-
Liefde, de „volmaakte band van eenheid”De Wachttoren 1983 | 15 maart
-
-
Liefde, de „volmaakte band van eenheid”
„Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” — KOLOSSENZEN 3:14.
1. Waarom vormt het gebod in Kolossenzen 3:14 thans een uitdaging?
TE MIDDEN van een met haat vervulde, verdeelde wereld vormt het in Kolossenzen 3:14 opgetekende gebod dat Jehovah’s Getuigen in deze tijd uit Gods geschreven Woord ontvangen beslist een uitdaging. Het schijnt bijna onmogelijk te zijn ernaar te leven, want het in Gods Woord opgetekende voorschrift luidt: „Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” Toch wordt er tot eer van Jehovah in overeenstemming met dat geïnspireerde gebod gehandeld.
2. Wat blijkt de verenigende band te zijn die de sekten van de christenheid samenbindt, en waarvan wordt de christenheid als gevolg hiervan een deel?
2 Het is onmiskenbaar duidelijk dat liefde, als een volmaakte band van eenheid, niet in de christenheid bestaat, want de christenheid is verdeeld in honderden tegenstrijdige religieuze sekten en richtingen met verschillende religieuze geloofsovertuigingen en praktijken. Opmerkelijk genoeg schijnt datgene wat de kerkstelsels van de christenheid als een verenigende band schijnt samen te binden, gevormd te worden door hun haatgevoelens en tegenstand tegen de christelijke gemeente van Jehovah’s opgedragen, gedoopte volk, zijn getuigen in deze tijd (Jes. 43:10, 12). Door een dergelijke haat en tegenstand aan de dag te leggen, maken de religieuze organisaties van de christenheid zich tot een integrerend deel van de wereld die onder de opperheerschappij staat van Satan de Duivel, „de god van deze wereld” (2 Kor. 4:4, Willibrordvertaling). Dit alles is door de Stichter van het christendom voorzegd en is nauwkeurig in vervulling gegaan. Toen Jezus na het vertrek van de verraderlijke Judas Iskáriot zijn laatste toespraak tot zijn getrouwe apostelen hield, zei hij: „Deze dingen gebied ik u, dat gij elkaar liefhebt. Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u.” — Joh. 15:17-19.
3. Welke vraag rijst er met betrekking tot het doelwit van de haat van de wereld?
3 Gezien Jezus’ woorden rijst logischerwijs de vraag: Welke religieuze groepering wordt thans door de wereld — de christenheid niet uitgezonderd — gehaat en met vijandschap bezien? Elke eerlijke onderzoeker zal door de menselijke geschiedenis, vooral sinds de Eerste Wereldoorlog, worden geholpen deze groepering op onmiskenbare wijze te identificeren.
4. Op wie is Paulus’ gebod in Kolossenzen 3:14 van toepassing, en wie is hun gemeenschappelijke geestelijke Vader?
4 Uit de beginwoorden van de brief van de apostel Paulus aan de Kolossenzen maken Jehovah’s Getuigen in deze tijd op dat zijn gebod in hoofdstuk 3:14, „bekleedt u . . . met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid”, rechtstreeks op hen van toepassing is. Wij lezen: „Paulus, door Gods wil een apostel van Christus Jezus, en Timótheüs, onze broeder, aan de heiligen en getrouwe broeders in eendracht met Christus te Kolosse: Moogt gij onverdiende goedheid en vrede hebben van God, onze Vader” (Kol. 1:1, 2). Welnu, wie was de gemeenschappelijke hemelse Vader van die eerste-eeuwse christenen in de stad Kolosse, in Klein-Azië? Het was de Vader van hun geestelijke Leider, Jezus Christus, en zijn Vader is de God die „de Allerhoogste [is] over heel de aarde” en „wiens naam Jehovah is”. — Ps. 83:18.
5. Van wie moeten degenen tot wie Paulus zijn brief richt, derhalve aanbidders zijn, en hoe werd dit door Jezus en de apostel Johannes geïllustreerd?
5 Ah, degenen tot wie Paulus zijn brief richt, moeten dus aanbidders zijn van Jehovah God, evenals Jezus Christus zelf dit is! Op de berg der verzoeking weigerde Jezus in te gaan op het aanbod van de Duivel, die hem de gehele wereld aanbood als Jezus zich slechts voor hem neerboog en hem aanbad. Jezus zond de Verleider onmiddellijk weg en citeerde het geïnspireerde gebod: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten” (Matth. 4:8-11; Luk. 4:8; Deut. 6:4, 5, 13). In navolging van Jezus moeten zijn discipelen dezelfde God aanbidden die hijzelf altijd aanbeden heeft, Jehovah (Joh. 20:17). In overeenstemming hiermee maakte de engel die de Openbaring aan Johannes doorgaf, er bezwaar tegen dat de apostel in aanbidding voor hem neerviel. Hij zei: „Aanbid God; want het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert.” — Openb. 19:10; 1:1.
6. Na welke handelwijze van de christenheid werd het gebod in Openbaring 18:4, 5 dringender, en wie hebben overeenkomstig dat gebod gehandeld, en met welk resultaat?
6 Na het godonterende bericht dat Babylon de Grote gedurende de Eerste Wereldoorlog voor zichzelf heeft opgebouwd, werd het goddelijke gebod dat in Openbaring 18:4, 5 staat opgetekend, dringender dan toen het in de Engelse uitgave van december 1880 van De Wachttoren werd herhaald, of dringender dan op welk vroegere tijdstip maar ook. Dit gebod luidt namelijk: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen. Want haar zonden hebben zich helemaal tot aan de hemel opgehoopt, en God heeft zich haar ongerechtigheden herinnerd.”a In gehoorzaamheid aan dat gebod verlieten degenen die het „volk” van Jehovah God wilden zijn, Babylon de Grote en stroomden zij ten behoeve van christelijke eenheid bijeen om de liefde te ontwikkelen die een „volmaakte band van eenheid is”. Zij namen ernstig ter harte wat de apostel in 1 Korinthiërs 14:33 had gezegd: „God is geen God van wanorde, maar van vrede.” Wanneer wij dan ook naar de bijna 45.000 gemeenten van de getuigen van Jehovah in deze tijd kijken, worden wij ertoe aangezet de woorden van Psalm 133 te uiten:
„Zie! Hoe goed en hoe aangenaam is het als broeders in eenheid te zamen wonen! Het is als de goede olie op het hoofd, die afvloeit op de baard, Aärons baard, die afvloeit op de boord van zijn klederen. Het is als de dauw van Hermon, die neerdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebood Jehovah de zegen te zijn, ja, leven tot onbepaalde tijd.” — Ps. 133:1-3.
7. Op wie in deze tijd rust de verplichting deze eenheid te bewaren, en met welk doel heeft God zijn getuigen dwars door de Eerste Wereldoorlog heen bewaard?
7 Evenals in het geval van de gemeente te Kolosse, gedurende de eerste eeuw van onze zogenaamde christelijke tijdrekening, rust op de hedendaagse getuigen van Jehovah de verplichting deze bewonderenswaardige eenheid waardoor hun organisatie wordt gekenmerkt, te midden van deze verdeelde wereld te bewaren. Dit is speciaal het geval sinds het einde van „de bestemde tijden der natiën” in dat door oorlog geteisterde jaar 1914! (Luk. 21:24) De Eerste Wereldoorlog vormde een bedreiging voor niets minder dan het bestaan van Jehovah’s Getuigen als een werkelijk christelijke organisatie. Maar ter wille van de prediking van ’dit goede nieuws van het koninkrijk op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis voor alle natiën’ heeft de Almachtige God niet toegelaten dat de gecombineerde vijanden in de christenheid en het heidendom al zijn gezalfde getuigen van de oppervlakte der aarde zouden wegvagen (Matth. 24:14; Mark. 13:10). In het eerste naoorlogse jaar 1919 G.T. bevrijdde Jehovah God hen van de hun opgelegde beperkingen en zond hij hen uit om onder alle natiën het predikingswerk te verrichten.
8. Hoe is Satan, aangezien hij er niet in is geslaagd deze christelijke eenheid door middelen van buitenaf te verbreken, te werk gegaan in een poging dit tot stand te brengen?
8 Satan de Duivel is er niet in geslaagd Jehovah’s Getuigen te vernietigen door welke middelen en werktuigen maar ook die van buitenaf werkzaam zijn, en daarom heeft hij sindsdien getracht hun verenigde structuur op een listige manier te verbreken door van binnenuit, uit de organisatie zelf, vernietigende krachten werkzaam te doen zijn. In Openbaring 12:17 werd in dit verband voorzegd: „En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus.”
De persoonlijkheid waar wij ons om moeten bekommeren
9. Voor welke besmetting moeten Jehovah’s Getuigen op hun hoede zijn, en wat heeft Psalm 91 hierover te zeggen?
9 De haatdragendheid waarmee de goddeloze wereld is besmet, verbreidt zich snel, zoals Jezus Christus zelf in zijn profetie over „het besluit van het samenstel van dingen” heeft voorzegd met de woorden: „En vele valse profeten zullen opstaan en velen misleiden; en wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen. Maar wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden” (Matth. 24:3, 11-13). De geest van haat is zeer besmettelijk, en daarom moeten zelfs de leden van de zichtbare organisatie van Jehovah God op hun hoede zijn dat zij er niet door worden besmet. Hoe wij dit kunnen doen, geeft de geïnspireerde psalmist te kennen met de woorden: „Al wie in de schuilplaats van de Allerhoogste woont, zal zich overnachting verschaffen onder de schaduw zelf van de Almachtige. Ik wil tot Jehovah zeggen: ’Gij zijt mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik wil vertrouwen.’ Gij zult niet bevreesd zijn voor iets angstwekkends in de nacht noch voor de pijl die vliegt op de dag, noch voor de pestilentie die rondwaart in het donker, noch voor het verderf dat een gewelddadige plundering aanricht op de middag. Duizend zullen er zelfs aan uw zijde vallen en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken. Slechts met uw ogen zult gij toekijken en de vergelding zelf aan de goddelozen zien.” — Ps. 91:1, 2, 5-8.
10. Hoe zullen wij het vermijden een persoonlijkheid te hebben waardoor wij er als de mensen van de wereld uitzien, en hoe beziet God ons, in tegenstelling tot de wijze waarop hij de dode wereld beziet?
10 Wij ontvangen de verzekering van goddelijke bescherming, maar wij moeten ons aan de vastgestelde voorwaarden houden die eraan verbonden zijn. Wanneer wij de in geestelijk opzicht doodaanbrengende vertrouwelijke omgang met de zieke wereld vermijden, zullen wij ons niet met de persoonlijkheid bekleden waardoor wij er als de mensen van de wereld zouden gaan uitzien. Wij zullen ons niet met de haatdragendheid van de wereld bekleden. Lijnrecht tegenover haat staat liefde, liefde voor Jehovah, voor zijn Christus en voor onze christelijke broeders en zusters. Volgens de geïnspireerde apostel Paulus moeten wij ons als discipelen van Jezus Christus bekleden met de persoonlijkheid waardoor deze eigenschap ten toon wordt gespreid. Wanneer wij dit doen en een „liefde vrij van huichelarij” aan de dag leggen, zullen wij ons in de ogen van anderen als Gods dienaren aanbevelen (2 Kor. 6:4-10). Deze liefde vindt haar oorsprong bij God, en die liefde te bezitten, betekent dat wij in een goede verhouding tot hem zijn gekomen doordat wij de wereld de rug hebben toegekeerd en er niet langer met hart en ziel in harmonie mee zijn. God beziet de wereld als dood en beschouwt ook degenen die er een deel van zijn als dood; zij leven beslist niet in zijn ogen. Wij, als opgedragen, gedoopte discipelen van Jezus Christus, leven wel in Gods ogen; ja, wij leven als een deel van Zijn organisatie, waarin liefde heerst. In 1 Johannes 3:14 wordt dan ook zonder overdrijving tot ons gezegd: „Wij weten dat wij zijn overgegaan van de dood tot het leven, omdat wij de broeders liefhebben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood.”
11. In welke broederschap leidt liefde ons binnen?
11 Wij zien aldus dat liefde ons binnenleidt in een broederschap waarin Jezus Christus, de Zoon van God, onze oudste broer is. Deze christelijke eigenschap is een kledingstuk door middel waarvan wij te kennen moeten geven of ten toon moeten spreiden wat wij in werkelijkheid, zonder huichelarij, zijn. Ze vormt het bekronende kenmerk dat wij volgens Gods Woord moeten aankweken en beoefenen.
12. Welke dingen moet iemand doen om zover te komen dat hij de ware soort van liefde aan de dag legt, en moeten de aldus verworven hoedanigheden daarna achterwege worden gelaten?
12 Het is begrijpelijk dat een gehoorzame discipel bepaalde dingen moet doen om zover te komen dat hij de ware soort van liefde aan de dag legt. In 2 Petrus 1:5-8 wordt tot degenen voor wie de glorierijke prijs van de goddelijke natuur in de hemel is weggelegd, gezegd: „Ja, juist om deze reden moet gij, doordat gij als weerklank van uw zijde ernstig elke krachtsinspanning bijdraagt, bij uw geloof deugd voegen, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde. Want indien deze dingen bij u bestaan en overvloedig zijn, zullen ze u beletten hetzij inactief of onvruchtbaar te zijn met betrekking tot de nauwkeurige kennis van onze Heer Jezus Christus.” De verschillende hoedanigheden die toegevoegd moeten worden, moeten niet achterwege worden gelaten nadat de bekronende eigenschap liefde is bereikt. Neen, geloof, deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding en broederlijke genegenheid moeten als integrerende delen van onze volledig uitgebalanceerde persoonlijkheid blijven bestaan. Ze moeten te zamen met liefde overvloedig zijn. In dat geval zullen degenen die zulke blijvende persoonlijkheidskenmerken bezitten, op Gods bestemde tijd de prijs uit Gods handen ontvangen.
13. Hoe weidt Paulus, in Kolossenzen 3:12-14, over nog andere hoedanigheden uit?
13 Er zijn nog meer hoedanigheden die wij terecht moeten beschouwen als een verdere uitbreiding van de dingen die wij met betrekking tot onszelf moeten doen ten einde een passende beloning te ontvangen. De apostel Paulus zegt dat wij ons met deze hoedanigheden moeten bekleden als een uiting van onze persoonlijkheid en hij noemt ze voordat hij uiteenzet wat de volmaakte band van eenheid is: „Bekleedt u . . . als Gods uitverkorenen, heilig en bemind, met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft. Zoals Jehovah u vrijelijk vergeven heeft, doet ook gij evenzo. Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” — Kol. 3:12-14.
Een tegenstelling met degenen die niet verenigd zijn
14. Wat voor personen waren de leden van de christelijke gemeente voordat zij in overeenstemming met de instructies van de apostelen handelden?
14 Die instructies van de apostelen geven te kennen wat voor personen de leden van de christelijke gemeente dienen te zijn. Voorheen hebben zij deel uitgemaakt van de liefdeloze, goddeloze wereld met al haar duivelse hoedanigheden. Wat voor soort van personen waren zij toen derhalve? In 1 Korinthiërs 6:9-11 zet de apostel Paulus dit uiteen met de woorden: „Wat! Weet gij niet dat onrechtvaardigen Gods koninkrijk niet zullen beërven? Wordt niet misleid. Noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch mannen die er voor tegennatuurlijke doeleinden op na worden gehouden, noch mannen die bij mannen liggen, noch dieven . . . zullen Gods koninkrijk beërven. Toch zijn sommigen van u dat geweest. Maar gij zijt rein gewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt rechtvaardig verklaard in de naam van onze Heer Jezus Christus en met de geest van onze God.”
15. Waarom bezitten wereldse mensen niet de „band van eenheid” die ondanks alles blijft bestaan?
15 Het zou voor wereldse mensen die aan bovengenoemde beschrijving voldoen, moeilijk zijn iets onzelfzuchtigs en zuivers te hebben dat voor hen als een onverbrekelijke, volmaakte band zou kunnen dienen. Neen, zij hebben geen „volmaakte band van eenheid”. Daarom hangt de mensenmaatschappij in de oude wereld buiten als los zand aan elkaar. Een tijdlang kunnen zaken van gemeenschappelijk eigen belang de mensen bijeenhouden. Maar wanneer deze aangelegenheden van gemeenschappelijk eigenbelang na verloop van tijd worden weggenomen, verliezen wereldlingen de belangstelling voor elkaar. De banden die hen bijeenhouden, worden ontbonden. En uiteindelijk verdragen zij elkaar slechts als onvermijdelijke medemensen in een gemeenschap.
16. Waartoe vervallen wereldse personen wanneer zaken die hen tijdelijk hebben verenigd, wegvallen, en hoe komt dit?
16 Nationalisme! Patriottisme! Religieus sektarisme! Racisme! Wanneer zulke emotioneel geladen zaken tot koortshitte worden opgezweept, zullen ze de betrokken personen met een zeker plichtsgevoel vervullen. Maar mensen blijven uiteindelijk dezelfde personen bij wie het eigenbelang op de eerste plaats komt. Wanneer zij dus hun plicht hebben gedaan en vrij zijn om overeenkomstig hun persoonlijke sympathieën en antipathieën te handelen, zullen zij verraden dat zij dezelfde personen zijn als vroeger, die hun eigen belangen dienen. Hoewel personen die overeenkomstig deze wereld zijn gevormd misschien wegens in het oog springende wereldse diensten of wegens onwankelbare toewijding aan een wereldse zaak, hemelhoog worden geprezen en waardig worden verklaard hemelse eerbewijzen en verheerlijking te ontvangen, kunnen zij niet volgens de bijbelse maatstaven waardig worden gerekend voor een plaats in het hemelse koninkrijk van Jehovah God, ten einde daarin met Christus te regeren.
17. Wat verlangt Gods koninkrijk van de zijde van degenen die dit koninkrijk eerst zoeken, en wat zal hen hierbij helpen?
17 Gods koninkrijk heeft geen deelgenootschap met deze wereld en degenen die haar liefhebben. Met het oog op het feit dat de wereld onder Satan volledig gefaald heeft haar aanhangers te verenigen, verlangt Gods koninkrijk onder Christus van de opgedragen, gedoopte christenen die eerst dit koninkrijk zoeken, dat zij verenigd handelen en dienst verrichten. Dit koninkrijk is het produkt van Gods liefde. De hele geest van die hemelse regering is liefde, bovenal liefde voor God, maar ook haat jegens zijn voornaamste vijand, Satan, en de wereld waarvan hij „de god” is. Ondanks alle verdeeldheid veroorzakende krachtsinspanningen van de zijde van Satan blijft deze liefde, die van Jehovah God, de hemelse Vader, uitgaat, voor allen die aan zijn zichtbare aardse organisatie vasthouden, ja, voor geheel Gods familie in hemel en op aarde, als de „volmaakte band van eenheid” functioneren.
-
-
Liefde als een „band van eenheid” blijkt ’volmaakt’ te zijnDe Wachttoren 1983 | 15 maart
-
-
Liefde als een „band van eenheid” blijkt ’volmaakt’ te zijn
1. In welk opzicht kan Jehovah met een smid vergeleken worden, en hoe heeft elke familie haar naam aan hem te danken?
DE GROOTSTE „Smid” in het universum, Jehovah God de Almachtige, kan een „band van eenheid” smeden die eeuwig sterk zal blijven. Familiebanden, zelfs die op aarde, kunnen erg sterk zijn; en over Jehovah God wordt gesproken als „de Vader, aan wie elke familie in hemel en op aarde haar naam te danken heeft” (Ef. 3:14, 15). Sinds de wereldomvattende Vloed in de dagen van de patriarch Noach stamt elke menselijke familie of elk huisgezin af van deze getrouwe man die door God waardig werd gerekend om te zamen met zijn gezin door die wereldomvattende overstroming heen bewaard te worden. Als gevolg hiervan kan er worden gezegd dat elke menselijke familie die thans op aarde leeft, haar „naam” — dat wil zeggen, dat ze in leven is om een naam te dragen — aan Noach te danken heeft. In het verleden is Jehovah God er in enkele gevallen verantwoordelijk voor geweest dat personen op aarde een bepaalde naam kregen, maar hij heeft menselijke families of huisgezinnen niet rechtstreeks een naam gegeven. Toch hebben ze hun naam aan hem te danken, want zonder hem als de universele Levengever zouden ze nooit als een familie met een naam tot bestaan zijn gekomen. — Gen. 5:1, 2, 32.
2. Hoe werd de opstandeling tegen Gods gezin, zelf vader van een gezin, en wat dient een ieder van ons zich terecht af te vragen?
2 De menselijke familie heeft zich afgescheiden van het universele gezin van de hemelse Vader. Deze afscheiding werd teweeggebracht door een bovenmenselijke persoon die in opstand kwam tegen het uit engelen bestaande gezin van God in de hemel. Deze opstandeling werd later Satan de Duivel genoemd. Door in de hemel volgelingen bijeen te brengen die aan zijn zijde stonden, werd hij als het ware een vader, maar de leden van zijn gezin worden niet door liefde bijeengehouden. Jezus Christus — het model van getrouwheid in Jehovah’s universele gezin — zei bij een zekere gelegenheid tot zijn tegenstanders van joodse afkomst: „Als God uw Vader was, zoudt gij mij liefhebben, want van God ben ik uitgegaan en ben ik hier. . . . Gij zijt uit uw vader de Duivel, en gij wenst de begeerten van uw vader te doen. Die was een doodslager toen hij begon, en hij stond niet vast in de waarheid, omdat er geen waarheid in hem is. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij overeenkomstig zijn eigen aard, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen” (Joh. 8:42, 44). In dit opzicht kan een ieder zich in deze tijd afvragen: Wie is volgens deze maatstaf mijn „vader”?
3. Hoe verschilt Satans situatie sinds de Eerste Wereldoorlog van die vóór deze tijd, en vooral welk gebed moet ten behoeve van alle aanhangers van Gods organisatie verhoord worden?
3 Bij zijn opstand werd Satan de Duivel uit het universele gezin van Jehovah God gezet, en later gebeurde dit ook met zijn demonen onder zijn vaderschap. In de hof van Eden verscheen hij aan de mensheid als de Verleider, en het werd hem zelfs daarna toegestaan de gehele aarde rond te trekken ten einde zijn goddeloze campagne van tegenstand tegen de waarheid voort te zetten (Job 1:7; 2:2). Maar nu, sinds de voorzegde „oorlog” na de geboorte van Gods koninkrijk in de hemelen, welke geboorte plaatsvond toen „de bestemde tijden der natiën” in 1914 waren geëindigd, zijn Satan de Duivel en zijn demonen uit de hemel naar de aarde geworpen, weg uit de onmiddellijke omgeving van de hemelse engelen. Zij zullen nooit meer in de hemel, waar de engelen wonen, worden toegelaten. Wij kunnen ons daarom heel goed voorstellen dat Satan woedend is op Jehovah’s universele organisatie en de loyale leden ervan (Openb. 12:1-12; Luk. 21:24). Thans is derhalve als nooit tevoren de tijd aangebroken dat het in Kolossenzen 1:2 opgetekende liefdevolle gebed van de apostel Paulus, namelijk „moogt gij onverdiende goedheid en vrede hebben van God, onze Vader”, ten behoeve van de loyale aanhangers van Jehovah’s organisatie die zich thans op aarde bevinden, verhoord moet worden. Dit gebed om onderlinge vrede kan niet verhoord worden als er geen eenheid in hun gelederen bestaat. Wil er vrede heersen, dan moet er in de zichtbare organisatie van de God die vrede geeft, interne harmonie bestaan, ja, de leden van de organisatie moeten hecht aaneengesmeed zijn.
4. Waarvoor danken de verenigde getuigen van Jehovah hem, en waarin moeten zij blijven wandelen?
4 Voor de eenheid binnen de organisatie van Jehovah’s Getuigen, met de daaruit voortspruitende vrede waardoor deze organisatie thans over de gehele wereld wordt gekenmerkt, kunnen Gods dienstknechten datgene doen wat de leden van de gemeente te Kolosse werd opgedragen, namelijk ’de Vader danken, die hen geschikt gemaakt heeft om te delen in de erfenis van de heiligen in het licht’ (Kol. 1:12). Wij moeten in het toenemende licht blijven wandelen, en in deze „laatste dagen” van het oude samenstel van dingen moet er een speciale krachtsinspanning worden gedaan om „geschikt” te blijven voor verdere verlichting en voor welke erfenis maar ook die in het nieuwe samenstel voor ons is weggelegd. — 2 Tim. 3:1.
Verenigd als „één kudde”
5. Waaruit zijn Jehovah’s Getuigen thans afkomstig, maar wat houdt de ’ene kudde’ van de ’ene herder’ bijeen, ondanks alle factoren die verdeeldheid zouden kunnen veroorzaken?
5 In deze tijd blijken Jehovah’s Getuigen afkomstig te zijn uit meer menselijke families dan in het geval van de eerste-eeuwse christenen. Met het oog hierop kan er worden gezegd dat zij afkomstig zijn uit alle rassen van de mensheid, uit groepen van mensen met alle huidkleuren en uit alle maatschappelijke standen. Deze opmerkelijke aspecten hadden als een verdeeldheid veroorzakende factor onder Jehovah’s Getuigen kunnen dienen. Dit is echter niet het geval! Zij erkennen dat zij, ongeacht hun ras, huidkleur, taal, nationaliteit en maatschappelijke stand, allen één gemeenschappelijke bron van hun bestaan en van het waarheidslicht hebben. Op dit late tijdstip bevindt zich onder Jehovah’s Getuigen zowel een overblijfsel van door de geest verwekte christenen met hemelse vooruitzichten als een „grote schare” personen die door de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus, zijn „andere schapen” werden genoemd (Joh. 10:16; Openb. 7:9-17; Matth. 25:31-46). Toch heeft de lang van tevoren gedane voorzegging van Jezus Christus niet gefaald, ook al werd hierin aangekondigd dat ’zij één kudde, één herder zouden worden’. De Voortreffelijke Herder heeft zich er vaardig in betoond al zijn vredelievende, met schapen te vergelijken volgelingen binnen „één kudde” te verenigen, ondanks het verschil in toekomstverwachtingen. Verenigd koesteren zij allen liefde voor hun ’ene herder’, die liefdevol zijn menselijke leven voor hen allen heeft geofferd, en zij zijn loyaal jegens hem.
6. Waarom heeft het overblijfsel, dat een hemelse hoop koestert, zich er niet van weerhouden de bijbelse waarheden met betrekking tot de „andere schapen” te publiceren?
6 De bijbelse „waarheid” die alle schapen in deze tijd zo intens liefhebben, bevat veel inlichtingen over de hoop op het Paradijs die de voortdurend groeiende „grote schare” „andere schapen” van de Herder koestert. Als personen die de gehele „waarheid” van Gods Woord liefhebben, hebben de leden van het geestelijke overblijfsel zich er dan ook niet uit jaloezie van weerhouden de nuttige dingen uit de Schrift aan die „andere schapen” bekend te maken, maar hebben zij die grootse aardse hoop vooral sinds het jaar 1935 op liefdevolle wijze wereldkundig gemaakt. Het overblijfsel weet dat zij nu in „de tijden [leven] van het herstel van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken” (Hand. 3:21). Voor het overblijfsel maakt de openbaring van deze waarheid deel uit van hun „erfenis van de heiligen in het licht”. Sedert juli 1879, toen dit tijdschrift, De Wachttoren, voor het eerst in het Engels verscheen, is het Gods instrument om deze grootse hoop op het Paradijs voor de losgekochte mensheid te doen herleven. De andere publikaties van de Watch Tower Bible and Tract Society hebben zich er alle op geconcentreerd die hoop, waarin de „grote schare” „andere schapen” zich met liefdevolle waardering voor het overblijfsel thans zo intens verheugt, te versterken en te bevestigen.
7. Welke hoop, die verschilde van hun eigen hoop, heeft het gezalfde overblijfsel in 1935 liefdevol duidelijk gemaakt, en waarom hadden zij er geen bezwaar tegen dat personen die deze andere hoop hadden, gedoopt werden?
7 Tot op het voorjaar van 1935 hadden de opgedragen, gedoopte getuigen van Jehovah in waarachtig geloof de „ene hoop” gekoesterd die hun in Efeziërs 4:4-6 voor ogen was gehouden, waar staat: „Eén lichaam is er en één geest, zoals gij ook werdt geroepen in de ene hoop waartoe gij werdt geroepen; één Heer, één geloof, één doop; één God en Vader van allen, die boven allen en door allen en in allen is.” Maar tijdens het congres dat in dat gedenkwaardige jaar 1935 in Washington D.C. werd gehouden, werd duidelijk dat de in Openbaring 7:9-17 afgeschilderde „grote schare” was samengesteld uit de in Johannes 10:16 genoemde „andere schapen” van de Voortreffelijke Herder. Het gezalfde overblijfsel, dat nog steeds vasthield aan hun deugdelijke „ene hoop”, verheugde zich zeer over dit toenemende licht op de Heilige Schrift en legde zich er van ganser harte op toe die „andere schapen” bijeen te brengen. Zij hadden niet het gevoel dat de „andere schapen” inbreuk maakten op de „ene doop” doordat ook zij in water ondergedompeld werden, want evenals in het geval van de doop van het gezalfde overblijfsel, was ook de doop van zulke „andere schapen” een symbool van hun opdracht aan Jehovah God door bemiddeling van Christus. De liefde waarmee zij zich hadden bekleed, verruimde zich nu om die beminnelijke „andere schapen” van hun eigen Herder te omvatten.
8. Met wiens liefde in de dagen van het Israël uit de oudheid zou de liefde die tussen de twee klassen in de ’ene kudde’ bestaat, vergeleken kunnen worden?
8 Er heeft zich onder alle met schapen te vergelijken personen van de ’ene kudde’ onder de Grotere David, Jezus Christus, een wederzijdse liefde ontwikkeld en verdiept. Deze verenigende band van liefde komt overeen met de onverbrekelijke, onvergankelijke liefde die de gezalfde toekomstige koning David van de stam Juda jegens de onzelfzuchtige, beminnelijke Jonathan, de zoon van de destijds regerende koning Saul, koesterde (2 Sam. 1:25-27). Kort voordat zij definitief uit elkaar gingen, „zwoer [Jonathan] opnieuw aan David wegens zijn liefde voor hem; want hij had hem lief zoals hij zijn eigen ziel liefhad” (1 Sam. 20:17). Toen David vernam dat Jonathan met zijn vader in de strijd gesneuveld was, voelde hij zich gedrongen een klaagzang te zingen en deze tot een hoogtepunt te voeren met de woorden: „Ik ben benauwd om u, mijn broeder Jonathan, gij waart mij zeer aangenaam. Uw liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen” (2 Sam. 1:26). Hun wederzijdse liefde vormde een „volmaakte band van eenheid”. Alleen de dood scheidde hen.
9. Door wie werden de „andere schapen” daar afgebeeld, en hoe zullen de leden van de twee klassen uiteindelijk gescheiden worden, maar zonder dat de wederzijdse liefde afneemt?
9 Jonathan vormde een afschaduwing van de „andere schapen” in deze tijd. Op zekere dag in de toekomst, na „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon, zal de in leven gebleven Jonathanklasse gescheiden worden van het overblijfsel van de Davidklasse (Openb. 16:14, 16). Dit zal enkel en alleen gebeuren omdat het geliefde overblijfsel in de dood zal worden weggenomen en door middel van hun ogenblikkelijke opstanding in de geest als het ware „in wolken [zal] worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht” (1 Thess. 4:17). Zij zullen de „andere schapen” die op aarde zijn achtergebleven, blijven liefhebben. Hun liefde zal dan zelfs nog krachtiger tot uitdrukking worden gebracht!
„De grootste van deze is de liefde”
10, 11. Hoe komt het dat geloof en hoop niet zo groot zijn als liefde, zoals in 1 Korinthiërs 13:13 wordt gezegd?
10 Dit doet ons denken aan Paulus’ woorden aan het einde van zijn schitterende beschrijving in 1 Korinthiërs hoofdstuk 13, namelijk: „Nu blijven echter geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de grootste van deze is de liefde” (1 Kor. 13:13). Hoe is dat het geval? Welnu, beschouw eerst eens wat er in Hebreeën 11:1 wordt gezegd: „Geloof is de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien.” De hoop op zulke dingen bestaat dan ook beslist slechts zolang deze dingen niet worden „gezien”. Neem bijvoorbeeld Abraham. Hij spreidde geloof ten toon in Jehovah God en in Zijn vermogen om de doden op te wekken. Daarom wachtte hij vol vertrouwen op dingen die hij vóór zijn dood niet zag. Evenzo hopen Jehovah’s Getuigen in deze tijd, als gevolg van hun krachtige geloof in Hem, op dingen die nog niet worden gezien en waar zij dus nog op wachten. Wanneer zij de „dingen waarop wordt gehoopt” na verloop van tijd zien, eindigen hun geloof en hoop met betrekking tot zulke dingen, aangezien ze zijn vervuld. Dit wordt te kennen gegeven door wat Paulus verder zegt in Romeinen 8:24, 25, waar wij lezen:
11 „Want in deze hoop werden wij gered; maar hoop die gezien wordt, is geen hoop, want als iemand iets ziet, hoopt hij er dan op? Indien wij echter hopen op wat wij niet zien, blijven wij er met volharding op wachten.”
12. In welk opzicht hebben Jehovah’s Getuigen het „herstel van alle dingen”, waarover in Handelingen 3:21 wordt gesproken, gezien, en welke hoedanigheden zullen derhalve na verloop van tijd ophouden, maar welke hoedanigheid zal blijven bestaan?
12 Evenzo hebben Jehovah’s Getuigen op aarde sinds het naoorlogse jaar 1919 het „herstel [gezien] van alle dingen, waarover God bij monde van zijn heilige profeten van oudsher heeft gesproken”. Zij hebben gezien hoe Jehovah’s zichtbare organisatie hersteld is van de dodelijke slag die haar door de Eerste Wereldoorlog was toegebracht en daarna weer een krachtige organisatie werd, zodat ze Jehovah God weer in een geestelijk paradijs hier op aarde aanbidt (Jes. hfdst. 35). Er is bevrijding teweeggebracht uit Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie (Openb. 18:1-4). Veel van de dingen die in Openbaring, het laatste boek van de bijbel, zijn voorzegd, zijn in vervulling gegaan of gaan in vervulling. Aldus dienen geloof en de hoop die op een dergelijk bijbels geloof is gebaseerd, hun doel, en wanneer hun doel eenmaal volledig is verwezenlijkt, zullen ze ophouden. Ah, ja, maar hoe staat het met liefde? Ze is blijven bestaan en zal blijven bestaan. Terwijl de wereld aan het verbrokkelen is en de elementen van de wereld op het punt staan ten gevolge van de intense hitte te smelten, lost de op liefde van God gebaseerde „band van eenheid” niet op. Ze blijft nog steeds ongeschonden bestaan ten opzichte van God en zijn goedgekeurde organisatie en tussen het overblijfsel van de „kleine kudde” en de door hen hartelijk welkom geheten „grote schare” „andere schapen”. Ze blijkt ’volmaakt’ te zijn. Liefde is als „band van eenheid” een vrucht van Gods geest.
13. Waarom zal liefde nooit vergaan?
13 God is de personificatie van liefde; en aangezien God nooit sterft, zal liefde nooit sterven of vergaan. Er wordt terecht gezegd: „God is liefde.”
14. Welke waarheid met betrekking tot de verenigende kracht van liefde kan opnieuw worden vermeld?
14 Met betrekking tot de verenigende kracht van liefde kan de geïnspireerde waarheid uit 1 Johannes 4:8, 16 altijd worden herhaald en verder worden uitgediept: „God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in eendracht met God en God blijft in eendracht met hem.”
15. Waardoor werd God gemotiveerd toen hij de mens schiep, en waarom kan de mens die motiverende kracht waarderen en er op juiste wijze op reageren?
15 Vandaar dat God, toen hij het eerste menselijke schepsel op aarde schiep, er door liefde toe werd gemotiveerd dit te doen. In Genesis 1:27 wordt hierover bericht: „En God ging ertoe over de mens te scheppen naar zijn beeld, naar Gods beeld schiep hij hem.” Niet dat de eerste mens Gods lichamelijke vorm had, maar hij werd begiftigd met eigenschappen zoals God die zelf bezit, en deze eigenschappen van het verstand, de geest en het hart doen hem verschillen van de schepselen die tot de lagere vormen van leven op aarde behoren. Om deze reden kon dit begiftigde menselijke schepsel de liefde van zijn Schepper jegens hem waarderen en op juiste wijze, als een zoon ten opzichte van zijn vader, op die liefde reageren. Er bestond een familieband tussen hen die tot een realiteit werd gemaakt doordat zij geregeld communicatie met elkaar hadden, en dit ondanks het feit dat de Vader onzichtbaar was voor de aardse zoon, aangezien geen mens God kan zien en toch in leven kan blijven. Dit feit bracht God later onder de aandacht van Mozes: „Gij kunt mijn aangezicht niet zien, want geen mens kan mij zien en nochtans leven” (Ex. 33:20). Deze regel werd niet veranderd, want ruim vijftienhonderd jaar later schreef de apostel Johannes aan medechristenen: „Geen mens heeft ooit God gezien; de eniggeboren god, die in de boezempositie bij de Vader is, die heeft hem verklaard.” — Joh. 1:18.
16. Met wat voor een liefde reageerden Johannes en zijn medediscipelen op Gods vaderlijke liefde, en hoe krachtig blijkt de „band van liefde” te zijn in het geval van het gezalfde overblijfsel en de „andere schapen”?
16 Aangezien de apostel Johannes een door de geest verwekte zoon van God was, stond hij in een familieverhouding tot Jehovah God en zijn Zoon, „de eniggeboren god”, Jezus Christus. Johannes en zijn medechristenen reageerden op Gods vaderlijke genegenheid met een kinderlijke liefde. Die liefde was een „band van eenheid” tussen hen en hun onzichtbare hemelse Vader. Ze smeedde ook de door de geest verwekte personen als Gods geestelijke zonen en als christelijke broeders en zusters aaneen. Wanneer wij die „band van eenheid” in deze tijd aan een onderzoek onderwerpen, zien wij dat ze ’volmaakt’ blijkt te zijn, want de leden van het gezalfde overblijfsel blijven elkaar als medeaanbidders en getuigen van Jehovah God onafscheidelijk trouw. Deze liefde houdt hen in het gezin van God en in de christelijke broederschap. Het is opmerkenswaardig dat hun medeaanbidders in Gods tempel, de „grote schare” „andere schapen” van Christus, dezelfde onuitblusbare liefde ten toon spreiden die Jehovah’s Getuigen in deze tijd zo volmaakt samenbindt. Mogen wij vastbesloten de overtuiging van de apostel Paulus delen dat geen „schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is”. — Rom. 8:38, 39.
Wat is uw antwoord?
□ In welk opzicht dankt elke familie haar naam aan God?
□ Hoe dient dit feit invloed uit te oefenen op allen in de christelijke gemeente?
□ Wie werd door Jonathan afgeschaduwd?
□ Waarom is liefde groter dan geloof en hoop?
□ Hoe brengt liefde ons in eenheid met God?
[Illustratie op blz. 16]
De diepe liefde tussen David en Jonathan schaduwde de liefde tussen de gezalfden en de „andere schapen” af
-
-
Ons met liefde bekleden en dit gewaad blijven dragenDe Wachttoren 1983 | 15 maart
-
-
Ons met liefde bekleden en dit gewaad blijven dragen
1. Waarmee moeten wij ons bekleden, en wanneer zal deze eigenschap aan de zwaarste proef worden onderworpen?
AANGEZIEN liefde een „volmaakte band van eenheid” is, vormt ze de uiterst belangrijke eigenschap waarmee wij ons zonder huichelarij moeten bekleden. Wij moeten dit gewaad voortdurend in alle oprechtheid blijven dragen. Ze is geen mantel die verbergt wat wij in werkelijkheid zijn. Opdat wij in deze tijd raad zouden kunnen ontvangen, zijn de geïnspireerde woorden bewaard gebleven: „Uw liefde zij zonder huichelarij. . . . Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar” (Rom. 12:9, 10). De zwaarste proef waaraan de echtheid van onze liefde, deze „band van eenheid”, zal worden onderworpen, moet nog komen — in de nabije toekomst.
2. Kan liefde worden verkregen zonder dat daar iets aan voorafgaat?
2 Nu is het derhalve de geschikte tijd om die liefde aan te kweken en te beseffen dat die eigenschap pas volmaakt tot uitdrukking gebracht kan worden wanneer eerst aan heel wat andere hoedanigheden wordt gewerkt. Daarom bekroont de apostel Paulus zijn aanbeveling van verschillende dingen die de opgedragen, gedoopte discipelen van Jezus Christus moesten doen, met de woorden: „Bekleedt u bij al deze dingen echter met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid” (Kol. 3:14). Wat zijn nu „deze dingen” waarbij wij ons ook nog met liefde moeten bekleden?
Verdeeldheid veroorzakende factoren overwinnen
3. Wat moeten wij volgens Kolossenzen 3:9-13 zoal doen om liefde te verwerven?
3 Destijds, in de dagen van de apostelen Paulus en Johannes, waren er kenmerken of factoren die als een oorzaak van verdeeldheid hadden kunnen dienen. Maar die eens deugdelijke gronden moesten nu genegeerd worden en wat hun belangrijkheid en gewicht betreft, als van ondergeschikt belang worden beschouwd. De christenen vormden allen één gemeente, één lichaam onder het ene geestelijke Hoofd, Jezus Christus. Alle vleselijke gronden voor het scheppen van verdeeldheid moesten terzijde worden geschoven. De verenigende geestelijke feiten moesten voortdurend op de voorgrond worden geplaatst. In overeenstemming hiermee zei de apostel Paulus: „Legt de oude persoonlijkheid met haar praktijken af en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid, die door middel van nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van Degene die ze schiep, waar noch Griek noch jood is, besnijdenis noch onbesnedenheid, buitenlander, Scyth, slaaf, vrije, maar Christus is alles en in allen. Bekleedt u dan, als Gods uitverkorenen, heilig en bemind, met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid. Blijft elkaar verdragen en elkaar vrijelijk vergeven als de een tegen de ander een reden tot klagen heeft.” — Kol. 3:9-13.
4. Waarom was het in de eerste-eeuwse gemeente nodig dat men met elkaar kon opschieten, en op grond waarvan zou men bepaalde dingen over het hoofd hebben kunnen zien?
4 Met alle bovengenoemde verschillen in nationale afkomst en religieuze achtergrond, maatschappelijke positie, raciale kenmerken en verschillen in huidkleur, bestonden er in de gemeente problemen om onderling met elkaar op te schieten. Er was begrip nodig en men moest leren rekening met elkaar te houden. Want ook al waren die dingen belangrijk voor vleselijke mensen, toch telden ze beslist helemaal niet bij God en bij zijn Zoon Jezus Christus, die voor de gehele mensheid was gestorven in een tijd waarin al deze verschillen reeds waren ontstaan en nog steeds bestonden. Natuurlijk was het mogelijk dat mensen die ruim waren van opvatting, wegens hun eigen grootmoedigheid, zulke verschillen op grond van algemene beginselen over het hoofd zagen. Het zou zelfs heel verstandig, neen, veeleer doodgewoon menslievend zijn dit te doen. Toch zou zuivere, onzelfzuchtige liefde kunnen ontbreken.
5. Welke gewone menselijke overwegingen moeten bij Jehovah’s Getuigen op de tweede plaats komen wanneer zij verdeeldheid veroorzakende factoren negeren, en met wie blijken zij aldus in eendracht te zijn?
5 Om die reden moeten wij als opgedragen, gedoopte volgelingen van Degene die zijn volmaakte menselijke leven ten behoeve van alle soorten van mensen heeft gegeven, verder gaan dan louter een formele houding, aangenaamheid in de omgang, vriendelijkheid, welgemanierdheid, menslievendheid; wij moeten door een oprechte, belangeloze liefde als een vrucht van de geest van Jehovah God worden gemotiveerd. Deze vrucht is erop gericht anderen tot voordeel te strekken. Ze wil graag een bijdrage leveren tot het geestelijke welzijn en het geluk van anderen. Ze geeft er blijk van dat wij in eendracht zijn met God, die de belichaming is van liefde. In deze liefde ligt een aantrekkingskracht opgesloten. In overeenstemming hiermee zegt 1 Johannes 4:19: „Wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad.”
6. Waardoor voelen de leden van de ’ene kudde’ zich tot elkaar aangetrokken, en waarop is de vrucht van Gods geest niet gebaseerd?
6 Wanneer de uiteenlopende personen binnen de ’ene kudde’ onder de ’ene herder’ dientengevolge liefde jegens elkaar ten toon spreiden, trekt dit hen dicht naar elkaar toe en vormt het een tegenwicht tegen de verdeeldheid veroorzakende invloed van de verschillende achtergronden van de leden van de ’ene kudde’. Zij worden naar elkaar toe getrokken omdat zij zich met de „nieuwe persoonlijkheid” hebben bekleed. Zij hebben allen de ’ene geest’ die uit de ene goddelijke Bron, de God en Levengever van allen, voortspruit. De hartverwarmende vrucht van zijn geest is een liefde die niet is gebaseerd op seks of op zelfzuchtige, wellustige begeerten, maar die is gebaseerd op een innige waardering voor de goddelijke eigenschappen van de „nieuwe persoonlijkheid”. Alleen deze liefde functioneert als een „volmaakte band van eenheid” en zorgt ervoor dat de harmonie en geest van samenwerking blijven bestaan.
Verenigd voor een speciaal werk
7. Wat dienen Jehovah’s Getuigen sinds 1914 te doen, en met het oog op welk werk?
7 Op dit late tijdstip in „het besluit van het samenstel van dingen” sinds 1914 is het voor Jehovah’s Getuigen, die geen deel zijn van dit samenstel van dingen, noodzakelijk een gezamenlijke actie te ondernemen. Hun is de plicht opgelegd op wereldomvattende schaal getuigenis af te leggen over de belangrijkste ontwikkeling in de gehele menselijke geschiedenis (Matth. 24:14; Mark. 13:10). De situatie moet het in het oog springende kenmerk gaan aannemen dat volgens de apostel Paulus in zijn tijd opmerkelijk was. In Kolossenzen 1:23 vestigde hij hier als volgt de aandacht op: Laat u niet afbrengen „van de hoop van dat goede nieuws, hetwelk gij hebt gehoord en dat in heel de schepping die onder de hemel is, werd gepredikt. Van dit goede nieuws ben ik, Paulus, een dienaar geworden”. Welnu, al gij bedienaren van het goede nieuws in deze tijd, wat valt er te zeggen over een overeenkomstige prediking die in de gehele schepping verricht zou worden en speciaal in onze kritieke tijd zou geschieden?
8. Welk visioen dat in Openbaring 14:6-12 door Johannes wordt beschreven, zien wij in deze tijd in vervulling gaan?
8 Wij zien thans hoe het visioen in vervulling gaat dat aan de apostel Johannes werd gegeven en dat hij in Openbaring 14:6-12 als volgt beschrijft: „En ik zag een andere engel in het midden van de hemel vliegen, en hij had eeuwig goed nieuws, om dat als blijde tijdingen bekend te maken aan hen die op de aarde wonen, en aan elke natie en stam en taal en elk volk, zeggende met een luide stem: ’Vreest God en geeft hem heerlijkheid, want het uur van het oordeel door hem is gekomen, en aanbidt daarom Hem die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.’ En een andere, een tweede engel, volgde, die zei: ’Ze is gevallen! Babylon de grote is gevallen, zij die alle natiën van de hartstocht opwekkende wijn van haar hoererij heeft doen drinken!’ En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met een luide stem: ’Indien iemand het wilde beest en zijn beeld aanbidt en een merkteken aan zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, zal hij ook drinken van de wijn van de toorn van God, die ongemengd in de beker van zijn gramschap is ingeschonken, en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en ten aanschouwen van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op tot in alle eeuwigheid, en dag noch nacht hebben zij rust, zij die het wilde beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt. Hier komt het op volharding aan voor de heiligen, voor hen die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden.’”
9. Wanneer zagen Jehovah’s Getuigen het visioen van de apostel Johannes in vervulling gaan, en waarom waren zij nu vrij om het goede nieuws overal bekend te maken?
9 Heeft het gezalfde overblijfsel, dat door de apostel Johannes werd afgebeeld, in deze tijd iets gezien wat overeenkomt met de activiteit van de engel die in het midden van de hemel vloog met „eeuwig goed nieuws” dat aan alle aardbewoners, ja aan elke natie en stam en taal en elk volk, ongeacht hun huidkleur, bekendgemaakt moest worden? Ja, vanaf de zomer van het naoorlogse jaar 1919. Toen werd er een begin mee gemaakt de als een gebod geldende profetie van Jezus in Matthéüs 24:14 ten uitvoer te brengen. Had het in leven gebleven overblijfsel destijds „eeuwig goed nieuws” bekend te maken in de gehele schepping die onder de hemel is? Ja, inderdaad! Zij konden als blijde tijdingen bekendmaken dat Gods door Christus geregeerde koninkrijk aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 in de hemel was opgericht. En o, wat was het voor het overblijfsel van de geestelijke Israëlieten een opwindend goed nieuws om er door de naoorlogse ontwikkelingen van op de hoogte gebracht te worden dat hun ergste onderdrukker, Babylon de Grote, was gevallen en zijn macht over Jehovah’s Getuigen had verloren! Zij waren nu vrij om dit belangrijke nieuws aan alle volken die in religieuze slavernij verkeerden, bekend te maken, hun te zeggen dat zij Babylon de Grote moesten verlaten en hen hierbij te helpen. — Openb. 18:4.
10. Waarmee hebben degenen die Babylon de Grote hebben verlaten, zich verbonden, en welke band van eenheid heeft hen omsloten?
10 Een „grote schare” vrijheid minnende mensen heeft reeds gunstig op het „eeuwige goede nieuws” gereageerd en heeft in overeenstemming gehandeld met de dringende oproep om het Babylonische, wereldomvattende rijk van valse religie te verlaten. Zij hebben zich opgesteld aan de zijde van het bevrijde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten. Aldus hebben zij zich verbonden met Jehovah’s zichtbare organisatie en zijn zij zelf Jehovah’s Getuigen geworden. Die „volmaakte band van eenheid”, de liefde die een vrucht is van de geest van Jehovah God, heeft ook hen omsloten. — Kol. 3:14; Gal. 5:22.
11. Voor wie koestert de christenheid liefde, en wanneer zullen Jehovah’s Getuigen jubelend de woorden van Openbaring 19:1, 2 opnemen?
11 Het belangrijkste deel van Babylon de Grote is de zogenaamde christenheid. Ondanks haar naam beoefent ze geen werkelijk christendom, en haar honderden miljoenen lidmaten worden niet door de „volmaakte band van eenheid” bijeengehouden, getuige haar verdeeldheid in de vorm van vele honderden religieuze sekten en richtingen. De liefde waarmee de christenheid zich heeft bekleed, is de liefde voor de minnaars van Babylon de Grote, de politieke en maatschappelijke elementen van deze wereld, waarmee ze religieuze hoererij heeft bedreven. Groot zal inderdaad de vreugde zijn wanneer Babylon de Grote, met inbegrip van de christenheid, ten tijde dat God de rekening met haar vereffent, niet slechts zal vallen, maar algeheel zal worden vernietigd. Dan zullen Gods getuigen jubelend de woorden opnemen van Openbaring 19:1, 2: „Looft Jah! De redding en de heerlijkheid en de kracht behoren aan onze God, want zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig. Want hij heeft het oordeel voltrokken aan de grote hoer, die met haar hoererij de aarde verdierf, en hij heeft het bloed van zijn slaven van haar hand gewroken.” Haar vernietiging als door vuur zal eindeloos, „tot in alle eeuwigheid”, voortduren. — Openb. 19:3.
12. Welke eigenschappen zullen Jehovah’s Getuigen, gezien de situatie waarin zij verkeren, tot aan de vernietiging van Babylon de Grote aan de dag moeten leggen, en hoe moeten zij de vijanden van het licht tegemoettreden?
12 Ondertussen, gedurende de tijd waarin Babylon de Grote krachtens Jehovah’s toelating blijft voortbestaan, moeten degenen „die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden”, gezien de aardse situatie waarin zij verkeren, „volharding” oefenen (Openb. 14:12). Zij hebben alle reden om de in Matthéüs 24:13 opgetekende woorden van Jezus over „het besluit van het samenstel van dingen” op zichzelf van toepassing te brengen, namelijk: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden.” Die woorden volgden onmiddellijk op Jezus’ voorgaande verklaring: „Wegens het toenemen der wetteloosheid zal de liefde van de meesten verkoelen” (Matth. 24:12). Liefde van de zijde van Jehovah’s Getuigen zal hen in staat stellen tot het einde van dit oude samenstel van dingen te volharden. Hoe meer zij liefde oefenen onder elkaar en jegens degenen die in een goede verhouding tot Jehovah God willen komen, des te sterker zal die „volmaakte band van eenheid” worden. Voorwaarts dus, getuigen van Jehovah, met het wereldomvattende getuigenis over het Koninkrijk in de 205 landen waarin u reeds werkt, met nog meer landen op het oog waar expansie mogelijk is! Het is de tijd om de vijand verenigd tegemoet te treden. Wij moeten de gelederen sluiten en de krachten van de duisternis van deze wereld verenigd bestrijden.
13. Welk instrument dat door God wordt gebruikt, verdient onze voortdurende loyale ondersteuning?
13 De Watch Tower Bible and Tract Society van Pennsylvania (VS) is nu al bijna een eeuw lang een verenigd instrument waarvan Jehovah zich ten behoeve van zijn getuigen bedient. Het is een machtig instrument dat door de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse wordt gebruikt om Jehovah’s Getuigen „te rechter tijd hun [geestelijke] voedsel” te geven (Matth. 24:45-47). En hoe overduidelijk is het dat dit instrument, met zijn 95 bijkantoororganisaties over de gehele aarde, Jehovah’s zegen geniet! Zolang het Jehovah God behaagt dit instrument te gebruiken, blijft het onze loyale ondersteuning en samenwerking verdienen. Wat zijn wij er veel aan verschuldigd!
Blijf door middel van liefde verenigd
14. Wat voor kleding moeten wij blijven dragen, en hoe geeft Jehovah’s volk er aldus blijk van Zijn getuigen te zijn?
14 Satan de Duivel en zijn vijandige wereld zullen blijven proberen onze gelederen te verwoesten, maar de liefde die de overheersende vrucht van Gods geest is, zal een volmaakte „band van eenheid” blijven. Wanneer wij de „nieuwe persoonlijkheid” aandoen, bekleden wij ons met liefde, zoals de apostel Paulus ons opdroeg, en wij moeten deze eigenschap voortdurend als een gewaad dat deel uitmaakt van onze persoonlijkheid die naar het beeld van God gevormd is, blijven dragen. Toen Gods Zoon zijn discipelen nog enkele laatste instructies gaf, zei hij: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; net zoals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:34, 35). Hoe passend waren die woorden van de Zoon van God, want zijn hemelse Vader, Jehovah, is de gepersonifieerde liefde, en wij moeten de gehele mensheid ervan in kennis stellen dat wij werkelijk Zijn getuigen zijn doordat wij de vrucht van zijn geest, namelijk liefde, aankweken!
15. Wie moeten Jehovah’s Getuigen, als een uiting van hun liefde voor God, ook liefhebben?
15 Willen wij in overeenstemming handelen met het feit dat wij Jehovah liefhebben, dan moeten wij onze medegetuigen liefhebben. Ten bewijze hiervan herinnert 1 Johannes 4:20, 21 ons aan het volgende: „Indien iemand de bewering uit: ’Ik heb God lief’, en toch zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben. En dit gebod hebben wij van hem, dat degene die God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben.”
16. Waarom kunnen Jehovah’s Getuigen zich er niet van weerhouden elkaar lief te hebben, en waarom zal liefde nooit van de aardbodem worden weggevaagd?
16 Jehovah’s hedendaagse getuigen brengen dit beginsel in praktijk door elkaar, ongeacht of zij tot de door de geest verwekte medeërfgenamen van de Koning Jezus Christus behoren of deel uitmaken van de „grote schare” „andere schapen”, die de hoop op het aardse paradijs hebben, oprecht lief te hebben. Hoe zouden wij ons ervan kunnen weerhouden degenen lief te hebben die liefde koesteren voor Jehovah God en zijn geliefde Zoon Jezus Christus? Wij hebben hen beslist lief, en als gevolg hiervan worden wij door die „volmaakte band van eenheid” samengebonden. Ondanks alles wat Satan de Duivel en zijn goddeloze wereld ook mogen proberen te doen om deze vrucht van Jehovah’s geest te vernietigen, zal liefde nooit van de aardbodem worden weggevaagd. Degenen die tot aan de vernietiging van dit duivelse samenstel van dingen met liefde bekleed blijven, zullen door hun loyale God worden beschermd en veilig door de ongeëvenaarde „grote verdrukking” die over deze aarde zal komen, worden heengevoerd (Matth. 24:21; Gal. 5:22). Op deze wijze zullen alleen mensen die God en zijn gezin, zijn organisatie, liefhebben, in leven blijven en de gereinigde aarde betreden die in een schitterend paradijs zal worden veranderd. Dat paradijs zal nooit worden uitgewist maar zal voor eeuwig door menselijke personificaties van liefde worden bewoond en verfraaid. Liefde zal eeuwig zegevieren, tot eer van de goddelijke Bron van liefde, Jehovah God.
Hebt u het volgende opgemerkt?
□ Waarom konden de eerste-eeuwse christenen met elkaar opschieten, ook al hadden zij uiteenlopende achtergronden?
□ Welke uitwerking heeft liefde op de twee groepen waaruit de ’ene kudde’ christenen in deze tijd bestaat?
□ Hoe vindt in deze tijd datgene plaats wat in Openbaring 14:6-12 staat beschreven?
□ Van welk instrument bedient God zich om zijn volk te helpen?
□ Wat moet u, in het licht van Kolossenzen 3:14, vastbesloten zijn te doen?
-