Wanneer alle mensen wederom één God aanbidden
1. Wat merkten twee officiële vertegenwoordigers van een New Yorkse uitgeversmaatschappij op toen zij op 6 december 1968 aan de voet van de Marsheuvel in Athene stonden?
OP een zekere dag in 1956 — de zesde december — beklommen de president en de vice-president van een internationaal bekende uitgeversmaatschappija de Marsheuvel te Athene, Griekenland. Deze heuvel werd lang geleden door de heidense Grieken de A·re·oʹpa·gus genoemd. Stenen trappen voeren naar de top. De twee mannen bleven onder bij de trappen staan, want zie! rechts van de treden was een bronzen plaat in de rotsen aangebracht! Daarop staan in het gewone Grieks van negentienhonderd jaar geleden woorden gegrift, en wel een aanhaling uit de bijbel. Het is een aanhaling uit het gedeelte van de bijbel dat eerst in het Grieks aan de christenen werd geschreven en dat in het algemeen „Het Nieuwe Testament” wordt genoemd. De aangehaalde woorden zijn afkomstig van het boek der Handelingen van de apostelen, het zeventiende hoofdstuk, de verzen tweeëntwintig tot en met eenendertig, welke vertaald in modern Nederlands luiden:
2. Hoe luidde de inscriptie op de bronzen plaat?
2 „Mannen van Athene, ik zie dat gij in elk opzicht meer dan anderen geneigd schijnt te zijn de godheden te vrezen. Toen ik bijvoorbeeld door de stad liep en zorgvuldig uw voorwerpen van toewijding gadesloeg, heb ik ook een altaar gevonden waarop stond geschreven ’Aan een onbekende God’. Waaraan gij daarom onwetend godvruchtige toewijding geeft, dat verkondig ik u. De God die de wereld en al wat er in is, heeft gemaakt, Deze, die Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt, noch wordt hij door mensenhanden verzorgd als had hij iets nodig, omdat hij zelf aan alle personen leven, adem en alles geeft. Hij heeft uit één man alle natiën der mensheid gemaakt, om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gestelde tijden en de vastgestelde grenzen van de woning der mensen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij hem wellicht tasten en werkelijk vinden mochten, hoewel hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons. Want door hem hebben wij leven, bewegen wij ons en bestaan wij, zoals zekeren van uw dichters hebben gezegd ’Want wij zijn ook zijn nageslacht.’ Aangezien wij daarom Gods nageslacht zijn, moeten wij niet menen dat het Goddelijk Wezen gelijk goud, zilver of steen is, gelijk aan iets dat door de kunst en het vernuft van de mens is gebeeldhouwd. God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, doch thans zegt hij de mensheid dat zij allen overal berouw dienen te hebben. Want hij heeft een dag vastgesteld, waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt.”
3, 4. Waarvan getuigde die plaat in de rotsen, en hoe kwam dit zo?
3 Waarom was die plaat met die merkwaardige woorden in de rotsen aangebracht? Als een getuigenis dat Paulus uit de stad Tarsus in Klein-Azië deze woorden negentien eeuwen geleden daar op de Marsheuvel had uitgesproken. Paulus was een apostel of afgezant van Jezus Christus, die ongeveer achttien jaar daarvoor in Jeruzalem onrechtmatig ter dood was gebracht, maar die door de Almachtige God op de derde dag na zijn sterven weer tot leven was opgewekt. Paulus had deze Jezus Christus jaren na diens opstanding uit de doden ontmoet, welke wonderbaarlijke ontmoeting er toe leidde dat Paulus van een vervolger van Christus’ volgelingen een getrouwe volgeling van hem werd. Paulus was er daarom getuige van dat de Almachtige God Jezus Christus uit de doden had opgewekt en hem had veranderd in een glorierijke geestelijke persoon in de onzichtbare hemelen.
4 Daarom stond de christelijke apostel Paulus nu bovenop de Marsheuvel of A·re·oʹpa·gus. Het hoogste gerechtshof in het Athene uit de oudheid had hem daarheen geleid om naar hem te luisteren, omdat dit hof op deze heuvel vergaderde. Het bestond uit filosofen die bekend stonden als Stoïcijnen en Epicuristen. Paulus herinnerde hen er aan dat zij in vele godheden geloofden, voor wie zij uit vrees tempels en altaren hadden gebouwd. Zij waren er bevreesd voor dat zij ook maar één god zouden vergeten en om te voorkomen dat zij hiervoor gestraft zouden worden, hadden zij een altaar voor een eventueel vergeten god opgericht, ongeacht wie hij ook was. Zij gaven toe dat zij deze god niet kenden, doordat zij op dit altaar de woorden griften, „Aan een onbekende God.” Welke god was dit dan? Paulus wist het, maar die Atheners niet.
5. Wat bewees Paulus voor het gerechtshof in verband met de uitdrukkingen „Jezus” en „opstanding”?
5 Hoe heette deze Onbekende God? Die Atheners hadden Paulus horen spreken over Jezus en de opstanding. Zij dachten dus dat Jezus en Opstanding de namen van voor hen onbekende goden waren. Zij leidden Paulus naar het gerechtshof op de Marsheuvel om zich te verdedigen tegen de beschuldiging van godslastering, welke tegen hem werd ingebracht en waarvoor hij ter dood gebracht kon worden. Paulus bewees hun dat Jezus en Opstanding niet de namen van de Onbekende God waren. Had Jezus zich uit de doden opgewekt? Neen. De geschiedenis verhaalt ons dat Jezus anderen op aarde uit de doden ten leven had opgewekt. Daar hij echter later zelf in de doodstoestand verkeerde, kon hij dit vermogen niet op zich zelf toepassen.
6. Wie had Jezus dan uit de doden opgewekt, en in welke verhouding stonden zij derhalve tot elkaar?
6 Door wie werd Jezus dan uit de doden opgewekt? Door God. Niet alleen wekte hij hem op en bracht hij hem weer tot leven, maar tevens deed hij hem een verandering ondergaan tot een geestelijke persoon, die niet meer kon sterven en in de hemelen zou leven. Dacht u ook niet dat hij wel God moest zijn om dat te kunnen? Ja; het Wezen dat zoiets wonderbaarlijks kon doen, moest de ene waarachtige en levende God zijn. Bovendien moest hij voor zo’n daad wel almachtig zijn. Geen der mensengoden van Athene of enig ander volk had ooit zoiets gedaan of kon dit ooit verrichten. Doordat ook de Almachtige God deze Jezus Christus uit de doden had opgewekt opdat deze zich bij Hem in de hoogste hemelen in bovenmenselijk, geestelijk leven zou verheugen, toonde hij dat hij zijn hemelse Vader was en dat deze uit de doden opgewekte Jezus Gods Zoon was. Doordat de Almachtig God hem een lichaam en leven had gegeven, werd hij de Zoon Gods, een hemelse, geestelijke Zoon Gods.
7. Wat is deze Opwekker van Jezus Christus nog meer?
7 Deze almachtige, onsterfelijke God heeft dat niet alleen gedaan. Om de Atheners op de Marsheuvel beter bekend te maken met de Onbekende God, vertelde Paulus hun dat deze God „de wereld en al wat er in is, heeft gemaakt.” Hij is daarom de grote Schepper, Formeerder en Modelleur van al het bestaande, hetzij zichtbaar hetzij voor ons onzichtbaar. Deze is dan ook volgens Paulus de ’Heer van hemel en aarde,’ dat wil dus zeggen, de Meester en Eigenaar van hemel en aarde. Zeer terecht noemen wij hem dus de Here God.
ZIJN NAAM EN AANBIDDING
8. Met welke eigennaam mogen wij hem aanspreken, en waarin en hoe vaak komt die naam voor?
8 Kunnen wij deze Here God met een eigennaam aanspreken, zodat wij hem kunnen afzonderen van alle anderen die „goden” worden genoemd? Ja, dat is mogelijk. Hoe luidt die naam dan? Welnu, heeft u iemand ooit wel eens het lange woord „Hal·le·luʹja” horen zingen of roepen? Dit is een Hebreeuws woord en het betekent „Looft Jah!” Wie is deze Jah echter die wij, naar het beroep dat op ons wordt gedaan dienen te loven? Hebreeuwse geleerden vertellen ons dat deze naam Jah de verkorte vorm is van de volledige naam Jehovah. Sommige geleerden geven er de voorkeur aan de naam als Jahʹveh of Jahʹweh uit te spreken, maar doorgaans wordt thans de naam Jehovah gebruikt. Niemand heeft hem deze naam gegeven, want hij heeft zich zelf zo genoemd. Door zijn onzichtbare kracht, waardoor hij de wereld schiep, liet hij ook mannen op aarde die hem dienden en aanbaden, een boek schrijven. Omdat hij dezen hiertoe door zijn onzichtbare werkzame kracht bewoog, wordt het heilig genoemd. Vandaar dat sommigen het de Heilige Schrift noemen, omdat het uit heilige geschriften bestaat, en anderen de bijbel, omdat het uit vele, in de meeste vertalingen zesenzestig, boekjes bestaat. In de eerste negenendertig daarvan, welke in het Hebreeuws werden geschreven, deelt de Almachtige God ons op zijn minst 6823 maal mee dat zijn eigennaam Jehovah is.
9. Wat verklaart hij in Jesaja 42:8 om zich zelf te identificeren?
9 In het achtste vers van het tweeënveertigste hoofdstuk van het boek van Jesaja zegt de Almachtige God: „Ik ben JEHOVAH, dat is mijn naam! mijne eer geve Ik geen’ anderen, noch mijnen roem den afgods-beelden!” (Pa). Nu is deze enige waarachtige en levende God dus niet langer voor u onbekend, want u kent zijn eigennaam, Jehovah God.
10. Waarom is er thans geen door mensen vervaardigde tempel voor Jehovah, en wat zei koning Salomo hierover?
10 In de meeste landen der aarde bevinden zich duizenden door mensenhanden vervaardigde tempels. Kent u er echter een van welke aan Jehovah God is gewijd? Neen, beslist niet. Negentienhonderd jaar geleden stond er in de stad Jeruzalem, nu tot Jordanië behorend, een tempel voor Jehovah. Jehovah God liet die echter zelf in het jaar 70 van de christelijke jaartelling afbranden en afbreken. Waarom? Omdat deze tempel werd misbruikt en omdat de enige levende en waarachtige God — om Paulus’ woorden tot de Atheners op de Marsheuvel te gebruiken — ’niet woont in tempels met handen gemaakt, noch door mensenhanden wordt verzorgd als had hij iets nodig’ (Hand. 17:24, 25, NW). Hoe zou de God die de onmetelijke hemelen en de grote aarde heeft gemaakt, in die zo nietige, door mensenhanden vervaardigde tempels kunnen wonen? Wij moeten God niet onteren door hem te verkleinen. Bijna drieduizend jaar geleden bouwde koning Salomo te Jeruzalem een glorierijke tempel voor Jehovah. Toen deze wijste koning uit de oudheid echter de tempel aan Hem opdroeg, bad hij als volgt: „Zou God dan waarlijk op aarde wonen? Zie, de hemel, zelfs de hemel der hemelen, kan U niet bevatten, hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. Wend U dan tot het gebed van uw knecht en tot zijn smeking, HERE [Jehovah], mijn God, en hoor naar het geroep en het gebed dat uw knecht heden voor uw aangezicht bidt, zodat uw ogen nacht en dag geopend zijn over dit huis, de plaats waarvan Gij gezegd hebt: mijn naam zal aldaar zijn.” — 1 Kon. 8:27-29, NBG.
11, 12. In hoeverre zijn wij van God afhankelijk?
11 De Schepper van alles in de hemel en op aarde is te groots om in door onze handen vervaardigde tempels te wonen. Hij heeft geen tempel van hout of steen nodig. In plaats dat wij hem iets moeten geven om hem in goede welstand en gelukkig te houden, ’geeft hij zelf aan alle personen leven, adem en alles,’ zei Paulus.
12 Wij hebben ons leven van God ontvangen. Ons vermogen te ademen, de lucht welke wij inademen, de aarde en al waarin wij ons verheugen, hebben wij van hem ontvangen, hij heeft het ons geschonken. Waarom zouden wij dan denken dat Hij van ons afhankelijk is en dat wij tempels voor Hem moeten bouwen? Aangezien hij onze Levengever is en Degene van wie wij voor al het goede afhankelijk zijn, behoort hij onze God te zijn, die wij moeten aanbidden, vereren en behagen, ongeacht tot welke natie wij thans behoren.
13. In wat voor betekenis zijn wij, afgezien van onze nationaliteit, Gods nageslacht?
13 Luister nogmaals eens naar wat Paulus op de Marsheuvel zei, toen hij deze God nader verklaarde: „Hij heeft uit één man alle natiën der mensheid gemaakt, om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de gestelde tijden en de vastgestelde grenzen van de woning der mensen bepaald, opdat zij God zouden zoeken, of zij hem wellicht tasten en werkelijk vinden mochten, hoewel hij eigenlijk niet ver is van een ieder van ons. Want door hem hebben wij leven, bewegen wij ons en bestaan wij, zoals zekeren van uw dichters hebben gezegd: ’Want wij zijn ook zijn nageslacht.’ Aangezien wij daarom Gods nageslacht zijn, moeten wij niet menen dat het Goddelijk Wezen gelijk goud, zilver of steen is, gelijk aan iets dat door de kunst en het vernuft van de mens is gebeeldhouwd.” Ongeacht tot welke natie wij thans behoren, of waar wij op deze aarde wonen, stammen wij allen af van de ene eerste man die God heeft gemaakt. Daar die ene eerste man door God werd gemaakt of geschapen en aldus een „zoon Gods” was, zijn wij in zekere zin „Gods nageslacht,” omdat wij van die man afstammen. De Schepper, wiens nageslacht wij zijn, behoren wij dan toch stellig te aanbidden als onze God. — Luk. 3:38.
14. Waarom behoeven wij niet langer naar God te tasten zonder de hoop te koesteren hem te vinden?
14 Lange tijd is men op aarde onbekend geweest met deze God, zelfs al lange tijd voordat Paulus negentienhonderd jaar geleden in Athene het altaar „Aan een onbekende God” ontdekte. Daarom hebben velen van ons, die de levende en waarachtige God wilden leren kennen, naar hem getast. Bedenk echter wel: Hij is niet ver van een elk van ons, zodat wij hem moeten kunnen vinden! Denk er tevens aan dat hij de gestelde tijden heeft bepaald waarin wij hem zouden kunnen zoeken en hem werkelijk kunnen vinden! En vergeet niet: Wij leven in de gestelde tijd dat wij hem kunnen zoeken in de goede hoop dat wij hem werkelijk zullen vinden en leren kennen!
OORSPRONKELIJK AANBAD MEN ÉÉN GOD
15. Waartoe kan het vinden van God leiden, en in welke toestand verkeerde Adam toen hij Hem kende?
15 Hem te vinden — dus hem te kennen en begrijpen en bevriend met hem zijn — betekent dat wij onze hemelse Levengever en Instandhouder van het leven vinden. Wanneer wij hierin slagen, kunnen wij eeuwig leven in volmaakt geluk en volmaakte vrede verkrijgen. De eerste man kende hem, maar verbeurde zijn vriendschap. Dit geweldige verlies had voor hem en alle natiën, die van hem afstammen, de dood tot gevolg. Toen de eerste man, Adam genaamd, God als zijn hemelse Vader kende en als in een gezin, tot Hem in de verhouding stond als Zijn aardse zoon, was Adam in eendracht met de goddelijke Bron van zijn leven. Wilde Adam op aarde in leven blijven, dan moest hij in contact blijven staan met deze enige Bron des levens. Jehovah God wil dat zijn hemelse en aardse zonen volmaakt zijn, en daarom schept hij hen zo. „Volmaakt is zijn activiteit” (Deut. 32:4, NW). Zo schiep hij ook de eerste man Adam volmaakt, want wij lezen in zijn bijbel: „De HERE [Jehovah] God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel” (Gen. 2:7). De eerste mens werd dus geen onvolmaakte stervende ziel, maar een volmaakte levende ziel.
16. Welke mogelijkheid werd Adam in Eden voor ogen gesteld, en waarvan was dit afhankelijk gesteld?
16 Beseffen wij wat dit betekent? Als een volmaakte menselijke ziel had Adam voor altijd hier op aarde kunnen leven, en hem en ons, zijn nakomelingen, zou het grote vreugde hebben bereid hier voor altijd te leven. Hoe dat zo? Omdat God hem in een aards paradijs had geplaatst en graag zag dat hij daarin zou blijven; hij had deze aardse zoon immers lief en wilde dat hij tot Gods gezin zou blijven behoren. Wij lezen in zijn bijbel: „Voorts plantte de HERE [Jehovah] God een hof in Eden [een paradijs van geneugte], in het Oosten, en Hij plaatste daar den mens, dien Hij geformeerd had. Ook deed de HERE [Jehovah] God allerlei geboomte uit den aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en den boom des levens in het midden van den hof, benevens den boom der kennis van goed en kwaad” (Gen. 2:8, 9, NBG; Ned. PB). Waarvan was het afhankelijk of Adam in dit paradijs van geneugte in eendracht zou blijven met de Bron des levens? Van het al dan niet vasthouden aan de enig juiste wijze van aanbidding.
17, 18. (a) Waarom zou Adam niet geneigd zijn voorouders te aanbidden? (b) Waarom zou hij geen bomen aanbidden? (c) Noch de landdieren, vogels en insekten?
17 Wie zou Adam echter aanbidden? Wie zou Adam in zijn menselijke volmaaktheid willen aanbidden? Menselijke voorouders? Die had hij niet. Zou hij dan de bomen van die hof of de rivier welke in Eden ontsprong om die hof te bevochtigen, willen aanbidden? Neen; want hij werd in de hof gezet om juist voor de daarin staande bomen te zorgen: „De HERE [Jehovah] God nam den mens en plaatste hem in den hof van Eden om dien te bewerken en te bewaren” (Gen. 2:15, NBG). De mens Adam had zijn leven niet van bomen ontvangen, zelfs niet van de „boom des levens,” welke God in het midden van de hof had geplant. Wanneer Adam daartoe autoriteit vanuit de hemel had ontvangen, zou hij al deze bomen hebben kunnen omkappen en doden.
18 Zou Adam dan geneigd zijn de lagere landdieren, de vogels en de insekten in de hof, of vissen in de rivier of haar zijstromen, te aanbidden? Neen; hoewel hij belast was met de zorg over deze lagere dierlijke schepselen en hij hun een naam gaf — Jehovah God ’bracht die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zo als Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn’ (Gen. 2:19, 20) — noemde Adam geen hunner „God.” Hij had heerschappij over hen, en zij niet over hem. Ze hadden ontzag voor hem en hij niet voor hen. Hij stamde niet van hen af, maar was een speciale, van hen gescheiden, schepping. Hij zag hoe zij stierven! Waarom zou hij dan ook maar één van hen aanbidden?
19. Wie zou Adam geneigd zijn te aanbidden, ook al was hij onzichtbaar, en waarom?
19 Wie zou Adam dan geneigd zijn te aanbidden? Zich zelf? Neen, ook al had hij heerschappij over de lagere dieren. Zijn Levengever dan? Ja, omdat deze Adam volmaakt had geschapen en hij al die levende schepselen en ook het prachtige paradijs van Eden tot zijn woonplaats had geschapen. Jehovah was geen onbekende God voor Adam. Door de elementen waaruit Jehovah Adam had samengesteld en de fysieke vermogens waarmee hij hem had begiftigd, kon hij God niet zien en in het leven blijven (Ex. 33:20). Toch sprak God vanuit het ongeziene met hem en vertelde hem waarom hij op deze aarde was geplaatst. Hij zei hem hoe hij voor altijd in zijn paradijs op aarde zou kunnen blijven leven. „Van elke boom van de hof moogt gij tot verzadiging eten. Aangaande de boom der kennis van goed en kwaad echter, daarvan moet gij niet eten, want op de dag dat gij er van eet, zult gij beslist sterven” (Gen. 2:16, 17, NW). Adam aanvaardde deze inlichtingen als van zijn Schepper afkomstig zijnde. Hij bebouwde en verzorgde de paradijstuin, maar at niet van die bepaalde boom. Hij wilde graag leven en in dat volmaakte aardse tehuis met zijn liefderijke Schepper kunnen blijven spreken en omgaan.
20. Hoe vergrootte God het geluk van de alleen zijnde Adam nog, en wat werd er nadien aanbeden?
20 Om Adams geluk nog te vergroten, schiep God hem een volmaakte vrouw. Opdat zij waarlijk een deel van hem zou zijn, deed God een diepe slaap over Adam komen en verwijderde toen pijnloos een rib uit zijn zijde, waaruit hij een vrouw bouwde. God bood haar vervolgens Adam ten huwelijk aan. Hij gaf hun te kennen welk voornemen hij met hen had: „Verder zegende [niet vervloekte] God hen en God zeide tot hen: ’Weest vruchtbaar en wordt tot velen, vult de aarde en onderwerpt haar, en hebt de vissen der zee en de vliegende schepselen der hemelen en alle levende schepselen welke op de aarde kruipen, in onderworpenheid’” (Gen. 2:18-25; 1:26-28, NW). Adam en zijn vrouw Eva hoorden hoe God tot hen sprak. Zij wisten wie hun Schepper was, de Ene en Enige die zij als God aanbaden.
21. Hoe aanbaden Adam en Eva God, en wat kon er dus van alle toen levende mensen gezegd worden?
21 Hoe aanbaden zij hem? Door tempels te bouwen? Neen, God had geen huis nodig om juist daar met hen te spreken. Door een beeld te maken dat ergens op leek? Neen, geen enkel door mensen gemaakt beeld zou op God gelijken; het zou hem verkeerd afbeelden en een leugen tegen hem zijn. Door hem offers te brengen? Neen, God gebood hun niet dieren te doden en die op altaren te verbranden. Adam en Eva waren volmaakte menselijke zielen, die geen zonden hadden waarvoor bloed vergoten en offers gebracht moesten worden. Hoe aanbaden zij hun Schepper dan als God? Door hem te danken en te loven en door hem als hun hemelse Vader en Wetgever te gehoorzamen. Dit deden zij enige tijd lang en waren rein en gelukkig, geen pijn, leed of vrees kennend. Adam en Eva en het nog ongeboren menselijke geslacht in hun lendenen aanbaden gezamenlijk Jehovah als hun Schepper en Levengever. Er is dus een tijd geweest dat allen één God aanbaden. Dat was in het allerprilste begin van de mensheid en dit was het enig juiste. Het was het oorspronkelijke voorbeeld voor ons.
EEN POGING MEER GODEN VOORT TE BRENGEN
22. Hoe kwam het dat er zoveel goden ontstonden die aanbeden konden worden?
22 Er zijn thans velen die goden worden genoemd en als zodanig worden aanbeden. Dit alles is zo geheel in strijd met dat wat in het reine begin der mensheid in het Edense paradijs het geval was. Het begon toen een schepsel, dat zich zelf wilde behagen, God wilde zijn en aldus twee Goden in het universum plaatste. Ongezien stelde dit schepsel zich in het paradijs voor. Het begon met de vrouw Eva te spreken, niet rechtstreeks zoals God, maar indirect, door middel van een slang in de hof. Hij loog tegen de ene en enige God, door Eva te vertellen dat God in verband met de boom der kennis van goed en kwaad had gelogen. Deze leugenaar wilde dat Eva hem als god zou aanbidden door hem te gehoorzamen, in plaats dat zij haar Schepper als God aanbad door Hem te gehoorzamen. Dit schepsel, dat zijn eigen verheerlijking zocht, toonde dat hij als een god aanbeden wenste te worden, want hij zei tot Eva: „Gij zult beslist niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij er van [de verboden boom] eet, uw ogen stellig geopend moeten worden en gij stellig gelijk God moet zijn, kennend goed en kwaad.” Toen Eva en later ook haar man Adam hem gehoorzaamden door van de verboden vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad te eten, werd hij een god. — Gen. 3:1-7, NW.
23. Wat is zonde, en welke aanbidding was er bij de zonde van Adam en Eva betrokken?
23 Zonde is ongehoorzaamheid jegens God; men mist dan de ten doel gestelde standaard van volmaaktheid. God straft zonde met de dood. Hij veroordeelde de eerste man en vrouw ter dood, omdat zij zondigden en een valse god aanbaden, en hij dreef hen uit het Edense paradijs. Voordat hij daartoe overging, zeide hij het de valse god echter eerst in hun bijzijn aan dat het deze niet voor altijd toegestaan zou zijn de aanbidding van Jehovah God weg te stelen.
24. Wat was de betekenis van Gods waarschuwing aan de Slang, en waarom zijn wij allen onvolmaakt en stervende?
24 In plaats dat Jehovah God deze valse god met zich zelf vergeleek, vergeleek hij hem met de slang, vervloekte hem en zei: „Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Gen. 3:14, 15, NW). De kop van een slang te vermorzelen, betekent haar te doden. Dat lot staat de eerste valse god te wachten, en wel onder de hiel van het beloofde Zaad van Gods vrouw. Hetzelfde zal met alle andere valse goden gebeuren, daar dezen het „zaad” van de eerste valse god zijn. Men begaat zonde wanneer men een valse god, welke dan ook, aanbidt en gehoorzaamt. Daarop staat de doodstraf. Daarom lezen wij over de zondaar Adam: Hij „werd . . . vader van zonen en dochters. Alle dagen dat Adam leefde, bedroegen dus negenhonderdendertig jaar en hij stierf” (Gen. 5:4, 5, NW). Wanneer hij niet had gezondigd, door niet van de verboden vrucht te eten of anderszins een overtreding te begaan, had hij voor altijd in zijn paradijs kunnen blijven leven. Tot op heden hebben al zijn kinderen zonde en dood van hem geërfd (Rom. 5:12). Weet u nu waarom wij allen onvolmaakt zijn en sterven? Dit is de reden.
25. Hoe noemde Jehovah de eerste valse god, en hoe heeft de aanbidding van valse goden zich klaarblijkelijk sedert het derde geslacht verbreid?
25 Omdat de eerste valse god zijn vijand en lasteraar was en van een slang gebruik had gemaakt om Eva en Adam tot zonde te verleiden, noemde Jehovah God hem „de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is” (Openb. 20:2; 12:9, NW). Vele dingen die onderzoekers uit de aarde hebben opgegraven en uit lang vervlogen tijden dateren, staan in verband met de aanbidding van valse goden, waaruit blijkt dat veel van Adams kleinkinderen zulke goden aanbeden moeten hebben.b In de dagen van Adams kleinzoon Enos gingen zij zelfs zover, dat zij andere dingen naar de naam van Jehovah noemden: „In die tijd werd er een begin mede gemaakt de naam van Jehovah aan te roepen” (Gen. 4:25, 26, NW). Toen Gods hemelse engel-zonen ongehoorzaam van de hemel naar de aarde kwamen door de gedaante van knappe mannen aan te nemen, mooie vrouwen huwden en kinderen verwekten — Neʹfi·lim genaamd — moet de valse aanbidding wel grote voortgang hebben gemaakt. „In die dagen bleken de Neʹfi·lim op de aarde te zijn, en ook daarna, toen de zonen Gods er mede voortgingen betrekkingen met de dochters der mensen te hebben en zij baarden zonen aan hen, zij waren de machtigen van die wereld, de mannen van vermaardheid. Dientengevolge zag Jehovah dat de verdorvenheid van de mens groot was geworden op de aarde en alle gedachten van zijn hart zich gedurig alleen maar tot het slechte neigden.” Geen wonder dat de aarde door hun toedoen met geweld vervuld was! Valse aanbidding leidt altijd tot dergelijke kwade gevolgen. — Gen. 6:1-5, 13, NW.
26. Wie was de eerste mens die niet bezweek voor de valse aanbidding, en wat bewees hij te zijn?
26 Niet allen bezweken toen voor de valse aanbidding. Adams tweede zoon, Abel, keerde zich tot de aanbidding van Jehovah God, in wie hij waarlijk geloofde. De bijbel vermeldt van hem het eerst dat hij God een dieroffer heeft gebracht en dat God zulk een offer aanvaardde, als een profetisch beeld van een groter offer dat de zonde werkelijk zou wegnemen en het doodsoordeel zou opheffen dat op mannen en vrouwen rustte die geloof zouden hebben in dat offer en de voordelen er van zouden aanvaarden. Omdat Abel de ene God op de juiste wijze aanbad, vermoordde zijn jaloerse, oudere broer Kaïn hem (Gen. 4:1-8). Het gevaar dat zij die de valse aanbidding beoefenen, de ware aanbidders zullen haten en vervolgen, sluimert altijd. Abel wordt in de bijbel als de eerste getrouwe getuige van Jehovah op aarde genoemd, want er staat: „Door geloof heeft Abel aan God een slachtoffer van grotere waarde gebracht dan Kaïn, ten gevolge van welk geloof er van hem getuigd wordt dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis aflegt betreffende zijn gaven, en hierdoor spreekt hij nog, hoewel hij gestorven is.” Hij was de eerste van hen die „zulk een grote wolk van getuigen” uit de oudheid vormden. — Hebr. 11:4; 12:1, NW.
27. Wie wordt vervolgens als een getuige van Jehovah genoemd, en waarover profeteerde hij?
27 De zevende man in de afstammingslijn van Adam was Henoch. Hij was evenals Abel een getrouwe getuige van Jehovah God, want in de bijbel wordt ons gezegd: „Henoch bleef met de God wandelen” (Gen. 5:18-24, NW). Wij lezen verder over het getuigenis dat hij betreffende Jehovah gaf: „Ja, de zevende man van Adam af, Henoch, heeft ook over hen geprofeteerd, toen hij zeide: ’Ziet! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen, om aan allen het oordeel te voltrekken en alle goddelozen schuldig te verklaren om al hun goddeloze daden, die zij op goddeloze wijze hebben bedreven, en voor al het ergerlijke dat goddeloze zondaren tegen hem hebben gesproken’” (Judas 14, 15, NW). Wij krijgen hierdoor een aardig inzicht in de religieuze toestanden op aarde in Henochs dagen. Er wordt ook geduid op de oordeelsdag welke Jehovah heeft vastgesteld „waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt” (Hand. 17:31, NW). Slechts drie geslachten na dat van Henoch toonde Jehovah God de gehele wereld hoe hij een oordeel kan voltrekken aan de gehele bewoonde aarde. Let eens op hoe. — Hebr. 11:5; 12:1, NW.
28, 29. Hoe bewees Noach een getuige van Jehovah te zijn, en hoe verdween in zijn tijd de valse aanbidding van de aarde?
28 In het derde geslacht na Henoch leefde er een zeer gelovige man, Noach. In zijn tijd waren de Neʹfi·lim, de nakomelingen van de ongehoorzame „zonen Gods” bij de dochters der mensen, de „machtigen van die wereld, de mannen van vermaardheid.” Deze schepselen maakten zich een grote naam, maar Noach getuigde van de naam van Jehovah, als de ene levende en waarachtige God. — Gen. 6:4, NW.
29 Noach was al meer dan vijfhonderd jaar oud toen Jehovah hem waarschuwde dat er in de daarop volgende honderd jaar een wereldomvattende vloed zou komen. Het was Jehovah’s voornemen door deze vernietigende vloed allen die valse goden aanbaden, te laten omkomen, als een uitdrukking van zijn oordeel tegen de zondige valse aanbidding. Tijdig genoeg voor de vloed zei Jehovah Noach dat hij moest beginnen een ark of grote boot te bouwen, ten einde bescherming te vinden tegen de alles overspoelende wateren. Terwijl Noach de ark bouwde, was hij een „prediker van rechtvaardigheid” en een getuige voor Jehovah (Hebr. 11:7; 12:1, NW). Op de dag dat de vloed vanuit de ver verwijderde hemelen losbarstte, gingen Noach en de zeven leden van zijn gezin de ark in, waarin zij reeds exemplaren van alle vogels en andere dieren hadden ondergebracht. Nadat God de deur achter Noach had gesloten, kwam de grote vloed en overviel allen die daarbuiten de valse religie beleden, waardoor eveneens alle Neʹfi·lim omkwamen. De ongehoorzame „zonen Gods” legden echter het menselijke lichaam waarin zij met hun vrouw en hun Neʹfi·lim-zonen hadden geleefd, af, en keerden terug naar het onzichtbare geestenrijk, waar zij demonen-engelen werden, onder aanvoering van de heerser der demonen, Satan de Duivel (Gen. 7:11-13; 1 Petr. 3:19, 20). Die oude wereld van vóór de vloed bekeerde zich niet tot God en kwam om. „Hij heeft zich er niet van weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar heeft Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig bewaard toen hij een vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht.” „Waardoor de wereld van die tijd werd vernietigd toen ze met water werd overstroomd” (2 Petr. 2:5; 3:6, NW). Met één flinke slag vaagde de Almachtige God de valse aanbidding van de aarde weg, door hen die zich daarmee ophielden, allen tegelijkertijd te vernietigen. Zal hij zoiets nog eens moeten herhalen?
30. Wat deden Noach en zijn gezin nadat zij uit de ark kwamen, en wat kon er toen van de gehele mensheid gezegd worden?
30 Een zonnejaar nadat Noach en zijn uit zeven personen bestaande gezin veilig de ark binnengingen, kwamen zij er weer veilig uit op het Aʹra·rat-gebergte en lieten de vogels en andere dieren weer vrij. Wat deden Noach en zijn gezin het eerst toen zij uit de ark op de gereinigde aarde stapten? Deze acht getuigen van Jehovah aanbaden hem als de ene God. „Noach nu begon een altaar voor Jehovah te bouwen en hij nam enkele uit alle reine beesten en uit alle reine gevleugelde schepselen en hij bracht brandoffers op het altaar.” Jehovah God schepte behagen in dit hernieuwde begin van zijn zuivere aanbidding en plechtig beloofde hij dat hij niet nogmaals al het vlees vanwege valse aanbidding door een wereldomvattende vloed zou ombrengen. Als symbool van deze onverbrekelijke belofte liet hij de prachtige regenboog verschijnen (Gen. 8:20 tot 9:17, NW). Deze acht overgebleven aardbewoners aanbaden Jehovah enige tijd in getrouwheid. Twee jaar na het begin der vloed werd er aan Sem, Noachs zoon die Jehovah in het bijzonder gezegend had, een zoon geboren. Toen was er dus wederom een periode dat allen op aarde één God aanbaden. Nu werden er echter wegens het bestaan van zonde en dood, ten gevolge van Adam, dieroffers aan de aanbidding van Jehovah toegevoegd. Wederom werd het mensdom een begin gegeven met de ene juiste aanbidding en met vaders die in Gods ogen rechtvaardig waren.
HET IS DE HOOGSTE TIJD DAT ONWETENDHEID EINDIGT
31. Hoe begon de onbekendheid met de waarachtige God, zoals Paulus op de Marsheuvel opmerkte, en hoe werd ze groter?
31 Meer dan vierentwintighonderd jaar later stond de christelijke apostel Paulus op de Marsheuvel en gaf getuigenis aan het hoogste gerechtshof van de stad Athene. Hij maakte de aanwezigen er opmerkzaam op dat er toen vele godheden — demonen — waren, die door het overgrote deel der mensheid, zelfs door filosofen, werden aanbeden. De ware God, de Schepper van hemel en aarde en de Maker van alle menselijke natiën, kenden zij echter niet. Enige tijd na de vloed van Noachs dagen begon deze alomverbreide onwetendheid omtrent Jehovah te groeien. Dit was te wijten aan de krachtsinspanningen van Satan de Duivel en zijn demonen-engelen, die trachtten ’s mensen eenheid in de aanbidding van de God die hen voor vernietiging in de Vloed had gespaard, te verbreken. Noachs achterkleinzoon via zijn zoon Cham, Nimrod, ging er in voor Jehovah’s geboden te schenden en heldenaanbidding, het verafgoden en vergoddelijken van mensen, in te voeren. „Hij maakte er een begin mede een machtige op de aarde te worden. Hij toonde zich een machtig jager in strijd met Jehovah. Daarom is er een gezegde: ’Evenals Nimrod een machtig jager in strijd met Jehovah.’ En het begin van zijn koninkrijk werd Babel” (Gen. 10:8-10, NW). Naarmate de tijd verstreek en er verschillende stammen en natiën werden georganiseerd, elk met zijn eigen soort religie, werden er vele valse religiën in het leven geroepen.
32. Hoe bleef de ware religie van Noachs dagen tot op Christus’ tijd voortbestaan?
32 Bleef de ware religie, de ware aanbidding van de ene levende en waarachtige God, dan niet voortbestaan? Ja, dat wel. Gedurende al de eeuwen dat men steeds meer afweek van het zuivere geloof, is er een dunne draad van mensen aan te wijzen die aan het ware geloof bleven vasthouden en in kennis van Jehovah God bleven toenemen. Die draad begon bij Noach en liep via andere getuigen van Jehovah, die evenals Noach waren, zoals zijn zoon Sem en vele geslachten daarna, de getrouwe Abraham, die ’„Jehovah’s vriend” werd genoemd’ (Jak. 2:23, NW). Abraham was de overgrootvader van de twaalf stammen Israëls. Jehovah sloot door bemiddeling van de profeet Mozes met de natie Israël uit de oudheid een nationaal verbond of nationale overeenkomst, gaf hun zijn wetten en deelde hun mee hoe men hem op de goedgekeurde wijze kon aanbidden. Hij zond hun zijn profeten om hen te leiden en terecht te wijzen en om hun wonderbaarlijke waarheidsopenbaringen te geven. Ten slotte zond hij hun zijn hemelse Zoon, die hier drieëndertig en een half jaar als een volmaakte man op aarde leefde. — Joh. 3:16, 17.
33. Hoe toonde Jezus of hij wilde dat de mensen hem zouden aanbidden, en hoe is hij de enige middelaar tussen God en de mensen?
33 Imiteerde Jezus Christus toen hij op aarde was, de machtige jager Nimrod en trachtte hij de mensen er toe te brengen hem te aanbidden? Neen, dat deed hij niet. Toen Satan de Duivel hem tot Duivel-aanbidding trachtte te verleiden, zei hij: „Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: ’Jehovah, uw God, moet gij aanbidden, en voor hem alleen moet gij heilige dienst verrichten’” (Matth. 4:10, NW). Hij zocht eerst in het koninkrijk Gods te delen en zei zijn volgelingen hetzelfde te doen: „Gij dan moet aldus bidden: ’Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.’ . . . Want uw hemelse Vader weet dat gij dit alles nodig hebt. Blijft dan eerst het koninkrijk en zijn rechtvaardigheid zoeken, en al het andere zal u worden toegevoegd” (Matth. 6:9, 10, 32, 33, NW). Toen iemand uit de joden hem enkele vragen stelde, gaf Jezus hem ten antwoord: „Waarom noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan God alleen” (Mark. 10:18, NBG). Om vervolgens te tonen dat er slechts één juiste vorm van aanbidding is en slechts één manier waarop men tot de ene waarachtige God kan komen, zei hij tot zijn volgelingen: „Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot den Vader dan door Mij” (Joh. 14:6, NBG). Jezus zei dit, omdat hij naar de aarde was gekomen om de tussenpersoon of middelaar tussen Jehovah God en de mensen te zijn. De apostel Paulus verklaart onder goddelijke inspiratie: „Er is één God, en één middelaar tussen God en de mensen, een mens Christus Jezus, die zich zelf heeft gegeven als een overeenkomstig rantsoen voor allen” (1 Tim. 2:5, 6, NW). Daar Christus Jezus op aarde een volmaakte man was en zondeloos als een martelaar voor Gods koninkrijk stierf, kon hij God het ene aanvaardbare rantsoenoffer voor de zonden der mensen aanbieden. Hij alleen kan dus als middelaar optreden.
34. Hoe genas Jehovah de wond welke het Zaad van zijn vrouw had opgelopen, en wat kan dit Zaad thans doen?
34 Doordat Satan de Duivel de vals-religieuze leiders op aarde er toe aanzette Jezus te doden, vermorzelde hij als een slang de hiel van het Zaad van Gods vrouw. Doordat Jehovah God Jezus echter op de derde dag na zijn sterven uit de doden opwekte, genas hij de wond welke het Zaad van zijn vrouw was toegebracht. Jezus verkreeg aldus onsterfelijk leven in het hemelse geestenrijk en bood de waarde van zijn menselijke slachtoffer als een „overeenkomstig rantsoen” aan God aan. Op die manier kon hij tot op onze tijd in deze twintigste eeuw als de ’ene middelaar tussen God en de mensen’ optreden. Thans is de uit de doden opgewekte Jezus als het Zaad van Gods vrouw in staat het vitale deel van de grote Slang, zijn kop, te vermorzelen, en aldus een eind te maken aan alle valse religie.
35. Waarom kon Paulus op de Marsheuvel terecht iets zeggen over het toekomstige oordeel?
35 De apostel zag een wonderbaarlijk visioen van de uit de doden herrezen Jezus in zijn hemelse heerlijkheid. Paulus kende ook persoonlijk velen van de vijfhonderd volgelingen van Jezus Christus, die hem op het een of andere tijdstip na zijn opstanding hebben gezien. Toen Paulus dan ook op de Marsheuvel voor het hoogste Atheense gerechtshof stond en werd herinnerd aan een wettelijk oordeel, kon hij terecht iets zeggen over een veel grootser oordeel. Welk dan? Dit, doordat Jehovah God zijn Zoon Jezus uit de doden opwekte, gaf hij alle mensen, ons thans dus ook, een waarborg dat hij een oordeelsdag heeft vastgesteld waarin hij de gehele bewoonde aarde zal oordelen door iemand die hij heeft aangesteld, de uit de doden opgewekte Jezus.
36. Wanneer is het daarom de hoogste tijd om van alle valse religie berouw te hebben?
36 Jehovah is reeds door zijn aangestelde Zoon in de hemel begonnen alle hedendaagse natiën te oordelen. Dat is de dieper liggende betekenis van alle wereldschokkende gebeurtenissen sinds 1914, toen de mensheid werd opgeschrikt door het uitbreken van de 1ste Wereldoorlog. Jehovah God ziet de tijden van onwetendheid omtrent hem niet meer over het hoofd. Als nooit tevoren „zegt hij de mensheid” bij monde van honderdduizenden getuigen van Jehovah „dat zij allen overal berouw dienen te hebben” (Hand. 17:30, NW). Het is thans de hoogste tijd berouw te hebben van alle valse religie, want geen enkele daarvan zal de oordeelsvoltrekking door zijn aangestelde Rechter, Jezus Christus, kunnen doorstaan. Thans is Jehovah’s tijd aangebroken waarop allen de ene God weer moeten en zullen aanbidden.
37. Zullen alle mensen nu de ene God gaan aanbidden omdat de gehele wereld berouw zal hebben en zich zal bekeren, en wat kunt u hierover zeggen?
37 Zijn wij dan thans zo ver dat deze gehele oude wereld zich zal bekeren en Jehovah God zal gaan aanbidden? Zullen allen die thans leven, Jehovah’s getuigen worden? Zullen allen waar zij ook wonen, berouw gaan tonen en zich afkeren van de vele verschillende religiën der christenheid en van de niet-christelijke wereld, om Jehovah als God te aanbidden? Neen! Het is ten enenmale onmogelijk dat de gehele wereld berouw gaat tonen en zich bekeert! Maar hoe zullen allen dan de ene God op zijn bestemde tijd gaan aanbidden? Door de verbazingwekkende daad van God, waarvoor hij de natiën al vóór en na de 1ste Wereldoorlog door zijn getuigen liet waarschuwen. Evenals Jehovah toen Noach op aarde was, handelend optrad tegen alle valse religie, zal hij dit ook nu weer doen. Toen Jezus Christus op aarde was, voorzeide hij niet dat de wereld bekeerd zou worden en behouden zou blijven, maar dat ze vernietigd zou worden.
38. Wat zal het einde van deze oude wereld zijn, en in wiens dagen zal het geschieden?
38 Toen Jezus het einde van deze wereld met zijn verwarring van religiën voorzegde, vertelde hij dat de 1ste Wereldoorlog het begin van de „tijd van het einde” dezer wereld zou kenmerken en dat het einde gekenmerkt zou zijn door een tijd van verdrukking, zoals de wereld sedert haar begin nog niet had gekend. Plotseling zal deze laatste verdrukking aanbreken voor allen die zich ophouden met valse aanbidding. „Want,” zei Jezus, „zoals de dagen van Noach waren, zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen [namelijk Jezus Christus in het hemelse koninkrijk] zijn. Want zoals de mensen in die dagen voor de vloed waren, etend en drinkend, huwend en ten huwelijk gevend, tot de dag waarop Noach de ark inging; en zij namen er geen notitie van totdat de vloed kwam en hen allen wegvaagde, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des mensen zijn” (Matth. 24:7-22, 36-39, NW). De vloed vaagde de Neʹfi·lim, de tegennatuurlijke kinderen van de ongehoorzame „zonen Gods,” en alle andere zorgeloze valse-religieaanhangers plotseling en snel weg, hun vernietiging tegemoet. Alleen de acht personen die Jehovah God aanbaden en zijn getuigen waren, overleefden in Noachs ark de vloed. Dus slechts één religie overleefde deze ramp.
39. Voor welke handelwijze zullen zij die de valse aanbidding beoefenen, moeten boeten, wanneer de oude wereld vernietigd wordt?
39 Alhoewel de Vloed niet voor de tweede maal zal plaats vinden, zal alles op Jehovah’s vastgestelde tijd net zo verlopen. Zijn Zoon Jezus Christus is nu in het hemelse koninkrijk tegenwoordig als de koninklijke Rechter en Oordeelsvoltrekker. In dit geslacht nog zal hij, de grootste Voorvechter van de zuivere aanbidding van de levende en waarachtige God, zijn besluit vellen en het oordeel voltrekken aan al de vele verkeerde vormen van aanbidding, die Jehovah God negeren of tegenstaan. Allen die zich met valse religiën ophouden, zullen terechtgesteld worden wanneer deze geen berouw tonende en onbekeerlijke oude wereld vernietigd wordt. Zij zullen er dan voor moeten boeten dat zij geen notitie hebben genomen van het levensreddende getuigenis dat en de waarschuwing welke de getuigen van Jehovah volhardend hebben gegeven. Zoals Jezus voor deze tijd na de 1ste Wereldoorlog had voorzegd: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt met het doel een getuigenis aan alle natiën te geven, en dan zal het volbrachte einde komen.” — Matth. 24:14, NW.
40. Wie zullen door het einde van deze oude wereld heen bewaard worden, om zich daarna in wat te verheugen?
40 Het Koninkrijk is geen deel van deze oude wereld, maar behoort tot de nieuwe wereld welke door God geschapen zal worden. De oude wereld zal met haar miljarden valse-religieaanhangers in het niet verdwijnen. Satan de Duivel, de „god van deze wereld,” zal met al zijn demonen-engelen, door wie de natiën dezer wereld verkeerd zijn overheerst en geleid, gebonden worden en in de gevangenis opgesloten worden, als waren zij in een verzegelde afgrond (Openb. 20:1-3). De getrouwe Koninkrijkspredikers zullen door het einde van deze oude wereld heen echter bewaard worden, want de Rechter en Oordeelsvoltrekker die Jehovah God heeft aangesteld, zal hen niet ter dood brengen, maar beschermen en sparen en Gods nieuwe wereld binnenleiden. Op aarde zullen zij de zegeningen van Gods opgerichte koninkrijk onder Jezus Christus smaken.
HOE MOOI DE VERENIGDE AANBIDDING ZAL ZIJN
41. Wat zal dus onmiddellijk na de grote verdrukking de toestand op aarde zijn?
41 Beseffen wij wat dat zal betekenen? De Almachtige God zal zijn doel bereikt hebben, allen zullen de ene God, Jehovah, de Schepper en onsterfelijke Bron van al het leven, wederom aanbidden. Alleen degenen die hem aanbidden, zullen de grote verdrukking waarin de Duivel-aanbiddende oude wereld tenonder zal gaan, overleven. Doordat hij dan zijn macht en rechtvaardigheid openbaart, zal de onderstaande profetie in vervulling zijn gegaan: „De aarde zal vol worden van de kennis van des HEREN [Jehovah’s] heerlijkheid, gelijk de wateren die den bodem der zee bedekken” (Hab. 2:14, NBG). Evenals Noach en zijn gezin nadat de vloed de goddeloze wereld uit de oudheid had vernietigd, de aanbidding van de ene God op een van alle valse religie gereinigde aarde eensgezind voortzetten, zullen de getuigen van Jehovah, die het Koninkrijk prediken, dit eveneens doen. De valse god, Satan de Duivel, en zijn demonen zullen dan niet vrij kunnen rondgaan om religieus vooroordeel en oorlogen in het leven te roepen. In het koninkrijk van de nieuwe wereld zal alleen de ene ware religie uitgeoefend mogen worden.
42. Wat zal spoedig weer op aarde verschijnen, wanneer alle dan levende mensen weer één God zullen aanbidden?
42 Toen de gehele mensheid in het begin de ene God Jehovah aanbad, was het in een aards paradijs, de hof van Eden. Evenzo zal, wanneer na de thans dicht voor de deur staande verdrukking alle overlevenden die het Koninkrijk prediken, de ene zuivere en onbesmette religie belijden, het paradijs weer spoedig herschapen zijn, niet slechts waar het vroeger in de hof van Eden was, in het oosten, maar over de gehele aardbol. De verschrikkelijke resultaten van de duizenden jaren waarin mensen van verschillende religiën elkaar in stam- en internationale oorlogen hebben bestreden, zullen verdwijnen wanneer degenen die de verdrukking overleven, beginnen met hun door God opgedragen taak de aarde te onderwerpen (Gen. 1:28). Jehovah God zal hun krachtsinspanningen om ’s mensen eeuwige aardse tehuis te verfraaien, door zijn koninkrijk onder Jezus Christus zegenen, evenals hij het land van de natie Israël uit de oudheid zegende toen haar inwoners hem aanbaden en gehoorzaamden, zodat het een land was „vloeiende van melk en honig,” „een sieraad . . . onder alle landen.” — Ezech. 20:6, 15; Ex. 3:8, NBG.
43. Welke andere schepselen zullen zich in dit liefelijke paradijs verheugen, en waarom?
43 Niet alleen de overlevenden van de verdrukking zullen zich in dit liefelijke paradijs verheugen, maar ook geen kwaad doende dieren zullen er rondzwerven en zoet kwelende en prachtig gevederde vogels zullen er in rondvliegen en -trippen. Lang geleden kwamen er na de vloed vogels en andere dieren uit de ark van Noach, en aan de hand van bijbelprofetieën wordt het duidelijk dat eveneens vogels en andere dieren door de tijd van grote verdrukking heen gespaard zullen worden en onderworpen zullen zijn aan de bewoners van de nieuwe wereld. Omdat Jezus Christus zijn offer heeft gegeven, zal het voor de aanbidding van Jehovah God niet meer nodig zijn er enige van te offeren. — Gen. 8:15-22.
44. Hoe zal Jezus’ belofte aan de stervende kwaaddoener in vervulling gaan, maar wat zal er voordien gebeuren?
44 Toen Jezus als een offer aan een martelpaal stierf, zei hij tot een naast hem hangende kwaaddoener: „Waarlijk, ik zeg u heden: Gij zult met mij in het Paradijs zijn” (Luk. 23:43, NW; Ro). Hoe zal Jezus’ belofte aan deze nu dode, sympathieke kwaaddoener van negentien eeuwen geleden bewaarheid worden? Doordat hij onder Gods koninkrijk uit de doden opgewekt zal worden, wanneer het paradijs op onze aarde hersteld zal zijn. Meer nog, al Jehovah’s getrouwe getuigen van Abel af tot aan de profeet Johannes die Jezus doopte, zullen volgens Jezus’ verzekering vóór die om een misdaad stierf, worden opgewekt (Joh. 5:28, 29; Matth. 22:31, 32). De opstanding van Jezus is een voorbode en waarborg van een opstanding voor de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. — 1 Kor. 15:20; Hand. 24:15.
45. Hoe zullen dan alle mensen de ene aanbidding van de ene God belijden en bewaren?
45 Die getuigen van Jehovah uit de oudheid, die opgewekt zullen worden, zullen Jehovah samen met hen die de verdrukking overleven, weer gaan aanbidden, alleen nu zullen zij meer kennis en inzicht bezitten. Allen die door een opstanding weer tot leven komen, zullen onderwezen worden in de kennis van Jehovah en in de wijze waarop hij aanbeden moet worden. Wanneer iemand weigert zich in de ene zuivere aanbidding van Jehovah met hen te verenigen en hem als God te gehoorzamen, zal hij als een onveranderlijke, niet te verbeteren persoon vernietigd worden. Zij die hem graag en gehoorzaam aanbidden, zullen de zegeningen van het rantsoenoffer van Jezus ontvangen, ontheven worden van de veroordeling, genezen worden en tot menselijke volmaaktheid worden verheven, om dan voor altijd in een gezegend paradijs te leven. Allen die dan leven, zullen voor altijd één God aanbidden, de ene wiens glorierijke naam Jehovah is.
[Voetnoten]
a De „Watch Tower Bible & Tract Society of Pennsylvania,” in 1884 te Allegheny, Pennsylvanië, V.S., als rechtspersoon erkend.
b Zie Qualified to Be Ministers, studie 69, getiteld „Evidences of Preflood Unclean Worship,” de bladzijden 267-270.