Hoe krachtig is uw geloof?
’Gij hebt onder lijden een grote strijd verduurd, soms terwijl gij zoals in een theater zowel aan smaad als verdrukkingen werdt blootgesteld.’ — Hebr. 10:32, 33, NW.
1. Waarom hebben christenen thans een krachtig geloof nodig, en wie dienen in dit opzicht als voorbeelden?
ER IS van de zijde van een christen werkelijk geloof voor nodig om lijden te verduren en wegens datgene wat hij over Gods koninkrijk gelooft en predikt, beschimpt en gemarteld en tot een openbaar schouwspel gemaakt te worden. Van de zijde van andere christenen is er werkelijk standvastigheid voor nodig om loyaal te blijven wanneer zij lijdelijk moeten toezien hoe getrouwe mensen die God liefhebben, worden behandeld omdat zij hun rechtschapenheid niet wensen prijs te geven. Jezus Christus, hun Voorbeeld, heeft tot de dood toe volhard. Hij zei: „Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” (Matth. 24:13). Jezus wist dat er vóór de tijd dat hijzelf mens was geworden om de wereld door een losprijs te redden, mensen hadden geleefd die zo’n schitterend geloof aan de dag hadden gelegd. Het bericht over hun geloof vormt een getuigenis dat tot op de huidige dag in het elfde hoofdstuk van het boek Hebreeën 11 is blijven bestaan. Geloof is echter niet slechts iets uit het verleden, wat door vóórchristelijke mensen werd getoond, maar iets wat christenen ook thans aan de dag dienen te leggen. Met het oog op alle moderne ideeën, wetenschappelijke kennis en theorieën die thans worden onderwezen, luidt onze vraag: Hoe sterk is uw geloof in Jehovah God, in zijn Zoon Christus Jezus en in het geschreven Woord van God, de bijbel?
2. Voor welk dilemma staan velen in de christenheid?
2 In de westerse wereld of in de christenheid zullen de mensen zeggen: „Ik geloof in God.” Dat is heel gemakkelijk gezegd. Geloven zij echter werkelijk wat Jezus heeft gezegd? Hij zei bijvoorbeeld: „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 3:16). De meeste mensen die in God „geloven”, zullen deze vraag met „Ja” beantwoorden, maar terzelfder tijd ook uiting geven aan hun geloof in de theorie van de evolutie van de mens. Hoe kan iemand die in de evolutie van de mens gelooft, geloven dat de mens door God is geschapen en tot zonde en dood is vervallen? En als hij niet in het bijbelse scheppingsverslag gelooft, waarom zou hij dan geloof oefenen in Christus Jezus?
3, 4. (a) Welke houding hebben sommige geestelijken ten opzichte van de bijbel ingenomen? (b) Verschaft het commentaar in de Interpreter’s Bible een aanmoediging om in de bijbel te geloven? Waarom?
3 Het is niet ongewoon geestelijken te horen zeggen dat het scheppingsverslag van de bijbel een mythe is. Indien zij dit geloven, hechten zij geen geloof aan Gods geschreven Woord, aangezien de leer van de gehele bijbel gebaseerd is op het feit dat de mens door God is geschapen. Het tijdschrift Redbook van augustus 1961 had onder het opschrift „De verbazingwekkende geloofsovertuigingen van onze toekomstige predikanten” het volgende te zeggen: „De eerwaarde J. A. Pike, een episcopale bisschop van Californië, deed vele kerkgangers in de Verenigde Staten onlangs verbaasd staan toen hij verklaarde dat hij niet in het bijbelse bericht van de maagdelijke geboorte van Christus gelooft. Het is een primitieve religieuze mythe . . . Toen hem werd gevraagd nog andere religieuze mythen te noemen, vermeldde deken Pike Adam en Eva en de Hof van Eden.” Wanneer deze geestelijke het verslag over Adam en Eva verwerpt, bestaat er — althans van zijn standpunt uit bezien — geen behoefte aan het losprijsoffer van Christus Jezus om de zonde van de wereld weg te nemen. De heer Pike matigt zich aan meer kennis te bezitten dan Degene die het schrijven van de bijbel heeft geïnspireerd. Wie gelooft u, God of louter een mens?
4 Het Australische tijdschrift Pix berichtte in zijn uitgave van 21 oktober 1950 dat bisschop Barnes van Birmingham, Engeland, heeft gezegd: „Het Oude Testament stond vol met ’folklore, gebrekkige geschiedenis, half-barbaarse moraliteit’.” In het pamflet In the Beginning treffen wij een andere verklaring aan waaruit blijkt dat de geestelijken de bijbel hebben verworpen. Er wordt namelijk in gezegd: „De verhalen van de patriarchen werden in de loop van vele honderden jaren van mond tot mond overgeleverd voordat ze werden opgetekend. Het dient ons niet te verbazen wanneer wij bemerken dat ze soms inconsequent zijn; wij zijn helemaal niet verplicht te geloven dat alles precies zo is gebeurd als ons in Genesis wordt verteld.” Het wekt derhalve geen verbazing dat, alhoewel Jezus er zelf naar heeft verwezen, het Genesisverslag in de bijbel over Sodom en Lots vlucht uit die stad door velen van de geestelijken der christenheid een „mythe” wordt genoemd. Op bladzijde 626 van The Interpreter’s Bible wordt onder hoofdstuk negentien van Genesis in het commentaar gezegd: „Dit verhaal — dat tot een wijdverbreide groep verhalen behoort die mogelijk een mythologische achtergrond hebben (Zie Skinner, Genesis, de bladzijden 311-12) — van de vernietiging van een stad die zich eens in de buurt van de Dode Zee bevond, waarschijnlijk aan het zuidelijke einde ervan, deed vermoedelijk in Hebron de ronde toen de Israëlieten zich daar vestigden.” De critici van de bijbel, ja, zelfs vele hedendaagse geestelijken, beweren dat het bijbelse verhaal van Lot een mythologische achtergrond heeft, maar geloofde Jezus dat dit bijbelse verhaal een mythe was? Neen! Hij zei tot zijn discipelen: „Denkt aan de vrouw van Lot” (Luk. 17:32). Wie gelooft u, Jezus of de hogere critici? Wat ons betreft, wij geloven Jezus, die zelf geloofde wat „te voren geschreven” werd.
5. Hoe bezag de apostel Paulus de heilige geschriften?
5 Omstreeks het jaar 56 n. Chr. schreef Paulus: „Al wat . . . te voren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in den weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden” (Rom. 15:4). Welke hoop wordt ons thans in het bijbelse verslag over Sodom en Gomorra gegeven?
LOT EN SODOM EN GOMORRA
6, 7. (a) Beschrijf de toestanden die in Sodom, waar Lot woonde, heersten. (b) Welke instructies gaven de engelen betreffende de toekomst van die stad en van Lot?
6 Lot was Abrahams neef die in de stad Sodom woonde. Op een avond omstreeks het jaar 1919 v. Chr. begaven twee engelen — die daarvóór Abraham te Mamre, nabij Hebron, ten westen van de Zoutzee, hadden bezocht — zich in de richting van de stad Sodom, die zich in het „dal Siddim, dat is de Zoutzee”, bevond, waarschijnlijk op de plaats van wat nu de zuidoostelijke hoek van de Zoutzee is (Gen. 14:3). Lot zat in de poort van Sodom. Hij nodigde de engelen uit bij hem thuis te komen en drong er bij hen op aan bij hem te overnachten. „Zij hadden zich nog niet ter ruste gelegd, of de mannen der stad, de mannen van Sodom, omsingelden het huis, van jong tot oud, de gehele bevolking, niemand uitgezonderd, en zij riepen Lot toe en zeiden tot hem: Waar zijn de mannen, die vannacht bij u gekomen zijn? Breng hen bij ons naar buiten, opdat wij met hen gemeenschap hebben. Toen ging Lot tot hen naar buiten, maar de deur sloot hij achter zich toe, en hij zeide: Mijn broeders, doet toch geen kwaad” (Gen. 19:4-7). Deze mannen van Sodom wensten de twee manlijke vreemdelingen voor hun seksuele genoegen te gebruiken. Omdat Lot dit weigerde, werd de menigte kwaad. Indien de engelen Lot niet het huis hadden binnengetrokken, zou het slecht met Lot zijn afgelopen.
7 De engelen stonden erop dat Lot, zijn vrouw en zijn twee dochters de goddeloze stad de volgende ochtend vroeg zouden verlaten. De engelen zeiden tot Lot: „Wij gaan deze plaats verwoesten; want groot is het geroep over haar voor den HERE; daarom heeft de HERE ons gezonden om haar te verwoesten.” Lot maakte zich derhalve klaar om te vertrekken. „Toen de dageraad gekomen was, drongen de engelen bij Lot op spoed aan en zeiden: Sta op, neem uw vrouw en uw beide dochters, die zich hier bevinden, opdat gij niet vanwege de ongerechtigheid der stad verdelgd wordt. En toen hij talmde, grepen de mannen hem en zijn vrouw en zijn beide dochters bij de hand, omdat de HERE hem wilde sparen, en zij leidden hem uit en brachten hem buiten de stad.” Vervolgens werd tot Lot en zijn gezin gezegd: „Vlucht om uws levens wil; zie niet om, en sta nergens in de Streek stil; vlucht naar het gebergte, opdat gij niet verdelgd wordt.” — Gen. 19:13-17.
8, 9. Hoe ging de voorzegging van Sodoms einde in vervulling?
8 Lot wenste niet te sterven. Hij vroeg God zijn ziel in het leven te behouden, maar hij was niet in staat om, zoals hem was voorgeschreven, het gebergte te beklimmen. Hij smeekte of hij naar een nabijgelegen stad mocht vluchten, en daar, zoals hij zei, „zal ik in het leven blijven”. Zij begaven zich met de grootste spoed naar de stad Zoar, en „de zon was over de aarde opgegaan, toen Lot te Zoar aankwam. Toen liet de HERE zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van den HERE, uit den hemel; en Hij keerde die steden om, benevens de gehele Streek, met al de inwoners der steden en het gewas van den aardbodem. Maar zijn vrouw, die achter hem liep, zag om, en werd een zoutpilaar.” — Gen. 19:18-26.
9 Hoe stond het echter met Lots oom? „Toen Abraham zich vroeg in den morgen begaf naar de plaats, waar hij voor den HERE gestaan had, en uitzag in de richting van Sodom en Gomorra en het gehele land van de Streek, zag hij, en zie, de rook van de aarde steeg op als de rook van een smeltoven.” — Gen. 19:27, 28.
10. Ging de vernietiging van Sodom Abraham aan het hart? Waarom?
10 Toen de rook opsteeg, maakte Abraham zich ongetwijfeld zorgen over de veiligheid van Lot. De dag daarvóór had Abraham aan Jehovah gevraagd de stad te redden wanneer slechts tien personen deden wat goed was. Er bevonden zich in Sodom blijkbaar echter nog niet eens tien rechtvaardige personen, met het gevolg dat de stad werd verwoest. God gedacht Abraham evenwel, want „Hij leidde Lot uit het midden der omkering, toen Hij de steden waarin Lot gewoond had, omkeerde”. — Gen. 19:29.
11. Waarom dienen wij in het in de bijbel opgetekende verslag over Sodom en Gomorra te geloven?
11 Het zou goed zijn wanneer u het volledige verslag over deze gebeurtenis in uw bijbel, en wel in de hoofdstukken achttien en negentien van Genesis, zou nalezen. Is uw geloof in Gods Woord krachtig genoeg om te geloven dat Sodom op Gods bevel werd verwoest en dat Lot en zijn twee dochters Zoar veilig bereikten? Jezus geloofde dit, want hij verwees ernaar als iets wat werkelijk was gebeurd en zei: „Op dezelfde wijze als het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op den dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van den hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op den dag, waarop de Zoon des mensen geopenbaard wordt.” — Luk. 17:28-30.
EEN ILLUSTRATIE VOOR ONS
12. Hoe werden de bijbelse verhalen van Sodom en Noachs dagen door Jezus gebruikt?
12 Jezus sprak tot zijn discipelen over de tijd dat dit gehele goddeloze wereldse samenstel van dingen, het huidige Sodom en Gomorra waarin wij thans leven, vernietigd zou worden. De vernietiging die in de oudheid over Sodom en Gomorra was gekomen, behoorde tot de historische illustraties die Jezus gebruikte om zijn getrouwe volgelingen te helpen een juist begrip te krijgen van wat er gedurende zijn tweede tegenwoordigheid zou gebeuren en ’ons meer geloof te geven’ (Luk. 17:5). Jezus vertelde hun echter nóg een waar gebeurd verhaal uit Gods Woord, zoals dit in het boek Genesis staat opgetekend, om hun geloof te bevestigen. Hij zei: „Gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zó zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen” (Luk. 17:26). Wat trachtte Jezus door middel van deze illustraties in hun en onze geest te prenten? Bevrijding! Om redding te kunnen verkrijgen, was het echter nodig dat zij uit deze oude wereld te voorschijn kwamen en er geen deel van waren. Er is in onze tegenwoordige tijd een klasse mensen, een grote schare, die door Lot en zijn twee dochters werd afgebeeld. Wij zien hen deze oude wereld, die ertoe veroordeeld is plotseling vernietigd te worden, ontvluchten. Zij waarderen Gods liefderijke goedheid om hen, zoals Lot het uitdrukte, „in het leven te behouden” (Gen. 19:19). Hiertoe moeten zij in overeenstemming met Gods regelingen veiligheid zoeken. Dit betekent dat zij uit het hedendaagse Sodom moeten vluchten. Vlucht snel uit deze oude wereld nu ze zich in haar tijd van het einde bevindt!
13, 14. Als wie wensen wij niet te zijn, en wat dienen wij derhalve te doen?
13 Wees niet als Lots vrouw, die stilstond, omkeek en werd omkorst zodat zij in een zoutpilaar veranderde. Zij heeft Zoar nooit bereikt, maar Lot en zijn twee dochters wel. Dat vormde hun plaats van veiligheid. Lot bezat geloof en het hielp hem door de moeilijkheden heen. In deze tijd hebben mensen van goede wil hetzelfde krachtige geloof nodig om door deze tijd van moeilijkheden en de strijd van Armageddon heen te komen en Gods nieuwe wereld van rechtvaardigheid binnen te gaan. Zij moeten het Onze Vader blijven bidden, waarin wordt gezegd: „Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzo ook op de aarde.” Dat gebed zal verhoord worden. Degenen die de wil van God doen, zullen onder Gods koninkrijk een volledige mate van veiligheid en geluk vinden. — Matth. 6:9, 10.
14 Voor mensen van goede wil die thans werkelijk dit koninkrijk zoeken, bestaat de mogelijkheid dat God hen in het leven zal behouden. Gods profeet zei hierover: „Zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde, die Zijn gerechtelijke beslissing hebt volbracht. Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid. Waarschijnlijk zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn” (Zef. 2:3, NW). Zij durven niet achterom te zien, want anders zullen ook zij „op de dag van Jehovah’s toorn” worden weggevaagd.
15. Hoe bezag Petrus het bijbelse verslag over Lot en Sodom?
15 Evenals Jezus geloofde ook Petrus in de geschiedenis van Lot. Dus wat geeft het wanneer hedendaagse religieaanhangers dit niet doen? Luister maar eens naar Petrus’ krachtige taal met betrekking tot kwaaddoeners en zijn vertrouwen in Jehovah’s oordeelvelling over hen, zoals in het eerste boek van de bijbel, Genesis, wordt vermeld. Petrus zei: „Indien God engelen, die gezondigd hadden [in de dagen van Noach], niet gespaard heeft, maar hen . . . tot het oordeel [heeft bewaard]; en de wereld van den voortijd niet gespaard heeft, maar Noach, den prediker der gerechtigheid, met zeven anderen bewaard heeft . . .; en de steden Sodom en Gomórra tot as verbrand, tot omkering gedoemd en ten voorbeeld gesteld heeft voor hen, die goddeloos zouden leven, maar den rechtvaardigen Lot, die zwaar te lijden had onder den losbandigen wandel dier zedelozen, heeft behouden — want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken — dan weet de Here de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen en de onrechtvaardigen te bewaren om hen op den dag des oordeels te straffen” (2 Petr. 2:4-9). Petrus bezat geloof; hij geloofde dat Jehovah God dit alles had gedaan. Hij geloofde dit toen hij er omstreeks 64 n. Chr., meer dan 1980 jaar na Sodoms verwoesting, over schreef.
ONGELOOF IN DE CHRISTENHEID
16, 17. Toon aan welk een ongeloof er in de christenheid heerst.
16 Ondanks dat Jezus naar de geschiedenis van Lot verwees, zijn er nog steeds vele hedendaagse geestelijken die er niet in geloven. Wat moeten zij wel van Jezus denken? De religieaanhangers kunnen ook geen hoge dunk van Petrus hebben, want ook hij verwees naar Sodom toen hij de situatie beschreef die er aan het einde van deze wereld zou bestaan. Eerlijke christenen, die er de tijd voor nemen om de Schrift te bestuderen en te onderzoeken, zullen gaan onderscheiden dat ze de waarheid bevat en zullen hun geloof opbouwen, en zij doen hier heel verstandig aan, want men moet „geloof [hebben], wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”. — Hebr. 10:39, NW.
17 Hoe krachtig is uw geloof omtrent Christus Jezus? Gelooft u dat hij heeft bestaan? Was hij de Zoon van God? Gelooft u dat hij is gestorven opdat de mensheid zou kunnen leven? Gelooft u dat hij in de losprijs heeft voorzien en dat zonder hem geen enkel menselijk schepsel eeuwig leven kan verkrijgen? Hebt u Eén Timótheüs 2:5 en 6 niet gelezen, waar wordt gezegd: „Er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen, de mens Christus Jezus, die Zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen”? Het is best mogelijk dat u inderdaad gelooft, maar wist u dat verscheidene vooraanstaande geestelijken niet in deze waarheid geloven? Dr. L. Weatherhead, president van de Engelse methodistenbond, heeft bijvoorbeeld gezegd: „Ik geloof niet dat de kruisiging van Christus Gods wil was. Christus kwam naar de aarde om nagevolgd en niet om vermoord te worden” (Ontwaakt! van 8 mei 1958, blz. 26). Het verbaast ons in het geheel niet een religieuze leider als H. E. Fosdick te horen zeggen:
„Natuurlijk geloof ik niet in de Geboorte uit een Maagd, of in die ouderwetse leerstelling der Verzoening, welke er voor in de plaats is gesteld; en ik ken geen enkele intelligente christelijke predikant die er wel in gelooft. De moeilijkheid met deze fundamentalisten is, dat zij veronderstellen dat iemand, tenzij hij het met hen eens is over de wijze waarop zij hun leerstellingen hebben vastgesteld, niet kan geloven in de diepe, substantiële, eeuwige waarheden van het christelijke evangelie, welke het leven van de mensen veranderen en de enige hoop zijn van Christus’ reddende macht in deze wereld.” — Christian Beacon van 9 mei 1946, Deel XI, No. 13.
Wanneer bepaalde geestelijken Christus Jezus, zijn geboorte als de Zoon van God en zijn dood als een zoenoffer verwerpen, waarom zouden zij dan voor een gemeente staan waarvan de leden beweren christenen te zijn? Hoe kunnen zij bij anderen geloof opbouwen wanneer zij dit zelf niet bezitten? Het is niet moeilijk te begrijpen hoe een „doctor in de theologie” als D. R. Keating, een predikant van de United Church, kon zeggen:
„Gezien de huidige toestand van de kerken kan ik niet begrijpen waarom iemand, vooral een man, een lidmaat van de kerk wil worden. Of hij moet religie tot de ontbeerlijke onbeduidendheden van zijn leven — maatschappelijk nuttig en persoonlijk onschadelijk — hebben teruggebracht, óf hij heeft illusies over datgene wat hem te wachten staat. Misschien heeft hij het Nieuwe Testament gelezen en neemt hij aan dat hij dit in de kerken zal vinden. Wat mij betreft, ik moet toegeven dat ik mij geen kerk kan voorstellen die ik zou willen binnengaan als ik een leek was.” — Winnipeg, Canada, Tribune van 4 maart 1961.
Hoe zou iemand kunnen verwachten dat mensen in God en Christus Jezus zullen geloven wanneer er geestelijken voor de gemeenten staan die tot de aanwezigen zeggen dat zij net zo goed niet naar hun preken zouden kunnen luisteren? Van geestelijken wordt verondersteld dat zij geloof in Christus onderwijzen als de weg der redding.
18. Hoe beziet een lutherse bisschop de wereld waarin wij leven?
18 In de New York Times van 11 maart 1960 werd het volgende aangehaald uit een preek van de „Zeer eerwaarde” Hanns Lilje, luthers bisschop van Hannover, Duitsland: „De omstandigheden waar de christenheid zich tegenover geplaatst ziet, hebben in onze tijd grotere en fundamentelere veranderingen ondergaan dan de meeste mensen beseffen. Wij leven feitelijk in een niet-christelijke wereld. Aan deze uitdrukking dient de juiste betekenis te worden toegekend. Dit is niet een anti-christelijk tijdperk. Wij leven in een niet-christelijke periode.” Hij kan het weten! Hij is een van de leiders in de lutherse religie en hij zegt dus in werkelijkheid dat de mensen in de christenheid niet-christenen zijn. Zijn „kerk” en denominatie maken deel uit van de christenheid, en volgens de heer Lilje „leven [wij] in een niet-christelijke periode”.
19. (a) Wat dienen christenen met het oog op het falen der christenheid te doen? (b) Hoe verkrijgt men geloof?
19 Als niemand thans de voetstappen drukt van Christus Jezus, is het hoog tijd dat er een krachtige oproep wordt gedaan om te vluchten en de valse religiën der christenheid te verlaten. Jezus zei dat hij geen deel was van deze wereld, met inbegrip van haar religieuze stelsels, alhoewel hij onder een ervan, namelijk de religie der joden, was geboren. Hij veroordeelde de leiders van deze religie als huichelaars. Thans worden miljoenen mensen bij hun geboorte in een religieus stelsel opgenomen, maar degenen die waarheid liefhebben, moeten voor zichzelf denken en uit de christenheid vluchten om de ware God Jehovah te dienen. Vele geestelijken geloven niet in de geschiedenis van Adam en Eva en sommigen verwerpen zelfs Christus; Paulus zei echter: „Evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden” (1 Kor. 15:22). Paulus geloofde dus in beiden. Het zal echter niemand worden opgelegd levend gemaakt te worden. Iedereen moet geloof bezitten. „Geloof is de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die toch niet worden gezien” (Hebr. 11:1, NW). Paulus betoogde: Hoe zou iemand ooit de naam van Jehovah kunnen aanroepen om gered te worden als hij nooit in Hem had geloofd? En verder, hoe zou iemand geloof kunnen bezitten als hij nooit over de ware God heeft gehoord? Voor het verkrijgen van een dergelijk geloof, is een prediker van het goede nieuws nodig. Hoe zou er echter een prediker kunnen zijn wanneer deze niet wordt uitgezonden? Paulus eindigt met de woorden: „Het geloof volgt dus op het gehoorde. Het gehoorde is op zijn beurt door middel van het woord omtrent Christus.” — Rom. 10:13-17, NW.
GODS WOORD BOUWT GELOOF OP
20. Noem enkele van de feiten die ware christenen kennen en in geloof aanvaarden.
20 De allereerste christenen geloofden in Christus Jezus omdat zij hem zagen en hoorden. Zij hadden een verzekerde verwachting van dingen waarop werd gehoopt. Zij wisten dat Jezus de zieken genas, de ogen van blinden opende, de doden opwekte en dat hij zelf door Jehovah God uit de doden was opgewekt. Welke verzekering voor hun hoop hadden zij nog meer nodig? Hun geloof was op werkelijke dingen die waren gebeurd, gebaseerd. Thans bezitten wij het geschreven bericht in Gods Woord de bijbel. Wij weten wat er gedurende het leven van Christus Jezus op aarde gebeurde. Ook bezitten wij een zeker bericht van wat de apostelen deden. Wij zien in dat het geloof van een christen is gebaseerd op de waarheid van werkelijke dingen die werden gezien en gehoord en die zijn gebeurd. Wij weten, evenals de vroege christenen dit wisten, dat wij als gevolg van Adams zonde tot de dood zijn veroordeeld, zoals Paulus verklaarde: „Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben” (Rom. 5:12). Christenen weten waarom de mens sterft en zij weten ook dat het leven een gift is van God die ons door bemiddeling van Jezus Christus, onze Heer, wordt geschonken. „Want het loon, dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onzen Here” (Rom. 6:23). Paulus wist dit en hij geloofde erin! Doet u dit thans ook? Indien u hier bevestigend op kunt antwoorden, gelooft u in Gods geschreven Woord.
21. (a) Wie dienen deze feiten ook te geloven? (b) Waardoor is het ongeloof dan veroorzaakt?
21 Feitelijk dienen alle geestelijken in de wereld die thans de christenheid vertegenwoordigen, dit zelfde geloof te bezitten; zij bezitten echter niet meer het vermogen om een dergelijk geloof op te bouwen. Zij hebben zich tot de theorieën van mensen, de evolutie en het onderwijs dat in dit ruimtevaart-tijdperk wordt gegeven, gewend. De bijbel is voor hen slechts een ouderwets boek; het is echter veel beter om te luisteren naar wat Jezus en de apostelen, die Gods voornemens kenden, hebben gezegd, en dit zal ons geloof versterken. Jezus zei: „Het is onmogelijk, dat er geen verleidingen komen, maar wee hem, door wien zij komen! Het zou beter voor hem zijn, als een molensteen om zijn hals gedaan was en hij in de zee was geworpen, dan dat hij één van deze kleinen tot zonde verleidde” (Luk. 17:1, 2). Hoeveel goede mensen met een zekere mate van geloof, zijn er niet door de ongelovige geestelijkheid toe gebracht God en Christus de rug toe te keren! Zij zullen hiervoor aan God verantwoording moeten afleggen!
22. Wat is het lot van degenen die het geloof laten varen?
22 Ware christenen zullen in Gods Woord, de bijbel, en in het slachtoffer van Christus Jezus blijven geloven, maar Paulus waarschuwt allen die het geloof verloochenen met de woorden: „Indien wij opzettelijk zondigen, nadat wij tot erkentenis der waarheid gekomen zijn, blijft er geen offer voor de zonden meer over, maar een vreselijk uitzicht op het oordeel en de felheid van een vuur, dat de wederspannigen zal verteren” (Hebr. 10:26, 27). Christus zal niet opnieuw sterven om deze personen, die Christus Jezus eens hebben gekend en destijds in hem geloofden en hem aanvaardden, te redden. Wanneer zij hun geloof laten varen en God, zijn Woord en zijn Zoon verwerpen, zal God geen regelingen treffen om hen opnieuw te verlossen. Er is geen offer voor de zonden meer over! In plaats hiervan is er een oordeel op komst, een vreselijk oordeel! Denk maar aan Sodom en Gomorra. Ongelovigen zullen niet als Lot en zijn twee dochters kunnen vluchten. Zij zullen in de vurige vernietiging terechtkomen. Wellicht zullen sommigen proberen te vluchten, maar zij zullen omkijken naar het tegenbeeldige Sodom, net als Lots vrouw achteromzag en een zoutpilaar werd, en in de strijd van Armageddon zullen anderen tijdens hun ontvluchtingspogingen sterven. — Gen. 19:26; 2 Petr. 3:10-13.
HET GELOOF VAN DE VROEGE CHRISTENEN
23, 24. Hoe toont H. G. Wells het verschil aan tussen het vroege christendom en de kerk vanaf het jaar 325 n. Chr.?
23 De geestelijken van de hedendaagse christenheid moeten voor dit alles de verantwoordelijkheid dragen, aangezien de christenheid door hun georganiseerde religiën sinds 325 n. Chr. steeds verder van het ware christendom en de leer van de bijbel is afgedwaald. Dit feit wordt door geschiedschrijvers van deze tijd erkend. In het boek The Outline of History door H. G. Wells wordt verklaard: „Deze datum, namelijk 325 n. Chr., is een zeer geschikte datum in onze geschiedenis. Het is de datum van het eerste volledige algemene (oecumenische) concilie van de gehele christelijke wereld. . . . Deze datum wordt gekenmerkt door de definitieve verschijning van de christelijke kerk en de christenheid, zoals men deze algemeen in de wereld van thans kent, op het toneel van de menselijke aangelegenheden. Het was tevens de datum waarop er door de Geloofsbelijdenis van Nicea een exacte definitie van de christelijke leer werd gegeven.
24 Het is noodzakelijk dat wij de lezer opmerkzaam maken op de grote verschillen tussen dit volledig ontwikkelde christendom van Nicea en de onderwijzingen van Jezus van Nazareth. Alle christenen zijn van mening dat het laatstgenoemde punt volledig in het eerste is opgenomen, maar het ligt niet op onze weg ons met deze kwestie bezig te houden. Wat duidelijk aan het licht treedt, is dat de leer van Jezus van Nazareth een profetische leer was van het nieuwe soort dat met de Hebreeuwse profeten begon. Ze was niet priesterlijk, ze had geen gewijde tempel en geen altaar. Ze kende geen riten en ceremoniën. Haar offer was ’een gebroken en berouwvol hart’. Haar enige organisatie was een organisatie van predikers en haar belangrijkste functie was de preek. Het volledig ontwikkelde christendom van de vierde eeuw, dat weliswaar de in de evangeliën opgetekende onderwijzingen van Jezus als haar kern bewaarde, was echter voornamelijk een priesterlijke religie van een soort dat reeds duizenden jaren aan de wereld bekend was. Het middelpunt van zijn uitgebreide ritueel was een altaar, en de voornaamste daad van aanbidding het brengen van het offer — door een gewijde priester — van de mis. En het had een zich snel ontwikkelende organisatie van diakens, priesters en bisschoppen.” — Derde uitgave, de bladzijden 522 en 523.
25. Wie zien thans het verschil tussen het christendom van Nicea en de onderwijzingen van Jezus?
25 Hier is een historicus aan het woord die in 1920 schreef, en hij zag „de grote verschillen tussen dit volledig ontwikkelde christendom van Nicea en de onderwijzingen van Jezus van Nazareth”. Iedereen die thans met de bijbel en het leven van Christus op de hoogte is, kan duidelijk het grote verschil zien tussen wat Jezus en de vroege apostelen deden en wat de geestelijken van de christenheid doen. Negentienhonderd jaar geleden waren de christenen sterk in het geloof. Waar in de christenheid treft men dat geloof thans aan? Velen beschouwen Gods boek, de bijbel, als een literair werk van hoge waarde, maar de Tien Geboden zijn er alleen maar om gelezen te worden, niet om er in overeenstemming mee te leven.
26. (a) Wat gebeurde er, zoals Paulus zei, met degenen die de wet van Mozes geringschattend terzijde stelden? (b) Wat waren enkele van de dingen die Mozes onder leiding van Jehovah neerschreef?
26 Luistert u echter eens naar wat Paulus ons te zeggen heeft: „Indien iemand de wet van Mozes ter zijde heeft gesteld, wordt hij zonder mededogen gedood op het getuigenis van twee of drie personen. Hoeveel zwaarder straf, meent gij, zal híj verdienen, die den Zoon van God met voeten heeft getreden, het bloed des verbonds, waardoor hij geheiligd was, onrein geacht en den Geest der genade gesmaad heeft?” (Hebr. 10:28, 29). Zegt u dat de straf voor iemand die de wet van Mozes terzijde stelde, ’te zwaar’ was? Bent u het eens met degenen die zeggen dat wat Mozes schreef over Adam, Lot, Sodom en de Messias (Christus), namelijk alleen maar mythen waren? Denkt u dat Mozes het bij het verkeerde eind had toen hij schreef: „Gij zult niet doodslaan. Gij zult niet echtbreken. Gij zult niet stelen . . . Gij zult niet begeren uws naasten huis . . . vrouw . . . dienstknecht . . . noch iets dat van uw naaste is”? Het was ook Mozes die schreef: „Gij zult den naam van den HERE, uw God, niet ijdel gebruiken, want de HERE zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt.” Hij zei ook: „Gij zult u geen gesneden beeld maken . . . want Ik, de HERE, uw God, ben een naijverig God.” Mozes heeft dit opgetekend, niet op de stenen tafelen, maar in Exodus 20:1-17; Jehovah instrueerde hem echter dit alles voor ons welzijn op te schrijven.
27. Hoe moedigde Paulus de jongeman Timótheüs aan met betrekking tot de Heilige Schrift?
27 Paulus was ervan overtuigd dat Jehovah het schrijven van de Schrift leidde. Hij zei tot een jonge christen met een groot geloof: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en heilzaam om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen in orde te brengen en streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volledig bekwaam zij, geheel en al toegerust tot ieder goed werk” (2 Tim. 3:16, 17, NW). Paulus geloofde de bijbel. Hij had geloof in datgene wat erin werd onderwezen.
28. Wat had Paulus te zeggen om degenen aan te moedigen voor wie het nodig was het geloof te behouden?
28 Er is in deze laatste dagen een krachtig geloof voor nodig om een christen te zijn en in datgene wat in de bijbel staat opgetekend, te geloven; er zijn echter mensen die dit geloof bezitten en zich toerusten om ondanks de spot van de zijde van de geestelijken een boodschap van Gods koninkrijk bekend te maken. Paulus wist dat het ten gevolge van regeringen en religieuze leiders die geen geloof bezitten, niet alleen in zijn tijd, maar door alle eeuwen heen moeilijk voor christenen zou zijn in de bediening te blijven. Daarom gaf hij christenen de volgende aanmoediging: „Blijft echter de vorige dagen gedenken waarin gij, nadat gij werdt verlicht, onder lijden een grote strijd hebt verduurd, soms terwijl gij zoals in een theater zowel aan smaad als verdrukkingen werdt blootgesteld, en soms terwijl gij deelhebbers waart geworden met hen die zulk een ondervinding hadden. Want gij hebt zowel medegevoel tot uitdrukking gebracht ten aanzien van degenen die in de gevangenis zijn, als de roof van uw bezittingen vreugdevol aanvaard, wetend dat gijzelf een betere en blijvende bezitting hebt.” — Hebr. 10:32-34, NW.
HEDENDAAGSE GETROUWE CHRISTENEN
29, 30. Vergelijk de verklaring van een zekere dr. Baillie met de ervaringen van Jehovah’s getuigen gedurende de tweede Wereldoorlog en daarna.
29 In de dagen van de apostelen werden vele duizenden personen met de waarheid van Gods Woord verlicht, met het gevolg dat zij de voetstappen van Christus Jezus drukten en ondervonden wat Paulus beschreef. Dat zij een nieuwe levenswijze leerden kennen, schonk hun een werkelijke voldoening, maar tevens enige tegenstand. Dit is iets waar christenen in deze tijd aan moeten denken. Net zoals christenen die in vroeger dagen waren verlicht, onder lijden een grote strijd verduurden, moeten christenen dit thans doen. Er bestaat geen gemakkelijke manier om een ware christen te zijn. Naar verluidt heeft dr. Baillie van de Union Theological Seminary over de huidige staat van het christendom gezegd: „Dat wat al deze jaren de vuurproef heeft moeten ondergaan, is in het geheel geen christendom. Het experiment om op een christelijke wijze te leven, is niet ten uitvoer gebracht, en totdat dit gebeurt, weten wij er gewoon niets van af. . . . Misschien worden christenen niet langer door de wereld vervolgd omdat er geen christenen meer zijn.”
30 Wij zouden willen vragen: Heeft dr. Baillie de activiteit die Jehovah’s getuigen gedurende de afgelopen vijfenveertig jaren aan de dag hebben gelegd, gadegeslagen? Wanneer hij alleen maar naar de protestantse en katholieke religieuze stelsels kijkt, bemerkt hij inderdaad dat deze niet worden vervolgd. Wat kan er echter over het groepje christelijke getuigen van Jehovah worden gezegd dat zich gedurende de tweede Wereldoorlog — in Hitlers dagen — in Duitsland, Polen, Hongarije, Tsjechoslowakije en in feite overal ter wereld, met inbegrip van de Verenigde Staten en Canada, bevond? En hoe is het in deze tijd? Wat gebeurt er in Oost-Duitsland, Polen, Rusland en het tot de christenheid behorende katholieke Spanje? In deze landen verduren Jehovah’s getuigen „onder lijden een grote strijd”, terwijl Jehovah’s getuigen in andere delen der wereld „medegevoel tot uitdrukking [brengen]” ten aanzien van degenen die in gevangenissen vertoeven.
31. Waarom verduren Jehovah’s getuigen over de gehele wereld lijden?
31 Jezus zei over ware christenen: „Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” (Matth. 24:13). Een ware christen zal lijden verduren, en degenen die het standvastig opnemen voor de beginselen waardoor Jezus zich liet leiden, zullen beslist ondervinden dat het „smaad en verdrukkingen” met zich meebrengt een christen te zijn. Jehovah’s getuigen hebben in de meeste landen van de christenheid de gruwelen van de concentratiekampen, de gaskamers, de hongermaaltijden en opsluiting in gevangenissen ondervonden. Verder werd hun werk bestaande in het prediken van Gods koninkrijk jarenlang in vele landen der christenheid verboden. Waarom? Louter en alleen omdat Jehovah’s getuigen de wens koesterden — en hier ook op stonden — een christelijk leven te leiden, en zij waren bereid onder lijden een grote strijd te verduren om hun voornemen te verwezenlijken. Deze christelijke getuigen van Jehovah werden niet allen in concentratiekampen geworpen, maar anderen — die medegevoel tot uitdrukking brachten ten aanzien van degenen die in gevangenissen vertoefden — aanvaardden vreugdevol de roof van hun bezittingen. Wanneer u de geschiedenis van de hedendaagse getuigen van Jehovah leest zoals deze in het boek Jehovah’s Witnesses in the Divine Purpose is verhaald, zult u vernemen hoe zij door de geestelijken en de politieke heersers in Duitsland, Griekenland, Polen, Rusland, de Dominicaanse Republiek, Quebec, ja, in alle delen der wereld, zijn vervolgd. Zij maken Gods koninkrijk thans echter nog steeds in deze landen bekend.
32. Hoe verschillen ware christenen van de religiën der christenheid wanneer het erop aankomt met vrijheid van spreken te blijven getuigen?
32 Een ware christen moet sterk zijn, en ook al wordt de vervolging intenser, dan nog moet hij steeds luisteren naar en in overeenstemming leven met dat wat Paulus onder Gods inspiratie schreef: „Werpt daarom uw vrijheid van spreken, welke een grote beloning met zich brengt, niet weg, want gij hebt volharding nodig, opdat gij, nadat gij de wil van God hebt gedaan, de vervulling der belofte moogt ontvangen” (Hebr. 10:35, 36, NW). Jehovah’s getuigen zullen hun vrijheid van spreken niet wegens vervolging opgeven. Jezus hield zijn mond niet wegens de macht van de politieke en religieuze kliek van zijn tijd. De religieaanhangers moesten hem doden om zijn vrijmoedigheid om over het goede nieuws van Gods koninkrijk te spreken, weg te nemen. Christenen zullen in deze tijd geen andere handelwijze aan de dag leggen. De religieuze organisaties van de christenheid doen daarentegen wat de politieke heersers van hen vragen. Op vele plaatsen is de kansel de spreekbuis van de regeringsleider geworden. De geestelijken hebben hun vrijheid van spreken om Gods koninkrijk te prediken, weggeworpen ten einde met de wereldse politieke heersers op goede voet te kunnen staan. Een christen kan geen compromis aangaan, want hij weet dat zijn „vrijheid van spreken . . . een grote beloning met zich brengt”.
33. Waarom keren velen de religiën der christenheid de rug toe, en wiens voorbeeld volgen zij door dit te doen?
33 Honderdduizenden mensen keren de valse religieuze organisaties der christenheid de rug toe omdat deze instellingen hun geen hoop te bieden hebben. Wat zouden ze kunnen beloven? Ze verwerpen de bijbel. Ze hebben geen „verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt”. Degenen die waarheid zoeken, hebben echter uit Gods Woord kennis en begrip verkregen, en zij koesteren het geloof dat Gods koninkrijk zeer nabij is. Zij geloven wat Paulus zei, ook al werd dit negentienhonderd jaar geleden geschreven. „Want nog een korten, korten tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten” (Hebr. 10:37). De komst van Christus Jezus heeft niet op zich laten wachten. Zijn tweede tegenwoordigheid is sinds 1914 openbaar gemaakt.a De tijd van het einde is nabij! De tijd is aangebroken om dit hedendaagse Sodom te ontvlieden, net zoals Lot en zijn twee dochters die goddeloze stad eeuwen geleden ontvloden. Allen die de wens koesteren in Gods nieuwe wereld te leven, zullen uit de organisatie van de Duivel moeten vluchten en veiligheid moeten zoeken in Jehovah’s organisatie. God zal gedurende de tijd dat de strijd van Armageddon woedt, voor allen in een veilige plaats voorzien. Bezit u het geloof dat God dit voor u zal doen? Lot en zijn twee dochters hadden geloof en zij bereikten Zoar en bleven in leven.
34. Hoe tonen Jehovah’s getuigen dat zij door geloof leven?
34 Hoe waar is Gods Woord: „’Maar mijn rechtvaardige zal wegens geloof leven’, en ’indien hij terugdeinst, heeft mijn ziel geen behagen in hem’”! (Hebr. 10:38, NW). In deze tijd moeten Jehovah’s getuigen op grond van geloof leven, maar het is een verzekerde verwachting met een volledig vertrouwen in de toekomst, aangezien het geschreven Woord van God hun de toekomst mededeelt. Zij zien dat er dingen zijn gebeurd en nog steeds gebeuren die in Gods Woord waren voorzegd. Voor iemand die Gods Woord kent, is het er thans derhalve niet de tijd voor om terug te deinzen en tot de goddeloze organisatie van de oude wereld terug te keren, want God zal in zo iemand geen behagen hebben. Paulus was vastbesloten; hij was sterk van geest en had een groot geloof, zodat hij het geloof van anderen kon versterken. Vol overtuiging zei hij: „Wij behoren niet tot het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt.” — Hebr. 10:39, NW.
ONS GELOOF ANALYSEREN
35. Welke vragen dienen er, wanneer wij ons geloof analyseren, beantwoord te worden?
35 Wat voor geloof bezit u? Is het een geloof dat bij elke beproeving of moeilijkheid die zich voordoet, terugdeinst, of is uw geloof krachtig, aangezien het op het solide fundament van Gods Woord is gebouwd? Is uw geloof zo sterk dat het ’uw ziel in het leven zal behouden’?
36. Hoe worden wij door Filippenzen 4:9 geholpen een krachtig geloof op te bouwen?
36 In zijn brief aan de Filippenzen zei Paulus: „Wat gij geleerd en aangenomen en in verband met mij gehoord en gezien hebt, beoefen dat; en de God des vredes zal met u zijn” (Fil. 4:9, NW). Wat leerden de vroege christenen van Paulus? Wat hoorden zij? Wat zagen zij? Wat hadden zij aangenomen? Zij zagen Paulus stellig als een standvastige christen die zich aan Jehovah God had opgedragen en in de voetstappen van Christus Jezus trad. Zij kenden hem als iemand die bereid was alle soorten van lijden, vervolging en beproevingen te ondergaan en die zelfs de dood onder ogen durfde zien zonder terug te deinzen. Zij lazen zijn brief waarin de ervaringen stonden die hij ter wille van het goede nieuws van Christus moest doormaken. Zij wisten dat Paulus geloofde dat Christus Jezus zijn leven had afgelegd ten einde de mensheid te redden en dat Paulus zijn geloof toonde door Gods koninkrijk, met Christus als Koning, te prediken. Dit zijn slechts enkele van de dingen die christenen van Paulus kunnen leren. Door zijn vele brieven en persoonlijke omgang bouwde hij bij anderen het noodzakelijke geloof op. De vroege christelijke getuigen van Jehovah leerden, hoorden, zagen en namen aan wat Paulus predikte en wat de maatstaven waren die hij in zijn leven volgde. Maar nu? Wilt u, als een getrouwe volgeling van Christus Jezus, thans dezelfde dingen beoefenen? Indien ja, met welk resultaat? „De God des vredes zal met u zijn.”
37. Hoe verkrijgt men thans de vrede van God, en wie vormt het voornaamste voorbeeld van het betonen van juiste liefde?
37 Hoe kan iemand thans de vrede Gods verkrijgen? In de eerste plaats door zich uit dit goddeloze samenstel van dingen terug te trekken. Vervolgens moet hij zich geheel aan het doen van de wil van Jehovah God wijden. Mozes schreef: „Ik, Jehovah uw God, ben een God die exclusieve toewijding eis” (Ex. 20:5, NW). Als christen behoort u God derhalve met uw gehele hart, met uw gehele geest, met uw gehele ziel en met uw gehele kracht te dienen. Dan zal blijken dat u uw Vader in de hemel werkelijk liefhebt. Hieraan dient het nakomen van het tweede gebod te worden toegevoegd, namelijk: Heb uw naaste lief als uzelf. Het beste voorbeeld op het gebied van deze soort van liefde, is door de Zoon van God, Christus Jezus, gegeven. Wanneer u een christen wenst te worden, moet u ernaar streven zoveel mogelijk op hem te lijken. U zult hem in alles wat hij heeft gedaan, moeten navolgen. Om hiertoe in staat te zijn, zult u over hem moeten lezen en er moeite voor moeten doen zoveel mogelijk over zijn leven en werk te weten te komen. Deze inlichtingen worden in het geschreven Woord van God, de bijbel, aangetroffen.
38. Waarom kunnen wij er zeker van zijn dat er geen theologische opleiding voor nodig is om een ware dienaar van Jehovah te zijn?
38 Voor het treden in de voetstappen van Christus Jezus is geen opleiding aan een theologisch seminarie of een religieuze hogeschool nodig. Indien zulk een hoger onderwijs noodzakelijk was, hadden Petrus en Johannes geen apostelen van Christus Jezus kunnen zijn. Die twee mannen waren gewone mensen met een gezond verstand. Zij hadden waardering en liefde voor waarheid. Het waren mannen die naar hun onderwijzer Jezus Christus luisterden en van hem leerden. Toen hun opgestane Leraar hun uitlegde waarom hij aan de martelpaal was gestorven, waren zij niet van het soort dat terugdeinst, maar waren zij bereid erop uit te trekken, en met Pinksteren predikten zij datgene wat zij hadden gehoord en wat zij geloofden. Wij lezen dan ook in het bijbelse bericht dat toen de leden van het joodse Sanhedrin „de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en bemerkt hadden, dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen uit het volk waren, . . . zij zich [verwonderden], en zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren” (Hand. 4:13). De geest die iemand aan de dag legt en zijn ijver, toewijding en kennis tellen, niet de graad die hij heeft behaald of het diploma dat bij hem aan de muur hangt. Deze mannen hadden ware kennis verkregen omdat zij met Jezus waren geweest en de waarheid hadden leren kennen. Zij vertelden die waarheid onbevreesd aan anderen. Zij waren niet als gevolg van een opleiding aan een hogeschool of de rabbijnse scholen van hun tijd bekwaam geworden om bedienaren van God te zijn. Zij hebben zich er nooit laten inschrijven. Zij waren door God, niet door mensen, tot bedienaren van het evangelie geordineerd. Voor het dragen van het geestelijke gewaad kunnen de geestelijken van de christenheid wellicht tot 325 n. Chr. en de geloofsbelijdenis van Nicea teruggaan, maar niet tot Christus Jezus of Gods Woord.
39. (a) Wat behoort iedere christen te zijn, en hoe was dit, zoals door H. G. Wells wordt aangetoond, het geval met het vroege christendom? (b) Werd door het voorbeeld van Paulus aangetoond dat de vroege kerk een organisatie van predikers was? Hoe?
39 Deze inlichtingen dienen voor alle mensen die de bijbel liefhebben, waar zij zich ook ter wereld bevinden, werkelijk aanmoedigend te zijn, terwijl zij erdoor geholpen dienen te worden hun standpunt voor de bediening in te nemen. Indien Petrus en Johannes — vissers — apostelen van Jezus Christus konden zijn en ervoor in aanmerking konden komen God als zijn geordineerde bedienaren op aarde te vertegenwoordigen, waarom zou ieder ander die de waarheid in Gods Woord liefheeft en die God is toegewijd en zijn leven aan Gods dienst heeft opgedragen, dit dan niet eveneens kunnen doen? Alle vroege christenen waren bedienaren van het evangelie en zij bestudeerden Gods geschreven Woord. Het is dus duidelijk dat iedereen die een christen wordt, ook een prediker van het goede nieuws moet zijn. In de christenheid van thans bestaat het probleem dat de geestelijken de enigen zijn die als bedienaren van het evangelie worden erkend, terwijl hun gemeenten een luisterende kudde in plaats van een predikende kudde zijn geworden. Er heeft zich in de christenheid een klasse van geestelijken en een klasse van leken ontwikkeld en H. G. Wells zag, zoals in The Outline of History werd uiteengezet, „de grote verschillen tussen dit volledig ontwikkelde christendom van Nicea en de onderwijzingen van Jezus van Nazareth”. Over het vroege christendom zei hij: „Haar enige organisatie was een organisatie van predikers en haar belangrijkste functie was de preek.” Ware christenen in deze tijd zien in dat de organisatie aan deze vereisten dient te voldoen. De gehele organisatie van Jehovah’s getuigen bestaat uit geordineerde bedienaren van het evangelie en hun belangrijkste taak en opleiding betreft het gebruik van de preek. Zij maken, wanneer zij de mensen van huis tot huis bezoeken en in hun huisbijbelstudiewerk, van bijbelse preken of toespraakjes gebruik. In deze tijd moeten christenen hetzelfde werk verrichten als Jehovah’s getuigen in de dagen van de apostelen, die van huis tot huis gingen en voor de mensen van de bezochte huizen, voor alle gezinnen, een bijbelse preek of toespraak hielden en de bijbel met hen bestudeerden. Paulus zei: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was, te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen” (Hand. 20:20, NW). H. G. Wells toonde aan dat de religieuze leiders van de christenheid vanaf 325 n. Chr. uitgebreide riten rondom een altaar instelden, diakens, bisschoppen en priesters wijdden, de mis instelden en tempels bouwden. Wat een verschil met de wijze waarop ware christenen de Almachtige God Jehovah aanbaden!
IEDEREEN MOET GELOOF OEFENEN
40. (a) Wat hebben de leiders der christenheid voor de mensen gedaan? (b) Hoe beschreef één religieuze leider de nooddruft in de tegenwoordige religieuze organisaties?
40 De leiders der christenheid hebben zichzelf in de positie gebracht waarin zij zich thans bevinden. Zij hebben hun miljoenen kerkgangers, de leken, nutteloos gemaakt wat het verbreiden van het christendom betreft. De geestelijken hebben hun geleerd te luisteren en elke week in hun tempels bepaalde formalistische handelingen te verrichten. Zij leren hun kudde niet dat zij de verantwoordelijkheid dienen te dragen ten behoeve van Christus te prediken en anderen het goede nieuws van Gods koninkrijk te vertellen. Sommige geestelijken zien thans hun fout in. De „eerwaarde” J. Heuse, hoofd van New Yorks Trinity Parish, zei in zijn lezing „Waar zijn de kerken voor?” het volgende:
„Geen enkele parochie kan haar ware functie vervullen tenzij zich in de kern van haar leiding een kleine gemeenschap van enigszins fanatieke, veranderde en werkelijk bekeerde christenen bevindt. De moeilijkheid met de meeste parochies is dat niemand, met inbegrip van de geestelijke, werkelijk aanmerkelijk is veranderd; ook al bevindt zich in de kern van de gemeenschap echter een toegewijde, zichzelf opofferende priester, dan nog zal er niet veel gebeuren voordat er een gemeenschap van veranderde mannen en vrouwen is.” — Reader’s Digest van juni 1962.
41. (a) Aan wie is het te wijten dat de parochianen zo zwak zijn? (b) Welke fundamentele hoedanigheid van het christendom ontbreekt?
41 Wiens fout is dit? De schuld ligt bij de geestelijken. Zij doen er geen moeite voor hun parochianen in christenen te veranderen die in staat zijn ’onder lijden een grote strijd te verduren’. Hun parochianen zijn niet genegen ter wille van Christus „zoals in een theater zowel aan smaad als verdrukkingen [te worden] blootgesteld”. Zij weigeren als de vroege christenen te zijn, die indien nodig bereid waren louter en alleen voor het prediken van het goede nieuws van Gods koninkrijk in gevangenissen te worden geworpen. Waarom is de christenheid in dit alles tekortgeschoten? Hun mensen hebben geen „geloof . . ., wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”. Zij weten niet, en dat is hun ook niet geleerd, waar christelijk werk in bestaat. De mensen van de christenheid zijn er niet voor opgeleid hun standpunt in te nemen voor dat wat juist is. Hoe zou dit ook kunnen? Jezus heeft gezegd: „Indien een blinde een blinde leidt, zullen zij beiden in een put vallen” (Matth. 15:14). Hun kudden hebben niet geleerd wat het christendom inhoudt, wat waarheid is. Hoe zou men dit van hen kunnen verwachten, wanneer een van hun geestelijken zegt: „Ik moet toegeven dat ik mij geen kerk kan voorstellen die ik zou willen binnengaan als ik een leek was” (Zie de bladzijden 171 en 172). Er zijn dan ook heel wat mannen en vrouwen die niet naar hun kerk gaan. Het is best mogelijk dat deze onkerkelijken de ware toestand van de kerken nog eerder dan deze geestelijke hebben opgemerkt.
42. Waarom zullen de verschillende religieuze denominaties niet door oecumenische concilies worden verenigd?
42 Laten alle hoofden van de verschillende denominaties van de wereld maar te zamen met paus Joannes XXIII in nóg een oecumenisch concilie bijeenkomen. Laten zij maar proberen de verschillende religieuze denominaties, zowel protestantse als katholieke, tot een hechte organisatie te verenigen. Zij zullen hun lidmaten toch nooit in christenen kunnen veranderen. Daar is meer dan consolidatie voor nodig. Om een christen te zijn, heeft men Gods zegen, zijn geest, zijn Woord en geloof nodig. De christenheid is te ver van Gods Woord, de waarheid, afgedwaald om te kunnen terugkeren. Er zijn in de christenheid teveel geestelijken die kleine stukjes van de bijbel als geloofwaardig hebben uitgekozen en de rest als een mythe hebben doorgeschrapt. In ruil geven zij hun kudden hun eigen ideeën, terwijl zij, om het met Paulus’ woorden te zeggen, „aandacht . . . schenken aan onjuiste verhalen en geslachtsregisters, die tenslotte op niets uitlopen, maar die veeleer vragen ter navorsing verschaffen, in plaats dat iets door God wordt uitgedeeld in verband met geloof”. — 1 Tim. 1:4, NW.
43. Wat is de bijbel voor een ware christen?
43 De werkelijke christen weet door een studie van de bijbel dat de gehele bijbel een boek van actie, een boek van dienst, een boek van geloof en een boek van waarheid is en dat de bijbel werkelijk het Woord van de Almachtige God Jehovah is. Nog geen negentienhonderd jaar geleden geloofde Christus Jezus de ware, bijbelse verhalen, zoals deze in de Hebreeuwse Geschriften zijn opgetekend, terwijl hij deze uit de boeken van de bijbel aanhaalde. Welnu, zult u anderen dezelfde dingen leren als Jezus destijds onderwees? Heb geloof in Gods Woord. Bestudeer het! „Predik het woord”, zoals christenen dit móeten doen! „Houd u er” vervolgens „als met een dringende zaak mee bezig, in gunstige tijd, in moeilijke tijd.” — 2 Tim. 4:2, NW.
44, 45. Hoe wordt een krachtig geloof getoond?
44 U gelooft dat men ’met het hart geloof oefent tot rechtvaardigheid, maar met de mond een openbare bekendmaking doet tot redding’ (Rom. 10:9, 10, NW). Welnu, is uw geloof zo krachtig dat het u ertoe brengt u als een christen te uiten door de waarheid bekend te maken over Gods beloften betreffende zijn koninkrijk, dat de enige hoop voor de mensheid is? Of zult u op een bepaalde groep van zogenaamde volgelingen van Christus gaan lijken die Jakobus als alleen maar „hoorders” beschreef? „Dan zoudt gij uzelf misleiden. Want wie hoorder is van het woord en niet dader, die gelijkt op een man, die het gelaat, waarmede hij geboren is, in een spiegel beschouwt; want hij heeft zich beschouwd, is heengegaan en heeft terstond vergeten, hoe hij er uitzag.” — Jak. 1:22-24.
45 De logica van Jakobus is afdoend. Hij zegt: „Gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood” (Jak. 2:26). Geloof uit zichzelf. Het doet een openbare bekendmaking. Geloof is niet iets doods, maar het gaat aan het werk. Geloof laat andere mensen weten wat het gelooft. Het doet een bekendmaking van huis tot huis. Een gelovige dienstknecht van God moet actief zijn. Iemand die Gods Woord kent, predikt het. Geloof is niet bevreesd voor het afleggen van getuigenis. Petrus zei: „Heiligt de Christus als Heer in uw hart, altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden eist van de hoop die in u is, doch doet dit met zachtaardigheid en diepe achting” (1 Petr. 3:15, NW). Iemand die in God en de bijbel gelooft, zal zich tegenover iedereen verdedigen.
46. Wie koos Jezus als zijn lichtdragers, en welk voorbeeld liet hij hun na?
46 Toen Jezus tot joden die naar de Messias uitzagen, sprak, koos hij niet de schriftgeleerden en Farizeeën uit om het licht der wereld te zijn. Hij koos slechts gewone mensen uit, mensen des geloofs. U zult zich herinneren dat hij heeft gezegd: „Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op den standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn. Laat zo uw licht schijnen voor de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken” (Matth. 5:14-16). Deze in zijn Bergrede gegeven instructie gold zowel voor mannen als vrouwen. Wat is die Bergrede een schitterende dienstlezing! Jezus moedigde alle aanwezigen aan de bediening op te nemen en Gods koninkrijk te vertegenwoordigen en ervoor te werken. Hij zei: „Blijft . . . eerst het koninkrijk en zijn rechtvaardigheid zoeken” (Matth. 6:33, NW). Hij leerde mensen die rechtvaardigheid liefhadden, hoe zij moesten bidden. Hij toonde hun aan hoe belangrijk het is de naam van de Vader, Jehovah, te heiligen en om zijn koninkrijk te bidden, opdat zijn wil evenals in de hemel, ook op de aarde zou geschieden (Matth. 6:9-15). Om persoonlijk met dit bedieningswerk bezig te blijven, heeft men een werkelijk geloof in Jehovah God, zijn Zoon Jezus Christus en Gods Woord nodig.
47. Wat dient iedereen thans te doen ten einde de ziel in het leven te behouden?
47 Wanneer u een dergelijk geloof bezit, zal dit tot gevolg hebben dat ’de ziel in het leven wordt behouden’. Vlucht dus uit de oude wereld, die evenals Sodom de vernietiging tegemoetgaat, en wees als Lot en zijn twee dochters. Sta op en ga; wees een prediker van het goede nieuws! Aarzel niet ’onder lijden een grote strijd te verduren, soms terwijl gij zoals in een theater zowel aan smaad als verdrukkingen wordt blootgesteld’ (Hebr. 10:32, 33, NW). Dien God als een werkelijke christen en wees sterk in uw geloof. Geloof zijn Woord en verwerf eeuwig leven in de nieuwe wereld van rechtvaardigheid.
[Voetnoten]
a Lees voor meer inlichtingen over Christus’ tweede tegenwoordigheid hoofdstuk eenentwintig van „God zij waarachtig”, bladzijde 271.