„Wandel nederig met uw God”
„ZIE! hoe goed en aangenaam is het wanneer broeders in eenheid te zamen wonen!” Deze woorden van David raken in het hart van allen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij beslist een gevoelige snaar, want het is inderdaad een vreugde om met christelijke broeders en zusters die „als een kudde in de schaapskooi” in eenheid bijeen zijn, om te gaan. Hoe anders is de gang van zaken in de oude-wereldmaatschappij! Neem bijvoorbeeld eens een vergadering der Verenigde Naties waar zo’n tumult heerst dat de voorzitter in een poging om de orde te herstellen, zijn hamer breekt en de vergadering moet worden ontbonden vanwege het geruzie en de verwarring! — Ps. 133:1; Micha 2:12, NW.
Waarom is er eenheid in de Nieuwe-Wereldmaatschappij? Omdat er de liefde heerst welke, zoals Jezus zei, zijn ware volgelingen zou onderscheiden. Een dergelijke liefde leidt tot nederigheid, zonder welke hoedanigheid eenheid niet mogelijk is. Door trots, het tegenovergestelde van nederigheid, is van het begin af aan spanning en verdeeldheid, het tegenovergestelde van eenheid, teweeggebracht. — Joh. 13:34, 35.
Het is daarom zeer passend dat Gods Woord ons herhaaldelijk het bevel geeft om nederig te zijn: „Wandel nederig met uw God.” „Vernedert u voor den Here.” „Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid.” „Vernedert u dan onder de machtige hand Gods.” — Micha 6:8, NW; Jak. 4:10; 1 Petr. 5:5, 6.
Jezus legde meermalen de nadruk op de noodzaak van nederigheid: Word als een klein kind, kies bij een feestmaal niet de eerste plaats uit, wees bij het gebed als de nederige tollenaar en niet als de Farizeeër die zichzelf zo rechtvaardig vond. Merk ook op dat een bevel om nederig te zijn voor Jezus als een springplank diende om een vernietigende veroordeling uit te spreken over de trotse en huichelachtige religieuze leiders uit zijn tijd. Jezus’ nederige loopbaan waarbij hij God voortdurend de eer gaf, stond in scherpe tegenstelling tot hun trotse manier van doen: „Ik [doe] niets op eigen initiatief.” Zoals de apostel Paulus duidelijk in Filippenzen 2:5-8 (LV) toont, was zowel zijn komst naar de aarde als zijn gehele verblijf op aarde, een schitterend voorbeeld van nederigheid. Kenmerkend voor Jezus’ nederigheid was zijn bereidheid om de voeten van zijn apostelen te wassen. — Matth. 18:3, 4; Luk. 14:7-11; 18:9-14; Matth. 23:12; Joh. 8:28, NW; 13:5.
WAAROM VEREIST?
Wat betekent het om nederig te zijn? Volgens de definitie is men nederig, indien men „niet te veel van zichzelf denkt; maar weinig als zijn verdienste rekent; niet trots of aanmatigend van geestesgesteldheid, in manieren of voorkomen; bescheiden”. — Webster.
Christelijke nederigheid is oprecht. Ze is niet een zwakke onderdanigheid, aan de dag gelegd wegens vrees of om zelfzuchtig voordeel te behalen, maar is op juiste beginselen — waarvan één gerechtigheid is — gebaseerd. Wij zijn het aan God verschuldigd om nederig te zijn. Van Gods gehele met verstand begaafde schepping dienen speciaal wíj nederig te zijn, want wij nemen de laagste positie in. En is de mensheid, gezien de zonde, bovendien niet zeer onwaardig? Met Jehovah God vergeleken, zijn ’s werelds machtigste „volken” daarom „als een druppel aan een emmer”, alle mensen „als sprinkhanen” en is „alle vlees . . . als gras”. — Jes. 40:15, 22; 1 Petr. 1:24.
Wij zijn ook tegenover onze naaste nederigheid verschuldigd: „Want wie doet u van elkaar verschillen? Werkelijk, wat hebt gij dat gij niet hebt ontvangen? Indien gij het nu werkelijk hebt ontvangen, waarom roemt gij dan alsof gij het niet hadt ontvangen?” Nederigheid helpt ons de strik van huichelarij te vermijden. — 1 Kor. 4:7, NW.
Ook het beginsel van liefde vraagt nederigheid van ons en omgekeerd zal nederigheid ons liefdevoller maken. Indien wij onze hemelse Vader liefhebben, willen wij hem toch niet van enige hem toekomende heerlijkheid beroven? Liefde voor God zal ons daarom nederig voor hem doen wandelen. En hoe kan er worden gezegd, dat onze liefde voor God door nederigheid wordt vergroot? Daar nederigheid ons bewust maakt van onze geestelijke nooddruft en ons helpt te beseffen dat wij onze schreden niet kunnen richten, waardoor wij tot God worden getrokken. — Matth. 5:3; Jer. 10:23, NW.
Liefde voor onze broeders zal ons ook nederig tegenover hen maken; nederigheid zal ons voorts helpen om meer liefde te betonen. Bezit „dezelfde liefde . . ., in ziel samengevoegd, de ene gedachte in de geest houdend, niets doende uit naijver of egoïsme, maar met ootmoedigheid des geestes anderen uitnemender dan uzelf achtend”. Als wij nederig zijn, zullen wij niet tegen een ander zeggen: „Ik heb u niet nodig”, maar zullen wij onze onderlinge afhankelijkheid beseffen. Ook zullen wij ons niet beledigd voelen wanneer het lijkt dat wij met geringschatting zijn behandeld. Met een dergelijke geestesgesteldheid zullen wij barmhartig tegenover anderen zijn, net zoals God dit tegenover ons is, en vriendelijkheid en mededogen blijven betonen. Nederigheid is in het bijzonder passend voor degenen die genegenheid en liefde zoeken. — Fil. 2:2, 3, NW; 1 Kor. 12:20, 21.
Hetzelfde geldt voor het beginsel van wijsheid: het legt ons de verplichting op om nederig te zijn. Alleen dàn kunnen wij vrede met God hebben: „God wederstaat de hoogmoedigen, maar den nederigen geeft Hij genade.” Hij woont „bij den verbrijzelde en nederige van geest”. Wijsheid schrijft ons ook voor om nederig te zijn zodat wij vrede met onszelf hebben. Iemand die nederig is, zal waarschijnlijk niet teleurgesteld raken of door een zelfzuchtig streven worden gekweld, maar verstandig beseffen dat godvruchtige toewijding te zamen met het genoegen nemen met wat wij bezitten, een middel tot groot gewin is. — Jak. 4:6; Jes. 57:15; 1 Tim. 6:6, NW.
Nederigheid getuigt ook van wijsheid doordat ze tevens de bron vormt van vrede met onze medemens, en wel in het bijzonder onze medechristenen. Soepele samenwerking en eenheid is er het gevolg van, want een nederige persoon zal niet met zijn medechristen wedijveren. De nederigen volgen verstandig een onderdanige en gehoorzame handelwijze, wat tot de vrede in de Nieuwe-Wereldmaatschappij bijdraagt. Gerechtigheid, liefde en wijsheid wijzen er daarom alle op dat wij nederig dienen te zijn.
WAAK ERTEGEN NIET NEDERIG TE ZIJN
Het is voor een mens die in zonde is ontvangen en in overtreding is voortgebracht, niet gemakkelijk om nederig te zijn. Zelfzucht brengt iemand ertoe zich net als Satan te willen verhogen. Gods Woord bevat daarom niet alleen vele geboden voor ons om nederig te zijn, maar bovendien talloze waarschuwingen tegen trots, terwijl deze twee dikwijls samen worden genoemd: „God wederstaat de hoogmoedigen, maar den nederigen geeft Hij genade.” „Vóór de verbreking zal des mensen hart zich verheffen; en de nederigheid gaat vóór de eer.” „Eens mensen hoogmoed vernedert hem, maar een nederige van geest zal eer ontvangen.” — Jak. 4:6; Spr. 18:12, SV; 29:23.
Hoewel ieder lid van de Nieuwe-Wereldmaatschappij ertegen moet waken niet nederig te zijn, geldt dit speciaal voor hen die autoriteit over anderen hebben, zoals ouders, degenen in de gemeente die anderen in het opleidingsprogramma onderwijzen, de assistent-dienaren in de gemeente en bovenal de opzieners, of het nu gemeente-, kring-, districts-, bijkantoor- of zonedienaren zijn.
Op al dergelijke personen rust de plicht op voorbeeldige wijze nederig met God te wandelen en ook in kennis en ijver voor te gaan. De apostel Paulus geeft de oudere mannen daarom de raad: „Noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde.” Bij het onderwijzen van anderen moeten zij voorzichtig zijn, daar anders Paulus’ berisping op hen van toepassing is: „Hoe nu, gij, die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet?” — 1 Petr. 5:3, SV; Rom. 2:21.
Een andere reden waarom opzieners op hun hoede moeten zijn, is, dat zij met zovele broeders en zusters moeten omgaan. Elk contact verschaft een gelegenheid om behulpzaam te zijn of niet, hetgeen van hun nederigheid afhangt. Voorts wordt al wat zij zeggen en doen wegens hun positie veel ernstiger opgevat dan anders het geval zou zijn.
Bovendien kan een opziener door zijn vele verplichtingen gemakkelijk de indruk wekken dat hij het te druk heeft, of kan hij te energiek en te doeltreffend zijn om degenen voor wie hij verantwoordelijk is, werkelijk te helpen. Hierdoor zal het hem aan medegevoel ontbreken en zal hij zich niet in een ander kunnen verplaatsen. Hij daalt niet af tot het niveau van zijn medeverkondigers en kan daarom niet met de apostel Paulus zeggen: „Ik ben den zwakken zwak geworden, om de zwakken te winnen.” — 1 Kor. 9:22.
Opzieners moeten ook de waarschuwing in gedachten houden: „De kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht.” Natuurlijke gaven, verworven kennis of een bepaald ambt waarin men is aangesteld, kunnen iemand gemakkelijk zijn nederigheid doen verliezen. „Hij ís goed, maar hij wéét het ook”, dient niet van een opziener in de Nieuwe-Wereldmaatschappij te worden gezegd. Tenzij hij nederig blijft en de dingen in het juiste licht blijft bezien, kan hij zeer gemakkelijk ’opgeblazen worden van trots en in het oordeel vallen dat over de Duivel werd geveld’. — 1 Kor. 8:1; 1 Tim. 3:6, NW.
WANNEER SPECIAAL WAAKZAAM TE ZIJN
Het blijkt dat er bepaalde ogenblikken zijn waarop wij speciaal waakzaam moeten zijn onze nederigheid niet te verliezen wanneer wij met onze God wandelen, zoals bijvoorbeeld als wij berispt of gecorrigeerd worden. De Bijeenbrenger geeft de volgende wijze raad: „Indien de toorn van een heerser zich tegen u verheft, verlaat dan uw plaats niet, want gelatenheid [verhoedt groote zonden].” Zo ontstak koning David, toen hem door de profeet Nathan zijn zonde werd aangezegd, niet in woede maar aanvaardde hij de berisping nederig. Door zijn gelatenheid, nederigheid en berouw werd hem zijn grote zonde minder aangerekend, waardoor deze hem niet zijn troon of het Koninkrijksverbond kostte. — Pred. 10:4, Belg. PB; 2 Sam. 12:1-14.
Met het militaire genie Uzzia was het geheel anders gesteld. Toen hij aanmatigend wierook wilde offeren, weigerde hij in zijn trots zich door de priesters terecht te laten wijzen; als gevolg hiervan vernederde Jehovah hem, door hem met melaatsheid te slaan waaraan hij ook stierf. Wanneer wij raad ontvangen van Gods woordvoerders of door hen worden terechtgewezen, is het er de tijd voor om nederig te zijn en acht te slaan op de volgende woorden: „Veracht, mijn zoon, de tuchtiging des HEREN niet en keer u niet met weerzin af van zijn bestraffing. Want de HERE bestraft wien Hij liefheeft.” — 2 Kron. 26:16-21; Spr. 3:11, 12.
Een andere gelegenheid waarbij wij speciaal op onze hoede moeten zijn om nederig te blijven, doet zich voor wanneer wij in een verantwoordelijke positie worden geplaatst. Wij zullen niet graag als de verworpen koning Saul willen zijn, die nederig begon, maar zich te veel op een voetstuk stelde, ongehoorzaam en aanmatigend handelde en daarom alles verloor. Samuël moest hem zeggen: „Zijt gij niet, hoewel gij klein waart in eigen oog, geworden tot een hoofd der stammen van Israël? En heeft de HERE u niet gezalfd tot koning over Israël? . . . Heeft de HERE evenzeer welgevallen aan brandoffers en slachtoffers als aan horen naar des HEREN stem? Zie, . . . weerspannigheid is zonde der toverij en ongezeggelijkheid is afgoderij en dienen van terafim.” Alleen door klein in eigen ogen te blijven, kunnen wij de hoop koesteren ons in de grotere voorrechten welke ons ten deel zijn gevallen, te blijven verheugen. — 1 Sam. 15:17, 22, 23.
HULPMIDDELEN OM NEDERIG TE ZIJN
Gods Woord, de bijbel, is beslist wel het belangrijkste hulpmiddel. Zo moest de koning van Israël zijn eigen exemplaar van de Wet vervaardigen en daarin „lezen gedurende heel zijn leven om te leren den HERE, zijn God, te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze inzettingen naarstig te onderhouden, opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders”. — Deut. 17:18-20.
Gods heilige geest is een geest van liefde, kracht en een gezonde geestesgesteldheid. Deze zal ons daarom helpen om nederig te zijn, wrok te vermijden wanneer men streng wordt onderricht en niet opgeblazen te worden als men met grotere dienstvoorrechten wordt vereerd. Vrees voor Jehovah zal ons zeker helpen doordat ze ons altijd bewust doet zijn van onze verantwoordelijkheid en afhankelijkheid ten aanzien van hem. En in het bijzonder zal gebed een hulp vormen, omdat wij God daarin om barmhartigheid, vergiffenis, wijsheid, zijn heilige geest, kracht, voorspoed bij onze krachtsinspanningen en dergelijke, smeken. Als wij beseffen hoe onwaardig en afhankelijk wij zijn, zullen onze gebeden tot God ons van trots weerhouden.
Laten wij daarom allen de raad om ’nederig met uw God te wandelen’, ter harte nemen. Het zal zowel thans als in de nieuwe wereld vele zegeningen betekenen, want „het loon der nederigheid, met de vreze des HEREN, is rijkdom, en eer, en leven”. — Spr. 22:4.