De brandende vraag — Zijn wij voor of tegen goddelijke heerschappij?
IN HET afgelopen jaar hebben honderdduizenden mensen deze vraag op de vier dagen durende „Goddelijke heerschappij”-districtsvergaderingen vierkant onder de ogen gezien. De berichten die van 152 congressen voorhanden zijn, tonen aan dat er tot dusverre 1.246.419 personen aanwezig waren, terwijl van veel congressen nog berichten moeten binnenkomen. Ten slotte zal de hele wereld gedwongen zijn deze vraag onder de ogen te zien, hetgeen, al naar gelang van ieders keus, leven of de dood tot gevolg zal hebben.
Indien u dit niet reeds hebt gedaan, moet ook u vroeg of laat dezelfde brandende vraag onder de ogen zien. Dit korte verslag van wat er op deze congressen werd besproken, zal daarom zeer nuttig blijken te zijn om u te helpen een beslissing te nemen.
Het is in werkelijkheid geen nieuwe vraag, waar wij vandaag voor het eerst mee worden geconfronteerd. Dit werd duidelijk gemaakt op de eerste dag van het congres, in de toespraak getiteld: „Goddelijke heerschappij — Zijn wij ervoor of ertegen?”
Deze thematoespraak toonde aan dat de vijandelijkheid tegen goddelijke heerschappij vele duizenden jaren geleden in het onzichtbare rijk was begonnen. Een geestelijk schepsel, ofte wel een engel, maakte zichzelf zowel tot „Satan” als „Duivel”, dat wil zeggen, tot een „Tegenstander” en een „Lasteraar” van God. Als gevolg daarvan nemen allen die tegen goddelijke heerschappij zijn gekant hun standpunt in voor Satan de Duivel en geven er blijk van net zulke opstandelingen te zijn als Adam en Eva, hun eerstgeboren zoon Kaïn, de ongehoorzame engelen die vóór de wereldomvattende vloed als echtgenoten met vrouwen leefden en de opstandeling Nimrod, die na de vloed leefde.
Een scherpe tegenstelling met zulke opstandelingen vormde de Heer Jezus Christus. Ook hij moest beslissen of hij vóór of tegen goddelijke heerschappij was. Toen hem door Satan de „god van dit samenstel van dingen”, de heerschappij over alle koninkrijken van deze wereld werd aangeboden, wees hij het aanbod van de hand met de woorden: „Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten” (2 Kor. 4:4; Matth. 4:10). Beziet u de wereld en haar politieke aangelegenheden op dezelfde wijze als Jezus Christus deed?
HOE IN EEN GOEDGEKEURDE VERHOUDING TOT JEHOVAH TE KOMEN
Deze congressen vestigden er de aandacht op hoe in een juiste verhouding tot Jehovah te komen en te blijven, in volledige erkenning van zijn soevereiniteit. De belangrijkheid en dringendheid hiervan werd in de thematoespraak beklemtoond, toen werd gezegd:
„Wij in deze tijd staan heel dicht voor het einde van het ’besluit van het samenstel van dingen’. Menselijke heerschappij, uitgeoefend door onvolmaakte, zondige, stervende mensen, staat op het punt van de aardbodem te worden verwijderd in de ’verdrukking’ die in het profetische boek de bijbel is voorzegd en die de grootste zal zijn die de mensheid ooit heeft meegemaakt.”
Dit is de reden waarom mensen zich niet kunnen veroorloven het uit te stellen om hun standpunt voor goddelijke heerschappij in te nemen. Dit betekent dat wij ons ervan op de hoogte moeten stellen wat de wil van God is en deze vervolgens in elk aspect van ons leven ijverig in praktijk moeten brengen. Het betekent rechtschapenheid te handhaven, eerst Gods koninkrijk en zijn rechtvaardigheid te zoeken en niet verwikkeld te raken in menselijke politiek maar gehoorzaam Gods koninkrijk bekend te maken.
Heeft erkenning van goddelijke heerschappij u ertoe bewogen deze stappen te doen? Men moet natuurlijk ook nog andere dingen doen om in een juiste verhouding tot God te komen.
Dit werd duidelijk gemaakt in de bespreking: „De Voornaamste Gevolmachtigde van de goddelijke heerschappij volgen.” Hierin werd aangetoond dat mensen berouw van hun zonden moeten hebben, zich van hun vroegere handelwijze moeten bekeren en zich door bemiddeling van Jezus Christus aan God moeten opdragen ten einde de goddelijke wil te doen. Deze opdracht moet vervolgens door de waterdoop worden gesymboliseerd. Hebt u deze stap gedaan?
Veel van de schriftuurlijke argumentatie ter ondersteuning van deze punten werd aan de brief van de apostel Paulus aan de Romeinen ontleend. De verzen 8 tot en met 10 van hoofdstuk 10 luiden:
„’Het woord is dicht bij u, in uw eigen mond en in uw eigen hart’, dat wil zeggen, het ’woord’ des geloofs, hetwelk wij prediken. Want indien gij dat ’woord in uw eigen mond’, dat Jezus Heer is, in het openbaar bekendmaakt en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.”
De apostel Paulus en zijn medezendelingen uit de eerste eeuw brachten dat „woord” of die boodschap over God en zijn Christus zeer dicht bij de mensen. En velen van dezen konden, op hun beurt, dat „woord” weer herhalen. Zij aanvaardden ook in geloof dat Jezus Christus Heer was en dat God hem uit de doden had opgewekt. In overeenstemming hiermee gaven zij hun valse aanbidding op en droegen zich aan Jehovah op.
Dit geldt niet minder in deze tijd: degenen die zich opdragen, moeten door een van liefde en waardering vervuld hart worden aangedreven om in het openbaar bekend te maken en te belijden, of te erkennen, dat Jezus Christus hun Heer is. Door Jezus als hun Heer te erkennen, erkennen zij ook dat Jehovah God hun Eigenaar is.
Hoe dat zo? Welnu, is dit niet wat Jezus Christus, hun Voorbeeld, deed? Ja, hij verloochende zichzelf, aangezien hij Jehovah als zijn Eigenaar erkende. Hij vertelde zijn volgelingen ook dat zij zich eveneens aan Jehovah God als hun Eigenaar moesten onderwerpen. Als zij dit, in navolging van Jezus, hebben gedaan, worden zij gedoopt. — Mark. 8:34; Matth. 3:13-17.
Maar, zo vraagt u zich misschien af, ’wanneer doet men een „openbare bekendmaking tot redding” en erkent men Jezus Christus als zijn Heer en Jehovah als zijn Eigenaar?’ „Deze belijdenis of erkentenis”, zo verklaarde de spreker, „wordt mondeling gedaan ten overstaan van de christelijke bedienaar die de leiding heeft over de waterdoop.” Tijdens de vorig jaar gehouden congressen waarvan de cijfers bekend zijn, hebben tot dusverre 29.087 personen God als hun Eigenaar erkend door zich te laten dopen. Hiermee houdt hun verantwoordelijkheid echter niet op want, zo maakte de spreker duidelijk, na de doop blijft de opgedragen persoon ermee voortgaan een openbare bekendmaking te doen door op christelijke vergaderingen commentaar te geven en deel te nemen aan de openbare verkondiging van de bijbelse waarheid.
IN EEN GOEDGEKEURDE VERHOUDING TOT GOD BLIJVEN
Andere onderdelen van dit schitterende congresprogramma legden de nadruk op wat men moet doen om een goedgekeurde dienstknecht van de Goddelijke Heerser, Jehovah, te blijven.
Hierover ging een drama, getiteld: „Dien Jehovah met geheel je ziel”, waarin de noodzaak werd getoond Jehovah volkomen, volledig toegewijd te zijn ten einde in een juiste verhouding tot hem te blijven. Het illustreerde dat men aanvankelijk wel een goed hart kon hebben, maar toch Gods gunst kon verliezen omdat men zijn ziel (iedere vezel van zijn wezen) en zijn kracht niet volledig in Jehovah’s dienst aanwendde. De waarschuwing was krachtig: Pas ervoor op dat u uw energie niet onnodig met nutteloze bezigheden verspilt, maar er altijd naar streeft ijverig en op een voortreffelijke wijze uw bediening ten uitvoer te brengen.
Een ander programmaonderdeel beklemtoonde dat wij Jehovah niet met een bepaalde datum, maar met de eeuwigheid voor ogen moeten dienen. In deze toespraak, „Dien met de eeuwigheid voor ogen”, staafde de spreker zijn bewering door middel van een illustratie. ’Het heden’, zo zei de spreker, ’is als één centimeter op een maatstok van duizenden kilometers lengte. Leef dus niet slechts voor het heden, voor die ene centimeter van een mogelijk eeuwig bestaan!’
Wat waren degenen die op deze congressen aanwezig waren, ontroerd toen zij het aangrijpende drama over Jozef en zijn halfbroers zagen! Hierin werd de noodzaak geïllustreerd de goddelijke hoedanigheden van barmhartigheid aan te kweken. Zoals wij ons wellicht herinneren, stelde Jozef, voordat hij zich aan zijn halfbroers bekendmaakte en hun barmhartig vergeving schonk, eerst hun houding op de proef. Dit was een goed voorbeeld om het verschil te illustreren tussen barmhartig en toegeeflijk zijn, tussen kwaaddoen vergeven en kwaaddoen verontschuldigen of door de vingers zien. Vervolgens werd in de toepassing van deze beginselen op een hedendaags geval, waarbij een weerspannige tienerzoon was betrokken, getoond dat een vader zijn kinderen kan en moet vergeven, maar dat hij niet hun verkeerde gedrag door de vingers kan en mag zien. Hij moet ervoor zorgen dat zij gecorrigeerd worden, zodat zij niet in ernstiger overtredingen geraken.
Nederigheid — een hoedanigheid die eveneens noodzakelijk is om Gods goedkeuring te behouden — was het thema van een ander drama dat op de districtsvergaderingen goed werd ontvangen. Het was getiteld: „Omgord jezelf met ootmoedigheid van geest” en toonde aan hoe belangrijk het is trots of hoogmoedigheid te laten varen en werkelijk nederig te zijn. Dit werd in bijbelse tijden afgebeeld door de trotse Syrische legeroverste Naäman. Om van zijn melaatsheid te worden genezen, moest hij geloof oefenen en nederig de instructies van Elisa’s bediende opvolgen om zich zeven maal in de rivier de Jordaan te baden. Nederigheid brengt grote zegeningen mee die trotse personen nooit zullen smaken — dit was de les die degenen die dit drama zagen, leerden.
Nog een andere noodzakelijke hoedanigheid voor degenen die in Gods gunst willen blijven, is getrouwheid. Hierop werd de nadruk gelegd in de bespreking: „Wat wordt verwacht, is dat men getrouw wordt bevonden”, welke bespreking zeer nuttig was voor een juiste waardebepaling van de dingen. De spreker zei: ’God kan iedereen bekwaamheid geven, of kan iemands bekwaamheid vergroten. Maar getrouwheid wordt door hem gewaardeerd, want dit is iets wat de persoon zelf moet ontwikkelen. Iemand met een getrouw hart is iemand die God voor ieder voornemen dat hij wenst, kan gebruiken.’
Liefde en haat waren nog twee hoedanigheden waarover werd gesproken, en beide zijn noodzakelijk wil een christen Gods goedkeuring bezitten. In deze bespreking — „De godvruchtige hoedanigheden van liefde en haat” — werd duidelijk gemaakt dat men de dingen moet liefhebben die God liefheeft. Aan de andere kant moet men haten wat en wie Hij haat, zoals hoererij, overspel, losbandig gedrag, laster, kwaadaardig geroddel en gezworen vijanden van God. Godvruchtige liefde is een sterke kracht in het doen van wat juist is, terwijl godvruchtige haat iemand ervoor behoedt in strijd met Jehovah’s weg te wandelen. — Ps. 119:113; Spr. 6:16-19.
„Waardeer je de kracht van gebed?” Deze vraag werd tot degenen gericht die de kwestie van goddelijke heerschappij op deze congressen onder de ogen zagen. Bidden heeft een heilzame innerlijke uitwerking en houdt geest en hart juist gericht. Het maakt dat wij ons gedwongen voelen in overeenstemming met wat wij aan God vragen, te handelen. Dit is echter lang niet alles. Een oprecht, uit het hart komend gebed dat in overeenstemming is met Gods wil, kan maken dat God handelt. Als het oprechte, intense belangstelling weerspiegelt, kan het gebed verschil maken in wat God doet en wanneer hij het doet. Het gebed bezit kracht. — 2 Kor. 1:8-11; Hebr. 13:18, 19; Jak. 5:16.
ERKENNING VAN GODDELIJKE HEERSCHAPPIJ DOOR DE GEMEENTEN
Een van de meest kenmerkende onderdelen van deze serie districtsvergaderingen had te maken met de interne structuur van de organisatie — het gemeentelijke lichaam van ouderlingen en hun verantwoordelijkheden. Als er één programmaonderdeel was dat aantoonde hoe goddelijke heerschappij in deze tijd onder Jehovah’s getuigen werkt, was dit het wel. De veranderingen en wijzigingen die hierin voor de plaatselijke gemeenten werden geschetst, zullen maken dat degenen die aanwezig waren, in de komende jaren op de serie congressen van 1972 zullen terugzien als een van de grootste mijlpalen in de progressieve opmars van het volk van de Heer naar de nieuwe ordening onder goddelijke heerschappij.
In de loop van de vier dagen werden praktische aspecten van de reorganisatie uiteengezet en gedemonstreerd, waarbij de schriftuurlijke verantwoordelijkheden werden getoond die op het lichaam van ouderlingen rusten en hoe zij zich hiervan, tot zegen van de gemeente en tot eer van God, moeten kwijten.
Als iemand bijvoorbeeld een persoonlijk probleem heeft waarmee hij geen raad weet, naar wie dient hij dan voor hulp en raad te gaan? Naar een van de ouderlingen in de gemeente natuurlijk, naar iemand die geestelijk bekwaam en in staat is wijze raad en gezond advies te geven. Er werd opgemerkt dat zo’n ouderling een door heilige geest aangestelde opziener is „om de gemeente Gods te weiden”. Daarom kan de ouderling die wordt geraadpleegd ook als een liefdevolle herder alle mogelijke tedere, liefdevolle hulp geven, zodat degene die een probleem heeft zijn denken kan veranderen om te voorkomen dat hij door de een of andere ernstige overtreding wordt overvallen. — Hand. 20:28; Gal. 6:1.
Maar als degenen die belijden zich aan Jehovah als hun Eigenaar te hebben overgegeven nu eens ’zonde beoefenen’, door herhaaldelijk en opzettelijk Jehovah’s rechtvaardige wetten te overtreden, wat dan? Het programma maakte heel duidelijk dat de ouderlingen die het rechterlijke comité vormen in zo’n geval het kwaaddoen zullen corrigeren en uitroeien. Dit is een verantwoordelijkheid waarvan zij zich voor het aangezicht van de Goddelijke Bestuurder van de christelijke gemeente moeten kwijten. Op deze wijze worden de reinheid, zuiverheid en rechtschapenheid van de gemeente bewaard en blijft de gemeente geschikt om door Jehovah te worden gebruikt.
In de vorm van een bespreking werden de congresgangers met de vraag geconfronteerd: „Kun jij zonder wrok raad aanvaarden?” Daarin werd getoond dat men, als men wordt gecorrigeerd, een juiste houding ten opzichte van de raad of het strenge onderricht moet bewaren, wil men Gods goedkeuring blijven genieten, want raad en streng onderricht zijn in feite uitdrukkingen van Gods liefde (Hebr. 12:5-11). In de loop van de bespreking werd de volgende, tot nadenken stemmende opmerking gemaakt:
„Wanneer iemand onze beste belangen op het oog heeft en ons wil helpen een handelwijze te vermijden die op rampspoed uitloopt, en deze persoon meer wijsheid, meer ervaring en meer inzicht heeft dan wij, is het verstandig naar hem te luisteren, niet waar?”
PERSOONLIJK JEHOVAH’S HEERSCHAPPIJ ERKENNEN
Van begin tot eind beklemtoonde het programma dat ieder aspect van het leven van een christen beheerst dient te worden door het feit dat hij Gods heerschappij erkent. De openingstoespraak van de congresvoorzitter, „Niet langer voor onszelf leven”, maakte dit zeer duidelijk.
De voorzitter vroeg zijn toehoorders: ’Respecteren jullie Gods geboden door er met jullie hart aandacht aan te schenken en door prompte gehoorzaamheid? Laten jullie je door Gods Woord leiden, niet alleen in grote dingen, maar in elk facet van jullie leven?’ Beslist onderzoekende vragen. God heerst op een liefdevolle wijze. Hij gebruikt geen dwang en wij worden niet in een vernederende positie geplaatst. Jehovah vertrouwt zijn dienstknechten. Aangezien Zijn heerschappij op liefde, rechtvaardigheid, wijsheid, gerechtigheid en barmhartigheid is gebaseerd, dienen wij er met bereidwillige gehoorzaamheid op te reageren.
Zoals duidelijk werd gemaakt in de lezing: „Heb je God werkelijk leren kennen?”, betekent Jehovah persoonlijk te kennen zoals hij is, dat men zijn hoedanigheden, zijn zienswijze met betrekking tot de dingen en de wijze waarop hij handelt, kent. Om hem goed te kennen, is het ook noodzakelijk volledig vertrouwen in hem te stellen. Wie God werkelijk kent, zal niet toegeven aan twijfels ten aanzien van de getrouwe ouderlingen die Hij aanstelt om in de gemeente de leiding te nemen, noch ten aanzien van de organisatie zelf die Jehovah gebruikt. De God van liefde zal niet toelaten dat het opgedragen volk waarvoor zijn geliefde Zoon is gestorven, schade wordt berokkend.
Geen verhouding is kostbaarder dan deze persoonlijke en intieme verhouding waarin men tot de Goddelijke Heerser als diens goedgekeurde dienstknecht staat. Deze waarheid werd degenen die deze congressen bijwoonden beslist op het hart gedrukt. Er werd ook beklemtoond dat hoe sneller mensen tot een nauwkeurige kennis van de bijbelse waarheid komen, des te beter het voor hen persoonlijk is. Zij worden ervoor behoed hun energie, tijd en bekwaamheden aan nutteloze bezigheden te geven. Het is zeer dringend dat Gods opgedragen dienstknechten zich van ganser harte aan de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen wijden. Wat het nog dringender maakt, is dat allen die Jehovah’s heerschappij niet loyaal ondersteunen, binnenkort de eeuwige vernietiging zullen ondergaan.
VOORWAARTS MET DE KONINKRIJKSPREDIKING EN HET MAKEN VAN DISCIPELEN!
Voordat Jehovah God over allen die tegen zijn heerschappij zijn gekant de vernietiging brengt, wil hij dat de mensen overal de gelegenheid krijgen „het goede nieuws van het koninkrijk” te horen. Overal op aarde zijn zijn getuigen daarom bezig met het grootste predikings- en onderwijzingswerk dat ooit is verricht. Talloze rechtgeaarde personen hebben hierop gunstig gereageerd en nemen, op hun beurt, eveneens aan dit werk deel, waaruit blijkt dat zij zich aan Gods heerschappij onderwerpen.
Dit prediken van het Koninkrijk en maken van discipelen door Jehovah’s getuigen kreeg stellig een grote stuwkracht toen op de eerste dag van het congres een nieuw, 192 bladzijden tellend boek, Organisatie voor de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen, verkrijgbaar werd gesteld. Op de volgende dagen van het congres werden andere nieuwe publikaties met hetzelfde enthousiasme ontvangen. Een daarvan was The Bible in Living English, een nieuwe Engelse vertaling door Steven T. Byington, waarin het Hebreeuwse Tetragram consequent met „Jehovah” is weergegeven. Ook het 416 bladzijden tellende boek Paradise Restored to Mankind — By Theocracy! werd beschikbaar gesteld, welk boek op de titelpagina werd beschreven als: „Een blik op de vervulling van de herstellingsprofetieën van Haggaï en Zacharía, zoals dit mogelijk is vanuit de gunstige positie waarin wij ons in deze twintigste eeuw bevinden.”
Nadat het Organisatie-boek verkrijgbaar was gesteld, werden in een bespreking vanaf het podium enkele zeer onderzoekende vragen gesteld over iemands beweegredenen om een aandeel aan dit door God verordineerde werk te hebben. Begrijpen wij hoe dit werk in verband staat met de opperste strijdvraag over de juistheid van Jehovah’s soevereiniteit? Begrijpen wij hoe Gods naam erbij betrokken is en de rol die deze bereidwillige gehoorzaamheid in het rechtvaardigen en heiligen van Gods naam speelt? Welk antwoord zou u geven? De toehoorders beseften dat zij, als hun antwoord op de vragen ’Ja’ was, juiste beweegredenen moesten hebben.
Als u samen met Jehovah’s getuigen aan dit predikingswerk en maken van discipelen deelneemt, helpt u andere mensen naar Gods tempel van aanbidding te komen. Maar wat is deze tempel, aangezien de bijbel over vele tempels spreekt? In de bespreking: „Alle natiën voor aanbidding naar één tempel bijeenbrengen”, werd dit onderwerp ’uitgediept’.
Om te beginnen werd er duidelijk gemaakt dat deze tempel het geestelijke heiligdom van Jehovah God is. In het „Allerheiligste” van die tempel, dat wil zeggen in het gedeelte van de hemel waar God zijn heilige woonplaats heeft, zag de apostel Johannes de ’ark van het verbond’ (Openb. 11:19). Die ark beeldde Gods tegenwoordigheid af en heeft te maken met het „nieuwe verbond” tussen God en mensen, welk verbond in het jaar 33 G.T. werd gesloten. Evenals de tabernakel die door de Israëlieten in de wildernis werd gebouwd en de stoffelijke tempels die later op de berg Moría stonden, heeft ook Gods grote tempel een „Heilige” afdeling en voorhoven.
Volgens Hebreeën 10:20 beeldde in de stoffelijke tempels het gordijn dat het Heilige van het Allerheiligste scheidde, Jezus’ vlees af. Dat vleselijke organisme was een ’barrière’ waar hij doorheen moest om in de hemelen van Gods tegenwoordigheid te komen. Alleen door als mens te sterven en als geest te worden opgewekt, kon hij door die barrière heenkomen en het Allerheiligste binnengaan. Dit betekent dat de dingen buiten dat gordijn — het Heilige, de voorhoven en het koperen altaar — dingen hier op aarde moeten afbeelden.
De toehoorders luisterden nu gespannen om te vernemen wat het Heilige, de voorhoven en het koperen altaar afbeeldden. Hebreeën 10:7-10 geeft te kennen dat het altaar Gods „wil” afbeeldt, dat wil zeggen zijn bereidheid het volmaakte menselijke slachtoffer van Jezus te aanvaarden. Aangezien Jezus zich in het jaar 29 G.T. aanbood om op Gods bestemde tijd op het altaar van Zijn „wil” te worden geofferd, ontstond pas toen Gods grote geestelijke tempel. Gods hemelse woonplaats vertoonde nu overeenkomst met de Allerheiligste afdeling van de stoffelijke tempels, aangezien Jehovah nu bereid was door het volmaakte slachtoffer van zijn Hogepriester Jezus Christus te worden verzoend. Vanaf zijn doop begon Jezus dus in het tegenbeeldige priesterlijke voorhof te wandelen en hield hij in feite toezicht op het brengen van zijn menselijke slachtoffer. En als een door de geest verwekte Zoon van God offerde hij gebeden, lof en dienst voor God, zoals de typologische priesters in het Heilige van de stoffelijke tempel reukwerk offerden.
Zo verrichten ook de door de geest verwekte volgelingen van de Heer Jezus Christus in het priesterlijke voorhof van Gods tempel dienst, aangezien zij een speciale positie bij God genieten en als rechtvaardig en zondeloos worden gerekend. En hun toestand als door de geest verwekte personen zolang zij nog in het vlees zijn, werd afgebeeld door de Heilige afdeling in de typologische tempel waarin de onderpriesters kwamen.
De spreker toonde vervolgens aan dat deze door de geest verwekte zonen van God, als „geestelijke Israëlieten”, niet de enigen zijn die thans in Jehovah’s tempel dienst verrichten. Alle soorten van mensen worden uitgenodigd te komen en in deze tempel te dienen, zoals in de bijbel was voorzegd (Jes. 2:2, 3; Openb. 7:9, 15). Degenen die gunstig reageren, hebben het voorrecht Jehovah in het niet-priesterlijke voorhof — te vergelijken met het „voorhof der heidenen” van de door koning Herodes gebouwde tempel — te dienen.
U begrijpt dus waarom Jehovah’s getuigen zoveel mogelijk mensen aansporen naar Gods geestelijke tempel te komen. Zij weten dat allen die geen ware aanbidders van Jehovah zijn, binnenkort verdelgd zullen worden. De kern van deze boodschap was in feite vervat in de wijd en zijd aangekondigde openbare toespraak die op het hoogtepunt van deze vier dagen durende congressen werd uitgesproken: „Goddelijke heerschappij — de enige hoop voor de gehele mensheid.” Iedere aanwezige werd aangemoedigd één of twee gedrukte exemplaren van deze actuele toespraak mee naar huis te nemen.
Wat een grootse serie districtsvergaderingen is dit al met al geweest! Er werden heel veel nieuwe dingen geleerd en oude dingen verduidelijkt. Werkelijk, Jehovah opende zijn hand en stortte vele rijke en voldoening schenkende zegeningen over zijn volk uit, waarvan een uitgebreid overzicht van de toegenomen verantwoordelijkheden die thans op het lichaam van ouderlingen in iedere gemeente rusten zeker niet de minste was. Waarlijk, Jehovah brengt zijn bijeenvergaderde volk in een organisatorische toestand, waarin zij in staat zullen zijn Armageddon te doorstaan en onder goddelijke heerschappij Gods nieuwe ordening binnen te gaan. Over goddelijke heerschappij gesproken: Wij zijn er vóór en wij vertrouwen dat u dit ook bent!
[Illustraties op blz. 23]
Meer dan 795.863 personen die belangstelling hebben voor goddelijke heerschappij bezochten in Noord-Amerika ongeveer 80 congressen van Jehovah’s getuigen
Denver Coliseum
Richmond Coliseum
Sam Houston Coliseum
Hawthorne Race Course
The Forum
[Illustratie op blz. 24]
Het „Organisatie”-boek dat op de congressen verkrijgbaar werd gesteld, vestigt de aandacht op het grote predikingswerk en het maken van discipelen
[Illustratie op blz. 25]
Op de congressen werden 29.087 personen gedoopt als een symbool van hun opdracht aan Jehovah, de Goddelijke Regeerder