De prediking van het goede nieuws dat in de gehele wereld vrucht draagt
1. Wat was de meest ontstellende gebeurtenis in de eerste eeuw G.T., en wat was wereldomvattend gepredikt voordat het overal in de wereld bekend werd?
DE MEEST ontstellende gebeurtenis in de eerste eeuw waarmee onze gewone tijdrekening begon, was niet de brand van de stad Rome in 64 G.T., maar het beleg en de verwoesting van de stad Jeruzalem in het jaar 70 G.T. De Romeinse generaal Titus werd bij zijn terugkeer in Rome in 71 G.T. voor zijn verovering van die geweldig versterkte stad met een zegetocht beloond en er werd ter ere van hem een triomfboog opgericht. De bloedige oorlog met de opstandige joden eindigde echter pas toen in het jaar 73 G.T. het laatste Judese bolwerk, de vesting Masada, die uitzicht biedt op de Dode Zee, werd ingenomen. Dit was oorzaak van grote schande, smaad en religieuze frustratie voor de joden overal ter wereld, terwijl tienduizenden van hen in slavernij werden verkocht. Jaren voordat dit slechte nieuws voor die besneden joden in de gehele wereld bekend werd, was echter overal in de destijds bekende wereld het goede nieuws van een eeuwige vreugde verbreid. Het was het goede nieuws van het Messiaanse koninkrijk van God, een koninkrijk dat niet van een aards Jeruzalem afhangt.
2. (a) Wie waren in de eerste eeuw G.T. de brengers van dat goede nieuws? (b) Over wat voor afstand had het christendom zich vóór de brand van Rome van oost naar west verbreid?
2 Wie waren de brengers van dat goede nieuws in die eerste eeuw G.T.? Niet de natuurlijke besneden joden die Jeruzalem als hun religieuze centrum beschouwden. Het waren veeleer degenen die door keizer Nero vals waren beschuldigd van de brand van Rome, namelijk de vreedzame, onschuldige volgelingen van Jezus Christus, die voor het eerst in de Syrische stad Antiochië „christenen” waren genoemd (Hand. 11:26). Die christelijke discipelen omvatten toentertijd duizenden joodse gelovigen, zoals de christelijke apostelen Simon Petrus en Paulus. Vóór de brand van Rome bevond de apostel Petrus zich in Babylon (Mesopotamië), van waaruit hij aan de christenen overal in Klein-Azië schreef. De apostel Paulus bevond zich, op zijn minst gedurende de eerste twee jaar van zijn verblijf in Rome (Italië), onder huisarrest en stond genoteerd om in verband met zijn beroep ten behoeve van het christendom door keizer Nero te worden verhoord (1 Petr. 5:13; Hand. 28:30, 31). Van Babylon, nabij de uiterste oostgrens van het Romeinse Rijk, tot Rome zelf was een afstand van ongeveer tweeëndertighonderd kilometer — een hele afstand waarover het christendom zich had verbreid!
3, 4. (a) Hoe was vóór zijn brief aan de Kolossenzen de waarheid tot diep in Afrika, alsook tot elders doorgedrongen? (b) Op wat voor schaal droeg het „goede nieuws” volgens Paulus’ brief vrucht?
3 Als gevolg van de bekering van de Ethiopische eunuch van koningin Candáce door de evangelieprediker Filippus, was het christendom ook tot ver in het zuiden, helemaal tot in Ethiopië ten zuiden van Egypte, doorgedrongen (Hand. 8:26-39). Het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk drong dus tot diep in Afrika, Azië en Europa door. Tot de christenen in vijf provincies in Klein-Azië aan wie de apostel Petrus zijn eerste algemene brief schreef, behoorden de christenen in Kolosse, Laodicéa en Hiërapolis in de Romeinse provincie Asia (1 Petr. 1:1). Omstreeks de tijd van Petrus’ algemene brief, schreef de apostel Paulus rechtstreeks aan de christelijke gemeente in Kolosse en maakte tegenover hen gewag van zijn brief aan de gemeente in Laodicéa (Kol. 4:16). Tegenover deze christenen te Kolosse maakte Paulus melding van de „prediking van de waarheid van dat goede nieuws” in de gehele wereld, jaren voordat in 70 G.T. het einde over het aardse Jeruzalem kwam. Met zulk goed nieuws ging een hoop gepaard voor hen die het goede nieuws aanvaardden, en met betrekking hiertoe schrijft Paulus:
4 „Gij hebt reeds eerder over deze hoop gehoord door de prediking van de waarheid van dat goede nieuws, hetwelk tot u is doorgedrongen, zoals het in de gehele wereld vrucht draagt en toeneemt, evenals dit ook onder u het geval is vanaf de dag dat gij de onverdiende goedheid van God in waarheid hebt gehoord en hebt leren kennen.” — Kol. 1:4-6.
5. Hoe beklemtoonde Paulus in Kolossenzen 1:23 dat het goede nieuws over de gehele aarde werd gepredikt?
5 Dat de hoop omtrent Gods hemelse koninkrijk over de gehele wereld was verbreid, wordt door Paulus beklemtoond wanneer in zijn brief aan de Kolossenzen vervolgens wordt gezegd: „Mits gij natuurlijk blijft in het geloof, gegrond op het fundament en standvastig, en u niet laat afbrengen van de hoop van dat goede nieuws, hetwelk gij hebt gehoord en dat in heel de schepping die onder de hemel is, werd gepredikt. Van dit goede nieuws ben ik, Paulus, een dienaar geworden.” — Kol. 1:23.
6. (a) Wie, behalve Paulus, waren nog meer dienaren van het goede nieuws? (b) Op welke wijze deelden al die predikers de hoop van het goede nieuws met anderen?
6 De apostel Paulus was destijds niet de enige dienaar van het goede nieuws. Alle getrouwe christenen van die eerste eeuw, met inbegrip van de discipel Epafras van Kolosse, die Paulus tijdens diens huisarrest in Rome een bezoek bracht, waren dienaren van het goede nieuws (Kol. 1:7, 8; 4:12, 13). Al deze dienaren van het goede nieuws deelden hun hoop met anderen, niet speciaal door met de hand geschreven afschriften van de geïnspireerde evangelieverslagen van Christus’ leven en de brieven die door zijn geïnspireerde discipelen waren geschreven, te maken, maar vooral door middel van het gesproken woord, door tot alle hoorders te prediken en door alle belangstellende personen mondeling te onderwijzen. Wij kunnen ons alleen maar een voorstelling maken van de grote hoeveelheid werk die hiermee voor werkers onder die eerste-eeuwse omstandigheden gepaard ging. Die christelijke predikers moesten het enige goede nieuws aan de eerste-eeuwse wereld bekendmaken. Zij zwegen niet in verband met het Koninkrijk, maar lieten alom hun stem horen.
7. (a) Wat gebeurde er doordat het „zaad” van het goede nieuws niet op onproduktieve aarde werd gezaaid met de gemeente Kolosse en andere gemeenten? (b) Wat was er, omdat het „goede nieuws” dat naar waarheid werd verteld ’vrucht droeg’, binnen dertig jaar nadat Jezus was begonnen te prediken tot stand gebracht?
7 Het „zaad”, het „woord van het koninkrijk” dat tot hen werd gesproken, viel niet op onproduktieve aarde. Maar uit de voortreffelijke aarde van goede en oprechte harten ontsproot iets dat zaad droeg, welk zaad overeenkwam met dat wat gezaaid was. Het zaad van het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk werd vermenigvuldigd doordat dit goede nieuws gepredikt werd tot alle anderen die zich binnen het bereik of binnen gehoorsafstand bevonden. Vandaar dat de apostel Paulus tegenover de christenen te Kolosse opmerkt dat „de prediking van de waarheid van dat goede nieuws . . . in de gehele wereld vrucht draagt en toeneemt, evenals dit ook onder u het geval is” (Kol. 1:5, 6). De „prediking van de waarheid van dat goede nieuws” droeg niet alleen vrucht en nam niet alleen toe onder de gemeente in Kolosse, maar ook in alle andere gemeenten in Europa, Azië en Afrika. Het „zaad” dat zij voortbrachten, werd gebruikt om de Koninkrijksboodschap in het hart van anderen te zaaien. Geen wonder daarom dat er binnen dertig jaar vanaf de tijd dat Jezus Christus ermee begonnen was het zaad te zaaien door het koninkrijk Gods te prediken, op „de gehele bewoonde aarde” zo’n geweldig getuigenis met betrekking tot het Koninkrijk tot stand werd gebracht! — Matth. 4:12-17; 24:14.
WORDT ER IN DEZE TIJD IETS SOORTGELIJKS GEPRESTEERD?
8. Hoe groot is de groeikracht van een zaadje dat op juiste wijze wordt gezaaid, en heeft het zaad, „het woord van God”, in deze twintigste eeuw deze groeikracht verloren?
8 De groeikracht in een zaadje dat in vruchtbare aarde wordt geplant, is verbazingwekkend groot. Negentienhonderd jaar geleden stond de wereld verbaasd over de kracht die het „zaad”, het „woord van het koninkrijk”, had. Heeft dat zaad, het „woord van God”, zijn kracht in deze twintigste eeuw verloren? Dat dient niet zo te zijn, en het is ook niet zo! Datgene wat negentien eeuwen geleden aan de tot het christendom bekeerde Hebreeën werd geschreven, geldt ook in deze tijd: „Het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard.” — Hebr. 4:12.
9. (a) Is de groeikracht van het „zaad”, Gods Woord, met de jaren afgenomen? (b) Waarom beschouwen wij hier de groei van het ledental van de christenheid?
9 De groeikracht ervan is met de jaren niet afgenomen. Welk bewijs kunnen wij hiervoor aanvoeren? Kunnen wij hiervoor wijzen op het religieuze gebied dat bekendstaat als de christenheid? Volgens de gepubliceerde cijfers van het aantal kerkleden dat de christenheid naar schatting telt, heeft ze, na in de jaren ’60 een hoogtepunt in haar ledental te hebben bereikt, een tijdelijke achteruitgang van tientallen miljoenen leden gehad. Maar volgens de laatste schattingen heeft de christenheid een nieuw hoogtepunt van 985.363.400 leden bereikt. — Zie The 1973 World Almanac and Book of Facts, blz. 343, onder het kopje „Religieuze bevolking van de wereld”.
10, 11. (a) Welke vraag in verband met groei rijst er met betrekking tot de christenheid, en wordt door numerieke toename bewezen dat ze zich niet in haar „tijd van het einde” bevindt? (b) Welke door Paulus voor de „laatste dagen” voorzegde toestanden kunnen de reden vormen voor de religieuze moeilijkheden waarin de christenheid zich bevindt?
10 Toegegeven dat de christenheid geen achteruitgang in haar beweerde ledental ondervindt, maar kan er ook worden gezegd dat haar leden toenemen in geestelijke gezindheid, zodat er meer ware christenen worden voortgebracht? Laten wij hen eens vergelijken met het soort van christenen te Kolosse, aan wie Paulus zo spontaan schreef omdat hij hiertoe krachtig bewogen werd. Die christenen in Kolosse waren heel anders dan wat de meeste mensen die beweerden God te dienen, veel later, „in de laatste dagen”, zouden zijn. Dat de christenheid nadat ze meer dan zestien eeuwen bestaat, in aantal toeneemt, vormt geen weerlegging van het feit dat ze zich in haar „laatste dagen” bevindt. Dat ze zich in „kritieke tijden” bevindt, „die moeilijk zijn door te komen”, valt niet in twijfel te trekken. Wat zou, zoals de apostel Paulus voorzei, de reden hiervoor zijn, en vormt dit de reden voor de religieuze moeilijkheden waarin de christenheid zich bevindt? Paulus zei:
11 „Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen aanbreken, die moeilijk zijn door te komen. [Waarom?] Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hoogmoedig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, onbezonnen, opgeblazen van trots, met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben, maar de kracht ervan niet blijken te bezitten.” — 2 Tim. 3:1-5.
12, 13. (a) Hoe laat de christenheid zich geestelijk gesproken dan vergelijken met de voormalige gemeente in Kolosse? (b) Hoe zal volgens de uitleg van de christenheid het Onze Vader met betrekking tot het koninkrijk van de hemelse Vader worden vervuld?
12 Wie kan ontkennen dat deze profetische beschrijving de reden verklaart waarom de christenheid zich thans, na zestien eeuwen van numerieke groei, in moeilijkheden bevindt? Dat deze geïnspireerde profetie ten aanzien van de christenheid in vervulling gaat, bewijst dat ze totaal anders is dan de gemeente Kolosse. Gedurende al deze eeuwen heeft de christenheid geregeld het gebed opgezonden dat ze het Onze Vader noemt. Dit modelgebed, dat door de Heer Jezus Christus tijdens zijn Bergrede werd opgezonden, begint als volgt: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde” (Matth. 6:9, 10, Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap). De christenheid in deze tijd verklaart dat het koninkrijk van de hemelse Vader in die zin komt dat het Koninkrijk in het hart van de gelovigen wordt opgericht. Zo zei Dr. A. Clarke als commentaar op Matthéüs 6:10:
13 „Wanneer het koninkrijk van rechtvaardigheid, vrede en vreugde, in de Heilige Geest, in het hart wordt opgericht, wordt er een ruimschootse voorziening getroffen voor het volbrengen van de Goddelijke wil.” — Commentary, Deel 5, blz. 86, kol. 1.
14. (a) Hoe verklaren, aangezien de groei van de christenheid achterblijft bij die van de wereldbevolking, haar geestelijken de komst van het Koninkrijk? (b) Hoe wordt er door het feit dat er binnen een tijdsbestek van tweeëndertig jaar twee wereldoorlogen zijn gestreden, een vraag opgeworpen in verband met de komst van het Koninkrijk wat de christenheid betreft?
14 Lange tijd heeft men gedacht dat Gods koninkrijk zou komen doordat alle mensen tot kerkleden van de christenheid bekeerd zouden worden. Maar nu de christenheid achterblijft bij de groei van de wereldbevolking, zeggen de religieuze geestelijken dat het Koninkrijk slechts in het hart komt van zovelen als er geloven. Er wordt niet geleerd dat Gods Messiaanse koninkrijk dit huidige wereldse samenstel van dingen zal vernietigen en daarna als een werkelijke regering over alle bewoners van de aarde zal regeren en de gehele aarde voor eeuwig met rechtvaardigheid en vrede en geluk zal vervullen (Dan. 2:44; 7:13, 14). Jezus Christus zei: „Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart het goede voort.” En: „Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn” (Luk. 6:45; 12:34). Maar waar is het bewijs dat Gods koninkrijk zelfs in het hart van de kerkleden van de christenheid is opgericht en dat hun hart bij Gods koninkrijk als hun schat is? Zijn twee wereldoorlogen binnen een tijdsbestek van tweeëndertig jaar van deze twintigste eeuw het bewijs dat Gods „koninkrijk van rechtvaardigheid, vrede en vreugde, in de Heilige Geest” in het hart van de honderden miljoenen kerkleden van de christenheid werd opgericht?
15. (a) Welke organisatie was tussen de twee wereldoorlogen de „schat” van de christenheid? (b) Wat doet de opvolger van de Volkenbond aan de bewapeningswedloop?
15 Gedurende de twintig jaar tussen de twee wereldoorlogen in was de Volkenbond als organisatie voor wereldvrede en veiligheid de schat van de christenheid, want haar kerken zeiden: De Volkenbond is „de politieke uitdrukking van het koninkrijk Gods op aarde”. Maar waar is de Volkenbond thans? En wat brengt de opvolger van deze Bond, de Verenigde Naties, tot stand wanneer het erop aankomt een halt toe te roepen aan de internationale bewapeningswedloop, waaraan wordt deelgenomen om militair overwicht te hebben in een derde wereldoorlog waardoor het bestaan van de gehele mensheid wordt bedreigd? Het maken van meer dodelijke wapens vormt het antwoord op deze vraag.
16. Komt Gods Koninkrijk in weerwil van de toestand van de christenheid werkelijk, en hoe wordt de gehele mensheid hierover thans ingelicht?
16 Door al deze dingen wordt bewezen dat het koninkrijk Gods niet in het hart van de geestelijken en kerkleden van de christenheid is opgericht en dat het niet in hun hart is gekomen. Er kan niet verwacht worden dat het koninkrijk Gods op die manier komt, en het zal ook niet op die manier komen. Nochtans komt het Messiaanse koninkrijk van God als verhoring van het gebed het Onze Vader, en die theocratische regering staat nu in werkelijkheid voor de deur. Dit wordt de gehele mensheid thans verteld in het „goede nieuws van het koninkrijk” dat, zoals Jezus Christus profeteerde, op de gehele bewoonde aarde gepredikt zou worden tot een getuigenis voor alle natiën voordat het einde komt (Matth. 24:14). Dit goede nieuws, „het woord van het koninkrijk”, wordt over de gehele aarde, in 208 landen en eilandgroepen, als zaad gezaaid, en net als in de dagen van de apostel Paulus draagt het vrucht. En zoals hij tot de christelijke gemeente in Kolosse zei, ’draagt het in de gehele wereld vrucht en neemt het toe, evenals dit ook onder u het geval is’ (Kol. 1:6). Binnen en buiten de christenheid wordt dit zaad van het goede nieuws gezaaid.
17. (a) Als het niet het Koninkrijk is, wat komt er dan wel in het hart van de mensen, en op welke wijze? (b) Hoe heeft het goede nieuws dus, net als in Paulus’ dagen, in weerwil van de christenheid ’vrucht gedragen en zich vermeerderd’?
17 En wat de betrekking tussen Gods koninkrijk en het menselijke hart betreft, het is niet het Koninkrijk, maar het zaad van het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk dat in het hart komt. Dit „zaad” gaat zich daar vasthechten doordat het wortel schiet en vrucht draagt. Dit zaad wordt gezaaid door de prediking van het goede nieuws tot allen die ernaar willen luisteren en het willen ontvangen. Dit zaad van het goede nieuws draagt vrucht doordat het de mond doet spreken, en wel uit de overvloed van het hart van degenen in wier hart het zaad is geplant. Aldus maakt de inplanting van het „zaad” iedereen in wiens gunstig gezinde hart het zaad is gezaaid, tot een nieuwe verkondiger van het goede nieuws. Op die wijze neemt het zaad van het goede nieuws toe, doordat het goede nieuws door steeds meer predikers van het Koninkrijk wordt bekendgemaakt. En hoewel de christenheid tracht te verhinderen dat het zaad van het Koninkrijk in menselijke harten wordt gezaaid, blijven de christelijke getuigen van Jehovah het zaad van het goede nieuws over de gehele wereld uitstrooien. Net als in de dagen van de apostel Paulus heeft het zaad van het goede nieuws daarom, in weerwil van de christenheid, over de gehele wereld vrucht gedragen en zich vermeerderd.
NOG EEN VRUCHT
18. Wat heeft het zaaien van het „zaad” nog meer voortgebracht behalve meer Koninkrijksverkondigers, en door welke hoedanigheid worden Jehovah’s christelijke getuigen in deze tijd dus gekenmerkt?
18 Dit zaaien van het zaad van het goede nieuws omtrent het Koninkrijk heeft niet slechts op overvloedige wijze vrucht gedragen doordat er meer Koninkrijksverkondigers zijn voortgebracht. Het is vergezeld gegaan van nog een vrucht in het hart van hen in wie het zaad is gezaaid en die het Koninkrijk bekendmaken. Het heeft het tegenovergestelde voortgebracht van wat de apostel Paulus in 2 Timótheüs 3:1-5 met betrekking tot de christenheid voorzei. Het heeft dezelfde dingen voortgebracht die het in het hart en het leven van de christenen in de gemeente Kolosse, aan wie Paulus zijn brief schreef, had voortgebracht. Het heeft de christelijke hoedanigheden voortgebracht die Paulus in zijn brief noemt, namelijk liefde, hoop en geloof. De wonderbare krachten en gaven waardoor de ware christelijke gemeente werd gekenmerkt, mochten dan na de dood van de christelijke apostelen verdwijnen, maar, zo zei Paulus, „nu blijven echter geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de grootste van deze is de liefde” (1 Kor. 13:13). Dit zijn de dingen die blijven, niet bij de door oorlog geteisterde christenheid, maar bij Jehovah’s christelijke getuigen. Geloof, hoop en liefde kenmerken hen.
19. (a) Wat had Paulus over het geloof, de liefde en de hoop van de gemeente Kolosse te schrijven? (b) Door wat voor liefde worden Jehovah’s christelijke getuigen ertoe bewogen hun mond te openen om te prediken?
19 Paulus zei tot de Kolossenzen: „Wij hebben gehoord van uw geloof in verband met Christus Jezus en de liefde die gij hebt voor alle heiligen wegens de hoop die voor u in de hemelen is weggelegd. Gij hebt reeds eerder over deze hoop gehoord door de prediking van de waarheid van dat goede nieuws . . . Epafras, onze geliefde medeslaaf, . . . [heeft] ons ook uw liefde in geestelijk opzicht . . . onthuld” (Kol. 1:4, 5, 7, 8). Niet de erotische, hartstochtelijke, vleselijke liefde waardoor de heidense Grieks-sprekende wereld in de dagen van de apostel Paulus werd gekenmerkt, maar „liefde in geestelijk opzicht” — dit is hetgeen door het zaaien van het goede nieuws in het hart van Jehovah’s christelijke getuigen van tegenwoordig is voortgebracht. Deze ware christelijke liefde is een onderdeel van de vrucht van Gods geest, zoals blijkt uit Paulus’ woorden in Galáten 5:22. Het is deze geestelijke liefde in het hart die hen ertoe beweegt hun mond te openen om te prediken.
20. Wat gebeurt er thans, zoals is voorzegd, met de hoedanigheid liefde in de christenheid, en overeenkomstig welk gebed van Paulus moeten ware christenen dus handelen, en hoe?
20 Jezus’ profetie betreffende het besluit van dit wereldse samenstel van dingen gaat thans ten aanzien van de christenheid in vervulling, namelijk: „Wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen” (Matth. 24:12). Maar het gebed dat de apostel Paulus uitte toen hij aan de Kolossenzen schreef, gaat thans ten aanzien van Jehovah’s christelijke getuigen in vervulling: „Opdat hun hart vertroost moge worden, opdat zij harmonisch samengevoegd mogen zijn in liefde” (Kol. 2:1, 2). Zij moeten echter overeenkomstig het gebed dat de apostel ten behoeve van hen opzond handelen door te doen wat de apostel aan de Kolossenzen schreef: „Bekleedt u . . . met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” — Kol. 3:14.
21. Hoe beïnvloedt zulk een liefde Jehovah’s getuigen, die wat hun achtergrond betreft zozeer van elkaar verschillen, in hun onderlinge betrekkingen?
21 Het is daarom niet verwonderlijk dat Jehovah’s christelijke getuigen van thans, hoewel zij uit „alle natiën en stammen en volken en talen” komen, in hun gelederen geen barrières op het gebied van ras, nationaliteit, stam of huidkleur kennen. Het is niet alleen zo dat zij in hun gemeenten en op hun grotere vergaderingen geen onderlinge strijd voeren, maar zij weigeren deel te nemen aan welke ontheocratische internationale oorlogen maar ook. Zulke oorlogen zouden vereisen dat christelijke getuigen van het ene land hun medechristenen van een ander land zouden moeten doden. — Openb. 7:9.
22. In welke feiten moeten zij geloof stellen, willen zij zulk een handelwijze in deze wereld volgen, en hoe moeten zij, wat hun geloof betreft, net zo zijn als de Kolossenzen?
22 Het vergt een groot geloof om deze handelwijze in een door oorlog geteisterde wereld te volgen. Maar net als de gemeente in Kolosse hebben onze twintigste-eeuwse getuigen van Jehovah volledig geloof in de juistheid van de wetten en gedragsregels die in de bijbel staan vermeld. Zij geloven dat God de Auteur van de bijbel is en dat het een theocratisch boek is, waaraan zij ontwijfelbaar moeten vasthouden. Zij geloven dat Jezus Christus Gods Zoon en hun Heer is, wiens woorden en voorbeeld zij onwankelbaar moeten volgen. Opdat zij „vrij van enige beschuldiging voor zijn aangezicht” mogen zijn, doen zij hetzelfde als de Kolossenzen: zij „[blijven] in het geloof, gegrond op het fundament en standvastig”. De apostel Paulus zei tot de christenen in Kolosse dat hij zich verheugde over „de vastheid van uw geloof ten aanzien van Christus” (Kol. 1:22, 23; 2:5). Om dezelfde reden kunnen wij ons over Jehovah’s getuigen van thans verheugen.
23. (a) In wie stellen zij in deze tijd van vele politieke heren, geloof als hun Heer? (b) Wat sterkt hen om zelfs tot aan een gewelddadige dood onder vervolging te volharden?
23 Er zijn op het ogenblik vele politieke heren op aarde, maar Jehovah’s christelijke getuigen onthouden zich van wereldse politiek. Waarom? Omdat zij „Christus Jezus, de Heer, [hebben] aanvaard”. Zeer terecht gehoorzamen zij dan ook de vermaning die de apostel Paulus aan de Kolossenzen gaf: „Gaat er . . . mee voort in eendracht met hem [Christus] te wandelen, geworteld en opgebouwd in hem en standvastig gemaakt in het geloof, zoals u werd geleerd, overvloeiende van geloof in dankzegging” (Kol. 2:6, 7; 1 Kor. 8:5, 6). Er zijn duizenden voorbeelden in de twintigste-eeuwse geschiedenis dat de christelijke aanbidders van Jehovah als God, tot aan de dood, al is het een gewelddadige dood door toedoen van vervolgers, aan dit geloof in Jezus Christus als hun Heer zullen vasthouden. Hun geloof in de opstanding van de doden sterkt hen om dit te doen. Zij hebben het geloof van de christenen in Kolosse, welk geloof, zoals de apostel Paulus zei, het „geloof [is] in de werking van God, die hem [Christus] uit de doden heeft opgewekt”. — Kol. 2:12.
24. (a) Door welke andere factor werden de Kolossenzen gesterkt om aanvaardbaar voor God te blijven, en wat moesten zij in dit verband doen? (b) Waarom leefden zij in een mooie tijd wat het verkrijgen van geloof betreft, en waarom voelden zij zich dus zeer begunstigd?
24 O wat een „hoop” hadden die Kolossenzen negentien eeuwen geleden! Ze was een belangrijke factor om hen te helpen door bemiddeling van Christus aanvaardbaar te blijven voor God; en om die krachtige reden herinnerde de apostel Paulus die christenen in Kolosse eraan zich „niet [te laten] afbrengen van de hoop van dat goede nieuws, hetwelk gij hebt gehoord en dat in heel de schepping die onder de hemel is, werd gepredikt” (Kol. 1:22, 23). De christenen in Kolosse, van wie velen ongetwijfeld uit heidense natiën waren bekeerd, leefden in een bijzonder mooie tijd waarin er voor het eerst geheime kenmerken van Gods voornemen openbaar werden gemaakt, als gevolg waarvan het voor godvrezende gelovigen mogelijk werd gemaakt voordeel van zulk een openbaring te trekken. Die gelovigen in Kolosse zullen zich in dit opzicht beslist zeer begunstigd hebben gevoeld toen de apostel Paulus hun schreef en zei dat hij een dienaar was „om het woord van God ten volle te prediken, het heilige geheim, dat voor de voorbijgegane samenstelsels van dingen en voor de voorbijgegane geslachten verborgen was. Maar nu is het openbaar gemaakt aan zijn heiligen, aan wie het God heeft behaagd bekend te maken wat de glorierijke rijkdom van dit heilige geheim onder de natiën is. Het is Christus in eendracht met ulieden, de hoop van zijn heerlijkheid”. — Kol. 1:25-27.
25. Wat hield die door Paulus gedane verklaring in ten aanzien van gelovigen in die tijd, en welke christelijke hoedanigheden bevorderde die hoop in de Kolossenzen?
25 Dit hield in dat er voor de eerste maal zulk een heilige regeling bestond als „Christus in eendracht met” niet alleen de joodse gelovigen maar ook gelovigen uit alle niet-joodse of heidense natiën. Dat Christus nu in eendracht met al dezen was, verschafte de basis voor een opmerkelijke hoop, „de hoop van zijn heerlijkheid”. Deze hoop bestond er derhalve in dat zij met Christus de Messías in zijn hemelse koninkrijk zouden delen tot eeuwige zegen van de gehele mensheid. Ah, wat een voortreffelijke christelijke hoedanigheden brengt zulk een hoop derhalve voort! De apostel Paulus zei dat de liefde en het geloof van de Kolossenzen voortsproten uit „de hoop die voor u in de hemelen is weggelegd” (Kol. 1:4, 5). Zulk een schitterende hoop bestaat er thans!
26. Wat is de hoop die Jehovah’s christelijke getuigen in deze tijd met betrekking tot heerschappij bezitten, en met welk doel?
26 Wat is derhalve de hoop die Jehovah’s christelijke getuigen in deze tijd van wereldberoering en politieke verwarring bezitten? Is het de hoop om de koning of koningin van Engeland te worden? Is het de hoop om de president van de Franse Republiek te worden? Is het de hoop om de eerste minister van West-Duitsland te worden? Is het de hoop om de voorzitter van de Communistische Partij van Sovjet-Rusland te worden? Is het de hoop om de gouverneur van de staat New York of enige andere staat in de Verenigde Staten van Amerika te worden? Geen denken aan! De christelijke getuigen bezitten niet de hoop zulke politieke ambten in een van de wereldregeringen van dit ten ondergang gedoemde samenstel van dingen te bekleden. Laten de op baantjes beluste politici van de christenheid en het heidendom die wereldse posities op aarde maar tot het einde toe bekleden. Degenen van Jehovah’s getuigen die net als de eerste-eeuwse Kolossenzen de hemelse roeping hebben, koesteren de hoop een regeringspositie te ontvangen die in de hemelen voor hen is weggelegd, in eendracht met Jezus Christus, de „Koning der koningen en Heer der heren”. In dat hemelse koninkrijk zullen zij God dienen en een aandeel hebben aan het zegenen van de gehele mensheid.
27. Welke hoop met betrekking tot heerschappij bezitten de Getuigen die de wens koesteren op een paradijsaarde te wonen, en hoe zullen zij tot degenen behoren die door God gespaard zullen worden om zijn nieuwe ordening binnen te gaan?
27 Wat de christelijke getuigen van Jehovah betreft die de wens koesteren op een niet-verontreinigde, vredige paradijsaarde te wonen, hun hoop is niet om voor eeuwig onder de Amerikaanse vlag te leven, noch om voor alle toekomende tijd onder de „hamer en sikkel” van Rusland te leven of onder het embleem van welke andere natie van het huidige samenstel van dingen maar ook. Hun hoop is om voor eeuwig op aarde te leven onder het hemelse koninkrijk van Jehovah God, de Soeverein van het gehele universum. In die theocratische regering zullen Jezus Christus en zijn verheerlijkte gemeente als koningen en priesters regeren tot het eeuwige welzijn van de gehele mensheid, de levenden en de doden. Degenen die hun hoop in een aards Paradijs hebben gesteld, zien alleen naar deze Regering op voor bevrijding van al het wanbestuur dat Satan de Duivel en al zijn werktuigen, zowel demonen als mensen, over de mensheid hebben uitgeoefend. Wegens zulk een grootse, alles overtreffende hoop koesteren zij geen verlangen en ambitie naar welke politieke ambten van aardse natiën maar ook. Zij willen geen aandeel hebben aan de gemeenschapsverantwoordelijkheid voor de zonden en corruptie van politici. Zij weten dat degenen die zich rein houden van zulke wereldse verontreinigingen door God gespaard zullen worden om Zijn nieuwe ordening binnen te gaan.
28. Naar wie gaat de dank voor zulk ’goed nieuws’ uit, en welke christelijke hoedanigheden heeft het voortgebracht waardoor christelijke predikers ertoe worden gedreven tot het einde voort te gaan?
28 Alle dank gaat door bemiddeling van Jezus Christus naar Jehovah God uit voor zulk een ongeëvenaard ’goed nieuws’. Dit is het goede nieuws dat thans aan heel de schepping die onder de hemel is, gepredikt wordt. De prediking van dit goede nieuws draagt vrucht en neemt toe, dank zij de zegevierende kracht van de Almachtige God. Degenen die het zaad van dit goede nieuws ontvangen, kweken als gevolg daarvan, ook al bevinden zij zich in een door oorlog geteisterde wereld, geloof, hoop en liefde in zichzelf aan. Alleen het ware „goede nieuws” zou zulke christelijke hoedanigheden kunnen voortbrengen. Gedreven door deze hoedanigheden zullen de christelijke getuigen van Jehovah ermee voortgaan tot aan het einde van deze vruchtbare zaaitijd het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk in heel de schepping die onder de hemel is, te prediken.