Vragen van lezers
● Is het met het oog op wat er in Deuteronomium 22:5 staat, juist als een vrouw een lange broek draagt? — V.S.
Deuteronomium 22:5 luidt: „De kleding van een fysiek sterke man dient geen vrouw te worden aangetrokken, noch dient een fysiek sterke man de mantel van een vrouw te dragen want een ieder die deze dingen doet, is iets verfoeilijks voor Jehovah, uw God.” Deze tekst bespreekt geen modeverschijnselen in kleding. Het verbod betreft het aantrekken van kledingstukken die speciaal voor de andere sekse zijn ontworpen.
Het onderscheid tussen de seksen is van goddelijke oorsprong en de in Deuteronomium 22:5 gestelde wet diende om dat onderscheid te bewaren. Als het op uiterlijk en kleding aankomt, is het normaal dat een man er wil uitzien als een man en een vrouw als een vrouw. Als een Israëliet in strijd had gehandeld met dit diepe innerlijke gevoel van wat gepast is, zou dit tot homoseksualiteit hebben kunnen leiden. De wet in Deuteronomium 22:5 ging dus ook deze zonde tegen.
Toen de wet werd gegeven, droegen zowel mannen als vrouwen lange gewaden, maar er was een positief verschil tussen de kleding van mannen en die van vrouwen. Zo dragen ook thans in sommige delen van de aarde zowel mannen als vrouwen een lange broek. Maar de snit van vrouwenbroeken verschilt van die van mannenbroeken. Dientengevolge zou het volgens het in Deuteronomium 22:5 geleerde beginsel voor een vrouw niet verboden zijn een lange broek te dragen.
Christenen staan bovendien niet onder de Mozaïsche wet (Rom. 6:14). Erop te staan de letter van deze wet toe te passen, zou derhalve in strijd zijn met de christelijke leer. Als een vrouw dus een versleten broek van haar man zou aantrekken om een karweitje in huis of op de boerderij te doen, zou zij niet tegen het duidelijke doel van de wet ingaan, namelijk om verwarring bij het vaststellen van de sekse en seksuele misbruiken te voorkomen.
Dat christenen niet onder de Mozaïsche wet staan, maar zich door de beginselen ervan laten leiden, eist van hen dat zij onderscheidingsvermogen en een goed oordeel moeten gebruiken en hun geweten moeten laten spreken. Een christelijke vrouw ziet in dat de vraag of het juist is of zij een lange broek draagt, van andere factoren dan haar persoonlijke voorliefde of smaak afhangt. Zij zou er niet de oorzaak van willen zijn dat anderen tot struikelen worden gebracht of dat er smaad op de christelijke gemeente wordt geworpen. Kleren waar misschien niet afkeurend naar wordt gekeken als ze in iemands eigen huis of bij het werk worden gedragen, kunnen aanstotelijk zijn als ze worden gedragen op christelijke vergaderingen en wanneer men in het openbaar Gods Woord verkondigt of een andere bezigheid in het openbaar verricht. De raad van de bijbel is dat vrouwen „zich in welverzorgde kleding sieren, met bescheidenheid en gezond verstand, . . . zoals het vrouwen die belijden God te vereren, past, namelijk door middel van goede werken”. — 1 Tim. 2:9, 10.a
● Kan er van een christen worden verwacht dat hij belasting betaalt aan een regering die zich met praktijken bezighoudt die in strijd zijn met zijn geloofsovertuiging? — V.S.
De bijbel toont positief aan dat het juist is dat christenen belasting betalen. Toen aan Jezus Christus werd gevraagd of het geoorloofd was caesar hoofdgeld te betalen of niet, antwoordde hij: „Betaalt caesar daarom terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Matth. 22:17, 21). Toen de apostel Paulus onderworpenheid aan regeringsautoriteiten besprak, schreef hij: „Er is . . . een dwingende reden voor ulieden om in onderworpenheid te zijn, niet alleen vanwege die gramschap [gericht tegen wettelozen], maar ook vanwege uw geweten. Want daarom betaalt gij ook belastingen; want zij zijn Gods openbare dienaren, die juist dit doel voortdurend dienen. Geeft aan allen wat hun toekomt, aan hem die vraagt om de belasting, de belasting.” — Rom. 13:5-7.
Noch in de woorden van Jezus noch in die van Paulus wordt er zelfs maar op gezinspeeld dat een dienstknecht van God enige verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de wijze waarop regeringsautoriteiten belastinggelden gebruiken. De situatie is te vergelijken met een elektricien, loodgieter of andere werkman die men betaalt voor verleende diensten.
Regeringsautoriteiten zijn „Gods openbare dienaren” in de zin dat christenen voordeel trekken van hun diensten, zoals de posterijen, de brandweer, watervoorziening, scholen, openbaar vervoer, het bouwen en onderhouden van straat- en snelwegen alsmede bescherming van het politieapparaat en het rechtstelsel. Al houden regeringen zich ook bezig met praktijken die in strijd zijn met de geloofsovertuiging van een christen, dan nog trekt hij voordeel van deze diensten.
Bovendien behoort het geld „caesar” toe, zoals Jezus duidelijk maakte. Dit komt omdat de regering geld uitgeeft en er een bepaalde waarde aan toekent. Indien de regering dus een gedeelte van het geld terugeist voor verleende diensten, is een christen verplicht dit te geven.
Regeringen die misbruik maken van hun gezag, zullen rekenschap aan God moeten afleggen. — Rom. 12:19.
[Voetnoten]
a Zie voor aanvullende details op het gebied van juiste kleding De Wachttoren van 15 juli 1972, blz. 446, 447.