De gewoonte om voor de doden te bidden
ZE WORDT ZOWEL IN DE CHRISTENHEID ALS IN DE ORIËNT IN ERE GEHOUDEN. KEURT GOD DEZE GEWOONTE GOED?
AAN de Golf van Bengalen knielen hindoes in de bruisende branding om voor degenen die zich in de hemel, in het vagevuur of de hel bevinden, te bidden. Zij geloven namelijk dat de reïncarnatie van de doden, die het nog eens kunnen proberen nirwana — de geestelijke hereniging met Brahma — te bereiken, door gebeden die voor hen worden opgezonden, kan worden bespoedigd.
Het boeddhistische gezin, in welks huis u een plank met houten gedenktekentjes ziet staan waarop de „hemelse namen” van de doden voorkomen, is niet minder toegewijd. De namen worden door boeddhistische priesters geopenbaard, die genegen zijn missen op te dragen ten einde de overledenen blij te stemmen.
Tussen de Chinezen en hun voorouders kan een sterke familie-solidariteit worden opgemerkt. Vele Chinezen geloven dat de doden twee jaar in het vagevuur ronddolen en geholpen moeten worden om de hemel te bereiken. Met betrekking tot voorouders wordt gezegd dat het van de gebeden van de levenden afhangt of zij de familiebanden weer zullen hernieuwen. Er worden uitgebreide begrafenis- en herdenkingsdiensten geleid om er zeker van te zijn dat de doden vriendelijke geesten worden in plaats van vijandig gezinde demonen. Als tegenprestatie voor deze offeranden wordt er van de doden verwacht dat zij het geluk van de levenden zullen bevorderen.
In joodse huisgezinnen wordt gedurende elf maanden na de dood van een geliefd familielid, en tevens op de jaarlijkse gedenkdag van de dood, het bekende Kaddisjgebed uitgesproken. Sommigen zeggen dat het judaïsme strikt genomen geen gebeden voor de doden kent en dat in het Kaddisjgebed God wordt geloofd, terwijl van geen dood melding wordt gemaakt. Toch zijn er joden die beslist geloven dat zij hun doden door middel van gebeden kunnen helpen naar de hemel te gaan. Het Kaddisjgebed was oorspronkelijk de lofzang van een leraar en heeft zich geleidelijk aan tot een gebed ontwikkeld dat bij de begrafenis van geleerden werd uitgesproken. Om precaire situaties te vermijden, werd het later voor alle joodse begrafenissen geschikt geacht. Na verloop van tijd schreven sommige joden er de macht aan toe dat het geliefde overlevenden uit de veronderstelde martelingen van Gehenna kon bevrijden.
In de protestantse wereld worden er over het algemeen niet veel gebeden voor de doden opgezonden. Protestanten vinden het opzenden van gebeden voor degenen die in de hemel zijn onnodig en voor de veroordeelden nutteloos. Daarom worden de protestantse gebeden voor de doden gewoonlijk beperkt tot de begrafenisdienst, waar een geestelijke er nauwlettend op toeziet dat hij de ziel aan de hemel opdraagt — een strategie die ten doel heeft zowel de levenden als de doden gerust te stellen. Later kunnen er ter ere van de doden herdenkingsdiensten worden geleid.
De rooms-katholieke gebeden voor de doden vertonen een nauwere verwantschap met de Oriënt. De katholieken geloven in een hemel, een hel en een vagevuur en in een Chinees-aandoende familie-solidariteit die de „gemeenschap der heiligen” wordt genoemd. Deze drievoudige geestelijke eenheid omvat de „strijdende kerk” op aarde, de lijdende zielen in het vagevuur en de „overwinnende kerk” in de hemel. Vele katholieken voelen oprecht hun verplichting ten opzichte van de lijdende zielen.
Toegewijde katholieken geloven dat zij de zielen in het vagevuur door hun kleinste goede werk, kortste gebed en geringste zelfkastijding enorm kunnen helpen om naar de hemel te gaan. De gehele maand november, met haar Allerzielen-dag, is speciaal terzijdegesteld voor het opzenden van gebeden en het opdragen van missen voor de doden. Er wordt echter beweerd dat het misoffer de grootste plaats inneemt. Volgens het Genootschap van St. Paulus schijnen vele katholieken echter te „vergeten dat, zoals St. J. Chrysostomus zegt, de aanwezige engelen op het moment dat het Misoffer wordt gebracht, wegvliegen om de gevangenissen van het Vagevuur te openen en alles uit te voeren wat God in zijn goedgunstigheid wenst te verlenen. Zij vergeten de vertroostende verklaring van St. Hieronymus, dat wanneer er voor een ziel in het Vagevuur het Heilige Offer wordt gebracht, deze ziel gedurende de tijd dat de Heilige Mis duurt, van zijn lijden is verlost”
Enkele katholieke theologen hebben de gedachte geopperd dat gebeden die onbewust worden opgezonden voor zielen die, zonder dat de levenden dit weten, tot de veroordeelden behoren, het lijden van deze zielen wellicht tijdelijk enigszins kunnen verzachten. Andere katholieke theologen vinden dit denkbeeld voorbarig en ongewettigd, maar de kerk heeft zich er nooit afkeurend over uitgelaten. De katholieke theologen zijn wél eenstemmig van mening dat het vagevuur bij „de laatste dag” zal ophouden te bestaan. Hoe God de overgebleven smetten van zielen die zich aan het einde van de wereld nog in het vagevuur bevinden, snel zal wegwissen, is een mysterie. Desondanks putten katholieken over het algemeen troost uit het geloof dat, zoals kardinaal Gibbons dit uitdrukt, „de gouden schakel van het gebed u verenigt met degenen die ’in de Here ontslapen’, en dat u nog steeds met hen kunt spreken en voor hen kunt bidden!”
EEN BIJBELSE GEWOONTE?
De toewijding waarmee de doden in de gehele wereld worden bejegend, zou iemand ertoe kunnen leiden te veronderstellen dat de gewoonte op de Heilige Schrift is gebaseerd of er op zijn minst mee in overeenstemming is. In de Schaff-Herzog Encyclopedia of Religious Knowledge wordt onomwonden verklaard dat er „geen enkele Oud-Testamentische passage ten gunste van deze gewoonte kan worden aangehaald”. The Catholic Encyclopedia geeft toe dat er in geen van de zesenzestig bijbelboeken die zowel door de protestanten als de katholieken worden erkend, ’een duidelijke en uitdrukkelijke tekst is waarin het bidden voor de doden wordt ondersteund’.
De katholieken zeggen dat het geloof in het vagevuur automatisch inhoudt dat het nuttig is om voor de doden te bidden. De schriftuurlijke autoriteit schijnt geheel en al te berusten op de geschiedenis die in Twee Makkabeeën 12:39-46 (Dy) wordt vermeld, waarin van Judas Makkabeüs wordt gezegd dat hij zilver naar Jeruzalem heeft gestuurd ’opdat een offer kon worden gebracht voor de zonden der doden, daar hij goed en religieus over de opstanding dacht’. Het bericht besluit: „Het is derhalve een heilige en gezonde gedachte om voor de doden te bidden, opdat zij van zonden bevrijd mogen worden.”
Kan er worden gezegd dat Judas missen voor zielen in het vagevuur wilde laten opzenden? Hij was een joodse patriot; de verslagenen waren joden, geen Chinezen of katholieken. Zijn zorg voor de dode afgodendienaars betrof zijn hoop dat God hun zonden zou vergeven en hun een opstanding zou geven. Dit blijkt duidelijk uit vers vierenveertig (PC): „Want als hij niet had verwacht, dat de gesneuvelden zouden verrijzen, dan zou het nutteloos en dwaas zijn geweest, voor de doden te bidden.” Het commentaar in The Jewish Encyclopedia is eveneens van belang: „De verwijzing naar dergelijke offers wordt nergens anders in de joodse lectuur aangetroffen en er is verder niets over bekend dat dergelijke offers in de Tempel in Jeruzalem werden gebracht.”
Het is in dit verband passend om op te merken dat de boeken der Makkabeeën zowel door de joden als de vroege christenen als apocrief of onecht werden verworpen. Jezus en de apostelen hebben er geen enkele aanhaling uit gedaan. Van de vier boeken der Makkabeeën — sommigen beweren dat er vijf zijn — bevat zelfs de katholieke bijbel er slechts twee. Hieronymus, over wie paus Pius XII prijzend zei dat hij „de grootste Doctor in het verklaren van de Heilige Schrift” was, uitte de waarschuwing: „Alle apocriefe boeken dienen geschuwd te worden; . . . ze bevatten vele onjuistheden.”
Degenen die deze waarschuwing in de wind slaan, dienen op zijn minst acht te slaan op de geïnspireerde boeken van de bijbel, het boek waarvan zowel de katholieken als de protestanten de zuiverheid erkennen. Salomo zegt dat de doden niet vriendelijk of vijandig kunnen zijn. Hij schrijft: „De doden weten niets . . . Zowel hun liefde als hun haat en hun naijver zijn reeds lang vergaan” (Pred. 9:5, 6). De apostel Paulus was het eens met Mozes’ verklaring dat de mens bij Adams schepping ’een levende ziel werd’ (Gen. 2:7; 1 Kor. 15:45). Leven als een ziel te bezitten is heel wat anders dan een „onsterfelijke ziel” te bezitten, hetgeen zelfs een onbijbelse uitdrukking is. De profeet Ezechiël schrijft integendeel: „De ziel die zondigt, die zal sterven” (Ezech. 18:4). De christelijke schrijver Jakobus bevestigt dit door te zeggen: „Wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, [zal] diens ziel van den dood . . . behouden” (Jak. 5:20). Naast God wordt Christus door Paulus geïdentificeerd als degene „die alleen onsterfelijkheid heeft”. — 1 Tim. 6:16.
De meesten kunnen de verleiding niet weerstaan om te zeggen dat de dood in de hierboven genoemde gevallen alleen naar het lichaam en niet naar de „ziel” verwijst. Jezus waarschuwde dat God „én ziel én lichaam in Gehenna kan vernietigen”, een vernietiging waaruit niemand ooit een opstanding zal ontvangen (Matth. 10:28). Hierdoor wordt ook de theorie weerlegd dat men zielen door middel van gebed uit Gehenna kan verlossen en de hemel kan doen binnengaan. De psalmist schreef terecht over ’s mensen dood: „Te dien dage vergaan zijn plannen.” — Ps. 146:4.
Het gebruik om steeds weer hetzelfde gebed op te zeggen, werd door Jezus afgekeurd: „Gebruikt bij uw bidden”, zo waarschuwde hij, „geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden” (Matth. 6:7). Jezus leerde de levenden niet om voor de zonden van de doden te bidden, maar hij leerde dat God voornemens was om zowel de rechtvaardigen als degenen die vatbaar waren voor rechtvaardigheid maar door onwetendheid een zondig leven hadden geleid, uit de doden op te wekken. „De ure komt”, zo zei hij, „dat allen, die in de graven zijn, naar zijn stem zullen horen, en zij zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel” (Joh. 5:28, 29). Daar vestigde Gods Zoon onze aandacht op de wáre hoop voor talloze doden.
Wanneer gedachten aan degenen die in de dood slapen, bij u opkomen en u zich hun manier van doen en prettige persoonlijkheid herinnert, bedenkt dan het volgende: Indien uw onvolmaakte herinneringsvermogen hen kan herscheppen, hoeveel gemakkelijker zal Gods volmaakte geest en almachtige hand hen dan uit het herinneringsgraf kunnen terugbrengen. Laat deze wonderbaarlijke belofte u ertoe brengen om Jehovah God oprecht voor zijn liefderijke voorziening van de opstandingshoop te danken.