Hoe de gehele Schrift die door God is geïnspireerd, nuttig is
1. Wat is het werkelijke doel van de bijbel, en bestaat er derhalve een ander boek dat zich met de bijbel laat vergelijken?
DE MEESTE boeken worden thans geschreven om met financieel voordeel voor de schrijver en de drukker verkocht te worden. De bijbel werd niet geschreven om alleen maar de grootste best-seller te zijn. Hij is thans in feite wel de grootste best-seller, want hij is tot dusver in 1202 talen vertaald en er worden elk jaar miljoenen exemplaren van verkocht, zodat hij een ongeëvenaarde oplaag heeft. Dit dient allemaal ook zo te zijn. Het werkelijke doel van de bijbel is echter niet dat de mensen er in materiéél opzicht beter van worden, maar dat zij er in gééstelijk opzicht voordeel van trekken, hetgeen eeuwig leven in Gods glorierijke nieuwe orde tot gevolg heeft. Geen enkel ander boek laat zich derhalve met de bijbel vergelijken wat de voordelen betreft die de bijbel degenen schenkt die hem lezen en in overeenstemming ermee leven. De bijbel is het nuttigste boek op aarde, zodat wij hem beslist dienen te lezen.
2. (a) Schets alle voordelen van de Schrift zoals deze in 2 Timótheüs 3:16, 17 (NW) worden vermeld. (b) Welk deel van de „heilige geschriften” bedoelde Paulus met de uitdrukking „de gehele Schrift”, en hoe wordt dit door Paulus toegelicht?
2 Merk eens op hoe nuttig de „heilige geschriften” voor lezers zijn die mensen van God willen zijn, mensen die God toebehoren doordat zij zich volledig aan hem hebben opgedragen en hem dienen zoals dit mensen van God betaamt. Hier volgt wat de apostel Paulus de christelijke opziener Timótheüs over het nut van de Heilige Schrift schreef: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen recht te zetten, streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volkomen bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk” (2 Tim. 3:16, 17, NW). Toen Paulus „de gehele Schrift” zei, bedoelde hij de gehele bijbel, niet slechts het zogenaamde Nieuwe Testament, dat volgens sommige religieuze personen in de christenheid voldoende is voor christenen, en ook niet uitsluitend de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften, waarvan de joden zeggen dat ze voldoende zijn om een gezegend leven in de toekomstige wereld te verwerven. Wij hebben de gehele bijbel nodig, het voorchristelijke deel en het christelijke deel, want beide delen zijn „door God geïnspireerd” en wij wagen het niet ook maar iets van wat God inspireert, te negeren. Alles wat God heeft geïnspireerd, is nuttig voor degenen die eeuwig leven in geluk zoeken. Het is precies zoals de apostel Paulus schreef nadat hij een gedeelte uit de voorchristelijke Hebreeuwse Geschriften had aangehaald en dit op Jezus Christus van toepassing bracht. Hij zei namelijk: „Want ook Christus heeft zichzelf niet behaagd, maar zoals er staat geschreven [in Psalm 69:10 9]: ’De smadingen van hen die u smaadden, zijn op mij gevallen.’ Want alle dingen die eertijds werden geschreven [dat wil zeggen, vóór de tijd van Christus] werden tot ons onderricht geschreven, opdat wij door middel van onze volharding en door middel van de vertroosting uit de Schriften [die vóór Christus werden geschreven] hoop zouden hebben” (Rom. 15:3, 4, NW). Indien een „mens van God” „volkomen bekwaam” en „volledig toegerust” wil zijn, dient hij dus de gehele bijbel te bezitten en te gebruiken.
„OM TE ONDERWIJZEN”
3. Over welke hoedanigheden beschikte Paulus als onderwijzer, en wie is onze Grootste Onderwijzer?
3 Merk op dat de apostel Paulus zegt dat de gehele door God geïnspireerde Schrift nuttig is om te onderwijzen, dat wil zeggen, om gebruikt te worden ten einde anderen te leren hoe zij de kostbare prijs van eeuwig leven kunnen verwerven. Paulus vormde in dit verband zelf een uitstekend voorbeeld, en hij schreef aan Timótheüs: „Ik [werd] aangesteld als een prediker en een apostel — ik zeg de waarheid, ik lieg niet — als een leraar van natiën inzake geloof en waarheid” (1 Tim. 2:7, NW). Paulus was de grootste van de geïnspireerde christelijke schrijvers die een bijdrage tot de bijbel hebben geleverd. Hij en nog zeven andere discipelen van Christus schreven de christelijke Griekse Geschriften en zij waren volgelingen van de grootste onderwijzer of leraar die ooit als mens op aarde heeft geleefd, namelijk Jezus Christus. Verder kan nog worden gezegd dat de hemelse Inspirator van de gehele bijbel de Grootste Onderwijzer is die ooit heeft of zal bestaan, zodat er terecht over hem tot Gods organisatie wordt gezegd: „Al uw zonen zullen personen zijn die door Jehovah worden onderwezen.” — Jes. 54:13; Joh. 6:45, NW.
4. Op welke wijze wordt Jehovah onze Onderwijzer?
4 Dient de gedachte dat wij door Jehovah God zelf worden onderwezen, ons niet met geestdrift te vervullen? Hij wordt onze Onderwijzer wanneer wij zijn geïnspireerde Boek ter hand nemen en het als Zijn leerlingen lezen en studeren en in praktijk brengen. Zijn Heilige Boek dient dus door onderwijzende hoedanigheden gekenmerkt te worden welke superieur zijn aan die van het allerlaatste door mensen samengestelde boek, vanzelfsprekend niet wat het onderwijzen van wereldse leerstof betreft, maar wel wanneer het erom gaat ons te leren hoe wij in ons leven geweldig succesvol kunnen zijn door in overeenstemming met het geopenbaarde voornemen van de Gever van eeuwig leven, Jehovah God, te leven.
5. Welke feiten tonen duidelijk aan dat niet slechts de elf getrouwe apostelen onderwijzers van Gods Woord moesten zijn?
5 Jezus Christus heeft niet slechts aan de elf getrouwe apostelen, maar aan alle discipelen die bij een zekere gelegenheid in de provincie Galiléa bijeenwaren, het volgende gebod gegeven: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 28:19, 20, NW). De elf getrouwe apostelen waren tegen het einde van de eerste eeuw allemaal gestorven, en daarom kon dat gebod om discipelen te maken, hen te dopen en hen tot het besluit van het samenstel van dingen te onderwijzen, niet alleen voor de apostelen bedoeld zijn, maar gold het voor al Christus’ discipelen. Niet de elf getrouwe apostelen, maar wij zijn het thans die gedurende het „besluit van het samenstel van dingen” op aarde leven en wij vertrouwen erop dat de opgewekte Jezus Christus alle dagen, tot het einde van dit „besluit van het samenstel van dingen”, met ons zal zijn. Zijn gebod om discipelen te maken, hen te dopen en hen te onderwijzen, is derhalve ook op ons van toepassing. Indien wij er blijk van willen geven zijn getrouwe volgelingen te zijn, dienen wij dit alles thans te doen.
6. Waarom is een nauwkeurig geschreven bericht nodig om de waarheid te onderwijzen, en kwam er na de dood en opstanding van Jezus een verandering in deze noodzaak?
6 Wij hebben voor het ten uitvoer brengen van deze opdracht een boek, iets wat is geschreven of gedrukt, nodig, zodat wij het niet slechts van horen zeggen hebben en niet te werk gaan volgens de een of andere ongeschreven traditie waarvan de nauwkeurigheid afhankelijk is van de eerlijkheid of het volmaakte herinneringsvermogen van degenen die de inlichtingen mondeling doorgeven. Zelfs Jezus Christus, de grootste Onderwijzer die ooit op aarde heeft geleefd, uitte niet slechts wat er in zijn geest opkwam. Hij maakte gebruik van een leerboek, en dat boek was de bijbel van zijn dagen, de geïnspireerde „heilige geschriften” in het Hebreeuws en Aramees, die hij kon lezen en bestuderen. Daarom zei hij steeds: „Er staat geschreven”, en daarom deed hij zo vaak aanhalingen uit de geïnspireerde Hebreeuwse Geschriften (Matth. 4:4-10; Luk. 24:27, 32, 44-47, NW). Nadat hij uit de dood was opgewekt en naar de hemel was teruggekeerd, werd het leerboek voor het onderrichten van zijn discipelen niet veranderd en door iets anders vervangen; het werd gehandhaafd, maar wel enigszins uitgebreid doordat er onder goddelijke inspiratie zevenentwintig geschriften aan werden toegevoegd om het volledig te maken. De gehele bijbel is thans bijna negentienhonderd jaar oud, maar hij is niet uit de tijd geraakt, zodat hij door iets moderners vervangen zou moeten worden.
7. Waarom is de bijbel in deze tijd nog steeds het „juiste” boek waaruit wij dienen te onderwijzen?
7 Door zijn profetieën is de bijbel onze tijd zelfs ver vooruit. Aangezien hij altijd „door God geïnspireerd” blijft, is hij — zelfs in deze atoom- en ruimtevaarteeuw, ja, in dit Hersentijdperk, waarin mensen de hersenen die de God van de bijbel hun heeft gegeven, op velerlei wijze gebruiken — altijd juist en nauwkeurig. Neen, wij behoeven het leerboek waaruit wij onderricht ontvangen, niet te veranderen. Wij dienen wel gehoorzaam te zijn aan het gebod eruit te onderwijzen, want het is het „Woord van God”. Wij kunnen in dit opzicht het voorbeeld van onze Model-Onderwijzer, Jezus Christus, en ook dat van zijn twaalf apostelen, volgen. Lukas, die de apostel Paulus als zendeling vergezelde, zei over de tijd dat Paulus in Korinthe verbleef: „Hij bleef daar dan een jaar en zes maanden wonen, terwijl hij in hun midden het woord Gods onderwees.” — Hand. 18:1-11, NW.
8, 9. Met welke problemen in verband met het onderwijzen van de waarheid worden wij thans geconfronteerd?
8 In deze tijd moeten wij onderwijzen terwijl wij worden omringd door geestelijken die — ten einde de mensen te behagen en een salaris van hen in ontvangst te nemen — de oren van hun kerkelijke kudden kittelen met dingen die ze graag horen. Dit is precies zoals Paulus Timótheüs schreef dat het zou zijn, zeggende:
9 „Want er zal een tijdsperiode komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar zich overeenkomstig hun eigen begeerten tal van leraren zullen bijeenbrengen om hun oren te laten kittelen, en zij zullen hun oren van de waarheid afwenden en daarentegen tot onware verhalen worden gekeerd” (2 Tim. 4:3, 4, NW). „De geïnspireerde uitspraak zegt echter uitdrukkelijk dat in latere tijdsperioden sommigen zullen afvallen van het geloof, aandacht schenkend aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen, door de huichelarij van mensen die leugens spreken, in hun geweten gebrandmerkt; verbiedend te trouwen, gebiedend zich van spijzen te onthouden, die God heeft geschapen om met dankzegging te worden gebruikt door hen die geloof hebben en de waarheid nauwkeurig kennen. Door de broeders met deze raadgevingen te dienen, zult gij een voortreffelijk dienaar van Christus Jezus zijn, gevoed met de woorden van het geloof en van de voortreffelijke leer, die gij nauwgezet hebt gevolgd. Maar wijs de onware verhalen waardoor wat heilig is geweld wordt aangedaan, en die oudevrouwenpraat zijn, af.” — 1 Tim. 4:1-3, 6, 7, NW.
10, 11. (a) Waarvan dienen wij, met het oog op de huidige situatie, ten aanzien van ons onderwijs persoonlijk zeker te zijn? (b) Welke uitstekende hulp ontvangen wij hierbij?
10 Nu wij met een dergelijke situatie worden geconfronteerd, dienen wij niet alleen datgene wat die geestelijken van de christenheid leren, aan een onderzoek te onderwerpen door hun woorden met ons exemplaar van de bijbel te vergelijken, maar dienen wij ook ons eigen onderwijs kritisch te beschouwen, opdat wij altijd schriftuurlijk zullen zijn. Wij willen als onderwijzers echt niet onwaarachtig, zwakzinnig, geestelijk ziek en in werkelijkheid antichristelijk worden. Daarom dienen wij zowel onszelf als anderen aan de hand van Gods geïnspireerde Woord te onderwijzen, waardoor wij zelf datgene opvolgen wat wij anderen leren opvolgen. Wanneer wij de bijbel als leerlingen van Jehovah God bestuderen, hebben wij een verlichtende kracht nodig. Wat voor kracht? Gods heilige geest. De bijbel werd door de inspiratie van Gods geest voortgebracht, en wanneer wij hem willen begrijpen, hebben wij de hulp van diezelfde geest nodig. Paulus vestigde hier de aandacht op toen hij over dingen die God heeft bereid voor degenen die hem liefhebben, schreef:
11 „Aan ons heeft God het geopenbaard door middel van zijn geest, want de geest onderzoekt alle dingen, zelfs de diepe dingen Gods . . . niemand [is] de dingen Gods te weten gekomen behalve de geest van God. Nu hebben wij niet de geest van de wereld ontvangen, maar de geest die van God komt, opdat wij de dingen zouden weten die ons door God goedgunstig zijn gegeven. Deze dingen spreken wij ook, niet met woorden die door menselijke wijsheid worden geleerd, maar met woorden die door de geest worden geleerd, daar wij geestelijke zaken met geestelijke woorden combineren.”
12, 13. (a) Waarom is het voor christenen thans noodzakelijk dat Jehovah’s heilige geest op hen wordt uitgestort, en waar vinden zij die geest in grote mate? (b) Wat doen zij derhalve?
12 In overeenstemming met die in 1 Korinthiërs 2:10-13 (NW) opgetekende woorden werd de apostel Petrus op de dag van het pinksterfeest door Gods uitgestorte geest onderwezen om over de vervulling van de profetieën van Joël 2:28-32 en Psalm 16:8-11 en 110:1 te spreken, schriftuurplaatsen die Christus’ discipelen voordien nooit hadden begrepen (Hand. 2:1-36, NW). Sinds het einde van de eerste Wereldoorlog in 1918, hebben wij, als personen die Gods Woord bestuderen, de hulp van Gods geest even hard nodig als die eerste christenen deze op de dag van het pinksterfeest in het jaar 33 n. Chr. nodig hadden. Anders zouden wij niet de wonderbaarlijke vervulling van de bijbelse profetieën hebben onderscheiden, waardoor voor onze ogen, onze geest en ons hart het bewijs is geleverd dat Gods Messiaanse koninkrijk in 1914 n. Chr. in de hemel werd opgericht ten einde al Gods vijanden te onderwerpen en de mensheid een volmaakte regering van rechtvaardigheid te geven (Matthéüs, de hoofdstukken 24 en 25; Markus 13; Lukas 21; Openb. 11:15–12:10, NW). Gods bijbel is met zijn geest geladen, en iedereen die de bijbel gebedsvol ter hand neemt, ondergaat de uitwerking van die geest. Jezus zei over het gesproken woord: „Het is de geest die levengevend is; . . . De woorden die ik tot u heb gesproken, zijn geest en zijn leven” (Joh. 6:63, NW). Zo is het ook met het geschreven Woord van God: het heeft Gods geest in zich en daarom is het zo leerzaam.
13 Wij dienen ons door de in dat geschreven Woord tot uitdrukking gebrachte geest te laten leiden in plaats dat wij toelaten dat antichristen ons dingen leren die met dat geestelijke Woord in strijd zijn. Nadat de apostel Johannes over antichristelijke leugenaars had gesproken, zei hij dan ook: „Wat u betreft, de zalving [met Gods geest] die gij van hem hebt ontvangen, blijft in u, en gij hebt niet nodig dat iemand u onderwijst; doch zoals de van hem afkomstige zalving u omtrent alle dingen onderwijst, en waarachtig is en geen leugen, en zoals ze u onderwezen heeft, blijft zo in eendracht met hem”, van wie gij de zalving met de geest hebt ontvangen. Dit doen wij door in overeenstemming met Gods geschreven Woord te blijven handelen. — 1 Joh. 2:27, NW.
14. Waarom vormt Jezus zulk een voortreffelijk voorbeeld om na te volgen?
14 Jezus Christus, onze Model-Onderwijzer, heeft gezegd: „Ik [doe] niets uit mijzelf . . .; maar deze dingen spreek ik, zoals de Vader mij heeft geleerd” (Joh. 8:28, NW). Als een volmaakte man Gods werd ook hij door het destijds bestaande Woord van God onderwezen. Aangezien hij nederig genoeg was om Jehovah’s onderwijs te accepteren, bestaat er voor ons, als zijn volgelingen, geen reden voor te trots te zijn om het onderwijs dat Jehovah ons door middel van zijn boek en met de hulp van zijn geest schenkt, ter harte te nemen. Zijn geïnspireerde „heilige geschriften” zijn zo „nuttig om te onderwijzen”, dat ze door niets geëvenaard kunnen worden. Aanvaard het onderwijs dat door middel van dit Woord wordt gegeven, en ga op uw beurt weer anderen door middel van dit Woord onderwijzen.
OM „TERECHT TE WIJZEN”
15. In welk opzicht is „de gehele Schrift” nuttig om iemand terecht te wijzen?
15 De apostel Paulus schreef dat de gehele geïnspireerde Schrift eveneens nuttig is om „terecht te wijzen”. Als onvolmaakte mensen hebben ook christenen af en toe een terechtwijzing nodig. De opgestane Jezus Christus heeft eens een gehele christelijke gemeente terechtgewezen door de leden ervan te vertellen hoe materialistisch zij waren geworden en hoe ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt zij in geestelijk opzicht waren. Hij besloot zijn raadgevingen aan deze gemeente in Laodicéa, Klein-Azië, met te zeggen: „Allen voor wie ik genegenheid heb, wijs ik terecht en onderricht ik streng. Wees daarom ijverig en heb berouw.” — Openb. 3:14-19, NW.
16, 17. (a) Waarom was het noodzakelijk dat Petrus werd terechtgewezen? (b) Op welke wijze wees Paulus Petrus terecht?
16 Zelfs een apostel moest eens worden terechtgewezen. Dit was de apostel Petrus of Céfas. Toen hij in het jaar 36 voor onbesneden heidenen (niet-joden) de deur opende waardoor zij de christelijke gemeente konden binnengaan, had hij er terecht geen bezwaar tegen in het huis van een heiden onthaald te worden; dit was de eerste maal dat zoiets gebeurde. Uit vrees voor mogelijke kritiek weigerde hij jaren later met heidense christenen in Antiochië, Syrië, om te gaan, waardoor hij ook andere joodse christenen beïnvloedde dezelfde huichelachtige handelwijze te volgen. God gebruikte een andere apostel, namelijk Paulus, om Petrus terecht te wijzen.
17 Paulus zegt: „Toen ik zag dat zij niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het goede nieuws, zei ik tot Céfas, waar allen bij waren: ’Indien gij, ofschoon gij een jood zijt, leeft zoals de natiën, en niet zoals de joden, hoe komt het dan dat gij mensen uit de natiën ertoe dwingt overeenkomstig joods gebruik te leven?’” Paulus wees Céfas, dat wil zeggen, Petrus, in het bijzijn van alle anderen terecht. Waarom? Ter verklaring zegt Paulus: „Ik [weerstond] hem van aangezicht tot aangezicht omdat hij te laken was” (Gal. 2:11-14; Hand. 10:24-48, NW). Wij kunnen gevoeglijk aannemen dat Petrus (Céfas) zijn verkeerde handelwijze inzag en zijn christelijke gedrag in het reine bracht, daar hij zich nu meer bekommerde om de kritiek die God door bemiddeling van een apostolische dienstknecht uitoefende dan om de kritiek van mensen met een verkeerd standpunt.
18. Leg uit welk verschil er bestaat tussen terechtwijzen en bestraffen.
18 Dit geval toont duidelijk aan welk verschil er in de Schrift tussen een bestraffing en een terechtwijzing wordt gemaakt, begrippen waarvoor in het Grieks twee verschillende Griekse woorden worden gebruikt. Voor het geven van een bestraffing behoeft geen werkelijke aanleiding te bestaan. Een bestraffing kan derhalve ten onrechte worden toegediend, en dat is de reden waarom ze degene die de bestraffing ondergaat, er niet van overtuigt dat hij iets zondigs of verkeerds heeft gedaan, omdat dit ook niet het geval is. Zulk een bestraffing heeft niet tot gevolg dat de bestrafte persoon zijn gedrag vol berouw herziet. Dit moet degene die de bestraffing heeft toegediend uiteindelijk doen inzien dat hij onjuist heeft gehandeld.
19. (a) In welk opzicht vormde de wijze waarop Petrus Jezus toesprak derhalve eerder een bestraffing dan een terechtwijzing? (b) Waarom was het nochtans juist dat Jezus de demon en de stormwinden en de woelige zee bestrafte?
19 Zo stonden de zaken er voor met de apostel Petrus en de Heer Jezus Christus. Jezus had zijn apostelen net ingelicht over de pijnlijke zelfopofferende handelwijze die hij moest volgen om Gods wil te doen. „En Petrus nam Hem ter zijde en begon Hem te bestraffen, zeggende: Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen! Doch Hij keerde Zich om en zeide tot Petrus: Ga weg, achter Mij, satan; gij zijt Mij een aanstoot, want gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen” (Matth. 16:21-23). Petrus bestrafte zijn Meester Jezus door met krachtige bezwaren tegen datgene wat Jezus had gezegd, in te gaan. Jezus had een dergelijke bestraffing niet verdiend, zodat hij, in plaats dat hij berouw had en zijn handelwijze veranderde, de gedachteloos en haastig sprekende Petrus corrigeerde. Jezus had vanzelfsprekend wel gelijk toen hij de demon bestrafte en hem dwong de bezeten jongen te verlaten (Matth. 17:18, NW). Tijdens een storm op zee bestrafte Jezus de winden en de zee. Hij kon die onbezielde dingen niet terechtwijzen. — Matth. 8:23-27, NW.
20, 21. (a) Welke raad gaf Jezus in Lukas 17:3? (b) Waarom spreekt Jezus in Matthéüs 18:15-17 (OB) dan over het terechtwijzen van een broeder?
20 Jezus zei met betrekking tot moeilijkheden tussen christelijke broeders: „Ziet toe op uzelf! Indien uw broeder zondigt, bestraf hem, en indien hij berouw heeft, vergeef hem” (Luk. 17:3). De zondaar zal misschien echter niet in alle gevallen berouw hebben en voor vergeving in aanmerking komen.
21 Waarom sprak Jezus dan in een overeenkomstig geval over terechtwijzen? Hij zei: „Wanneer . . . uw broeder een zonde begaat, ga zijn fout dan blootleggen [wijs hem terecht, OB] tussen u en hem alleen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen. Luistert hij echter niet, neem dan nog één of twee met u, opdat uit de mond van twee of drie getuigen elke zaak bevestigd worde. Indien hij naar hen niet luistert, spreek dan tot de gemeente. Indien hij zelfs naar de gemeente niet luistert, dan zij hij u net als een mens uit de natiën en als een belastinginner” (Matth. 18:15-17, NW). Aangezien de beschuldigde persoon het in dit geval verdient uit de gemeente gesloten te worden, is het meer op zijn plaats hem terecht te wijzen dan hem alleen maar te bestraffen. Bij het terechtwijzen worden bewijzen aangevoerd waaruit blijkt dat hij verkeerd handelt, en in zijn hart weet hij dit ook. Dit doel werd dan ook beoogd wanneer degene tegen wie werd gezondigd de zonde eerst tussen zichzelf en de zondaar blootlegde, alhoewel de zondaar zijn zonde misschien nooit zou willen toegeven. Het aanvoeren van bewijzen bleef doorgaan, eerst ten overstaan van verscheidene getuigen en vervolgens ten overstaan van de gemeente.
22, 23. (a) Wat is er bij het terechtwijzen van een broeder betrokken? (b) Op welke wijze illustreerde Paulus de betekenis van een terechtwijzing?
22 Wil men iemand terechtwijzen, dan uit men dus niet alleen de beschuldiging, maar voert men ook bewijzen voor deze beschuldiging aan. Indien de beschuldigde persoon iets ter verdediging zegt, antwoordt degene die de terechtwijzing geeft hem niet alleen, maar weerlegt hij hem door het tegendeel te bewijzen. Ook al zal de beschuldigde persoon zijn fout zelfs dan niet toegeven en eerlijk schuld bekennen, dan voelt hij zich toch innerlijk veroordeeld. In zijn hart is hij overtuigd van zijn zonde of verkeerde handelwijze. Dit dient hem ertoe aan te zetten zijn handelwijze te herzien en met zijn schuldbewuste geweten in overeenstemming te brengen. Doet hij dit niet, dan kan hij op grond van de aangevoerde bewijzen uit de gemeenschap worden gesloten. Welke uitwerking een terechtwijzing kan hebben, wordt in 1 Korinthiërs 14:24, 25 (NW) door Paulus geïllustreerd, waar hij aan de gemeente schrijft:
23 „Indien gij [tijdens een vergadering] allen profeteert en er komt een ongelovige of gewone persoon binnen, dan wordt hij door hen allen terechtgewezen, hij wordt door allen nauwkeurig onderzocht; de geheimen van zijn hart worden openbaar, zodat hij op zijn aangezicht zal vallen en God zal aanbidden en zal verklaren: ’God is werkelijk in uw midden.’”
24, 25. Welke verantwoordelijkheid draagt een lichtdrager met betrekking tot het geven van terechtwijzingen?
24 Wanneer wij Gods Woord der waarheid bekendmaken, zal het zijn eigen terechtwijzingen geven. Om die reden zei Jezus Christus dan ook: „Hij die verachtelijke dingen beoefent, haat het licht en komt niet tot het licht, opdat zijn werken niet worden [terechtgewezen]” (Joh. 3:20, NW). Zij die het licht van Gods „heilige geschriften” dragen, dienen terechtwijzingen te geven met betrekking tot alles wat met religieuze, morele duisternis in verband staat. Paulus zegt tot de lichtdragers:
25 „Hebt niet langer met hen deel aan de onvruchtbare werken die tot de duisternis behoren, maar wijst ze veeleer zelfs terecht, want de dingen die door hen in het geheim worden gedaan, zijn te schandelijk om ook maar te vertellen. Alle dingen nu die worden terechtgewezen, worden door het licht openbaar gemaakt, want alles wat openbaar wordt gemaakt, is licht [iets wat niet langer geheim is of in duisternis is gehuld, maar is verlicht]. Daarom zegt hij: ’Ontwaak, o slaper, en sta op uit de doden, en de Christus zal u verlichten.’” — Ef. 5:11-14, NW.
26. Wat zal iemand die verstandig is, na een terechtwijzing doen?
26 Degene die als het ware in de duisternis van de nacht slaapt en derhalve dood is in zijn overtredingen en zonden, accepteert de hem gegeven terechtwijzing door te ontwaken, uit zijn geestelijk dode toestand op te staan en er een begin mee te maken Jezus Christus te volgen. Doordat Christus hem met gunst en met waarheid verlicht, wordt hij een lichtdrager die het licht van Christus, ten aanzien van wie alle „heilige geschriften” getuigen, weerkaatst.
27. Op welke wijze toonde Paulus in zijn brieven aan Timótheüs en Titus aan dat het geven van terechtwijzingen noodzakelijk is?
27 In sommige omstandigheden is een gemeente-opziener gedwongen een lid of leden van de gemeente in het openbaar terecht te wijzen. In zijn eerste brief aan Timótheüs zei Paulus derhalve tot hem: „Wijs personen die zonde beoefenen, voor alle aanwezigen terecht, opdat ook de overigen vrees mogen hebben.” In zijn laatste brief schreef Paulus aan Timótheüs: „Predik het woord, houd u er als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd, wijs terecht, berisp [of, bestraf], vermaan, met alle lankmoedigheid en kunst van onderwijzen” (1 Tim. 5:20; 2 Tim. 4:2, NW). Hij machtigde ook een andere opziener, Titus, ertoe om in het openbaar, ten overstaan van de gemeente, terecht te wijzen. Paulus schreef hem: „Stevig vasthoudend aan het getrouwe woord met betrekking tot zijn kunst van onderwijzen, opdat hij in staat is zowel te vermanen door de gezonde leer als de tegensprekers terecht te wijzen [of, te weerleggen]. . . . Blijf hen juist om die reden streng terechtwijzen, opdat zij gezond mogen zijn in het geloof. Blijf deze dingen spreken en vermanen en terechtwijzen met volledige autoriteit om te gebieden. Dat niemand u ooit verachte.” — Tit. 1:9, 13; 2:15, NW.
28. Wat is dan de werkelijke waarde van een terechtwijzing, en uit welke uiterst belangrijke bron dient deze te komen?
28 Het doel van een terechtwijzing is derhalve de zondaar te herstellen, de tegenspreker te weerleggen en tot zwijgen te brengen en de materialistische persoon te helpen „gezond . . . in het geloof” te worden. Wat zou voor het geven van zulke doeltreffende terechtwijzingen, zowel persoonlijk als ten overstaan van de gemeente, nuttiger kunnen zijn dan de „heilige geschriften”?
29. Waarom wordt er, wanneer er een terechtwijzing wordt gegeven, liefde betoond?
29 Iemand die wordt terechtgewezen, dient nooit te vergeten dat de werkelijke beweegreden die achter de terechtwijzing schuilt, liefde is. Waarom? Omdat degene die de terechtwijzing geeft, de fout van de verkeerd handelende persoon tracht te verbeteren, hem van zijn fout tracht te overtuigen en hem tracht te helpen zijn fout te belijden en zijn handelwijze te veranderen. Jezus zei dat hij allen voor wie hij genegenheid koesterde, terechtwees (Openb. 3:19, NW). Degene die verkeerd heeft gehandeld, dient te beseffen dat hij voordeel kan trekken van de terechtwijzing en hij dient er moeite voor te doen er inzicht door te verwerven. In Spreuken 19:25 (NW) lezen wij: „De spotter dient gij te slaan, opdat de onervarene schrander moge worden, en degene met inzicht dient terechtgewezen te worden, opdat hij kennis moge onderscheiden.”
30. Welke verstandige woorden over terechtwijzingen staan in Spreuken 3:11, 12 opgetekend, en hoe dienen wij een terechtwijzing derhalve te aanvaarden?
30 Op deze wijze zal degene die wordt terechtgewezen, de terechtwijzing niet geringachten of kleineren omdat deze via een menselijk instrument of een menselijke spreekbuis wordt gegeven. In Hebreeën 12:4-6 (NW) wordt tot degenen die zonen van God wensen te zijn, gezegd niet te vergeten wat in Spreuken 3:11, 12 (NW) staat opgetekend, waar wordt gezegd: „Verwerp het strenge onderricht van Jehovah niet, o mijn zoon, en heb geen afkeer van zijn terechtwijzing, omdat Jehovah terechtwijst wie hij liefheeft, zoals een vader zijn zoon in wie hij een welgevallen heeft.” Dus zelfs wanneer de terechtwijzing via een menselijk kanaal wordt gegeven, kunnen wij, wanneer de terechtwijzing uit de geïnspireerde „heilige schriften” afkomstig is en door een christelijk „mens van God” wordt gegeven, er zeker van zijn dat Jehovah God de terechtwijzing geeft, en wij dienen deze ook als zodanig te aanvaarden. Bezie de terechtwijzing echter wel als een uiting van Gods liefde.
OM „DINGEN RECHT TE ZETTEN”
31. (a) Noem nog een voordeel van de „heilige geschriften”. (b) Op welke wijze wees Jesaja op de noodzaak dingen recht te zetten?
31 De geïnspireerde „heilige geschriften” zijn ook nuttig om „dingen recht te zetten” (2 Tim. 3:16, NW). Toen wij buiten in de verdorven en verdraaide wereld waren, ook al bevonden wij ons in de christenheid, moesten wij stellig vele dingen rechtzetten voordat wij in een juiste verhouding tot God kwamen te staan. Dit verlangt hij juist van ons. In Jesaja 1:18, 19 (NW) zegt hij tot zijn weerspannige volk: „’Komt nu, gijlieden, en laten wij de aangelegenheden tussen ons rechtzetten’, zegt Jehovah. ’Ook al zouden de zonden van ulieden als scharlaken blijken te zijn, ze zullen wit gemaakt worden als sneeuw; ook al zouden ze rood zijn als een karmozijnen kleed, ze zullen zelfs als wol worden. Indien gijlieden u bereidwillig toont en luistert, zult gij het goede van het land eten.’”
32. Hoe heeft God in vroeger tijden vaak aangelegenheden rechtgezet, en op welke wijze doet hij dit in deze tijd?
32 In vroeger tijden zond Jehovah God zijn profeten om het zondige volk te helpen aangelegenheden recht te zetten, er een juist begrip van te krijgen en te weten hoe zij op juiste wijze tot God konden naderen. In deze tijd hebben wij zijn bijbel, zijn geïnspireerde „heilige geschriften”, om ons erbij te helpen de aangelegenheden in ons leven recht te zetten, opdat wij „wijs” kunnen worden „tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus”. Aangezien de bijbel ons hierbij kan helpen, is het inderdaad een nuttig boek, dat wij meer dan alle andere boeken nodig hebben. Het is het kostbaarste boek dat wij thans bezitten. Doordat het ons heeft geholpen alles wat krom en verdraaid is, uit ons leven weg te nemen, weten wij dat wij het kunnen gebruiken om anderen te helpen verkeerde dingen in hun geest en in hun morele en religieuze leven recht te zetten. Wij kunnen ook de ontmoedigden helpen zich op te richten en als het ware recht op hun voeten te staan.
33-35. (a) Op welke wijze moeten wij Gods Woord hanteren om aangelegenheden onder broeders en met buitenstaanders recht te zetten? (b) Op welke wijze legde Paulus hier tegenover Timótheüs de nadruk op?
33 Dit wordt ons in Hebreeën 12:12, 13 (NW) nu juist precies opgedragen, want wij lezen daar: „Daarom, richt de neerhangende handen en de verslapte knieën op, en blijft rechte paden voor uw voeten maken, opdat wat kreupel is niet ontwricht raakt, maar veeleer gezond gemaakt wordt.” Ja, af en toe dienen onze geestelijke broeders op hun plaats te worden gezet, zoals lang geleden in Antiochië, Syrië, het geval was, toen de apostel Paulus zag dat Petrus (Céfas) en andere joodse christenen „niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het goede nieuws” (Gal. 2:14, NW). Of wij nu met onze christelijke broeders of met belangstellende mensen buiten in de wereld, met inbegrip van de huichelachtige christenheid, te maken hebben, wij moeten Gods geïnspireerde geschreven Woord gebruiken om verkeerde dingen op een hem welbehaaglijke wijze — de enige juiste wijze — recht te zetten. Het gaat er niet alleen om de bijbel te gebruiken, maar wij dienen de bijbel op de juiste wijze, op een harmonieuze, consequente wijze te gebruiken. Aangezien er van de opziener Timótheüs werd verwacht dat hij zijn broeders en mensen die God zochten, erbij zou helpen hun aangelegenheden recht te zetten, schreef de apostel Paulus hem:
34 „Blijf hen aan deze dingen herinneren en gelast hun voor het aangezicht van God als getuige, niet te strijden over woorden, iets wat in het geheel geen nut heeft, omdat zij die luisteren erdoor te gronde worden gericht. Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God aan te bieden, als een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid juist [op de rechte manier] hanteert.” — 2 Tim. 2:14, 15, NW.
35 Dit betekent dat wij niet zullen toelaten dat er ook maar over iets wat rechtgezet moet worden, verwarring ontstaat doordat er woorden worden gebezigd die ten doel hebben de waarheid te verbergen en het geloof van gelovigen of leerlingen omver te werpen, maar dat wij de beslissing aan Gods „woord der waarheid” zullen overlaten. Het betekent dat wij juiste of rechte leerstellingen zullen onderwijzen. Indien wij dit doen, zullen wij ons niet over de resultaten behoeven te schamen.
OM „STRENG TE ONDERRICHTEN IN RECHTVAARDIGHEID”
36. (a) Hoe verdedigen geestelijken vaak iets onschriftuurlijks maar wat gebiedt Gods Woord onder dergelijke omstandigheden? (b) Leg uit wat Paulus’ woorden tot vaders, in Efeziërs 6:4, betekenen.
36 Ten slotte is „de gehele Schrift”, die de geïnspireerde „heilige geschriften” omvat, nuttig om „streng te onderrichten in rechtvaardigheid” (2 Tim. 3:16, NW). Wanneer een geestelijke erop wordt gewezen dat een bepaald gebruik of vereiste van een religieuze organisatie in strijd is met de „heilige geschriften”, zal hij zoiets onschriftuurlijks soms rechtvaardigen door te zeggen: „De tucht of het strenge onderricht van de Kerk schrijft ons dit voor.” Indien het echter niet met „de gehele Schrift” in overeenstemming is, wordt er geen streng onderricht gegeven in rechtvaardigheid en zal het voor degene die het strenge onderricht ontvangt, niet tot redding leiden. Het fundamentele doel van streng onderricht is: op te voeden en te onderrichten (Hand. 7:22, NW). Deze opvoeding kan in het kader van bepaalde wetten en voorschriften van een organisatie worden gegeven. In Paulus’ woorden tot vaders is deze organisatie het christelijke huisgezin, want hij zegt daar: „Gij, vaders, irriteert uw kinderen niet, maar blijft hen in het strenge onderricht en de gezaghebbende raad van Jehovah grootbrengen” (Ef. 6:4, NW). In dit geval zou het strenge onderricht een opvoeding betreffen welke gepaard gaat met daden of handelingen die erop gericht zijn de kinderen op te leiden, ten einde hun duidelijk te maken hoe zij zich in het christelijke huisgezin in onderworpenheid aan de christelijke vader dienen te gedragen. Ten einde hen erbij te helpen in overeenstemming met dit strenge onderricht vorderingen te maken, kan men de kinderen, naar gelang dat dit nodig is, gedurende hun opleiding enige gezaghebbende raad — of woorden van raad en bemoediging uit Gods gezaghebbende Woord — geven. Streng onderricht betekent in hun geval derhalve dat zij niet overeenkomstig hun onrijpe kinderlijke grillen, invallen en gedachteloze verlangens te werk kunnen gaan maar moeten leren in overeenstemming met christelijke regels en voorschriften voor het huisgezin te handelen.
37, 38. Hoe kunnen wij zeggen dat een dergelijk streng onderricht niet tot vaders en kinderen beperkt blijft?
37 Dan is er ook het strenge onderricht dat de overhand moet hebben binnen die grotere, meer omvattende instelling, de organisatie van Jehovah God, die thans op aarde door de gemeente van zijn christelijke getuigen wordt vertegenwoordigd. Deze organisatie vertegenwoordigt het huis van de grote hemelse Vader, het „huis van God”. De regels, voorschriften en werkwijze ervan zijn rechtvaardig en de leden van het huisgezin die in overeenstemming met de genoemde regels, voorschriften en werkwijze denken en handelen, leren rechtvaardigheid.
38 Wij dienen onderricht te ontvangen met betrekking tot de wijze waarop wij ons in Gods organisatie dienen te gedragen, en daarom onderrichtte Paulus Timótheüs door hem te schrijven: „Ik schrijf u deze dingen, . . . opdat gij weet hoe gij u behoort te gedragen in Gods huisgezin, dat de gemeente van de levende God is, een pilaar en ondersteuning van de waarheid” (1 Tim. 3:14, 15, NW). Paulus’ instructies aan Timótheüs zijn thans in de geïnspireerde „heilige geschriften” vervat, zodat wij kunnen zeggen dat „de gehele Schrift” die door God is geïnspireerd, nuttig is om „te onderrichten in rechtvaardigheid”.
39. Met welke beweegreden wordt streng onderricht bovendien gegeven, en wat betekent dit voor christenen?
39 De beweegreden waarmee christelijk streng onderricht wordt gegeven, of dit nu in een godvrezend huisgezin gebeurt of in een gemeente van Jehovah’s getuigen, is liefde. Het zal derhalve een gevestigde instelling worden en op een juiste wijze worden toegediend. Op welke wijze deze opvoeding, door daden te verrichten welke in overeenstemming zijn met theocratische wetten en voorschriften, geleid moet worden, wordt ons duidelijk in de geïnspireerde „heilige geschriften” verteld. Aangezien het strenge onderricht uit liefde wordt gegeven en met de bedoeling opvoedkundig te zijn, met onze redding in gedachten, dienen wij ons eraan te onderwerpen, ook al staat het ons niet toe ons met de wereld te vereenzelvigen door binnen of buiten de gemeente op dezelfde losbandige wijze te spreken, te handelen en te leven als de wereld.
40. Met welke hindernissen kunnen wij in deze wereld te kampen hebben, maar welke vreugde is eveneens ons deel?
40 Doordat wij deze, door streng onderricht gekenmerkte handelwijze volgen, kunnen wij aan kritiek, tegenstand en vervolging van de zijde van de wereld worden blootgesteld, maar dit alles behoort bij het strenge onderricht dat wij thans in deze wereld ontvangen. Ons door God opgedragen werk om het ’eeuwige goede nieuws’ „in het openbaar en van huis tot huis” te prediken, kan hierdoor een harde ervaring voor ons worden, maar dit vormt goed streng onderricht voor ons, met goede resultaten in het vooruitzicht. In Hebreeën 12:11 (NW) staat dan ook: „Geen enkel streng onderricht schijnt weliswaar op het ogenblik zelf vreugdevol te zijn, maar bedroevend; toch werpt het later voor hen die erdoor geoefend zijn een vreedzame vrucht af, namelijk rechtvaardigheid.” Laten wij God, onze hemelse Vader, er derhalve om beminnen.
41. Wat zullen wij worden wanneer wij aan „de gehele Schrift” aandacht schenken?
41 In deze tijd moeten wij als christelijke getuigen van Jehovah die streng onderricht hebben ontvangen leven en ons wereldomvattende werk eensgezind ten uitvoer brengen. Wij moeten als mensen van God, als zijn opgedragen volk, handelen en dienst verrichten. Willen wij de wijsheid bezitten die tot eeuwige redding leidt, dan dienen wij getrouw te studeren en zijn Boek van „eeuwig goed nieuws” trouw te gebruiken. Het werd ons op liefdevolle wijze gegeven „opdat de mens Gods volkomen bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk”. — 2 Tim. 3:17; Openb. 14:6, NW.