Het koninkrijk van God in handen van Christus
Wiens koninkrijk is het — van God of van Christus? Waarom is Christus er tot koning over aangesteld?
„UW KONINKRIJK kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.” — Matth. 6:10.
Toen Jezus zijn discipelen op deze wijze leerde bidden, leerde hij hun om Gods koninkrijk bidden, het koninkrijk van hun „Vader in de hemelen” (Matth. 6:9). Alhoewel in het bijbelboek Matthéüs over dit koninkrijk herhaaldelijk wordt gesproken als „het koninkrijk der hemelen”, wordt het in de boeken Markus en Lukas overal steeds „het koninkrijk van God” genoemd. Toen Jezus op aarde werd geboren, was er echter over hem voorzegd dat ’hij voor eeuwig als koning over het huis van Jakob zou regeren en dat er aan zijn koninkrijk geen einde zou zijn’ (Lukas 1:33). Jezus verwees persoonlijk naar het Koninkrijk als van hem zelf, toen hij bij voorbeeld tot de bestuurder Pilatus zei: „Mijn koninkrijk is geen deel van deze wereld. . . . mijn koninkrijk is nu eenmaal niet uit deze bron” (Joh. 18:36). U vraagt wellicht: Kan het Koninkrijk terzelfder tijd zowel van God als van Christus zijn?
Klaarblijkelijk wel, aangezien in Efeziërs 5:5 de apostel, wanneer hij over onwaardige personen spreekt, verklaart dat zij geen „erfdeel . . . in het koninkrijk van de Christus en van God” zouden hebben. Hoe komt dit?
Het betekent niet dat Christus God is en derhalve gelijk aan zijn Vader. Volgens Jezus’ eigen verklaring zegt de bijbel: „De Vader is groter dan ik” (Joh. 14:28). Hoe meer wij de aangelegenheid onderzoeken, des te duidelijker wordt het in feite dat Christus, ook al is hij koning, een positie inneemt die ondergeschikt is aan zijn Vader, Jehovah God.
JEHOVAH DE SOEVEREINE HEERSER
Na Jezus’ dood richtten dezelfde apostelen die hij had leren bidden, zich als volgt tot zijn Vader: „Soevereine Heer, gij zijt Degene die de hemel en de aarde en de zee en alle dingen die daarin zijn, hebt gemaakt.” — Hand. 4:24, NW; Mo; RS.
Zoals zij erkenden, is Jehovah de Universele Soeverein. Wat betekent dit? „Soeverein” betekent veel meer dan alleen maar heerser of hoofd van een regering. Het betekent: Degene die de bron is van alle recht om te regeren, degene waarin alle autoriteit met recht zetelt. Krachtens zijn God-zijn en omdat hij de Schepper is van al wat bestaat, bekleedt Jehovah deze positie rechtmatig over alle anderen. De psalmist zong van hem: „De HERE heeft zijn troon in den hemel gevestigd, zijn koningschap heerst over alles” (Ps. 103:19). Anders dan in het geval van de tegenwoordige regeringshoofden van wie de uitvoerende macht in evenwicht wordt gehouden en beperkt door een afzonderlijke wetgevende macht en een afzonderlijke rechtgevende macht, is Jehovah niet in zijn autoriteit beperkt. Daarom schreef de profeet over hem: „Want de HERE, onze Rechter, de HERE, onze Wetgever, de HERE, onze Koning, Hij zal ons verlossen.” — Jes. 33:22.
Zonder zijn eigen positie als Soevereine Heerser in enig opzicht omlaag te halen of te verkleinen, kan Jehovah niettemin autoriteit overdragen en macht verlenen aan anderen en hen aanstellen om zijn wil ten uitvoer te brengen. Omdat hij altijd Koning over zulke personen blijft, kan er van hem gezegd worden: „Uw koningschap is een koningschap voor alle eeuwen, uw heerschappij is over alle geslachten.” — Ps. 145:13.
Een voorbeeld van een dergelijk door Jehovah gemachtigd koningschap vinden wij in het geval van de natie Israël. Meer dan duizend jaar vóór de geboorte van Christus begon Jehovah autoriteit aan mensen over te dragen om als koningen in die natie te dienen, onder wie Saul, David, Salomo en anderen. Over hen werd gezegd dat zij op „Jehovah’s troon” zaten (1 Kron. 29:23, NW). Waarom? Omdat zij als gevolmachtigde koningen dienden die Jehovah op aarde vertegenwoordigden. Alhoewel wij dus over het ’koninkrijk van David’ lezen alsof het zijn koninkrijk was, zien wij dat David zelf in gebed Jehovah als de grote Soevereine Regeerder, erkende, toen hij zei: „Van U, o HERE, is de grootheid en de kracht, de heerlijkheid, de roem en de majesteit, ja, alles wat in den hemel en op de aarde is; van U is de heerschappij, o HERE, en Gij zijt als hoofd boven alles verheven.” — 1 Kron. 29:11.
DE ZOON ONTVANGT HET KONINGSCHAP
Het koningschap door mannen van de natie Israël diende zijn doel en dat was voornamelijk om het koningschap te voorschaduwen van degene die God tot Koning van een blijvend koninkrijk zou maken. Na de omverwerping van de laatste koning die op Jehovah’s troon in Jeruzalem zou zitten, werd de profeet Daniël een visioen gegeven dat de toekomstige aanstelling van Gods eigen Zoon beschreef om als koning te dienen. Als u Daniël 7:13, 14 leest, merkt u op, hoe duidelijk Jehovah’s positie als Soeverein naar voren treedt wanneer hij, als de Oude van dagen, heerschappij aan zijn Zoon verleent. Het verslag verklaart:
„Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken des hemels kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot den Oude van dagen, en men leidde hem voor dezen; en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet zal vergaan, en zijn koningschap is een, dat onverderfelijk is.”
Een vergelijking van deze tekst met Matthéüs 26:63, 64 laat er geen twijfel over bestaan dat de „mensenzoon” in Daniëls visioen Christus Jezus is. Merk op hoe duidelijk de respectieve posities van Jehovah en van zijn Zoon Christus Jezus in dat visioen uiteengezet worden. Het profetische beeld toont Christus Jezus die ’zich begaf’ tot Jehovah’s tegenwoordigheid en dan Jehovah, als de Soeverein en derhalve de bron van alle recht om te regeren, die zijn Zoon „heerschappij en eer en koninklijke macht” geeft. Gelijkheid? Daar is hier niet de minste sprake van!
DE AUTORITEIT VAN DE KONING
Wat is dan dit koninkrijk dat Christus van zijn Vader ontvangt? Is hij alleen maar een „marionettenregeerder” zo ongeveer als vele koningen van tegenwoordig, die zelf geen werkelijke bestuursmacht hebben? Of is hij een „absolute monarch”, dat wil zeggen, iemand die geen verantwoording aan anderen verschuldigd is en wiens heerschappij niet aan beperkingen onderhevig is?
Dat Christus geen „marionettenregeerder” is, blijkt uit zijn woorden, toen hij, na zijn opstanding en vlak voor zijn hemelvaart naar Jehovah’s hemelse hoven, tot zijn discipelen zei: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven” (Matth. 28:18). Om die reden wordt in Daniëls visioen het bevel gegeven dat „alle volken, natiën en talen” hem moesten dienen. Christus verkrijgt dus niets van zijn macht door „toestemming van de geregeerden” zoals in een democratie of aardse, beperkte monarchie, maar verkrijgt haar rechtstreeks van de ware Bron van Autoriteit, Jehovah God. Hij verkreeg deze autoriteit door een verzoek aan zijn Vader te doen, ter vervulling van Gods uitnodiging in Psalm 2:8, 9: „Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.”
In een van zijn gelijkenissen beeldt Jezus zich zelf af als een „zeker mens van edele geboorte [die] reisde naar een ver land [dat wil zeggen, de hemel] om koninklijke macht voor zich te verkrijgen en dan terug te keren” (Lukas 19:12). Hij toonde aan, dat zijn koningschap echter door de meerderheid van de bewoners der aarde geweigerd zou worden, toen hij eraan toevoegde: „Zijn burgers evenwel haatten hem en zonden hem een gezantschap achterna om te zeggen: ’Wij willen niet dat deze man koning over ons wordt’” (19 vs. 14). Juist wegens een dergelijke tegenstand tegen zijn door God verleende autoriteit zal de Koning Christus Jezus genoodzaakt zijn, de aardse regeringen in de komende oorlog van Armageddon te verpletteren. — Dan. 2:44; Openb. 16:14-16.
Doch Jezus zei dat alle autoriteit hem niet alleen op de aarde, maar ook „in [de] hemel” was gegeven (Matth. 28:18). Wat betekent dat? Maakt het hem tot de Absolute Monarch van het gehele Universum?
Christus’ autoriteit in de hemel wordt getoond door de verklaring in Filippenzen 2:10, dat „in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond zijn”. Evenals in het geval van alle bewoners der aarde, zijn dus ook de miljoenen engelenzonen van God aan Christus’ regering onderworpen. (Zie ook Hebreeën 1:4-6, 13, 14.) Toch is er Eén in de hemel die is uitgezonderd, en dit legt Christus’ koningschap de enige beperking op. Daarom voegt het volgende vers in Filippenzen hoofdstuk twee eraan toe: „En elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader.” — Fil. 2:11.
Ja, ofschoon alle anderen in Gods universum onderworpen zijn aan de regering van de Zoon, blijft Christus Jezus zelf onderworpen aan zijn Vader en God, de enige Absolute Monarch. Zoals de apostel Paulus verklaart: „God ’heeft alle dingen onder zijn [Christus’] voeten onderworpen’. Maar wanneer hij zegt dat ’alle dingen onderworpen zijn’, is het duidelijk dat dit met uitzondering is van degene die alle dingen aan hem onderwierp.” — 1 Kor. 15:27, 28.
Door alle tijd en ruimte heen zal Jehovah God de enige rechtmatige Soevereine Regeerder blijven. Wat voor goed doel is er dan in gelegen dat zijn Zoon hem vertegenwoordigt en als de gezalfde Uitvoerder van Gods wil dient? Het is stellig niet om God van verantwoordelijkheid te ontheffen of zijn werk in enig opzicht te verminderen. Hoe zou dat kunnen, terwijl hij juist de Bron blijft van alle macht van zijn Zoon? (Jes. 40:28; Hebr. 1:8) Deze regeling is dus klaarblijkelijk een uitdrukking van Jehovah’s wonderbaarlijke liefde waardoor hij dit grootse voorrecht aan zijn Zoon verleent. Zijn Zoon is opgeleid aan de rechterhand van zijn Vader; hij is tot het uiterste beproefd en voor de positie volmaakt gemaakt; hij heeft de bekwaamheid en wijsheid verworven die voor de taak nodig zijn. Thans verhoogt zijn Vader hem liefdevol tot een positie die deze Zoon de gelegenheid geeft die voordelen zo uitgebreid mogelijk te gebruiken en zoals het voor allen het beste is. Hij spreidt absoluut vertrouwen in hem ten toon, wetend dat de beproefde zienswijze van zijn Zoon is: „Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste.” — Ps. 40:9 8; zie ook Hebreeën 5:7-9; 10:5-7.
Terzelfder tijd rechtvaardigt deze regeling Jehovah’s positie als de ware Soeverein, die door Satan sinds de tijd van de historische opstand in Eden was uitgedaagd. Hoe leugenachtig is de aanspraak van de Tegenstander dat hij de positie van een mededingende soeverein kon verwerven en rechtmatig behouden door de mens ertoe aan te zetten onafhankelijk van God te handelen en door zelfs ontevredenheid onder sommigen van Gods hemelse zonen te zaaien! Wat een verpletterende nederlaag ondervond dat schepsel, toen Gods Zoon op aarde aan al diens verleidingen weerstand bood en alle arglistige pogingen van Satan om zijn rechtschapenheid te breken, verduurde, en in loyaliteit aan de soevereiniteit van zijn Vader stierf! Alhoewel Satan zich zelf tot de „regeerder van deze wereld” heeft verheven, heeft Jezus door een loopbaan van rechtschapenheid te blijven volgen „de wereld overwonnen” en bewezen dat de heerser ervan niets anders waard is dan de vernietiging. — Job 1:6-11; Openb. 12:3, 4; Joh. 12:31; 16:33.
DE KONING VERLEENT VOORRECHTEN AAN ANDEREN
De Koning Christus Jezus is niet zelfzuchtig met betrekking tot zijn koninklijke positie, maar volgt het liefdevolle voorbeeld van zijn Vader. Hij deelt het voorrecht van zijn koninklijke macht met anderen. Op de avond van zijn dood als mens, zei hij tot enkelen van hen: „Gij zijt degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijt gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zitten om de twaalf stammen Israëls te oordelen” (Lukas 22:28-30). Degenen die met Jezus in dat verbond voor het koninkrijk worden gebracht en die zijn koninklijke medeërfgenamen zullen vormen, worden in Openbaring hoofdstuk 14 in hun hemelse positie afgebeeld. Hun aantal is vastgesteld op 144.000, die allen „uit het midden van de mensen [zijn] gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam.” — 14 Vs. 1, 3, 4.
Naar zulke personen, te zamen met hun Hoofd, Christus Jezus, verwees het profetische visioen van Daniël als „de heiligen”, wanneer het zegt: „De Oude van dagen kwam en recht [werd] verschaft . . . aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen. En het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten: zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen” (Dan. 7:22, 27). Wat een voorrecht hebben zij ontvangen omdat zij Jehovah’s soevereiniteit hoog hebben gehouden en er pal voor hebben gestaan!
Zelfs op de aarde, die door de Koning tot een paradijs zal worden omgevormd en door mannen en vrouwen die rechtvaardigheid liefhebben en Jehovah’s soevereiniteit hooghouden, bewoond wordt, zullen er mensen zijn die van hem afkomstige autoriteit zullen uitoefenen. De profeet voorzei lang geleden: „Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid en vorsten zullen heersen naar het recht” (Jes. 32:1). Aantonend waar zulke vorsten regeren, zegt Psalm 45:17 16: „Op de plaats uwer vaderen zullen uw zonen staan, gij zult hen tot vorsten stellen over het ganse land (over de ganse aarde, SV).” Of zij nu uit de opgestane voorvaderen van Jezus, zoals Noach, Abraham, David en anderen komen, of uit de getrouwe mannen uit recentere tijden, zij allen zullen de Koning getrouw vertegenwoordigen. Zij zullen allen ’hun knie voor hem buigen’ in erkenning van de soevereiniteit van zijn Vader, krachtens wie Christus regeert.
Voor al Gods engelen, voor al Christus’ 144.000 medeërfgenamen van het Koninkrijk, voor alle aardse „vorsten” en voor al zijn andere aardse onderdanen, zal Christus Jezus voor alle toekomstige tijden als hun Model en Voorbeeld van gehoorzaamheid aan zijn Vaders wil dienen. Voor de juiste uitoefening van autoriteit die zij van de grote Soeverein van het universum, Jehovah God, hebben ontvangen, zal hij hun door God gegeven maatstaf zijn. Wat een wijze en liefdevolle regeling!