Zult u er moeite voor doen eeuwig op aarde te leven?
„De oprechten zullen het land bewonen en de vromen zullen daarin overblijven, maar de goddelozen zullen uit het land worden uitgeroeid en de trouwelozen zullen er uit worden weggerukt.” — Spr. 2:21, 22, NBG.
1. Op welke manieren bezoedelen de mensen thans de aarde?
DE MENSEN verontreinigen thans de aarde. In hun begeerte om door haar natuurlijke rijkdommen snel rijk te worden, ontbossen zij de heuvels en maken de vlakten tot woestijnen, zodat de vruchtbare bovengrond wordt weggespoeld en weggeblazen. In het wild levende landdieren en vogels worden moedwillig gedood ter wille van het geld of alleen maar omdat men er genoegen in vindt. De lucht welke wij inademen, wordt nodeloos verontreinigd door fabrieksrook, omdat de industriëlen te hebzuchtig zijn er voor te zorgen dat dit wordt voorkomen. Duizenden jaren lang zijn er in nationale en internationale oorlogen zeeën van bloed vergoten, waardoor het land verontreinigd is. In hun zucht naar middelen om vlugger meer mensen tegelijk te doden, vergiftigen de machtigste natiën de atmosfeer, het plantenrijk, het land, de zee, de vissen — ja, alles — met radioactieve elementen. Geleerden geven toe dat dit er toe kan leiden dat de aarde onbewoonbaar wordt. Sommige gedeelten zijn dit reeds. Zo stond er in een redactioneel artikel van de San Francisco Chronicle van 20 juni 1956: „VOOR ALTIJD ONBEWOONBAAR GEWORDEN. Een open uitnodiging nog eens goed bij ons zelf te rade te gaan, staat in de rapporten vervat waaruit blijkt dat door de proefnemingen met Amerikaanse kernwapens waarschijnlijk twee van de Marshall-eilanden voor altijd onbewoonbaar zijn geworden en dat de bevolking van een derde er ernstige stralingsziekte door heeft opgelopen. Bikini en Eniwetok zijn, niet met opzet natuurlijk maar ten gevolge van de onvermijdelijke nasleep van splijt- en kernreacties, zo doordrenkt van straling, dat zij als woonplaats voor altijd taboe zullen zijn; bewoners van Rongelap stonden vanuit de lucht, vanaf de grond en door het voedsel dat zij nuttigden, zo aan straling bloot dat zij misselijk werden, hun haar uitviel, dat ze huidkwetsuren kregen en andere symptomen van ernstige stralingsziekte vertoonden.”
2. Hoe worden de toestanden steeds erger, en wat betekent dit?
2 Voeg hierbij de alom heersende blijken van morele aftakeling en ineenstorting, en het is duidelijk dat de aarde en haar bewoners er verre in tekort schieten de wijsheid en majesteit van hun Schepper te weerkaatsen en zijn lof te weerspiegelen, zoals in Gods voornemen lag. En naarmate de tijd verstrijkt, worden de toestanden erger: „Weet dit . . ., dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zich zelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hooghartig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder goedertierenheid, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, eigenzinnig, opgeblazen van eigenwaarde, met meer liefde voor genoegens dan voor God, die een vorm van godvruchtige toewijding hebben maar de kracht er van niet blijken te bezitten; en keer u af van dezen.” — 2 Tim. 3:1-5, NW.
3. Wat moeten christenen doen om behouden te worden wanneer Jehovah degenen ruïneert die de aarde ruïneren?
3 „En keer u af van dezen.” Waarom? Om dezelfde reden waarom Israël zich afgescheiden moest houden van de Kanaänieten. Omdat ’slechte omgang nuttige gewoonten verderft’; verdorven dingen ruïneren de goede, smerige bezoedelen de reine. Wanneer groepen mensen kwaad doen, er hun steun aan verlenen of het toelaten, is de gemeenschap voor dit kwaad verantwoordelijk, en om onder deze gemeenschapsverantwoordelijkheid vandaan te komen, moeten enkelingen zich er van afscheiden, zo niet fysiek dan toch geestelijk, moreel en emotioneel. Evenals Israël een wet ontving waardoor zij beschermd zouden worden zo zij die wet nakwamen, hebben christenen geboden ontvangen, bij inachtneming waarvan zij behouden zullen blijven. Daar christenen weten dat Satan de „heerser van deze wereld,” „de god van dit samenstel van dingen” is, dat ’de gehele wereld in de macht van de goddeloze ligt,’ beseffen zij welk een wijsheid er in het gebod ligt besloten ’de wereld niet lief te hebben noch dat wat in de wereld is’ en dat ’wie een vriend der wereld wil zijn, zich tot een vijand van God stelt.’ Daar zij niet in Satans macht willen zijn, scheiden zij zich af van de wereld welke hij wel geheel in zijn macht heeft. Aldus zijn zij niet met de wereld medeverantwoordelijk voor al haar goddeloosheden, om welke reden zij daarom niet in Jehovah’s oorlog van Armageddon met haar vernietigd zullen worden. Evenals het land de Kanaänieten en de tot ontrouw vervallen Israëlieten uitspuwde omdat zij het bezoedelden, zullen de boosdoeners te Armageddon uit het land der levenden worden opgebraakt, want dan is het Jehovah’s tijd om „hen te ruïneren die de aarde ruïneren.” — Joh. 12:31; 2 Kor. 4:4; 1 Joh. 5:19; 2:15; Jak. 4:4; Openb. 11:1. NW.
STUDIE EN MEDITATIE
4. In welke opzichten zullen wij door een studie van Gods Woord veranderd worden?
4 Hoe kunt u het voorkomen dan uit het land te worden gespuwd? Door u af te scheiden van hen „die de aarde ruïneren.” Pas in Gods voornemen met betrekking tot de gereinigde aarde, door tezamen met de aarde Gods lof te weerspiegelen. Begin daar nu reeds mee. Doe het niet op de manier waarvan u denkt dat ze wel goed zal zijn, maar zoals God zegt dat het behoort. Leer zijn weg kennen door zijn Woord te bestuderen. Door zulk een studie van de bijbel zult u ’niet langer naar dit samenstel van dingen worden gevormd, maar veranderd worden doordat gij uw geest hervormt en voor u zelf de goede, aangename en volledige wil Gods moogt beproeven.’ Door deze studie dient gij „de oude persoonlijkheid, die met uw vroegere gedragslijn overeenkomt,” weg te doen en gij dient „nieuw . . . te worden gemaakt in de kracht die uw geest aandrijft, en de nieuwe persoonlijkheid . . . aan te doen, die volgens Gods wil in ware rechtvaardigheid, en liefderijke goedgunstigheid werd geschapen.” Dan zult u „niet meer voor de verlangens van mensen [leven], maar voor Gods wil . . . Want in het verleden hebt gij voldoende de wil der natiën volbracht, toen gij u overgaf aan losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkgelagen en afgoderijen, zonder wettelijke beperking. Omdat gij er niet mee voortgaat met hen deze weg te bewandelen naar dezelfde lage poel van liederlijkheid, zijn zij verbijsterd en zij gaan voort schimpend over u te spreken. Deze personen zullen echter rekenschap geven aan hem die gereed is de levenden en de doden te oordelen.” Door uw studie en veranderde denk- en handelwijze zult u in Armageddon ontkomen aan Jehovah’s vernietigende oordelen. — Rom. 12:2; Ef. 4:22-24; 1 Petr. 4:2-5, NW.
5. Welk aspect van studie wordt thans verwaarloosd, doch wat heeft de bijbel hierover te zeggen?
5 Eén belangrijk aspect van het studeren dat thans wel schrikbarend wordt verwaarloosd, is het mediteren. De bijbel raadt ons herhaaldelijk aan dit te doen. Jozua werd gezegd het wetboek te nemen en er „dag en nacht over te mediteren,” of nauwkeuriger onder woorden gebracht, er ’dag en nacht met gedempte stem in te lezen.’ Door het aldus met gedempte stem te lezen, spreekt u als het ware tot u zelf, peinst u hardop en daar u langzamer leest dan wanneer u voor u zelf leest, blijft uw geest langer bij de gedachte verwijlen, waardoor ze er beter in kan doordringen en steviger in de geest opgenomen kan worden. Bovendien komt het de geest dan op twee manieren binnen, door het oog en het oor, waardoor het er met des te meer kracht in wordt gegrift. Van de gelukkige mens wordt gezegd: „Die . . . zijn vreugde vindt in de wet van Jahwe, dag en nacht van zijn wet bij zichzelf spreekt. [Böhl, commentaar Tekst en Uitleg: letterlijk „prevelen, halfluid lezen en reciteren.”] Hij gelijkt een boom, aan vlietend water geplant, die zijn vrucht op zijn tijd geeft.” Wanneer wij Jehovah’s waarheidswateren tot ons nemen, zullen wij christelijke vruchten kunnen voortbrengen. Wij dienen het voorbeeld van de psalmist te volgen: „’s Nachts ga ik bij mijn hart te rade; ik mediteer en doorvors mijn geest.” — Joz. 1:8, NW; Ps. 1:2, 3, LV; 77:7, RS.
6. Waaruit blijkt dat Jezus meditatie naar waarde wist te schatten, en dat hij er soms moeilijk toe kwam?
6 Alvorens wij met anderen spreken, is het het beste dat wij eerst met ons zelf spreken, een alleenspraak houden. Daardoor zullen de waarheden in onze geest worden gegrift en zal onze tong geleid worden. Christus Jezus, de Grotere David, mediteerde aldus en bereidde zich zo voor, „De luister van de heerlijkheid van Uw majesteit en de aangelegenheden van Uw wonderen wil ik bepeinzen,” daarover wil ik „een alleenspraak houden.” Toen Jezus na zijn doop veertig dagen vastte en in de woestijn in afzondering verkeerde, mediteerde hij, trachtte hij dat wat de geopende hemelen aan zijn blik hadden ontsloten, volledig te begrijpen. Deze meditatie sterkte hem voor wat er voor hem lag. Er blijkt uit de bijbel dat Jezus van tijd tot tijd de eenzaamheid zocht om te mediteren en te bidden, „Hij besteeg de berg geheel alleen,” en „Hij bleef zich in de verlaten plaatsen teruggetrokken houden en bad.” Voor Jezus was het een hele opgaaf om zich in de eenzaamheid terug te trekken welke hij nodig had om te mediteren en te bidden, „Hij ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats. De scharen begonnen hem echter achterna te gaan en kwamen tot waar hij was,” en, „vroeg in de ochtend, terwijl het nog duister was, stond hij op, ging naar buiten en begaf zich naar een eenzame plaats,” maar „zij die bij hem waren, gingen hem achterna en vonden hem.” Om de scharen uit de stad te mijden „bleef hij buiten op eenzame plaatsen vertoeven. Toch bleven zij van alle kanten naar hem toekomen.” — Ps. 145:5, Gemser, Tekst en Uitleg; RoPss; Matth. 14:23; Luk. 5:16; 4:42; Mark. 1:35, 36, 45, NW.
7. Waarom valt het ons zwaar thans te mediteren, en wat is hierbij betrokken?
7 Alhoewel Jezus’ volgelingen thans niet door scharen worden opgezocht, geeft de hedendaagse levenswijze hun weinig gelegenheid tot het opzoeken van de eenzaamheid om te mediteren. Op vele plaatsen in de wereld is een eenvoudige leefwijze vervangen door een gecompliceerd levensprogramma, waarbij de uren die niet slapende worden doorgebracht, meer dan gevuld zijn met belangrijke en onbenullige aangelegenheden. Bovendien ontwikkelt men tegenwoordig een tegenzin tot denken. Men is bang met zijn gedachten alleen te zijn. Wanneer er geen andere mensen rondom hem zijn, vult men deze leegte met televisie, films, lichte leesstof, of wanneer men naar het strand of het park gaat, neemt men de draagbare radio mee, om toch vooral maar niet met zijn eigen gedachten alleen te zijn. Er moet voor hen gedacht worden of hun gedachten moeten pasklaar worden gemaakt door propagandisten. Dit past goed in Satans voornemens. Hij overspoelt de geest van de massa met alles en nog wat, behalve met Gods waarheid. Om de geest van de godvruchtige denkwijze af te houden, houdt Satan hem bezig met onbenullige of goddeloze gedachten. Wat hun geest moet verwerken, is pasklaar gemaakt en de maat is door de Duivel genomen. O ja, hun geest is werkzaam, maar net zoals een paard wordt geleid. Onafhankelijk te denken, is moeilijk, impopulair en zelfs verdacht. Uniformiteit van gedachten is thans aan de orde van de dag. Zoekt men de eenzaamheid op om te mediteren, dan wordt dit bedenkelijk aangezien als asociaal en neurotisch. — Openb. 16:13, 14.
8. Wat zijn de onontbeerlijke omstandigheden wil men het beste over iets kunnen mediteren?
8 Als dienstknechten van Jehovah moeten wij zijn gebod om te mediteren, gehoorzamen. Soms worden wij door de vloed der gebeurtenissen meegezogen als een stuk hout in de rivier, terwijl ons geen gelegenheid wordt gegeven onze eigen handelwijze te kiezen en te bepalen, tenzij wij natuurlijk tegen de stroom in gaan worstelen en ons er uit weten te werken, zodat wij in een zijwatertje of wat rustiger water komen om daar even bij de dingen stil te kunnen staan en er over na te denken. Wij zijn als mussen die in een wervelstorm gevangen zijn en die in grote cirkels worden meegezogen, dag in dag uit draaien wij in hetzelfde kringetje rond, zonder dat wij even tot rust kunnen komen, tenzij wij ons er aan ontworstelen en het rustige „oog” van de storm weten te bereiken, zodat wij er geregeld tijd voor kunnen afnemen om over geestelijke aangelegenheden te mediteren. Om te kunnen mediteren, moeten wij vrede en rust hebben, de geluiden welke het oor belagen en de voorwerpen welke het oog afleiden, buitensluiten. Onze zintuigen moeten tot kalmte worden gebracht, zodat zij de geest niet met hun boodschappen bezig zullen houden, waardoor de geest vrij is om aan iets anders, iets nieuws, iets geheel verschillends te denken, waardoor hij vrij is om zich zelf diep te doorzoeken, in plaats dat hij door dingen van buitenaf wordt belaagd. Wanneer een kamer vol mensen is, kan er niemand meer bij. Wanneer de geest wordt beziggehouden, kunnen er geen nieuwe gedachten meer bij. Wij moeten ruimte maken om ze te ontvangen wanneer wij mediteren. Wij moeten onze geest voor nieuwe gedachten openstellen door hem te reinigen van de alledaagse gedachten en zorgen, door de dagelijkse warboel van onze gecompliceerde hedendaagse leefwijze buiten te sluiten. Tijd en eenzaamheid zijn onontbeerlijk om de geest aldus te ledigen en te bevrijden van het dagelijkse warrelende gewoel, maar wanneer wij het doen, zal onze geest zich tegoed doen aan de grazige weiden van Gods Woord en tot kalmte komen door de vredige waarheidswateren. Door te mediteren zult u veel nieuwe, verrukkelijke, geestelijke juweeltjes tot de uwe maken; wanneer u het geregeld doet, zult u geestelijk weer opleven, vernieuwd en bijgevuld worden. Dan kunt u van Jehovah zeggen: „Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij aan rustige wateren; Hij verkwikt mijn ziel.” Of, „mijne ziel doet Hij opleven,” of „Hij geeft mij nieuw leven.” — Ps. 23:2, 3, NBG; Ned. PB; AT.
9. In welke opzichten wordt meditatie vergeleken met een waterbron?
9 Wanneer een bron vol water is, moet er wat uitlopen, alvorens er weer wat naar binnen kan sijpelen. Wanneer ze echter te snel wordt geleegd, zodat er geen tijd overblijft dat ze weer vol loopt, zal ze droog komen te staan. Wanneer u er nimmer uit put, zal het stilstaand water worden. Wanneer er vuil in de bron wordt gegooid, is er niet zoveel ruimte voor water. Er is maar een bepaalde ruimte en het waterniveau blijft gelijk. Zo is het ook met de geest. Hij kan een bron van wijsheid zijn, die vol is met Jehovah’s levengevende, waarheidswateren: „De mond des rechtvaardigen is een bron van leven.” Uit de mond voortkomende woorden kunnen gelijk water dat uit de opening van een bron opborrelt, mensen verkwikken en tot leven brengen. „De woorden van iemands mond zijn diepe wateren, een bruisende beek, een bron van wijsheid.” Opdat onze woorden een bruisende beek van wijsheid en geen wauwelende stroom van onbenulligheden zijn, moeten wij mediteren. Wij moeten onze geest ontdoen van oude gedachten, om plaats te maken voor nieuwe en vervolgens moeten wij de nieuwe de tijd gunnen om door meditatie langzaam binnen te sijpelen. Wanneer wij onze gedachten niet gaande houden en veranderen, blijven ze staan en worden muf. Wanneer wij al het wereldse vuil en de Satanische propaganda onze geest laten vullen, zal er geen ruimte meer zijn voor een godvruchtige denkwijze. De geest is gelijk een bron: wanneer wij er aldoor maar maar uit halen, komt hij droog te staan en wanneer wij er nooit iets uit halen, wordt hij muf. Er is een tijd om er iets uit te halen en een tijd om er iets naar binnen te laten sijpelen. Er is een tijd van spreken en van zwijgen, een tijd om te mediteren en om mee te delen, een tijd om te denken en om te vertellen waarover u gedacht hebt. Om te kunnen geven, moeten wij eerst iets ontvangen. Wij moeten eerst iets tot ons nemen alvorens wij iets kunnen geven. Wij moeten eerst iets vullen alvorens wij het kunnen legen, en het legen voordat wij het weer kunnen vullen. Het is een proces van ontvangen en geven, niet slechts het een of het ander. Laat de waarheidswateren uw geest binnenstromen en er doorheen gaan, zodat ze uit uw mond komen. Dan zal hij „een bron van levend water” zijn. — Spr. 10:11; 18:4, NBG; Gen. 26:19, NW, voetnoot.
10. Waardoor wordt het vermogen om vruchtbaar te mediteren vergroot?
10 Het vermogen van de geest om te kunnen mediteren, kan met een spier worden vergeleken: door gebruik neemt de vaardigheid toe. Zo staat er in Hebreeën 5:14 (NW): „Vast voedsel behoort . . . bij rijpe mensen, bij hen die door gebruik hun waarnemingsvermogen hebben geoefend in het onderscheiden van zowel goed als kwaad.” Evenmin als wij aldoor maar kunnen eten, maar het voedsel tijd tot vertering moeten gunnen, moeten perioden van studie afgewisseld worden met meditatie, om hetgeen wij gelezen hebben, te verwerken. Evenals grazende dieren, later het gegetene moeten herkauwen, moeten wij als het ware nadat wij geestelijk voedsel tot ons hebben genomen, dit herkauwen. Zo af en toe moeten wij ons geleerde punten of waarheden weer te binnen brengen, opdat wij ze al mediterend herkauwen totdat wij alle er in aanwezig zijnde waarde in ons hebben opgenomen. Anders blijft er zoveel ongebruikt achter in de onderbewuste geest. Wie niet mediteert, kent zijn eigen geest eigenlijk niet en weet niet wat daar al in begraven is. Diepgaande gedachten bevinden er zich in en wij moeten lang graven om ze er uit op te diepen. Tijd en eenzaamheid zijn houweel en schop waarmee wij ze door meditatie naar boven brengen. U kunt uw geest niet aan de oppervlakte houden en toch hopen diepgaande onderwerpen volledig te doorgronden. Nadat Paulus een aantal goede punten heeft opgesomd waarmee men zijn gedachten kan laten spelen, geeft hij de raad: „Gaat voort dit te bedenken.” Hoeveel te meer u dit doet, des te doelmatiger uw geest zal worden. — Fil. 4:8, NW.
MAAK U EEN NAAM DIE HERINNERD WORDT
11. Wat is de voornaamste reden om over Gods Woord te mediteren, en in welke schriftuurplaatsen wordt meditatie hiermee in verband gebracht?
11 Men heeft met dit mediteren slechts één doel voor ogen, hetzelfde waaraan Jozua moest denken toen hem werd gezegd al mediterend Gods wet dag en nacht met gedempte stem te lezen: „Opdat gij er voor zorg draagt overeenkomstig alles te doen wat er in geschreven staat.” Wij moeten „God altijd een offerande des lofs toebrengen, namelijk, de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.” Alvorens wij dit met onze tong doen, moeten wij er eerst onze geest mee bezighouden. „Het hart van den rechtvaardige overweegt, wat hij zal antwoorden.” Paulus zei tot Timotheüs, „Denk hierover diep na, word er geheel door in beslag genomen, opdat uw vooruitgang voor alle mensen zichtbaar kan zijn. Schenk voortdurend aandacht aan u zelf en aan uw onderwijs,” en „Denk voortdurend na over wat ik zeg.” Wij moeten dus persoonlijk studie maken, de bijbel en theocratische bijbelse hulpmiddelen lezen, over het gelezene mediteren en dit in praktijk brengen, vergaderingen bezoeken om verder opgebouwd te worden en anderen tot liefde en juiste werken aan te sporen, en in eendracht voort te gaan de naam van Jehovah te loven, opdat wij voor altijd in Gods nieuwe wereld zullen leven. — Joz. 1:8; Hebr. 13:15, NW; Spr. 15:28, NBG; 1 Tim. 4:15, 16; 2 Tim. 2:7, NW.
12. In welk opzicht kan er gezegd worden dat de sterfdag beter is dan de geboortedag?
12 De naam der goddelozen vergaat uit Gods geheugen, maar de goede naam der gehoorzamen herinnert God zich, door hen levend door Armageddon heen te brengen wanneer zij dan nog leven, of door hen tot leven op te wekken wanneer zij voordien reeds gestorven zijn. Vandaar dat de volgende verklaring, welke ons op het eerste gezicht wellicht vreemd aandoet, toch waar is: „Een goede naam is beter dan goede olie en de dag des doods is beter dan de dag van iemands geboorte.” Wij zouden natuurlijk denken dat het begin van iemands leven beter is dan wanneer het is afgelopen, maar wat hier bedoeld wordt, is, dat wanneer men bij God bij zijn sterven een goede naam heeft, men er beter aan toe is dan bij zijn geboorte, toen men dit nog niet had. Allen worden in ongerechtigheid voortgebracht en in zonde geboren, zonder recht op leven en vallend onder de goddelijke veroordeling: „Wie geloof oefent in de Zoon, heeft eeuwig leven; wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de gramschap Gods blijft op hem.” De erfzonde en veroordeling waarmee wij het leven beginnen, blijven op ons rusten, tenzij wij geloof tonen in God en Christus en hen gehoorzamen. Wanneer wij aan het begin van het leven staan, is er niet bekend hoe wij het zullen gebruiken, het is niet gepredestineerd. Wanneer wij het leven echter afgesloten hebben met een goede naam op grond van onze godvruchtige werken, is onze toekomst in de nieuwe wereld zeker. Wanneer wij met een goede naam sterven, zal God ons opwekken; wanneer wij tot aan Armageddon een goede naam behouden, zal hij ons in het leven behouden. — Pred. 7:1, NBG; Joh. 3:36, NW.
13. Waarom is het nuttiger naar het huis van rouw te gaan dan naar het huis van feestgelag?
13 „Het is beter te gaan naar een huis van rouw dan te gaan naar een huis van feestgelag; want dat is het einde van ieder mens en de levende neme het ter harte,” zo vervolgt Salomo. Hier wordt niet gezegd dat het beter is bedroefd te zijn dan zich te verheugen. Hoe zou dat kunnen wanneer wij een gelukkige God, een vreugdevolle Christus en een opdracht hebben de treurigen te troosten? Hier wordt op een speciale tijd gedoeld, wanneer er iemand gestorven is en het huis in rouw gedompeld is. Ga veel liever de bedroefde achtergeblevenen troosten, dan ze harteloos te vergeten, feest te gaan vieren en plezier te hebben. Het was een joodse gewoonte om zeven dagen lang nog na de dood van een naast familielid te rouwen, en het gold als verdienste de rouwenden thuis te bezoeken. De achtergeblevenen werden er niet alleen door vertroost, maar de bezoeker werd eveneens doordrongen van de kortheid van het leven, dat de dood welke dit huis bezocht had, maar al te spoedig zou komen en dat de levenden dit in gedachten dienden te houden. Bij uw leven kunt u zich een goede naam maken, niet wanneer u sterft. En voor de stervenden is een goede naam het enig waardevolle. — Pred. 7:2, NBG; Gen. 50:10; Joh. 11:31.
14. Waarom is treuren beter dan lachen, en de berisping der wijzen beter dan het lied der dwazen?
14 Salomo vervolgt: „Het treuren is beter dan het lachen; want door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd.” Lachen is een goed medicijn, maar soms moeten wij ons leven en de manier waarop wij leven, eens ernstig in ogenschouw nemen. Wanneer wij bemerken dat wij teveel tijd verliezen met lichtzinnig gefuif en ons geen goede naam maken door goede werken te doen, kunnen wij er beter spijt van hebben en ons veranderen; dan zal ons hart beter worden. Wij zullen er door geholpen worden een goede naam te maken, zodat de dag van ons sterven, of de dag van Armageddon, voor ons beter zal zijn dan de dag waarop wij geboren werden: „Het hart der wijzen is in het huis van rouw, maar het hart der dwazen in het huis van vreugde. Het is beter te horen naar de berisping der wijzen dan dat men hoort naar het lied der dwazen.” Het hart der verstandigen in een sterfhuis is afgestemd op de ernst van de sfeer welke in het huis waar het verlies is geleden heerst, en het zet zulken er toe aan er op te zien hoe het leven wordt geleefd, doch de zorgeloze stemming in een plaats waar plezier wordt gemaakt, lokt het dwaze hart aan, waardoor dit het leven lichtvaardig en roekeloos bekijkt. Wanneer u van het juiste pad afdwaalt, zult u door de terechtwijzing van een wijze op de weg des levens worden teruggebracht, doordat u er door gecorrigeerd wordt, en u in staat stelt u een goede naam te maken. Doch hoe kan het lied, de psalm of de kruiperige lof van een dwaas wanneer u er naar luistert, u helpen, wanneer die ijdele vleierij de fouten verheult en u er in sterkt? Wij zouden ons er een slechte naam door maken en ons niet doen veranderen zodat wij ons best zouden doen een goede naam bij Jehovah te krijgen. — Pred. 7:3, St. vert.; 7:4, 5, NBG.
15. Waarom is het geknetter van dorens onder een pot gelijk het lachen van een dwaas?
15 Dan zegt Salomo: „Want als het geknetter van dorens onder een pot, zo is het lachen van den dwaas. Ook dit is, ijdelheid.” Dorens voldoen niet als brandstof, want zij vlammen even hoog op, maar zijn even snel als ze ontvlamden, opgebrand. Ze branden niet lang genoeg om dat wat in de pot is, gaar te koken, zodat zij de taak niet volbrengen waarvoor het vuur werd aangestoken. Het opvallender lawaaierige, opvlammende geknetter wat ze veroorzaken, is ijdel en leeg. Dat is ook het nietszeggende gegiechel en de dwaasheden van een dwaas. Niemand wordt er door geholpen vorderingen te maken bij de belangrijke taak zich een goede naam te maken welke God zich zal herinneren en er daardoor zeker van te zijn dat zijn sterfdag beter zal zijn dan zijn geboortedag. — Pred. 7:6, NBG.
16. Waarom zou, wanneer slechts dit leven voor de mens was weggelegd, dit zo onbelangrijk zijn?
16 Wij dienen dit leven niet aan ijdele dingen te verspillen, maar het te gebruiken om onze toegang zeker te stellen tot het toekomstige, werkelijke leven in de nieuwe wereld. Wanneer alleen maar dit leven van thans er zou bestaan, zou er niets belangrijks zijn. Dit leven is als een bal welke in de lucht wordt geworpen en al spoedig weer in het stof valt. Het is als een snel verdwijnende schaduw, een verwelkende bloem, een grassprietje dat afgesneden zal worden en spoedig zal verdorren. Wanneer alleen dit leven er maar zou bestaan, doet het er niet veel toe wat wij wel of niet doen, zeggen of denken. Op de weegschaal der eeuwigheid is onze levensduur een te verwaarlozen stofje. In de stroom des tijds is het niet eens een flinke druppel. De Prediker heeft stellig gelijk wanneer hij nadat hij ’s mensen vele zorgen en bezigheden in het leven de revue heeft laten passeren, tot de slotsom komt dat alles ijdel is. Wij zijn zo gauw al weer verdwenen, als waren wij er niet eens geweest, een der miljarden die komen en gaan, terwijl er maar heel weinigen zijn die weten dat wij ooit bestaan hebben. Dit is geen cynische, sombere, droefgeestige of zwaartillende kijk op de situatie, maar het is de waarheid, een feit dat wij onder ogen moeten zien; het is een praktische kijk, ten minste wanneer dit leven alles is wat er is.
17. Wat dienen wij echter te doen daar dit niet alles is wat er voor de mens is weggelegd?
17 Wanneer dit echter niet het geval is, wanneer er een Schepper is die ons leven gaf en het schrijven van een boek inspireerde waarin ons gezegd wordt hoe wij het leven kunnen bewaren, dan kennen wij beter met alle energie in ons acht slaan op wat hij noodzakelijk acht om dit tijdelijke grasscheutje in een duurzame mammoetboom te doen veranderen, om deze vluchtige schaduw het vlieden te beletten en om de kleur in deze verwelkende bloem te behouden. Geen werk, bezigheid, gedachten of woorden zijn er thans belangrijker — of zelfs maar belangrijk — dan die waardoor ons leven duurzaam zal worden, waardoor het aldoor in de stroom des tijds zal blijven zwemmen. Dit is de meest praktische, de enige praktische handelwijze welke wij in dit leven — dat wat tijd betreft slechts een oogwenk duurt — kunnen volgen. Wanneer de Prediker dan ook al de ijdelheid van dit leven heeft aangetoond en het ijdele najagen waarmee krankzinnige stofjes der mensheid zich ophouden, zet hij alle ijdele bezigheden, krachtsinspanningen en zwakheden van de mens terzijde en richt zijn vinger op het ene en enige belangrijke in dit tijdelijke bestaan en wel: „Het slotwoord van alles luidt: Heb eerbied voor God en onderhoud zijn geboden. Dit is alles, voor ieder mens.” — Pred. 12:13, KB.
18. Door de antwoorden op welke vragen wordt bepaald of wij al dan niet eeuwig leven op aarde zullen krijgen?
18 Wij kunnen met onze eigen ogen rondom ons de bewijzen van het bestaan van de Schepper en zijn macht, wijsheid en majesteit zien. Wij kunnen zijn Woord, de bijbel, lezen en ons geestesoog openen voor meer waarheden over hem, zijn aarde, zijn voornemen met de aarde, en de mogelijkheden welke voor ons openstaan er voor altijd op te leven. Zullen wij ons kwijten van alles wat ieder mens is opgelegd: eerbied voor God hebben, zijn wil leren kennen, er over mediteren, die dan doen, die aan anderen bekendmaken en hen helpen eveneens die wil te doen? Zullen wij deze wereld onder Satan, haar werken, godslasterlijke daden, en aarde-verdervende praktijken mijden? Zullen wij de aarde in overeenstemming met Gods wil gebruiken, haar bebouwen, verfraaien, zorgen voor het dierlijke leven er op en haar helpen Jehovah’s lof te weerspiegelen? Of zullen wij deze spiegel Gods op goddeloze wijze besmeuren, zodat ze zijn wijsheid, macht en lof, niet helder zal weerkaatsen? Door de manier waarop wij deze vragen beantwoorden en overeenkomstig de gegeven antwoorden leven, zal worden bepaald of wij al dan niet voor altijd leven op die aarde zullen krijgen: „Want de oprechten zullen het land bewonen en de vromen zullen daarin overblijven, maar de goddelozen zullen uit het land worden uitgeroeid en de trouwelozen zullen er uit worden weggerukt.” — Spr. 2:21, 22, NBG.