Is het spreken in tongen een bewijs van ware aanbidding?
EEN aantal religieuze organisaties in de christenheid kent aan het spreken in tongen een voorname plaats in hun aanbidding toe, en zij zullen op deze vraag antwoorden: ’Ja, het spreken in tongen is een noodzakelijk vereiste van de ware aanbidding.’ „Wij geloven”, zo vermeldt de Manual van een van deze organisaties, „in de doop van de Heilige Geest zoals deze plaatsvond op Pinksteren. Wij geloven dat allen die de Heilige Geest ontvangen, met andere tongen zullen spreken.”
Over het algemeen zijn de kerken van de pinksterbeweging in de Verenigde Staten voortgekomen uit een beweging die rond de eeuwwisseling is begonnen en waarvan de opwekkingssamenkomsten gekenmerkt werden door het „spreken in andere tongen”. In het jaar 1906 vond de meest opzienbarende van deze opwekkingssamenkomsten plaats te Los Angeles, in Californië, waar, volgens het boek Suddenly from Heaven, een officiële geschiedenis van de Assemblies of God, op 9 april een groep gelovigen als „door een bliksemstraal” werd getroffen en „het gehele gezelschap van hun stoelen op de grond werd geslagen. Zeven personen begonnen in ettelijke soorten van tongen te spreken en God te verheerlijken. De kreten waren zo vurig — en zo luid! — dat zich buiten een grote menigte verzamelde”.
Daar dit voorval door aanhangers van de pinksterbeweging als een gebeurtenis wordt beschouwd die overeenkomt met de uitstorting van de heilige geest met Pinksteren, en het dus als het ware een tweede Pinksteren was, rijzen de vragen: Is het spreken in tongen thans een onderscheidend kenmerk van een waar christen? Met welk doel ontvingen de christenen uit de eerste eeuw de wonderbaarlijke gave van tongen? Sprak Jezus in tongen?
DOEL VAN GAVE VAN TONGEN
Jezus genas zieken, wekte doden op en verrichtte nog veel meer verbazingwekkende wonderen. Deze wonderbaarlijke krachten identificeerden hem als een ware profeet en dienstknecht van God, zoals ook Mozes’ authenticiteit als Gods profeet door het verrichten van wonderen werd vastgesteld. Het spreken in tongen behoorde echter niet tot de wonderbaarlijke krachten die door Jezus werden gebruikt. Pas tijdens het pinksterfeest in 33 n. Chr. werd deze gave voor de eerste maal ontvangen, en bij die gelegenheid diende ze als een doeltreffend bewijs dat Gods geest op de christenen rustte.
In de nalente van het jaar 33 n. Chr. waren de joden van binnen en van buiten het Romeinse Rijk bijeengekomen voor hun jaarlijkse pinksterfeest. Precies tien dagen voordien was Jezus naar de hemel opgestegen en, gehoorzaam aan zijn instructies wachtten 120 van zijn discipelen in Jeruzalem om de beloofde „kracht uit den hoge” te ontvangen (Luk. 24:49). Omstreeks negen uur ’s ochtends op die gedenkwaardige dag kwam er plotseling „uit den hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren; . . . en zij werden allen vervuld met den heiligen Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken”. — Hand. 2:2-4.
Welke uitwerking had het op de joden toen zij Jezus’ volgelingen in misschien wel meer dan tien verschillende talen hoorden spreken? „De menigte . . . verbaasde zich”, zegt de bijbel, „en buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeërs? En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? . . . wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.” — Hand. 2:5-11.
Dat zij Galileeërs duidelijk in hun vele verschillende talen hoorden spreken, was voor deze vreemdelingen een overtuigend bewijs dat Gods geest op Jezus’ volgelingen rustte. Het was iets wonderbaarlijks. Het was iets heel anders dan de ’luide en vurige kreten’ op de opwekkingssamenkomst van de pinksterbeweging in Los Angeles, want hier in Jeruzalem werden vele vreemdelingen in hun moedertaal over „de grote daden Gods” onderwezen.
Uit wat er met Pinksteren is gebeurd, blijkt dat de heilige geest aan de vroege christenen werd gegeven met het praktische doel het goede nieuws te prediken. Jezus gaf dit te kennen in zijn afscheidsinstructies aan zijn discipelen: „Hij [gebood] hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van den Vader . . . gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterste der aarde.” — Hand. 1:4-8.
Door deze speciale gave van tongen die de discipelen in Jeruzalem door Gods heilige geest ontvingen, werden zij geholpen het goede nieuws als een teken voor die joodse aanbidders uit afgelegen delen van de aarde, te prediken. De werkelijke vervulling van de profetie in Joël 2:28-32 werd op die pinksterdag echter gevormd door het feit dat zij die met de geest waren vervuld, profeteerden. Het spreken met tongen was een bijkomstigheid, een teken van authenticiteit of goddelijke steun. — Hand. 2:16-22.
De bijbel vermeldt slechts twee andere voorvallen waarbij het uitstorten van de heilige geest gepaard ging met het spreken in tongen. Het eerste vond ongeveer drie en een half jaar na Pinksteren plaats, toen God zijn aandacht op de natiën richtte en zijn geest op de heiden Cornelius en zijn gezin uitstortte. Wegens de onmiddellijk zichtbare manifestatie ervan, was het logisch dat God de gave van het spreken in tongen aan deze onbesneden niet-joden schonk om de apostel Petrus te laten zien dat zij in de christelijke gemeente opgenomen konden worden. — Hand. 10:44-46.
In het andere geval was er van iets dergelijks sprake; dat was namelijk toen de apostel Paulus tot de mannen in Efeze sprak die Johannes’ doop hadden ontvangen. Dat zij in tongen spraken, vormde er een indrukwekkend, onmiddellijk bewijs van dat Johannes’ doop in Gods ogen niet langer passend was, wat vóór de uitstorting van de geest met Pinksteren in het jaar 33 wel het geval was geweest. — Hand. 19:1-7.
NIET ALLEN SPRAKEN IN TONGEN
Blijkt uit deze drie opgetekende voorvallen dat alle christenen uit de eerste eeuw in tongen spraken en dat daarom alle ware christenen in deze tijd dit zouden doen? Sommigen trekken deze conclusie, maar wordt dit werkelijk door de bijbel te kennen gegeven? Laten wij er eens een onderzoek naar instellen.
In de eerste plaats is het interessant op te merken dat de enige andere plaats in de geïnspireerde Schrift waar van de gave van tongen melding wordt gemaakt, Paulus’ eerste brief aan de Korinthiërs is. Bij die gelegenheid schreef Paulus betreffende tongen aan de Korinthiërs omdat zij er klaarblijkelijk te veel waarde aan hadden toegekend en het gebruik ervan rechtgezet moest worden.
Laten wij, om te bepalen wat het juiste standpunt van de christen ten aanzien van de gave van tongen is, eens de drie hoofdstukken aan een onderzoek onderwerpen waarin de apostel Paulus hierover spreekt. In 1Kor hoofdstuk twaalf van zijn brief legt hij uit dat er vele wonderbaarlijke gaven van de geest waren, en welke belangrijkheid kent hij aan tongen toe? Paulus brengt de waarde ervan in 12 vers 28 tot een minimum terug door ze als laatste te noemen. Daarna vraagt hij: „Hebben soms allen gaven van genezing? Spreken soms allen in tongen?” Het is duidelijk dat Paulus aantoont dat niet alle christenen deze wonderbaarlijke gaven bezaten en daarom was het bezit van een van deze gaven, het spreken in tongen inbegrepen, niet noodzakelijk om gered te worden. — 1 Kor. 12:4-11, 28-31.
Iemand zou echter kunnen aanvoeren dat er een verschil bestaat tussen de „gave van tongen” en het spreken in tongen als „bewijs” van het uitstorten van de heilige geest. Allen spraken in tongen toen zij de geest ontvingen, zo zouden zij kunnen zeggen, maar niet allen werd later de „gave van tongen” geschonken. Welke schriftuurlijke ondersteuning is er echter voor een dergelijke onderstelling? Deze ontbreekt.
Als illustratie het volgende: U zult opmerken dat er, toen de heilige geest werd uitgestort, ook andere wonderbaarlijke gaven werden geschonken, zoals in Efeze, toen de mannen ’in tongen spraken en profeteerden’ (Hand. 19:6). Maakt de Schrift nu onderscheid tussen het ontvangen van de gave van profeteren bij de uitstorting van de heilige geest en het gebruik ervan later? Dat wil zeggen, ontvingen allen de gave van het profeteren toen de heilige geest voor de eerste maal op hen kwam, maar maakten slechts enkelen er later gebruik van? Neen, de Schrift maakt een dergelijk onderscheid niet, net zomin als erin wordt aangetoond dat alle christenen in tongen spraken toen zij de heilige geest ontvingen, terwijl slechts enkelen dit later deden! Er is niet aan te ontkomen: niet alle christenen spraken in de eerste eeuw in tongen. Dit was geen vereiste voor redding.
HET EINDE VAN DE GAVEN VAN TONGEN
Vervolgens toont Paulus in het dertiende hoofdstuk van zijn brief aan de Korinthiërs aan welke bescheiden plaats tongen innemen vergeleken bij belangrijker aangelegenheden, in het bijzonder vergeleken bij de „alles overtreffende weg” der liefde. Zelfs zij die met de gave van tongen gezegend zijn, worden „een klinkend stuk koper of een rinkelende cimbaal” indien zij geen liefde beoefenen, zo verklaarde hij (1 Kor. 12:31; 13:1, NW). En om de belangrijkheid en de bestendigheid van liefde vergeleken bij de wonderbaarlijke gaven van de geest te beklemtonen, schreef hij: „De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben.” — 1 Kor. 13:8.
Wanneer wij van deze woorden van Paulus uitgaan, behoeft er geen twijfel over te bestaan of de wonderbaarlijke gaven van de geest zouden verdwijnen. Wanneer echter? Sommigen betogen dat, daar Paulus zei dat ’tongen een teken zijn voor de ongelovigen’, ze niet zouden verdwijnen voordat de ongelovigen waren verdwenen, dat wil zeggen, ze zouden bestaan totdat er niet langer ongelovigen waren (1 Kor. 14:22). Is dat het punt waarop Paulus in zijn dertiende hoofdstuk doelt? Neen, dat is het niet. In dit hoofdstuk legt hij geen verband tussen het verstommen van tongen en ongelovigen; neen, in plaats daarvan vergelijkt hij de tijdelijke aard van de gaven van de geest met de bestendigheid van de liefde; en hij brengt de voorbijgaande aard van deze gaven niet in verband met ongelovigen maar met de kindsheid van het christendom.
Na dus in 13 vers 8 verklaard te hebben dat de wonderbaarlijke gaven van het profeteren, tongen en kennis zullen verdwijnen, laat Paulus zien dat ze kenmerkend waren voor de eerste kindsheid van de christelijke gemeente. In die kinderjaren waren dergelijke wonderbaarlijke gaven nodig om op opzienbarende wijze duidelijk te maken dat Gods gunst van de joodse natie was weggenomen en nu op deze nieuwe gemeente van christenen rustte. Maar, zoals Paulus verklaarde, wanneer een man de volwassenheid bereikt, legt hij „de trekken van een klein kind” af. Toen de christelijke gemeente dus volwassen was geworden, dat wil zeggen tot rijpheid was gekomen doordat ze een erkende, stevig gegrondveste organisatie was geworden, verdwenen deze wonderbaarlijke gaven. Doch geloof, hoop en liefde bleven als het onderscheidende kenmerk van het ware christendom bestaan. — 1 Kor. 13:9-13, NW.
Over de vergankelijkheid van de wonderbaarlijke gaven zegt M’Clintock en Strong’s Cyclopædia in Deel 10, op bladzijde 484: „Het blijkt dan ook dat de wonderbaarlijke gaven van de eerste dagen die de kerk met een speciaal doel waren geschonken, geleidelijk maar toch nog snel van de mensen werden teruggetrokken toen de apostelen en degenen die bij monde van hen Christus hadden leren kennen, waren ingeslapen.” Uit de Schrift blijkt dat „door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven”. Toen de apostelen waren gestorven en degenen die via hen de wonderbaarlijke gaven hadden ontvangen, van het aardse toneel waren verdwenen, hielden de bovennatuurlijke gaven van de geest, het spreken in tongen inbegrepen, dus op. — Hand. 8:18.
TONGEN DE MINDERE GAVE
Daar de geestelijke gaven in die tijd echter nog aanwezig waren, vervolgde Paulus in hoofdstuk veertien van zijn brief met een aanmoediging voor de Korinthiërs om ernaar te streven. Naar welke gave in het bijzonder? Niet naar de gave van tongen, maar „vooral naar het profeteren”. Dit zou van grotere waarde zijn voor het opbouwen van anderen. Paulus verklaarde namelijk: „Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente.” Daarna vroeg hij: „Als ik tot u kom en spreek in tongen, wat nut zal ik u brengen?” Ja, van welk nut zou het voor anderen zijn indien zij niet begrepen wat hij zei? Daarom zei Paulus: „In de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong.” — 1 Kor. 14:1-19.
De Korinthiërs dienden aan het doel van de gave van tongen te worden herinnerd. Daarom schreef Paulus: „Tongen [zijn] een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen.” Merk op dat Paulus het verdwijnen van tongen niet in verband brengt met ongelovigen, maar veeleer verklaart dat tongen als een teken voor ongelovigen moeten dienen, zoals met Pinksteren het geval was. Die dag werden volkeren die vreemde talen spraken tot het christendom getrokken doordat zij Gods Woord in hun eigen talen hoorden verklaren. De Korinthiërs dienden daarom in gedachten te houden dat tongen niet werden gegeven om gelovigen binnen de gemeente te onderrichten, maar „als een teken” voor ongelovigen die wellicht een vergadering van de gelovigen zouden bijwonen. — 1 Kor. 14:21-26.
Betreffende het gebruik van tongen in de gemeente, gaf Paulus de raad: „Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleg geven. Is er echter geen uitlegger, dan moet men zwijgen.” Een dergelijke raad had ten doel het gebruik van tongen in de gemeente te regelen. Het werd tot de juiste proporties teruggebracht. — 1 Kor. 14:24-28.
JEZUS’ INSTRUCTIES?
Blijkt uit het voorgaande, waarin alle bijbelse verwijzingen naar tongen zijn besproken, dat christenen in deze tijd in tongen zouden spreken? Neen, want tongen en de andere wonderbaarlijke gaven dienden als geloofsbrieven voor Gods nieuwe christelijke organisatie in haar kinderjaren. Toen dit eervolle doel gediend was, verdwenen deze wonderbaarlijke gaven.
’Maar wacht u eens even’, zo zou iemand kunnen waarschuwen. ’U hebt de belangrijkste tekst over dit onderwerp, Jezus’ eigen instructies, over het hoofd gezien, namelijk die in Markus 16:17, 18: „Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen.” Ziet u, dit bewijst dat christenen in deze tijd in tongen zouden spreken.’
Is dit echter zo? Iemand die opzettelijk giftige slangen zou opnemen of een dodelijke drank zou drinken, zou, zelfs door een aanhanger van de pinksterbeweging, óf als zeer dwaas óf als geestelijk gestoord worden beschouwd. Toch zeggen deze woorden dat christenen dit zouden doen.
De zaak is, dat bijbelgeleerden het erover eens zijn, dat de laatste twaalf verzen die in het boek Markus staan, het gedeelte dus waarin over tongen en over het niet door slangen gewond worden, wordt gesproken, niet door Markus zijn geschreven, maar door iemand anders zijn toegevoegd. Tregelles, een vermaard negentiende-eeuws bijbelgeleerde, verklaart: „Eusebius, Gregorius van Nyssa, Victor van Antiochië, Severus van Antiochië, Hiëronymus, alsook andere schrijvers, in het bijzonder Grieken, getuigen ervan dat deze verzen niet door St. Markus zijn geschreven, of niet in de beste kopieën worden aangetroffen.” Doch zelfs indien deze woorden deel uitmaakten van Markus’ geïnspireerde geschriften (hoewel uit de grote hoeveelheid bewijsmateriaal blijkt dat dit niet het geval is), dan nog staat er niets in wat in strijd is met de schriftuurlijke aanwijzingen dat tongen na de dood van de apostelen zouden verdwijnen.
EEN BEWIJS VAN WARE AANBIDDING IN DEZE TIJD?
Hoewel de apostel Paulus aantoonde dat de gave van tongen uit de christelijke gemeente zou verdwijnen, wees hij erop dat liefde het blijvende onderscheidende kenmerk van ware christenen zou zijn. Jezus deed dit ook toen hij zei: „Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander.” — Joh. 13:35; 1 Kor. 13:8, 13.
Liefde is de voornaamste vrucht van Gods heilige geest; de andere vruchten zijn „vreugde, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, geloof, zachtaardigheid, zelfbeheersing”. Deze hoedanigheden, te zamen met getrouwe gehoorzaamheid aan Gods gebod om „dit goede nieuws van het koninkrijk” te prediken, en niet de gave van tongen, identificeren iemand thans als een bezitter van de heilige geest. — Gal. 5:22, 23; Matth. 24:14, NW.
Wat is het dan dat aanbidders bij bepaalde gelegenheden van hun stoel slaat en hen in verschillende tongen kreten doet slaken? Daar de Schrift duidelijk te kennen geeft dat het niet Gods geest is, moet het, indien het niet het resultaat is van emotionaliteit of geestelijke onevenwichtigheid, tot de werkzaamheden van Satan en zijn demonen behoren. De apostel Paulus waarschuwde dat ’Satan zich zou veranderen in een engel des lichts’ en dat hij velen zou misleiden met „leugenachtige tekenen en wonderen en met elk onrechtvaardig bedrog”. — 2 Kor. 11:14; 2 Thess. 2:9, 10, NW.
Zij die naar deze wonderbaarlijke gaven die God zijn volk niet langer schenkt, streven, stellen zich open voor een dergelijke misleiding door Satan, en de gevolgen zijn vaak pijnlijk. Naast de stuipachtige bezetenheid en de emotionele kreten, beschrijft D. A. Hayes in zijn boek The Gift of Tongues een voorval dat overeenkomt met door anderen gerapporteerde gebeurtenissen. „Niet lang geleden”, zo schreef hij, „had in Los Angeles een vrouw de gave van tongen, en een achtenswaardig Chinees die haar hoorde, zei dat zij zijn Chinese dialect sprak. Toen hem werd gevraagd haar woorden te vertolken, weigerde hij dit te doen, met de opmerking dat zij de meest walglijke taal bezigde.”
Zoiets smerigs is kenmerkend voor het werk van de demonen. Neen, het zogenaamde ’spreken in tongen’ in deze tijd is geen bewijs van ware aanbidding. Jezus heeft veeleer gezegd dat zijn discipelen herkend zouden worden aan de liefde onder elkaar.