De geest, de organisatie en het Woord
1. Het raadplegen en bestuderen waarvan rust een Christen als een verantwoordelijkheid op de schouders? Waarom?
AANGEZIEN de Bijbel Gods wil uiteenzet en aangezien een Christen zich heeft gewijd Gods wil te doen, rust op de schouders van een Christen de verantwoordelijkheid Gods Woord te raadplegen en te bestuderen. Alleen op die wijze kan hij vernemen hoe hij het eeuwige leven kan verwerven. Paulus, de apostel, schreef aan Timotheüs: „Van kindsbeen af [hebt gij] de heilige geschriften . . . gekend die u wijs kunnen maken tot redding door het geloof in verband met Christus Jezus. De gehele Schrift is door God geïnspireerd en heilzaam om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen in orde te brengen en streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volledig bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk.” — 2 Tim. 3:15, 16, NW.
2. Waaruit blijkt dat het lezen en het bestuderen van de Bijbel niet is beperkt tot personen die een ambt bekleden?
2 Deze woorden van Paulus werden weliswaar aan een man geschreven die een opziener in de Christelijke gemeente was, maar dit betekent niet dat het persoonlijke lezen en bestuderen van de Heilige Schrift slechts tot een officiële klasse van dienaren wordt beperkt, en dat de overige leden van de gemeente de Bijbel niet voor zichzelf mogen bestuderen. Timotheüs kende de heilige geschriften voordat hij ooit een opziener werd, en het feit dat een opziener een voorbeeld voor de kudde moet zijn, betekent dat de leden van de kudde zijn voorbeeld moeten volgen door zelf Gods Woord te bestuderen. Op deze wijze kunnen zij vaststellen of de dingen die hun worden geleerd waarheidsgetrouw zijn, dat wil zeggen, in overeenstemming met Gods wil en Woord.
3, 4. Kan een Christen enkel met de Bijbel alleen Gods Woord begrijpen? En wat zijn de redenen voor het antwoord dat wordt gegeven?
3 Maar thans een vraag. Kan een Christen enkel met de Bijbel alleen zelf alles begrijpen wat de Schrift leert? Is enkel de Bijbel alles wat hij nodig heeft voor het vaststellen van Gods wil? Hij heeft er recht op een persoonlijk exemplaar van Gods Boek te bezitten en hij staat onder apostolische instructies een persoonlijke studie van dat Boek te maken. Maar hij kan zich niet enkel op zichzelf verlaten om het volledig te begrijpen. In een algemene brief aan Christenen schrijft de apostel Petrus: „Daarom is het profetische woord standvastiger voor ons gemaakt, en gij doet er goed aan, er aandacht aan te schenken als aan een lamp die in een duistere plaats schijnt, totdat de dag aanbreekt en een dagster opgaat in uw hart. Want dit eerst weet gij, dat geen profetie der Schrift voortkomt doordat de een of ander die uit zichzelf bekendmaakt. Want profetie werd nimmer door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden geleid” (2 Petr. 1:19-21, NW). Aangezien Gods Woord aan ons werd bekendgemaakt door bemiddeling van mensen die onder de macht van Gods heilige geest of werkzame kracht stonden, is de hulp van Gods geest noodzakelijk ten einde dat Woord te kunnen begrijpen.
4 De canon of de geautoriseerde verzameling van geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften werd in de vijfde eeuw voor Christus voltooid, en toch konden de Hebreeën die de oorspronkelijke taal waarin deze geschriften waren opgesteld, kenden, niet de volledige betekenis er van begrijpen. De profetische schrijvers zelf begrepen niet de betekenis van de profetieën die zij uitten en neerschreven. Hoe geraakten de eerste Christenen dan tot een begrip van deze Geschriften? Door de hulp van Gods geest of werkzame kracht, die met zijn verlichtende macht op hun verstand inwerkte.
5. Hoe verklaart Paulus de noodzakelijkheid van de geest in verband met Gods heilige geheim?
5 Ter illustratie diene het volgende: Gods Woord bevat een heilig geheim en dit heilige geheim geeft Christenen hoop op hemelse heerlijkheid. De verlichtende macht van Gods geest is nodig om in de diepten van dat geheim door te dringen en te ontdekken welke betekenis het voor ons heeft. Paulus, die aantoont dat wij de hulp van de geest nodig hebben, schrijft: „Wij spreken Gods wijsheid in een heilig geheim, de verborgen wijsheid, die God vóór de samenstelsels van dingen van tevoren heeft verordineerd tot onze heerlijkheid. Deze wijsheid heeft niet een van de heersers van dit samenstel van dingen leren kennen, want indien zij [de Joodse heersers die de geschreven Hebreeuwse Geschriften bezaten] ze hadden gekend, zouden zij de glorierijke Heer niet aan een paal hebben genageld. Maar evenals er staat geschreven: ’De dingen die God heeft bereid voor hen die hem liefhebben, heeft het oog niet gezien en het oor niet gehoord, en evenmin is daarvan in het hart des mensen een denkbeeld gevormd.’ Want aan ons heeft God ze geopenbaard door zijn geest, want de geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepe dingen Gods. Zo is ook niemand de dingen Gods te weten gekomen dan de geest van God. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de geest die uit God is, opdat wij de dingen mochten weten die ons goedgunstig door God zijn gegeven. . . . omdat ze geestelijk worden onderzocht.” — 1 Kor. 2:7-10, 11-14, NW.
6, 7. (a) Hoe manifesteerde de geest in apostolische tijden zijn kracht ten aanzien van de discipelen? (b) Waarvan is het hebben van de geest een zegel?
6 Ja, behalve Gods geschreven Woord hebben wij de geest nodig. Wederom hierop de nadruk leggend, schrijft Paulus: „Gij [kunt], wanneer gij dit leest, beseffen welk begrip ik heb van het heilige geheim van de Christus. In andere geslachten werd dit geheim niet aan de zonen der mensen bekendgemaakt zoals het thans door geest is geopenbaard aan zijn heilige apostelen en profeten” (Ef. 3:4, 5, NW). In apostolische tijden lieten de Christelijke gelovigen zich door Gods geest zijn geschreven Woord duidelijk maken. Dat niet alleen, maar zij ontvingen ook gaven van de geest, welke zich op verscheidene wijzen manifesteerde zodat zij door wonderbaarlijke kracht vreemde talen spraken, ze vertaalden, gezondmakingen verrichtten, machtige werken deden en profetieën uitten. De apostel vertelt in zijn zelfde brief hoe, nadat zij het Woord hadden geloofd, Gods geest met de verscheidene manifestaties er van over hen werd uitgestort. Deze geest diende als een gezaghebbend zegel dat op hen was gedrukt en waardoor werd te kennen gegeven dat zij God toebehoorden en zijn bezit waren.
7 Paulus schrijft: „Wij moeten dienen tot de lof van zijn heerlijkheid, wij die de eersten zijn geweest die op de Christus hebben gehoopt. Maar ook gij hebt op hem gehoopt nadat gij het woord der waarheid, het goede nieuws over uw redding, had gehoord. Door bemiddeling van hem werd ook gij, nadat gij had geloofd, met de beloofde heilige geest verzegeld, welke een tevoren gegeven teken is van onze erfenis, met het doel Gods eigen bezit door een rantsoen te verlossen, tot zijn glorierijke lof.” „Christus Jezus zelf [is] de hoeksteen van het fundament . . . In eendracht met hem wordt ook gij tezamen opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont.” — Ef. 1:12-14; 2:20, 22, NW; 2 Kor. 1:21, 22.
8. Welke vrucht van de geest sterkt ons tot het verduren van vele dingen?
8 Deze heilige geest schenkt zelfs in weerwil van vervolging en onderdrukking vreugde aan gelovigen. Paulus zegt dat dit zo was bij de Thessalonicenzen, aan wie hij schrijft: „Gij [hebt] het woord onder veel verdrukking met vreugde van heilige geest . . . aanvaard, zodat gij een voorbeeld zijt geworden voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje.” Een van de vruchten of voortbrengselen van de heilige geest in ons is vreugde over Gods Woord, werk en volk. Deze vreugde geeft ons de kracht vele dingen te verduren die wij anders niet zouden kunnen verdragen, vooral niet in de juiste geestesgesteldheid en hartetoestand. — 1 Thess. 1:6, 7, NW; Gal. 5:22; Neh. 8:11.
9. Hoe dienen wij de geest niet te bedroeven en welke hulp is hij voor ons wanneer wij Gods Woord bestuderen?
9 Vanwege de belangrijke taak die de geest in ons als Christenen verricht, dienen wij de geest niet te bedroeven, dat wil zeggen, wij dienen de werking er van niet tegen te gaan of wij dienen niet tegengesteld te leven aan datgene wat wij zijn en waartoe wij door de geest zijn verzegeld, namelijk, Gods bezitting, kinderen die hem toebehoren. „Bedroeft Gods heilige geest . . . niet, waarmede gij zijt verzegeld voor een dag van verlossing door rantsoen” (Ef. 4:30, NW). Indien deze heilige geest of werkzame kracht in ons allen gemeenschappelijk werkzaam is en indien wij deze geest de vrucht er van in uitdrukkingen van liefde laten voortbrengen, dan worden wij allen samengebonden door een kracht die sterker is dan menselijke betrekkingen. Dat Christenen deze geest bezitten, ontslaat hen niet van de verplichting Gods Woord te bestuderen en te raadplegen ten einde vast te stellen wat zijn wil is. Maar wanneer zij het geschreven Woord bestuderen dan worden zij door Gods geest geholpen het te begrijpen en te waarderen.
ZIJN ORGANISATIE NOODZAKELIJK
10, 11. Wat hebben Christenen nog meer nodig behalve het Woord en de geest, en waarom is dit zo?
10 Gods geest is een werkzame kracht waardoor bepaalde dingen tot stand worden gebracht. Deze geest werd gebruikt om te gebieden dat de discipelen Barnabas en Saulus voor bijzonder zendingswerk moesten worden afgezonderd. Hij werd gebruikt om hen te verbieden in het district Azië Gods Woord te spreken. Ook stond deze geest niet toe dat Paulus naar het Oosten reisde, Bithynië in, maar hij leidde hem naar het Westen, het in Europa gelegen Macedonië in (Hand. 13:2; 16:6-10, NW). Kunnen wij tegenwoordig echter verwachten dat Gods geest ons bij onze persoonlijke krachtsinspanningen in Gods dienst op zulk een wijze zal rondleiden? Geest manifesteert zich tegenwoordig niet op die wijze. Niettemin kunnen wij, terwijl wij ijverig zijn Woord raadplegen, oplettend zijn ten einde er kennis van te nemen wat door Gods leiding wordt te kennen gegeven. Maar wat zou er gebeuren indien een ieder van ons aan zichzelf zou zijn overgelaten, enkel omdat hij een exemplaar van de Bijbel bezit, en op zichzelf en in overeenstemming met de wijze waarop hij dat Woord denkt te begrijpen zijn gangen zou moeten besturen? Het is waarschijnlijk, of mogelijk, dat er onder ons veel verwarring of wedijver zou zijn.
11 Behalve dat wij persoonlijk Gods Woord moeten bezitten, hebben wij dus een theocratische organisatie nodig. Ja, behalve dat een Christen Gods geest van verlichting bezit, heeft hij Jehova’s theocratische organisatie nodig om de Bijbel te begrijpen. Het is noodzakelijk dat hij de vergaderingen waarvoor die organisatie regelingen heeft getroffen, bezoekt, en dat hij met mede-Christenen studeert. Ook heeft hij de organisatie nodig ten einde in overeenstemming met Gods voornemens te werken en op een juiste wijze in zijn gangen te worden geleid. De reden is, dat Jehova God zich met zijn organisatie bezighoudt en niet met enkelingen die buiten zijn organisatie zijn of die uitdagend trachten onafhankelijk van deze organisatie te handelen.
12. Waarom is het zo noodzakelijk de theocratische organisatie te onderscheiden en de diensten er van te ontvangen?
12 Behalve in het geval van Jezus Christus heeft Gods Woord van profetie geen voorzegging gedaan omtrent het persoonlijke werk, de persoonlijke handelwijze en werkzaamheden van een enkeling. Zijn Woord voorzegt hoe hij zich met zijn theocratische organisatie onder Christus bezighoudt en doet voorzeggingen omtrent het werk van deze organisatie, haar ondervindingen, de vervolgingen die ze ondergaat, haar bevrijding en zegeviering. Indien wij bijgevolg de organisatie niet onderscheiden maar de profetieën persoonlijk op ons zelf trachten toe te passen, kunnen wij de ware vervulling van de profetie niet onderscheiden en Gods Woord niet begrijpen. Indien wij niet met zijn organisatie zijn verbonden en er niet mede in overeenstemming werken en de ondervindingen er van doormaken, kunnen wij de betekenis van Gods Woord niet begrijpen en zijn werk niet op de juiste wijze doen. Jezus, het hoofd van Gods organisatie, was nodig ten einde het verstand van zijn discipelen te openen opdat zij de betekenis van de Schriften volledig zouden begrijpen. Nadat Jezus ten hemel was gevaren waren ter verklaring van de diepe dingen van Gods Woord en voornemen de apostelen nodig, die onder de macht van Gods geest stonden welke door bemiddeling van Jezus was gegeven. De apostelen waren fundamentleden van Gods zichtbare organisatie destijds. Tegenwoordig heeft Jehova God zijn zichtbare organisatie opgebouwd met degenen die hij als een vervulling van Bijbelse profetieën, uit het grote mystieke Babylon heeft bevrijd. In onze tijd is de gestadige ontvouwing en het voortdurend beter begrijpen van Gods geschreven Woord tot stand gekomen door middel van zijn theocratische organisatie, die met zijn geest is vervuld.
13. Wie genieten zoals de profetie van Jesaja voordelen van Jehova’s onderricht en van de wijze waarop hij te werk gaat?
13 Jehova houdt zich met zijn zichtbare organisatie bezig en hij kent degenen die er toe behoren hoezeer zij ook lichamelijk van andere leden van zijn georganiseerde volk afgezonderd mogen zijn. Zijn organisatie wordt door hem door bemiddeling van het hoofd er van, Jezus Christus, onderwezen. Zij die op liefderijke wijze meegaan met die organisatie genieten de voordelen van de wijze waarop hij te werk gaat en van zijn onderricht. Niet tot een van ons maar tot de organisatie, die hij als zijn vrouw aanspreekt, richt hij zich met de volgende woorden: „Uw Maker is uw man; Jehova der heirscharen is zijn naam, en de Heilige Israëls is uw Verlosser; hij zal de God van de gehele aarde worden genoemd. En al uw kinderen zullen door Jehova worden onderwezen; en groot zal de vrede uwer kinderen zijn.” — Jes. 54:5, 13, AS.
14. Waarom wil het bezitten van de Bijbel nog niet zeggen dat men de organisatie niet nodig heeft ten einde de voordelen te genieten van Gods aanwijzingen en leiding?
14 Enkel omdat gij de Bijbel bezit en hem bezit als uw richtsnoer en als het Boek waarin het fundamentele onderricht voor u staat, kunt gij nog niet op uw eigen houtje te werk gaan en kunt gij niet denken dat gij buiten de theocratische organisatie om en met veronachtzaming van deze organisatie, rechtstreekse betrekkingen met Jehova hebt en dat Jehova zich rechtstreeks met u bezighoudt. In zijn Woord wordt niet geleerd dat gij op uw eigen houtje te werk kunt gaan, enkel met de Bijbel en terwijl de heilige geest persoonlijk ten aanzien van u werkzaam is. Het is noodzakelijk het werk van Gods handen te onderscheiden en de organisatie die hij heeft opgebouwd en waarmede hij zich bezighoudt, te erkennen. Deze organisatie, die met zijn geest is vervuld en zich strikt aan zijn Woord houdt, wordt in deze tijd door hem gebruikt ten einde ons over de gehele wereld in onze gezamenlijke krachtsinspanningen te leiden. Ze is noodzakelijk ten einde de krachtsinspanningen van ons allen in de vele natiën met hun vele verschillende talen, te verenigen. Ze is noodzakelijk ten einde alle gelovigen eensgezind te dienen met de openbaringen van Gods Woord. Door de ene „reine taal” der waarheid brengt ze alle verkondigers er toe samen te werken. Ze voorkomt dat wij elkaar door misverstand in de wielen rijden, of tweemaal dezelfde krachtsinspanningen in het werk stellen, of gebieden hebben die gedeeltelijk samenvallen, of ten gevolge van onenigheid zwakheden bezitten en ze voorkomt andere dingen die ons belemmeren Gods werk te volbrengen. Jehova leidt zijn organisatie door bemiddeling van het Hoofd er van, Jezus Christus. Indien wij de voordelen willen genieten van zijn aanwijzingen en leiding, moeten wij met de organisatie samenwerken. Indien de vijand u isoleert, zet dan uw werk voort zoals gij door middel van de organisatie zijt onderwezen en opgeleid.
15. Wat horen wij achter ons waardoor ons wordt verteld waarheen wij moeten gaan?
15 Dit te doen, is juist en wij dienen deze handelwijze te volgen in plaats van te verwachten dat er, evenals in vroegere tijden, een engel verschijnt die ons nauwkeurige aanwijzingen geeft omtrent hetgeen wij in dit of in dat geval moeten doen, en evenmin dienen wij te verwachten dat wij door helderhorendheid een stem uit het onzichtbare tot ons horen spreken die ons vertelt wat wij moeten doen en waarheen wij moeten gaan. Dat is niet de betekenis van Jesaja 30:20, 21 (AV): „Uw Leraar zal zich niet meer verbergen, maar uw ogen zullen uw Leraar zien. En wanneer gij u naar rechts of naar links wendt, zullen uw oren een stem achter u horen, zeggende: ’Dit is de weg; wandel er op!’” De stem achter ons is Gods stem uit het verleden, welke spreekt door middel van zijn geschreven Woord zoals het door middel van zijn organisatie wordt duidelijk gemaakt.
16. Waarom doen wij er goed aan naar de organisatie op te zien voor een gebiedstoewijzing?
16 Wij kunnen naar de zichtbare theocratische organisatie opzien als naar het lichaam dat ons een gebiedstoewijzing geeft waarin wij kunnen werken, en dit zal ons er van weerhouden naar het gebied van een ander af te dwalen en verwarring, ergernis en wrijving te veroorzaken. Het zal onze krachtsinspanningen in overeenstemming brengen met die van alle andere Koninkrijksverkondigers in het gebied van de plaatselijke gemeente en het zal vrede en eenheid tot gevolg hebben. Dit zal God behagen, want er staat geschreven: „God is geen God van wanorde, maar van vrede. [Laat], zoals in alle gemeenten der heiligen, . . . alles betamelijk en volgens regeling geschieden.” — 1 Kor. 14:33, 40, NW.
17. Waarin worden wij buiten de algemene aanwijzingen die de organisatie geeft, vrijgelaten een beslissing te nemen, en hoe wordt dit Schriftuurlijk bewezen?
17 Terwijl wij volgens Gods algemene aanwijzingen te werk gaan door met zijn theocratische organisatie samen te werken, laat hij ons vrij een beslissing te nemen in onze meer persoonlijke gedragingen of privé-gedragingen. De apostel Paulus werd in tal van gevallen rechtstreeks geleid door werkzaamheden van de geest of door van de Heer afkomstige visioenen. Dit geschiedde in het belang van een algemene besturing van zijn gangen, maar in andere opzichten moest hij zijn persoonlijke plannen ontwerpen en beslissen welke regelingen het best konden worden getroffen. Hij werd op zijn eerste zendingsreis met Barnabas uitgezonden doordat hij op speciale wijze door de heilige geest werd geroepen, maar het was Paulus die met betrekking tot zijn tweede zendingsreis tot Barnabas zeide: „Laten wij bovenal terugkeren en de broeders bezoeken in elk van de steden waarin wij het woord van Jehova hebben verkondigd, om te zien hoe zij het maken” (Hand. 13:1-4; 15:36, NW). Er bestond echter onenigheid aangaande de vraag wie zou worden meegenomen en noch de heilige geest noch een engel greep rechtstreeks in ten einde de moeilijkheid op te lossen. Wederom, toen de Here Jezus aan Paulus verscheen en Paulus op de hoogte stelde van het werk dat hij moest doen, zeide hij: „Ga heen, want ik zal u naar verre natiën uitzenden.” Dit waren algemene aanwijzingen maar het werd aan Paulus overgelaten plannen te maken voor de stappen die hij zou doen, vervolgens deze plannen uit te voeren en te zien in hoeverre ze met Gods wil overeenkwamen. Hij vertelt ons dat hij voor zichzelf besloot naar werkelijk vreemd gebied te gaan waar Christus nog niet was gepredikt ten einde niet op het fundament van iemand anders te bouwen. — Hand. 22:17-21 en Rom. 15:18-21, NW.
„INDIEN JEHOVA WIL”
18. Met betrekking waartoe vertrouwde Paulus op God nadat hij zijn plannen had gemaakt, en waaruit blijkt of God toeliet dat Paulus’ plannen werden verstoord?
18 Paulus snoefde niet op hetgeen hij zou gaan doen, maar hij ontwierp plannen voor datgene wat het werk en de expansie er van het meest ten goede scheen te komen. Hij vertrouwde er op dat God hem zou leiden bij het uitvoeren van deze plannen en hem in deze plannen zou ondersteunen in zoverre de uitvoering er van in overeenstemming met Gods voornemen was. Liet God toe dat Paulus’ plannen werden verstoord? In een brief die Paulus aan de gemeente te Rome schreef, toont hij aan dat God dit toeliet, want hij zegt: „Ik [werd] . . . vele malen verhinderd tot u te komen. Maar nu ik in deze gewesten geen onaangeroerd gebied meer heb, en enige jaren lang het verlangen heb gehad tot u te komen wanneer ik op weg naar Spanje ben, hoop ik bovenal, wanneer ik op reis daarheen ben, u te zien en een gedeelte van de weg daarheen door u uitgeleide te worden gedaan nadat ik eerst in zekere mate door uw gezelschap ben bevredigd. Maar nu sta ik op het punt naar Jeruzalem te reizen ten einde de heiligen te dienen.” In een brief aan de Thessalonicenzen schreef Paulus over belemmeringen elders, zeggende: „Broeders, toen wij voor slechts een korte tijd van u waren beroofd, naar de persoon, niet naar het hart, poogden wij veelmeer dan gebruikelijk is, uw aangezicht te zien met groot verlangen. Om deze reden wilden wij tot u komen, ja, ik, Paulus, zowel eenmaal als een tweede maal, maar Satan heeft ons belet.” — Rom. 15:22-25 en 1 Thess. 2:17, 18, NW.
19. Stelde Paulus de Duivel op onjuiste wijze voor bepaalde dingen aansprakelijk, en hoe nam hij, zoals uit het bericht blijkt, beslissingen en trachtte hij ze uit te voeren?
19 Paulus stelde de Duivel niet op onjuiste wijze ergens voor aansprakelijk. Ongetwijfeld heeft Satan, toen Paulus naar Thessalonica wilde gaan, door zijn fanatieke slachtoffers op aarde Paulus’ terugkomst naar die stad op doeltreffende wijze verhinderd. In elk geval blijkt uit al deze dingen dat Paulus met betrekking tot het uitstippelen van de weg die hij bij het verbreiden van het goede nieuws zou volgen, veel persoonlijke vrijheid werd gelaten en hij daarvoor een grote mate van persoonlijke verantwoordelijkheid droeg. Hij zag niet voor alles wat hij deed naar Gods engel uit of wachtte niet op een visioen of een uitspraak van de heilige geest die hij zou horen doordat hij helderhorend werd gemaakt. Hij nam zelf beslissingen. Hij besloot bijvoorbeeld in zijn geest dat „[hij] naar Jeruzalem zou reizen, zeggende: ’Nadat ik daar ben geweest, moet ik ook Rome bezoeken.’” Hij was zo vastbesloten van Efeze, waar hij zich bevond, naar Jeruzalem te gaan dat hij, toen de heilige geest door verscheidene werkingen te kennen gaf dat Paulus in Jeruzalem in moeilijkheden zou geraken, zijn besluit toch doorzette. Te Cesarea, precies 88 kilometer van Jeruzalem, ontving hij van de profeet Agabus een laatste waarschuwing. Daarom trachtten de discipelen aldaar hem te ontraden, maar Lukas vertelt ons: „Toen hij zich niet liet ontraden, berustten wij met de woorden: ’De wil van Jehova geschiede.’” En Jehova’s wil geschiedde. Paulus ging tenslotte naar Rome, ook al was het als gevangene. — Hand. 19:21; 20:22-24; 21:4, 10-14, NW.
20, 21. (a) Waarnaar dienen wij uit te zien nadat wij persoonlijke plannen hebben gemaakt? (b) Welke vermaning wordt ons gegeven tegen het snoeven op onze plannen?
20 Zo is het tegenwoordig ook met ons. Terwijl wij met de theocratische gemeente van Jehova’s volk samenwerken, wordt ons een aanzienlijke vrijheid van handelen gelaten. De verantwoordelijkheid plannen te maken voor onze persoonlijke handelwijze in ons gebied wordt aan ons zelf overgelaten. Nadat wij omtrent onze persoonlijke handelwijze een beslissing hebben genomen, kunnen wij naar Jehova’s zegen en leiding uitzien en wij kunnen er naar uitzien dat hij ons in zijn dienst gebruikt. Indien wij veel zaaien, goede voorbereidingen er voor treffen, kunnen wij verwachten veel te oogsten, en omgekeerd.
21 Wij dienen niet op onze plannen te snoeven of voor het uitvoeren van deze plannen op onze eigen sterkte en wijsheid te vertrouwen. Jakobus waarschuwt hiertegen met de volgende onverbloemde woorden: „Welaan nu, gij die zegt: ’Vandaag of morgen zullen wij naar deze stad reizen en zullen wij daar een jaar doorbrengen, en wij zullen zaken doen en winst maken’, terwijl gij niet weet wat uw leven morgen zal zijn. Want gij zijt een nevel die voor een kort tijdsbestek verschijnt en dan verdwijnt. In plaats daarvan behoorde gij te zeggen: ’Indien Jehova wil, zullen wij leven en ook dit of dat doen.’ Maar nu zijt gij trots op het aanmatigende snoeven dat gij doet. Al zulk trots zijn, is goddeloos. Indien iemand derhalve weet hoe het juiste te doen en het toch niet doet, is het hem een zonde” — Jak. 4:13-17, NW.
22. Aan wiens wil dienen wij onze plannen te onderwerpen nadat wij ze hebben gemaakt, en hoe dienen wij onze ondervindingen op te vatten terwijl wij het werk voortzetten?
22 In overeenstemming hiermede dienen wij, nadat wij onze persoonlijke plannen hebben gemaakt betreffende de vraag waar, wanneer en op welke wijze wij de Allerhoogste God in het veld als een openbare getuige actief gaan dienen, te zeggen: „Indien Jehova wil, zal ik zijn werk dan en dan en daar en daar doen.” Indien hij u spaart en toelaat dat gij daar en daar naar toe gaat en dient, kunt gij hem voor dit voorrecht danken. Indien gij aangename ondervindingen opdoet en aanmoedigende resultaten het gevolg van uw krachtsinspanningen zijn, kunt gij hem voor deze gunstbetuigingen danken, want elke goede gave en elk volmaakte geschenk is afkomstig van hem, de Vader der hemelse lichten. Indien er tegenstand is of er beproevingen zijn, indien gunstige resultaten niet snel aan de dag treden, kunt gij de zaak bestuderen en vaststellen in hoeverre Satan verantwoordelijk is, zoals in het geval van Paulus, of in hoeverre de fout bij u ligt, doordat gij u niet voldoende hebt voorbereid voor de dienst, ontactisch zijt geweest, door uw persoonlijke gedrag smaad op de boodschap hebt gebracht, of om andere redenen. Laat u evenmin als Jezus of Paulus door moeilijkheden, tegenstand of vervolging ontmoedigen, maar zet, daar gij weet dat gij Gods wil doet, zijn dienst getrouw voort en doe door deze volharding de bedoeling van de vijand te niet.
BESCHERMENDE WAPENRUSTING
23. Waarom en op welke wijze werkt de organisatie met u samen in het werk?
23 Uw autoriteit of machtiging Gods werk te doen als een van zijn bekendmakers van het goede nieuws van zijn koninkrijk hebt gij rechtstreeks uit zijn Woord ontvangen. Zijn theocratische organisatie erkent de uit zijn Woord, de Bijbel, afkomstige machtiging die gij bezit. Daarom gebruikt deze organisatie u als een van haar vertegenwoordigers in het veld en ze werkt met u samen, voorziet in uw benodigdheden en biedt u hulp. Ze verschaft u de voordelen van elke wettige hulp en bescherming die ze u kan bieden. Ze helpt u in eensgezindheid met uw broeders over de gehele aarde voor de waarheid te strijden.
24. Hoe moeten wij dus volgens de raad die ons wordt gegeven, strijden, maar tegen wie niet?
24 Gij kunt niet alleen staan. Gij moet schouder aan schouder met uw medegetuigen strijden, zoals Paulus het beschrijft: „Gij [staat vast] in één geest, met één ziel zijde aan zijde strijdend voor het geloof van het goede nieuws, en . . . gij [wordt] in geen enkel opzicht . . . verschrikt door uw tegenstanders. Juist dit is een bewijs van vernietiging voor hen, maar van redding voor u; en deze aanduiding is van God afkomstig, omdat aan u het voorrecht werd gegeven vanwege Christus, niet alleen uw geloof in hem te stellen, maar ook ter wille van hem te lijden. Want gij hebt dezelfde strijd als gij in mijn geval hebt gezien en waarover gij thans in mijn geval hoort” (Fil. 1:27-30, NW). Gij moet geen vleselijke strijd voeren tegen mannen en vrouwen buiten de theocratische organisatie. Stellig moet gij dit niet binnen de organisatie doen. Gij moet de gemeenschappelijke vijand en niet uw broeders bestrijden. ’Streeft er [altijd] ernstig naar de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band des vredes [tussen de broeders]. Eén lichaam is er, en één geest, . . . één Heer, één geloof, één doop; één God en Vader van alle personen, die boven allen en door allen en in allen is.’ Deze eenheid verzekert overwinning! — Ef. 4:3-6, NW.
25. Wordt onze gehele verdediging aan de organisatie en aan engelen overgelaten? Welk werktuig speelt een rol?
25 De theocratische organisatie schenkt ons een grote mate van hulp en bescherming, om nog maar niet te spreken van de hulp en bescherming die wij ook van de onzichtbare heilige engelen onder Christus ontvangen. Toch moeten wij ook voor ons zelf persoonlijke defensieve maatregelen nemen. Bij deze maatregelen speelt het geschreven Woord van God een noodzakelijke en belangrijke rol; dit Woord is in het belang van onze bescherming een krachtig wapen. Paulus maakt dit duidelijk in wat hij verder zegt tot de gemeente te Efeze, bij wie hij voor Christelijke eenheid pleitte.
26. Wie zijn onze werkelijke vijanden? Waarvan moeten wij dus persoonlijk gebruik maken?
26 Wij zijn in een werkelijke strijd gewikkeld, en Paulus vestigt er de aandacht op wie onze werkelijke vijanden zijn die wij moeten bestrijden, zeggende: „Doet de volledige wapenrusting Gods aan opdat gij kunt vaststaan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers dezer duisternis, tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten.” Denk met het oog hierop aan datgene waartegenover wij staan — dit gehele grote onzichtbare heirleger is tegen ons! Door middel van de zichtbare organisatie van de Duivel met al haar propaganda en met alle macht die deze organisatie bezit, is dit heirleger op een georganiseerde wijze werkzaam om ons te onderdrukken met het doel ons geloof te vernietigen en om ons door misleiding of geweld er toe te brengen Gods dienst op te geven. Wij zouden uit vrees de moed laten zakken indien wij ons zelf er niet van verzekerden dat God een voorziening heeft getroffen ons te beschermen. Maar wij kunnen niet de gehele verantwoordelijkheid ons te beschermen aan God overlaten. Hij heeft voor ons in bepaalde dingen voorzien die wij kunnen gebruiken om ons zelf en onze broeders te beschermen en wij moeten deze dingen gebruiken. Welke dingen zijn dat? De delen die tezamen de volledige geestelijke wapenrusting vormen. Wanneer wij deze wapenrusting niet gebruiken, staan wij aan gevaar bloot.
27. Wat is in deze uitrusting onze gordel, ons borstharnas en ons schoeisel?
27 „Neemt hierom”, vervolgt Paulus, „de volledige wapenrusting Gods op, opdat gij [aan alle bovengenoemde geestelijke vijanden] weerstand kunt bieden in de boze dag en, nadat gij alle dingen nauwgezet hebt gedaan, pal kunt staan. Staat daarom pal [hoe?], uw lendenen omgord met waarheid, en aan hebbende het borstharnas van rechtvaardigheid, en uw voeten geschoeid met de toerusting van het goede nieuws van vrede.” Rechtvaardigheid is een borstharnas van bescherming voor ons hart, en de vredige evangelieboodschap rust onze voeten toe tot het op vredige wijze voortmarcheren in de velddienst. Wanneer wij vrede bevorderen in plaats van op tactloze wijze twist te verwekken, maken wij het gaan over langere afstanden voor ons gemakkelijker. Rechtvaardigheid en het goede nieuws van vrede leert gij uit de Bijbel en met behulp van de theocratische organisatie.
28. Wat is ons schild, en hoe wordt het groot gemaakt?
28 „Neemt bovenal het grote schild des geloofs op, waarmede gij alle brandende projectielen van de goddeloze zult kunnen blussen.” Ons geloof, dat is gebaseerd op onze kennis van Gods Woord en op onze bekendheid met hem en zijn werken, belet dat de brandende projectielen van bittere woorden van smaad en valse beschuldiging in ons blijven steken en onze geestelijke toestand een dodelijke wond toebrengen. Hoe meer wij Gods Woord kennen en hoe meer ondervinding wij hebben aangaande de wijze waarop hij te werk gaat, hoe groter ons schild des geloofs wordt. — Ps. 64:4; Jer. 9:8.
29, 30. Wat zijn onze helm en ons zwaard? Hoe worden deze verschaft?
29 Maar gij hebt nog meer nodig: „Neemt ook de helm der redding aan, en het zwaard des geestes, dat wil zeggen, Gods woord, terwijl gij met elke vorm van gebed en smeekbede bij elke gelegenheid in geest bidt.” Bij wijze van bescherming voor uw hoofd of geest heeft God de helm der redding of „hoop der redding” verschaft. Doordat de hemelse Vader de „kleine kudde” van Christus’ volgelingen door zijn geest verwekt, heeft hij in hen een hoop van hemelse redding doen ontstaan. Maar God maakt tegenwoordig door middel van zijn Woord en zijn organisatie de „grote schare” andere schapen bekend met een hoop van redding tot leven in menselijke volmaaktheid op een paradijsachtige aarde. Door als Christenen getrouw te verduren en aldus Gods goedkeuring te verkrijgen, versterken wij onze hoop of vergroten wij onze verwachting de dingen te ontvangen die wij overeenkomstig zijn belofte begeren. Met deze verstandelijke hoop der redding strijden wij verder met het „zwaard des geestes, dat wil zeggen, Gods woord”.
30 Het is een geestelijk zwaard om van zeer nabij met de vijand te strijden. De geest Gods heeft dat zwaard gesmeed, gehard, gevormd en gescherpt, want de schrijvers van dat Woord waren slechts mensen en zij hadden dus de geest of werkzame kracht van God nodig om tot het opschrijven van Gods boodschap te worden bewogen. Gods geest spreekt derhalve tot ons door dat Woord, en dat Woord is een uitdrukking van de geest Gods. Zijn geest is onoverwinlijk, en hierdoor wordt dat zwaard van Gods Woord onoverwinlijk gemaakt en noch mens noch duivel zegeviert er over. — Ef. 6:11-18, NW; 1 Thess. 5:8, 9.
31. Hoe heeft Jezus ons als iemand die het zwaard hanteert, een voorbeeld gesteld? Hoe bad hij?
31 Jezus heeft ons wat het gebruiken van dat geestelijke zwaard, Gods Woord, betreft, het voorbeeld gesteld. Toen de Duivel hem in de woestijn op de proef stelde, pareerde Jezus iedere slag die de Duivel hem met zijn voorstellen toebracht, met het zwaard van Gods Woord, zeggende: „Er staat geschreven.” En toen de Duivel en al zijn georganiseerde demonen Jezus door middel van hun goddeloze zichtbare organisatie met geweld aantastten en zijn boodschap en handelwijze aanvielen, trad hij hun aanvallen tegemoet met een steek van het geestelijke zwaard, doordat hij het geschreven Woord van God aanhaalde. „Er staat geschreven” doodde de overgeleverde beweringen en wereldse philosophieën of onschriftuurlijke redenaties van de religieuze slachtoffers der demonen of bracht deze beweringen, philosophieën of redenaties plotseling tot staan. Maar tezamen met de meesterlijke wijze waarop Jezus gebruik maakte van dit van God afkomstige zwaard, bad hij. Hij bad geregeld, oprecht en in volledige overeenstemming met Gods voornemen dat in zijn geschreven Woord was uiteengezet. Daarom werden zijn gebeden verhoord.
32. Waarom is dit de „boze dag”? Wat wordt daardoor tot een dringende zaak gemaakt?
32 Daar Satan en zijn demonen thans uit de hemel naar beneden zijn geworpen, weeën op de aarde teweegbrengen en oorlog voeren tegen hen die tot Gods vrouw of organisatie behoren, bevinden wij ons in de boze dag. Wij moeten vastberaden worstelen tegen de machtige geestelijke vijanden. Wij moeten derhalve de volledige wapenrusting Gods aantrekken en aanhouden. De wapenrusting is voor ons allen, niet één uitgezonderd, dezelfde, en met deze wapenrusting kunnen wij eensgezind pal staan, de vijand tot staan brengen en hun aanvallen terugslaan. Houd ieder deel van deze wapenrusting dus aan. Blijf in het belang van uw bescherming uw hart gericht houden op rechtvaardigheid, Gods rechtvaardigheid. Houd uw geloof vast en vergroot uw geloof als een schild. Blijf wandelen in de toerusting van het goede nieuws van vrede opdat gij voor de hardheid van de weg wordt beschermd. Omgordt u met de gordel der waarheid, opdat gij, ten einde de last te dragen en vol te houden, sterkte moogt verkrijgen. Houd uw hoofd bedekt met de helm van de juiste hoop die niet tot teleurstelling leidt. Verstevig uw greep om het zwaard des geestes, Gods Woord. Leer dit zwaard zwaaien nu wij handgemeen zijn geworden met de vijand. Pareer met dit zwaard iedere steek van de vijand en drijf dit tweesnijdende wapen in de edele delen van des vijands propaganda, overleveringen, philosophieën en misleidende beweringen.
33. Kunnen wij aldus strijden en bidden wanneer wij opgesloten zijn? Hoe zo?
33 Indien wij aldus zijn bewapend, behoeven wij ons nimmer terug te trekken voor degenen die ons aanvallen, en de Duivel en zijn gehele legerschare demonen kunnen ons niet het minste geestelijke nadeel toebrengen. Ten gevolge van de onzichtbare invloed die zij op hun aardse vertegenwoordigers uitoefenen, kunnen wij worden gedood, maar God zal onze erfenis van leven in de nieuwe wereld beveiligen en bewaren doordat hij ons in zijn bestemde tijd een opstanding zal schenken. Het kan zijn dat wij ons wegens gedemoniseerde mensen en regeringen in een gevangenis of concentratiekamp bevinden, maar onze vijanden kunnen ons onze geestelijke wapenrusting niet afnemen. Wanneer wij in zulk een plaats opgesloten zijn, kunnen wij deze wapenrusting blijven behouden en er nog steeds in strijden, want Paulus zelf bevond zich, toen hij ons schreef deze wapenrusting te dragen, in de gevangenis te Rome. En terwijl wij in deze wapenrusting strijden, kunnen wij met God en zijn onzichtbare organisatie in verbinding blijven door middel van gebed, elke vorm van gebed, loftuiting, dankzegging, waardering, verzoeken en ernstige smeekbeden, die wij in het belang van ons zelf en onze broeders, onze medestrijders, tot uitdrukking brengen. Een gebed geeft ons het gevoel dat goddelijke hulp nabij is.
34. Welke plaats moeten wij derhalve aan Gods Woord toekennen, en wat zal het gevolg daarvan zijn?
34 Wanneer wij daarom alles beschouwen, kunnen wij de waarde, de belangrijkheid en de macht van Gods Woord niet onderschatten. Wij moeten dit Woord een blijvende plaats in ons leven geven en het zelfs onder vervolging vóór de woorden en geboden stellen van mensen die Gods Woord van nul en gener waarde en krachteloos zouden willen maken. Tot leiding van ons zegt Psalm 119:161: „Vorsten hebben mij vervolgd zonder oorzaak; maar mijn hart heeft gevreesd voor Uw woord.” Daarom houden wij ons aan Gods geschreven Woord en gehoorzamen het. Door zijn Woord ter harte te nemen, kunnen wij ons pad reinigen en het dwars door deze lage wereld heen rein en zuiver bewaren. Wanneer zijn Woord in het hart en het hoofd wordt opgenomen, kan het onze geest hervormen en aldus kan het ons leven hervormen, zodat het niet langer dit verdorven samenstel van dingen nastreeft maar een handelwijze gaat volgen die in Gods ogen aangenaam is, die in volledige overeenstemming met hem is en ons tot eeuwig leven in zijn nieuwe wereld leidt. — Rom. 12:1, 2, NW.