Johannes 4:11, de volgende woorden aan: „Geliefden, als God ons zó heeft liefgehad, zijn ook wij verplicht elkaar lief te hebben.” Als iemand een christen wordt, moet hij ’diepe wortels’ ontwikkelen. Hij moet er moeite voor doen de volheid te bereiken die God verlangt. Paulus brengt het in zijn brief aan de Efeziërs als volgt onder woorden: „Dat gij geworteld moogt zijn en bevestigd op het fundament, opdat gij volledig in staat moogt zijn met alle heiligen geestelijk te vatten wat de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en de liefde van de Christus te kennen, welke de kennis te boven gaat, opdat gij in alles vervuld moogt worden met alle volheid die God geeft” (Ef. 3:18, 19). In Gods Woord wordt aan christenen de aanmoediging gegeven er oprecht moeite voor te doen de liefde te vatten die door bemiddeling van Christus is getoond en, door hem na te volgen, te proberen zoals God te zijn. Christenen moeten ernaar streven dit doel te bereiken.
20. Hoe verschaft hetgeen Paulus in Romeinen 8:31-39 over liefde schreef, een voortreffelijke aanmoediging voor ons?
20 Wij hebben hierin een voortreffelijke aanmoediging in de woorden van de apostel Paulus. Hij schreef: „Wat valt er nog te zeggen? Als God voor ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Hij heeft zijn eigen Zoon niet eens gespaard, maar hem uitgeleverd om ons te redden. Als hij zijn Zoon heeft gegeven, zal hij ons al het andere dan ook niet geven? God heeft ons uitgekozen; wie zal ons dan beschuldigen? God spreekt het onschuldig uit; wie zal ons dan veroordelen? Christus Jezus is gestorven, meer nog, hij is opgewekt uit de dood en zit nu aan de rechterhand van God. Hij bepleit onze zaak wel! Wie kan ons scheiden van Christus, die ons liefheeft? Verdrukking of nood, vervolging, honger of armoede, levensgevaar of de dood? Het is zoals de Schrift zegt: ’Voor u zijn we de hele dag in levensgevaar; we worden behandeld als slachtvee.’ Maar deze situaties komen we zegevierend te boven, dank zij hem die ons liefheeft. Ik ben er zeker van dat niets ons van God kan scheiden: dood of leven, goede of slechte geesten, heden of toekomst, machten boven of beneden ons, niets in de hele schepping kan ons scheiden van God die ons liefheeft in Christus Jezus onze Heer.” — Rom. 8:31-39, NTO.
21. (a) Waarom zei Paulus anderen dat zij hem moesten navolgen? (b) Welke verantwoordelijkheid hebben wij in dit opzicht allemaal?
21 Paulus vertrouwde er ten volle op dat Jehovah hem liefhad, en daarom deed hij er ijverig moeite voor een navolger van God te zijn. Toen Paulus aan de Filippenzen schreef, zei hij derhalve: „De dingen die gij zowel geleerd als aanvaard hebt en die gij in verband met mij gehoord en gezien hebt, brengt die in praktijk, en de God van vrede zal met u zijn” (Fil. 4:9). De apostel Paulus besefte terdege dat wij allen fouten maken, maar hij wist dat hij zijn uiterste best deed en de broeders het juiste voorbeeld gaf. Daarom zei hij: „Wordt eendrachtig navolgers van mij, broeders, en houdt hen voor ogen die wandelen op een wijze welke overeenkomt met het voorbeeld dat gij in ons hebt” (Fil. 3:17). Ouderlingen, alsook anderen die lang of zelfs kort in de waarheid zijn, hebben een grote verantwoordelijkheid om het juiste voorbeeld te geven, net zoals Paulus dit heeft gedaan. Doen zij dit niet, dan kunnen zij hierdoor andere broeders en zusters in Gods organisatie tot struikelen brengen. Paulus geeft ons de aansporing: „Geeft zowel joden als Grieken en de gemeente Gods geen aanleiding tot struikelen, zoals ook ik alle mensen in alle dingen behaag en niet mijn eigen voordeel zoek, maar dat van de velen, opdat zij gered mogen worden.” — 1 Kor. 10:32, 33.
22. Wat kan ons helpen succesvol te zijn in onze krachtsinspanningen om zoals God te zijn?
22 Paulus bezat precies dezelfde geest ten aanzien van de mensheid die Jehovah God bezit. Hij had dit van Jehovah geleerd. Hij was op de hoogte van de noodzaak de naasten lief te hebben en hun de volledige gelegenheid te schenken eeuwig leven te verwerven. Daarom zegt hij in het vers dat onmiddellijk op dit schriftgedeelte volgt: „Wordt navolgers van mij, zoals ik het ben van Christus” (1 Kor. 11:1). Paulus hield zijn oog op de Zoon van God gericht. Hij wist dat Jezus volmaakt was en dat hij een wonderbaarlijk voorbeeld heeft gegeven door te proberen precies zo te zijn als zijn Vader, en daarom bezat Paulus hetzelfde verlangen. Paulus wist wat er in Gods Woord stond opgetekend, en daarom moedigt hij ons allen ertoe aan om „hen in gedachtenis [te houden] die onder u de leiding nemen, die het woord van God tot u hebben gesproken, en volgt hun geloof na, lettend op het einde van hun wandel” (Hebr. 13:7). Wij willen niet de wegen van de oude wereld volgen. Ook al zijn wij in de wereld, toch zijn wij er geen deel van. Het voortreffelijkste voorbeeld dat wij zouden kunnen volgen, is het voorbeeld dat Jehovah God zelf verschaft. Ook Jezus heeft toen hij op aarde was gezegd: „Wie mij heeft gezien, heeft ook de Vader gezien” (Joh. 14:9). Indien wij dus Jehovah God willen navolgen of zoals hij willen zijn, zullen wij beslist zoals Christus Jezus moeten zijn en hem, als een man van rechtschapenheid, moeten navolgen.
[Illustratie op blz. 170]
Adam was Gods zoon, die „naar Gods beeld” was geschapen, en wij zijn allen uit Adam voortgekomen
[Illustratie op blz. 171]
Als wij Jezus Christus imiteren of navolgen, zijn wij zoals God, omdat Jezus zoals zijn Vader in de hemel was. Johannes de Doper zei dat Jezus „de Zoon van God” is