Bewaak het u toevertrouwde christelijke pand
„Bewaar dit mooie, u toevertrouwde pand door de heilige geest, die in ons woont.” — 2 Tim. 1:14, NW.
1. Wat bedoelt men met een toevertrouwd pand?
ALDUS richtte de geïnspireerde apostel Paulus zich tot zijn medebedienaar van het evangelie Timotheüs. Wat bedoelt Paulus met het prachtige toevertrouwde pand dat Timotheüs ter bewaking werd gegeven? Wanneer men iemand een pand toevertrouwt, geeft men hem iets in beheer, waar deze dan later verantwoording voor moet afleggen. Een toevertrouwd pand is iets dat men in vertrouwen heeft ontvangen, om het voor een ander te beheren. Het legt verplichtingen op iemand, want men is naar eer en geweten verplicht het ongeschonden te bewaren. Men dient er daarom niet licht over te denken.
2. Welk voorbeeld van het toevertrouwen van panden staat in Mattheüs 25:14-30?
2 In Mattheüs 25:14-30 staat een prachtig schriftuurlijk voorbeeld van het toevertrouwen van panden aan anderen. In deze gelijkenis toonde Jezus hoe iemand drie van zijn slaven een pand toevertrouwde. Het werd niet hun eigendom, doch zij dienden het te beheren naar de wens van hun meester. Twee der slaven vermeerderden het hun toevertrouwde geld, terwijl de derde het zijne in de grond verstopte. Toen het zover was dat de eigenaar hun rekenschap vroeg, bleek dat de derde slaaf voor niets nut was; doordat hij het hem toevertrouwde pand niet getrouw had beheerd, verloor hij zijn positie. Iemand aan wie een pand werd toevertrouwd, moet voldoen aan de voorwaarden waarop hem dit werd gegeven en er blijk van geven dat hij betrouwbaar is, of de nadelige gevolgen er van ondervinden.
3. Welk heilig toevertrouwd pand werd Timotheüs gegeven?
3 Wat aan Paulus was toevertrouwd, werd nu ook aan Timotheüs gegeven, want Paulus had in het vers daarvoor gezegd: „Blijf tot voorbeeld houden de gezonde woorden die gij van mij hebt gehoord, met het geloof en de liefde in verband met Christus Jezus.” Paulus had het voorbeeld gegeven en had voordien reeds geschreven over „het glorierijke goede nieuws van de gelukkige God, dat mij werd toevertrouwd. Ik ben Christus Jezus, onze Heer, die mij kracht heeft overgedragen, dankbaar, omdat hij mij betrouwbaar heeft geacht door mij een bediening toe te wijzen.” Paulus en Timotheüs beheerden tezamen het toevertrouwde pand en ’vergaarden te Thessalonica door bemiddeling van onze God vrijmoedigheid om onder veel strijd Gods goede nieuws tot u te spreken. . . . God heeft ons waardig geacht ons het goede nieuws toe te vertrouwen.’ Hieruit blijkt dus duidelijk dat Jehovah elke ware christen de bediening van het glorierijke goede nieuws als een heilig pand heeft toevertrouwd. — 2 Tim. 1:13; 1 Tim. 1:11, 12; 1 Thess. 2:2, 4; Tit. 1:3, NW.
4. Hoe dient een christen zijn bediening te bezien?
4 Wanneer de Allerhoogste God ons iets toevertrouwt, is dit een onuitsprekelijk voorrecht. Ja, werkelijk, de grootste eer welke iemand, wie dan ook, te beurt kan vallen, is, dat hij dit prachtige toevertrouwde pand der bediening mag beheren en bewaken; desondanks moeten wij ons toch nederig voor onze God gedragen. „Wij zijn afgezanten . . . in de plaats van Christus, alsof God door bemiddeling van ons een dringend verzoek deed.” Geen enkele christen dient zijn positie ooit te vergeten; ze dient integendeel altijd juist de voornaamste plaats in zijn gedachten in te nemen. De eer is groot; ze gaat evenwel gepaard met zware verantwoordelijkheid. Dit gold voor de apostel Paulus en voor Timotheüs en geldt tegenwoordig ook nog voor alle christenen, ons zelf inbegrepen. Wanneer iemand veel is gegeven, wordt er meer van hem geëist. Er kan niet luchthartig over de bediening worden gedacht; ze dient ernstig te worden opgevat. Men dient in te zien dat deze kostbare schat met haar vele facetten schittert gelijk een prachtig geslepen veelkantige diamant. Elk der vele onderdelen van de bediening dient bewaakt te worden als een waardevol gedeelte van de grote schat, hetgeen de bediening waarlijk is. — 2 Kor. 5:20; 4:1, 7; Luk. 12:48, NW.
5. Waarom dienen wij vooral belang te stellen in wat Timotheüs deed?
5 Treffend genoeg betekent de naam Timotheüs „vereerder van God,” en inderdaad was hij dit, daar hij zich voor het aangezicht van Jehovah kweet van de vele verplichtingen, welke op hem waren komen te rusten doordat hem het heilige pand was toevertrouwd. Het is voor christenen in deze tijd, die eveneens een aandeel aan de bediening hebben en de wens koesteren zich door hun getrouwheid dierbaar voor God te mogen bewijzen, van belang te weten wat Timotheüs moest doen. Alle christenen hebben een aandeel in enkele van deze activiteiten, omdat Jehovah hun door bemiddeling van de theocratische organisatie hun plaats heeft toegewezen. Christenen in deze tijd moeten evenals Timotheüs Paulus’ voorbeeld volgen. „Wordt mijn navolgers, evenals ik het van Christus ben,” zei Paulus. — 1 Kor. 11:1; Fil. 3:17; 2 Thess. 3:7, 9, NW.
PERSOONLIJKE VOORBEREIDING
6. Door welke training rust de bedienaar van het evangelie zich toe, en welk voordeel werpt dit voor hem af?
6 Als een dienstknecht van God moet een christen, wil hij ten minste succesvol zijn, zich ook trainen en toerusten en op het juiste doel afgaan. Zijn geest dient helder te blijven en zijn oog scherp gericht op het door hem gestelde doel van godvruchtige toewijding. „Oefen u . . . met godvruchtige toewijding als uw doel.” De vreze Jehovah’s moet voor een christen te allen tijde tot richtsnoer zijn bij zijn voorbereidingen tot en het volgen van een geheel aan de evangeliebediening toegewijd levenspad. Naarmate hij in Gods dienst voortgaat, leert hij meer over godvruchtige toewijding; hoe meer hij zich dus op training toelegt, des te nuttiger resultaten hij behaalt. Hoe beter een atleet zijn lichaam door nauwgezette training in de juiste conditie houdt, des te meer voordeel dit voor hem afwerpt. Dit heeft echter maar kortstondig waarde vergeleken bij de voordelen van godvruchtige toewijding, want: „Godvruchtige toewijding is heilzaam voor alles, daar ze de belofte heeft van het tegenwoordige en het toekomstige leven.” Om in goede conditie te verkeren, concentreert een atleet zich volledig op zijn training en hij laat niets anders belangrijker worden, waardoor zijn succes in de weg gestaan zou worden. Zo kan men eveneens godvruchtige toewijding aankweken door te vermijden dat men zijn aandacht laat afleiden van wat men doet. Denk niet dat Timotheüs succesvol zou zijn wanneer hij slechts zo af en toe belang zou stellen in godvruchtige toewijding en de dienst. Zonder weifelen verdient op de allereerste plaats het Koninkrijk onze aandacht. U moet in de bediening ’voortdurend aandacht aan u zelf en aan uw onderwijs schenken. Blijf hierbij.’ Een der eerste vereisten is, voortdurend aandacht te schenken. — Matth. 6:33; 1 Tim. 4:7, 8, 16, NW.
7, 8. (a) Welk verband bestaat er tussen onze voortdurende training en het toevertrouwde christelijke pand? (b) Wat zal het gevolg zijn wanneer wij bij onze training de bijbel juist gebruiken?
7 Om te kunnen tonen dat men zich goed heeft voorbereid, moet men er blijk van kunnen geven dat de gunst en zegen van Jehovah, de Eigenaar van het toevertrouwde pand, op hem rusten. De Eigenaar van het toevertrouwde pand heeft zijn dienstknechten toekomstig leven beloofd en daardoor een sterke hoop daarop in hen gewekt. Jehovah verwacht dat zijn dienstknechten resultaten voortbrengen, en gestimuleerd door hun hoop werken zij hard en gebruiken zij al hun krachten in de bediening. Een ware christelijke bedienaar van het evangelie gaat geen theologie studeren en evenmin gaat hij een gemakkelijk leventje leiden wanneer hij in een kerk of gebouw eenmaal als een dienstknecht van Jehovah is erkend. Zijn schriftuurlijke voorbereiding op een succesvolle bediening zal niet ophouden, want hij moet altijd vorderingen blijven maken in rijpheid. Hij is een ijverige leerling en een werker in het veld. Vandaar dat Paulus de raad geeft: „Ga . . . voort u toe te leggen op het lezen in het openbaar, het vermanen, het onderwijzen.” Wellicht ontmoet u zo van tijd tot tijd iemand die zich niet op de bediening is blijven toeleggen en dan zult u bemerken dat hij een zwakke hoop heeft en zwak in het geloof staat; zo iemand is evenmin geschikt voor de bediening als een atleet die, omdat hij iets anders belangrijker vond of louter uit luiheid of onverschilligheid zijn training heeft verwaarloosd, nog in de juiste conditie verkeert om in de spelen uit te komen. Hij streeft niet langer naar godvruchtige toewijding en doordat hij zwak is, loopt hij het gevaar zijn bediening en zelfs zijn leven te verliezen. Er kan moeilijk van hem gezegd worden dat hij het hem toevertrouwde christelijke pand krachtig en klaarwakker bewaakt. Doordat hij onproduktief is geworden, is hij te vergelijken met de slaaf die het hem toevertrouwde geld begroef en in het geheel geen zaken deed met wat de Meester hem had gegeven. De Meester van het heilige toevertrouwde pand kan het de onproduktieve dienstknecht elk gewenst ogenblik ontnemen; wie onproduktief is, bewaakt het hem toevertrouwde pand dus niet. — 1 Tim. 4:10, 13, 14, NW.
8 Als een hulpmiddel voor ons onderricht en tot hulp van anderen heeft God ons Zijn Woord gegeven. Wij gebruiken het wanneer wij in het openbaar lezen, tot godvruchtige toewijding aansporen en de mensen van goede wil onderwijzen. Om aan deze vereisten van de bediening te kunnen voldoen, moeten wij weten hoe wij de bijbel bekwaam kunnen hanteren en hierin vorderingen maken. Wij moeten ons hiervoor voortdurend inspannen, dat wil dus zeggen, studeren en deelnemen aan besprekingen over de waarheid op vergaderingen en met medechristenen. Alleen wanneer wij vorderingen maken, zullen wij in onze strijd tegen dwaling geestelijke zaken kunnen aanvoeren en, tot eer van Jehovah, leren hoe wij het Woord krachtig kunnen hanteren; alleen dan zullen wij niet beschaamd komen te staan omdat wij niet precies weten wat wij nu hopen of de middelen niet bezitten om de waarheid tot uitdrukking te brengen. Niet dat wij willen dat mensen vol lof en goedkeuring naar ons opzien, dat zeker niet, maar er wordt wel tot de bedienaar aan wie het evangelie is toevertrouwd, gezegd: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God te vertonen, een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid goed hanteert.” Jehovah’s goedkeuring hebben wij nodig. — 2 Tim. 2:15, NW.
9. Waarom hebben wij geestelijke kracht nodig, en hoe kan die verkregen worden?
9 Een christelijke beheerder heeft voor zijn welzijn geestelijk voedsel nodig. Iedere getuige van Jehovah bemerkt dat het noodzakelijk is een groot gedeelte van zijn leven te besteden aan het nuttigen van voedsel voor de geestelijke mens. Hij moet ’kracht blijven verwerven in de onverdiende goedgunstigheid welke in verband staat met Christus Jezus,’ wat wil zeggen geestelijke kracht, welke noodzakelijk is om met succes het toevertrouwde christelijke pand te bewaken. Thans hebben wij meer dan ooit tevoren deze geestelijke kracht nodig. Wij bevinden ons middenin een grote geestelijke oorlog, en de onzichtbare legerscharen demonen zijn onze werkelijke vijanden. Zij weten dat hun tijd nog slechts kort is, en zij zouden Jehovah’s dienstknechten graag verdelgen. Wij moeten evenals Timotheüs ’de juiste oorlog blijven voeren, het geloof en een goed geweten behoudend.’ — 2 Tim. 2:1; 2 Kor. 10:4; 1 Tim. 1:18, 19, NW.
10. Hoe behoedt een christen zich voor de listige omleidingen van de Duivel?
10 Deze geestelijke kracht wordt verkregen door voordeel te trekken van al Jehovah’s voorzieningen voor zijn dienstknechten. Wij hebben de waarheid, liefde voor rechtvaardigheid, het goede nieuws, geloof, kennis over redding, en Gods Woord nodig om pal te kunnen staan tegen Satans listige omleidingen. Paulus noemde dit alles tezamen de volledige, van God afkomstige wapenrusting. Een christen moet in geestelijke zin evenals een krijger een wapenrusting aandoen. Deze wordt aangedaan door zelf geregeld de waarheid te bestuderen en hierover na te denken, door de goede geestelijke zaken op de studievergaderingen van de gemeente met elkaar te delen, Jehovah’s voornemens voortdurend met medechristenen te bespreken en in het openbaar het „zwaard des geestes” te zwaaien. Aldus houden wij de wapenrusting ook aan en blijven wij waakzaam. — Ef. 6:10-18, NW.
11. Wat is een juist soort van bedienaar van het evangelie?
11 Onze trainer is de Schenker der waarheid. Hij vormt en modelleert onze geest zodat wij kunnen herkennen wat goed en tot opbouw is van ons zelf en van anderen. De waarheid bestaat in gezonde woorden, en wanneer wij ons daaraan houden, blijven wij geestelijk gezond en vermijden wij het misleidende, schadelijke en onwaarachtige. Het is onmogelijk een juist soort van bedienaar van het evangelie te zijn wanneer wij ons niet nauwgezet aan de juiste leer houden. Wees „een juist soort, van dienaar van Christus Jezus . . ., gevoed met de woorden des geloofs en der juiste leer, waaraan gij u nauwgezet hebt gehouden.” Wij moeten de bediening ernstig opvatten, de juiste leer tot ons nemen en ons daaraan nauwgezet houden. Doet u dit? Vat u de bediening ernstig op? Is ze het allerbelangrijkste in uw leven? Voed u u zelf met de woorden des geloofs? Of gaat u oppervlakkig over uw bijbelstudie en de Wachttoren-studies heen, terwijl u zich niet toerust anderen goede raad te geven? — 1 Tim. 4:6, NW.
PREDIK HET WOORD
12, 13. (a) Hoe stelde Timotheüs ons een goed voorbeeld wat het met vreugde opnemen van zijn bedieningsverantwoordelijkheden betreft? (b) Kan een christen wanneer hij niet wordt vervolgd, zijn waakzaamheid laten verslappen? Waarom?
12 Er werd Timotheüs nog een facet getoond van dit kleinood der bediening: „Predik het woord, houdt u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd.” De gezonde woorden welke Timotheüs van Paulus had geleerd, moest hij aan andere doorgeven. Dit bracht wel enig persoonlijk lijden voor hen mee, want hij onderwierp zich, om met tact tot de joden te kunnen prediken, aan de pijnlijke besnijdenis. Hij gebruikte evenals Paulus tact, die zei: ’Voor de joden ben ik een jood geworden, opdat ik de joden mocht gewinnen; . . . ik doe alles ter wille van het goede nieuws, opdat ik er met anderen een deelhebber van mag worden.’ Paulus had het voorbeeld gesteld door zich van huis tot huis en in het openbaar met het prediken als met een dringende zaak bezig te houden. Het was voor Timotheüs een even dringende zaak, waar hij zich zowel onder gunstige als ongunstige omstandigheden mee bezig moest houden. Zelfs in betrekkelijk vredige tijden blijft het een dringende boodschap, omdat het thans voor alle levende mensen de dag der redding is, of zij het nu beseffen of niet. Timotheüs leefde niet in de tijd waarin Armageddon gestreden zou worden en toch was het voor hem dringend noodzakelijk dat hij het Woord predikte. Hoeveel dringender is het dus thans, nu de voorzegde grote strijd van de dag van God de Almachtige welke ophanden is, in ons geslacht gestreden zal worden. Louter omdat er in een streek of land gedurende een bepaalde periode geen vervolging is, is dit voor een rijpe bedienaar van het evangelie nog geen reden om het besluit te nemen zich nu eens wat minder druk te maken om de prediking van het hem toevertrouwde goede nieuws. Hij zal er Jehovah daarentegen dankbaar voor zijn en zich er, omdat Jehovah er de weg voor openhoudt, nog intensiever mee bezighouden. — 2 Tim. 4:2; Hand. 16:3; 20:20; 1 Kor. 9:20-23, NW.
13 Jehovah’s regerende Koning staat thans op voet van oorlog met Satans strijdkrachten. Een adempauze in de strijd wil niet zeggen dat men nu niet langer in de oorlog gewikkeld is. De soldaat moet dan nog steeds op zijn hoede zijn voor de sluipschutter en een verrassende onverwachte aanval van de vijand, of, en dat is nog beter, zich voorbereiden op een aanval en aanvallen terwijl de vijand nog op de loop is. Het is algemeen bekend dat de beste verdediging in een oorlog een goede aanval is. Wij beschermen ons zelf door actief bezig te zijn in de bediening. De inactieven daarentegen worden geestelijk zwak en kunnen zich of hun bediening niet langer zelf verdedigen. De actieven houden het schild des geloofs altijd goed op, ter bewaking van het hun toevertrouwde christelijke pand. Wanneer er in enkele landen schijnbaar geen georganiseerde tegenstand wordt geboden, is dat geen teken om Jehovah’s strijdkrachten nu maar te verlaten of minder aandacht aan het predikingswerk te besteden en om zelfzuchtige redenen in de wereld een of ander werk ter hand te nemen. Strijd als het juiste soort van soldaat van Christus Jezus, uw oog gericht op de definitieve overwinning en niet op een zijspoor gebracht door verwikkelingen met deze wereld. „Niemand die als soldaat dient, verwikkelt zich in de commerciële bezigheden des levens, opdat hij de goedkeuring zal kunnen verkrijgen van degene die hem als soldaat in dienst heeft genomen.” — 2 Tim. 2:4, NW.
14. Welke geraffineerde strik kan het pantser van een christelijke soldaat verbreken?
14 Hoewel Satan er wellicht niet in slaagt ons door een frontaanval van vervolging te overmeesteren, moeten wij er nauwlettend voor waken dat ons geestelijke pantser niet doorbroken wordt door zijn geraffineerdere infiltratiemethoden. Hij die in een geestelijke strijd is verwikkeld, streeft niet naar een gemakkelijk leventje in deze oude wereld, doch hij strijdt onder de Gebieder der volken, Christus Jezus. Hij laat niet toe dat liefde voor geld-opbrengende ondernemingen hem of zijn verbeeldingskracht in deze tijd van geestelijke oorlogvoering vangen. Er moet toegegeven worden dat vele mensen op geraffineerde wijze door de commerciële zaken in het leven worden overmeesterd, doordat zij geleidelijk aan meer liefde opbouwen voor stoffelijke goederen en de rijkdommen waardoor men zich de luxe-artikelen van dit leven kan aanschaffen. Een echte soldaat verwacht geen weelde en een christelijke strijder zoekt thans niet de zogenaamde zekerheid welke de rijkdommen dezer wereld wellicht bieden want hij weet dat hij thans slechts datgene behoeft wat voor het levensonderhoud noodzakelijk is, gepaard gaande met tevredenheid, terwijl hij strijdend voorwaarts gaat met het prediken van het Woord in gunstige en in moeilijke tijd. Hij beschouwt zijn stoffelijke goederen als een voorziening van Jehovah om hem in de strijd staande te houden.
15. Stel tegenover elkaar hoe men zijn stoffelijke goederen moet gebruiken om in de bediening succes te hebben of te falen.
15 Het is zinneloos veel stoffelijke goederen op te stapelen, want wij kunnen ze toch niet meenemen de Nieuwe Wereld in; laten wij echter tevreden zijn met de noodzakelijkheden des levens en onze stoffelijke goederen voor ons laten werken om ons in de bediening staande te houden. „Want wij hebben niets op de wereld meegebracht en kunnen er ook niets uit meenemen. Wanneer wij daarom voedsel en kleding hebben, zullen wij daarmee tevreden zijn. Zij die besloten zijn rijk te worden, vallen echter in verzoeking, in een strik en in vele zinneloze en nadelige begeerten die de mensen tot vernietiging leiden en in het verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijks, en door op deze liefde hun zinnen te zetten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorstoken.” Denk niet dat ú wel immuun bent voor deze strikken. Blijf het leven van het rijpe christelijke standpunt uit bezien, en wees terwijl u in de noodzakelijkheden des levens moet voorzien, waakzaam dat toegenomen commerciële bezigheden u niet schaden. Wanneer meer dienstknechten die zich aan Jehovah hebben opgedragen, dit standpunt zouden innemen en dit hun vaste overtuiging zou zijn, zouden er ongetwijfeld meer personen de volle-tijd-dienst opnemen, juist nu er zo’n dringende behoefte aan pioniers is. — 1 Tim. 6:7-10, NW.
16. (a) Hoe ondergaan thans enkele christenen veel pijn of hebben zij zich in het verderf gestort door hun liefde voor stoffelijke goederen? (b) Welk aandeel heeft de heilige geest bij het bewaken van het ons toevertrouwde pand?
16 Nu er zich in deze gevaarlijke tijden over de gehele wereld inflatieverschijnselen voordoen, hebben sommige christenen zich geestelijk zwak laten worden en zich moeilijkheden op de hals gehaald: al hun waardevolle tijd wordt in beslag genomen, doordat zij twee betrekkingen hebben, waardoor zij zo goed als geen tijd meer overhouden om het Woord te prediken, de gemeentevergaderingen te bezoeken of de zo belangrijke persoonlijke studie te maken. Enkele echtparen veronachtzamen niet alleen hun persoonlijke welzijn, maar ook dat van hun kinderen, daar zij beiden uit werken gaan en zich door dit wereldse werk de weelde kunnen veroorloven van dure kleren, luxe voorwerpen in huis en het vruchteloze vermaak dat deze wereld via zijn propagandamedia heeft aan te bieden. Hun grotere inkomen wordt niet gebruikt tot meerdere ondersteuning van de bediening. De liefde voor stoffelijke goederen ontwikkelt zich in hen en al spoedig kunnen zij geen tijd meer vinden om hun kinderen groot te brengen op de juiste weg des levens, terwijl zij hen terzelfder tijd met zoveel invloeden uit de oude wereld omringen dat de kinderen het beetje waardering dat zij nog voor de waarheid hadden, verliezen en ten slotte de verkeerde weg opgaan, wat de ouders die zich aan God hebben opgedragen, zeer veel pijn en leed doet. Soms dwalen ook de ouders van het geloof af, zij snijden zich er als het ware van af en storten zich in het verderf hetgeen ten slotte op hun vernietiging uitloopt; zij delen niet in de overwinning. Wie treft hiervoor de schuld? Er wordt ons aangeraden het ons toevertrouwde christelijke pand te bewaken, zowel tegen een rechtstreekse frontaanval als tegen elk ander gevaar, en wel vooral tegen wereldsgezindheid; dit niet door de geest dezer oude wereld, maar door Jehovah’s heilige geest. Wanneer ons hart en onze geest vervuld is van waardering voor wat er in Jehovah’s Woord staat en voor zijn werk, zullen wij in harmonie blijven met van hem afkomstige heilige geest. — 2 Tim. 1:14, NW.
17. Waarom leidt het ten slotte tot de overwinning wanneer wij ons aan de regels van de geestelijke oorlogvoering houden? Wat moeten wij trachten te winnen?
17 Wij moeten bedenken dat de Bevelhebber die ons als soldaten heeft aangeworven, veel bekwamer is in het verijdelen van Satans strikken dan wij. Hij is immers de zegevierende Koning der koningen en Here der heren. Wij moeten altijd zijn goedkeuring willen wegdragen, want alleen wanneer wij zijn instructies opvolgen, zullen wij succes boeken. Wij ontvangen de verzekering: „Bovendien wordt iemand niet gekroond, ook al kampt hij in de spelen, indien hij niet overeenkomstig de regels heeft gestreden.” Toen wij met de evangeliebediening begonnen, waren wij niet onwetend van de regels der geestelijke oorlogvoering, maar wij kenden ze ter dege. Wij moeten in de juiste wedstrijd blijven strijden en volgens de regels blijven leven om het ons toevertrouwde christelijke pand met succes te kunnen bewaken tegen Satans strikken. „Gij daarentegen, o mens Gods, ontvliedt dit. Jaag echter naar rechtvaardigheid, godvruchtige toewijding, geloof, liefde, volharding en zachtaardigheid. Kamp om de overwinning in de juiste wedstrijd des geloofs, grijp het eeuwige leven, waartoe gij werdt geroepen en waarover gij in het openbaar voor vele getuigen de juiste belijdenis hebt afgelegd, stevig vast.” Wanneer wij onze genegenheid gericht houden op wat boven is, zullen wij de overwinning stellig behalen. — 2 Tim. 2:6; 1 Tim. 6:11, 12, NW.
18. Waarom is gebed noodzakelijk bij het bewaken van de bediening?
18 Het is niet alleen van ons afhankelijk de bediening te bewaken. Wij bevinden ons niet alleen in de strijd, doch behoren met anderen tot Jehovah’s grote strijdmacht. Daarom moeten wij Hem zoeken, die ons het toevertrouwde pand heeft gegeven. Vandaar dat er in het Woord de nadruk wordt gelegd op de noodzaak te bidden. Het is raadzaam dit te doen bij het ontwaken ’s morgens, voordat wij geestelijk of stoffelijk voedsel nuttigen, ’s avonds bij het naar bed gaan of voordat wij met een speciale activiteit in de bediening beginnen. Wanneer wij ernstig trachten na te komen wat wij Jehovah hebben beloofd, toen wij ons aan Hem opdroegen, zullen wij het als een voorrecht beschouwen dagelijks en onder vele omstandigheden smeekbeden tot hem op te zenden. Nimmer dienen wij de kracht van het gebed te onderschatten en voor ons is het een aanwijzing te meer van ons sterke geloof. Wanneer wij ons in onze kamer terugtrekken en in alle afzondering smeekbeden tot Jehovah opzenden, doen wij dit toch immers alleen omdat wij in God geloven; wij doen het niet om door mensen gezien te worden en vroom te schijnen. Jehovah zal ons dan ook in tijden van beproeving helpen. — 1 Tim. 2:1, 8, NW.
19. Hoe werden zij die het hun toevertrouwde pand bewaken door vervolging beproefd?
19 Ook vervolging vormt een beproeving op onze waakzaamheid. In tijden van lijden moet het toevertrouwde christelijke pand worden bewaakt. Paulus schreef: „Neem . . . uw aandeel op u in het lijden van kwaad. . . . Gedenk dat Christus Jezus uit de doden werd opgewekt en Davids zaad was, overeenkomstig het goede nieuws dat ik predik, en in verband waarmee ik als een kwaaddoener tot gevangenisbanden toe kwaad te lijden heb. Niettemin is het woord Gods niet gebonden.” Het is een grote eer voor de christelijke bediening te lijden en wij mogen onze waakzaamheid dan ook niet laten verslappen wanneer er beproevingen komen. Vervolging kan de prediking van het goede nieuws niet tegenhouden. Laten wij ons verheugen wanneer wij bemerken dat Jehovah’s hand met ons is wanneer wij ter zijner eer getuigenis afleggen en laten wij roemen in het lijden dat over ons komt omdat wij christenen zijn, want wij hebben het voorrecht onze rechtschapenheid te bewijzen. Bedenk dan dat anderen voor onwaardige zaken veel lijden moeten ondergaan terwijl er in deze wereld voor hen geen toekomstige beloning is weggelegd. Wanneer men voor de bediening lijden ondergaat, kweekt men volharding aan, en dit hebben wij juist nodig om het toevertrouwde pand getrouw te kunnen beheren. — 2 Tim. 2:3, 8, 9; 3:11, 12; Hebr. 10:39, NW.
GA VOORT IN HETGEEN U HEBT GELEERD
20, 21. (a) Wat moet er worden gedaan om de bediening met succes te voltooien? (b) Hoe was Timotheüs voor jong en oud een uitstekend voorbeeld van volharding?
20 Timotheüs leerde vele dingen van Paulus, die reeds langer in de bediening bezig was, en door het samenzijn met zijn grootmoeder, Loïs, en zijn moeder, Eunice, had hij geloof verworven. De bediening ter hand nemen is punt een, en ze met succes voltooien is iets anders. Timotheüs was hiervan doordrongen, daar hem was gezegd: „Gaat gij echter voort in het geleerde, dat gij na daarvan overtuigd te worden, geloofde, wetend van welke personen gij het hebt geleerd en dat gij van kindsbeen af de heilige geschriften hebt gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door het geloof in verband met Christus Jezus. De gehele Schrift is door God geïnspireerd en heilzaam om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen in orde te brengen en streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volledig bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk.” Dit deed Timotheüs, en zo dienen wij het nu te doen. De jeugdige getuigen van Jehovah zouden er goed aan doen een soortelijke loopbaan te volgen: van hun ouders die zich aan God hebben opgedragen, met gepaste achting het geloof leren, en dan een bedieningsloopbaan volgen welke met die van Timotheüs te vergelijken is. — 2 Tim. 1:5; 3:14-17, NW.
21 U moet met de bediening gaan beginnen wanneer u nog jong bent, of zodra u de waarheid hoort. Het is verstandig de Schepper in de dagen uwer jeugd te gedenken, en u wanneer u in kennis, geloof en dienstvoorrechten groeit, door niets aan het struikelen te laten brengen. Uit het vijfde hoofdstuk van de eerste brief aan Timotheüs blijkt dat alle soorten van mensen — jong en oud, mannen en vrouwen, zelfs kinderen of zwakken — zich nuttig kunnen maken in de evangeliebediening. Wellicht wordt een jong of onrijp persoon door ziekte er van weerhouden aan de bediening deel te nemen. Timotheüs liet dit echter niet toe, maar zette alhoewel hij vaak ziek was, vast besloten door. Hij had daarin prachtige voorbeelden van andere christelijke bedienaren van het evangelie, die in weerwil van ziekte en leed bleven dienen. Laten wij daarom in deze tijd een rijpe gezindheid aan de dag leggen en ondanks ziekten of leed, hetwelk ons wellicht kan treffen, blijven dienen. Wees geduldig met u zelf en bedenk dat u niet volmaakt bent. Zie op naar Jehovah, span u in en u zult er in slagen het u toevertrouwde christelijke pand door alle stormachtige ziekteperioden heen te bewaken. — Pred. 12:1; 2 Kor. 12:7; Gal. 4:13; Fil. 2:26; 1 Tim. 5:23, NW.
22. Waarom dient een christen nimmer het gevoelen te hebben dat hij ongeschikt of onnut voor de bediening is?
22 Evenmin dient iemand die jong in de waarheid is, het gevoelen te bezitten dat hij van geen nut is voor de Eigenaar van het toevertrouwde pand. Wanneer u jong bent, hebt u wellicht nog niet de tijd gehad om alles te bestuderen wat er over Jehovah’s voornemens is gepubliceerd, doch u hebt wel degelijk een plaats in Gods dienst. Het goede nieuws dient aan elk bekendgemaakt te worden, en wij moeten al wat wij geleerd hebben aan anderen vertellen. Paulus, die Timotheüs het voorbeeld gaf, erkende dat hij van hulp van boven afhankelijk was, en is het met ons niet evenzo gesteld? Uit de twee brieven welke hij hem schreef, blijkt duidelijk dat hij nog veel meer te leren had, en evenmin kan een van ons zeggen dat hij niet meer behoeft te leren. U kunt pas iets leren wanneer u beseft dat u het niet weet. Wees dus niet ontmoedigd wanneer u niet overal een antwoord op weet, doch volbreng uw deel in de bediening en blijf hierin leren. Doe uw uiterste best u voor elk goede werk toe te rusten, grif Jehovah’s rechtvaardige beginselen in uw geest, en ga vervolgens dienovereenkomstig te werk. „Niemand zie ooit op uw jeugdigheid neer. Integendeel, wordt een voorbeeld voor de gelovigen in woord, in gedrag, in liefde, in geloof en in reinheid.” Het doet ons genoegen te zien dat er zich in deze tijd vele jeugdige personen met de Nieuwe-Wereldmaatschappij verbinden en zulke voorbeelden voor de gelovigen zijn geworden. — Fil. 4:13; 1 Tim. 4:12; 2 Tim. 4:17, NW.
23, 24. (a) Waarom is een juist gedrag belangrijk bij het bewaken van het toevertrouwde pand? (b) Welke handelwijze moet er worden gevolgd om een juist gedrag te bewaren?
23 Tot het bewaken van uw bediening behoort ook, op uw gedrag te letten. De bediening kan u ontnomen worden wanneer u zich niet juist gedraagt. Gods Woord geeft ons de noodzakelijke instructies. Timotheüs las in Paulus’ brief: „Dit schrijf ik, . . . opdat gij moogt weten hoe gij u dient te gedragen in Gods huisgezin.” De niet onderrichte jeugd veroorzaakt in een huisgezin dikwijls moeilijkheden, doordat zij de geestelijke zaken niet op rijpe wijze naar juiste waarde schatten, en slechts warm lopen voor genoegens. Men kan zijn christelijke bediening ongeschonden houden doordat men de verlangens welke uit zulk een geestelijke onrijpheid voortspruiten, tenietdoet. „Ontvlied daarom de begeerten de jeugd eigen, maar streef met hen die de Heer uit een rein hart aanroepen, rechtvaardigheid, geloof, liefde en vrede na.” — 1 Tim. 3:14, 15; 5:1, 2; 6:14; 2 Tim. 2:22, NW.
24 Een juist gedrag zal het gevolg zijn van een studie van Gods Woord en het zoeken van goede omgang in de gemeente, omgang met hen die gewetensvol aan Jehovah’s dienst zijn toegewijd en u er toe aanmoedigen in het openbaar en van huis tot huis te prediken. Indien iemand in de gemeente door wangedrag van geestelijke onrijpheid blijk geeft, dient u zich niet bij hem te voegen in dit verkeerde gedrag, doch goed gezelschap op te zoeken, „met hen die de Heer uit een rein hart aanroepen.” „Heb ook geen deel aan de zonden van anderen; bewaar u rein.” Vermijd om uw eigen bestwil degenen die moeilijkheden veroorzaken. Wees ook niet verbaasd wanneer u er zo af en toe één tegenkomt. In de vroege christelijke gemeente waren er al enkele van dergelijke personen, en ook in onze tijd zullen er enkelen opduiken. Paulus schreef Timotheüs over Alexander, de kopersmid, „Wees ook gij op uw hoede voor” dezulken. Mocht iemand eens een wereldse geest aan de dag leggen en u verkeerd bejegenen, neem dan nimmer aanstoot aan Gods organisatie of de dienst, zodat u met de bediening ophoudt. Vermijd zoveel mogelijk persoonlijke moeilijkheden door in gedachten te houden dat allen die Gods Woord tegenstaan, anderen tot wereldsgezindheid aanzetten of tot immoraliteit brengen, geen goed gezelschap zijn en u niet zullen helpen uw gedrag in het huisgezin Gods te verbeteren. Wandel in oprechtheid en laat boosdoeners u niet uit uw geestelijke evenwicht brengen. Wij werden er reeds voor gewaarschuwd dat sommigen ’hun oren van de waarheid zullen afwenden, . . . Gij echter, bewaar in alles uw evenwicht, . . . volbreng uw bediening ten volle.’ — Rom. 16:17, 18; 1 Kor. 15:33; 1 Tim. 5:22; 6:11; 2 Tim. 4:14, 15; 4:1-5, NW.
25, 26. (a) Hoe volbrengen wij onze persoonlijke bediening ten volle en bewaken wij met succes het toevertrouwde christelijke pand? (b) Welke vragen dienen wij nadat wij ons zelf hebben onderzocht, te kunnen beantwoorden?
25 Wij dienen niet toe te laten dat ook maar iets storend werkt op onze persoonlijke voorbereiding en het ten uitvoer brengen van onze bediening. Wij zijn het verplicht onze aandacht constant door onze bediening te laten opeisen, opdat die ten volle wordt verricht. Wij moeten hiertoe het ons toegewezen werk voltooien. Iets wat het doen waard is, verdient goed gedaan te worden, en de bediening is onze aandacht toch wel het meest ter wereld waardig. Wanneer men zich aan de bediening opdraagt, brengt dit met zich dat men zich vaak dient te onderzoeken en na te gaan. De grootste stap in ons leven is zich aan Jehovah’s dienst op te dragen en het ons toevertrouwde pand uit zijn handen te aanvaarden. Zijn wij eenmaal zover dan dienen wij, vooral thans, geheel in beslag te worden genomen door het naleven van hetgeen wij bij onze opdracht hebben beloofd en de dienst. Wij hebben een kostbare schat in bewaring gekregen en wanneer wij maar even geestelijk slaperig, onverschillig, achteloos of een ogenblik afgeleid worden, kan ons wat wij hebben, ontnomen worden. „Denk diep hierover na, word er geheel door in beslag genomen, opdat uw vooruitgang voor alle mensen zichtbaar kan zijn.” Wij moeten hetgeen wat wij ter hand hebben genomen, blijven doen, er in vooruitgaan en bij het bewaken van het aan ons gegeven pand de leiding van Jehovah’s heilige geest zoeken. Wij moeten voortdurend op onze hoede zijn. Geen enkel ogenblik mogen wij er tegenstrijdige of valse kennis op na houden. Door ons nauwgezet aan het Woord en de geest te houden, zullen wij het ons toevertrouwde goed bewaken. — 1 Tim. 4:13, 15; 6:2, 20; 2 Tim. 3:14, NW.
26 Brengt u elke dag het christendom in praktijk? Heeft u uw persoonlijke leven zo ingedeeld dat het aan de maatstaven van de bediening voldoet? Bewaakt u op wakkere wijze het u toevertrouwde, of gaat uw belangstelling naar iets anders uit? Blijft u in de bediening actief, of hebt u uw toevertrouwde pand ’begraven’? Wat voor soort van verslag kunt u de Eigenaar van het toevertrouwde pand, Jehovah, overleggen? Voldoet u aan de persoonlijke vereisten welke de bediening u stelt, en bent u, evenals Paulus, Silvanus en Timotheüs, ’door God waardig geacht om met het goede nieuws te worden toevertrouwd’? Schenk dan aandacht aan het volgende artikel en ga na of u zich van uw verantwoordelijkheden jegens anderen kwijt. — 1 Thess. 2:4, NW.