Hoofdstuk 12
Hoe ver is de voorbereiding gevorderd?
1, 2. (a) Wat bedoelen de mensen gewoonlijk met de uitdrukking „God is dood”? (b) Waarom zeggen sommigen dit?
IN ONS onderzoek tot dusver is veel over Gods voornemen gezegd. Maar wat heeft hij tot nu toe gedaan om dat voornemen tot voltooiing te brengen? Sommige mensen, die de wereldaangelegenheden niet beter zien worden, zeggen dat ’God dood is’, waarmee zij bedoelen dat hij niets doet om de mensheid te helpen.
2 Dat zij er zo’n zienswijze op na houden, komt doordat er een mate van geloof voor nodig is om te zien hoe God op progressieve wijze voorbereidingen heeft getroffen voor een rechtvaardig nieuw samenstel van dingen dat de aarde zal besturen. „Geloof”, zo zegt de bijbel, „is de verzekerde verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, de duidelijke demonstratie van werkelijkheden die echter niet worden gezien.” — Hebreeën 11:1.
3. Hoe beziet een persoon die geen geloof heeft, de dingen?
3 Een persoon die geen geloof heeft, koestert geen werkelijke verwachting of hoop met betrekking tot God omdat hij niet gelooft wat God belooft. Voor zo iemand lijken de dingen die hij ziet, oppervlakkig beschouwd in strijd met datgene waarnaar degene die wel geloof heeft, uitziet. Maar waarom verlangt God geloof?
4. Waarom verlangt God geloof?
4 God is als een vader, die wil dat zijn kinderen hem liefhebben wegens zijn goedheid en dat zij zijn beloften aanvaarden zonder alles te moeten zien voordat zij hun vader geloven. Een kind dat geen geloof stelt in een goede vader, zal ook ongehoorzaam zijn en zal ten slotte moeilijkheden en schande over het gezin brengen. Zo’n kind verdient geen ouderlijke genegenheid. Maar net als in het geval van een goede vader, gaat Gods hart uit naar degenen van zijn aardse schepselen die in geloof naar hem opzien, en helpt hij hen. — Psalm 119:65-68.
5, 6. (a) Illustreer hoe gebeurtenissen voor mensen zonder geloof heel bedrieglijk kunnen zijn. (b) Wat was het verschil tussen de christenen en de meerderheid der joden in 66-70 G.T.?
5 Hoe bedrieglijk de dingen er oppervlakkig beschouwd kunnen uitzien, vergeleken met de wijze waarop mensen met geloof de ware situatie bezien, wordt geïllustreerd in het geval van de verwoesting van Jeruzalem in 70 G.T. Jezus had ongeveer drieëndertig jaar voordat het gebeurde, voorzegd dat er een tijd zou komen waarin Jeruzalem door legers omsingeld zou worden. Wanneer dat gebeurde, zo zei hij, moesten christenen de stad onmiddellijk verlaten, want de verwoesting van Jeruzalem zou nabij zijn (Lukas 21:20-24). Volgens de eerste-eeuwse joodse geschiedschrijver Josephus werd Jeruzalem in 66 G.T. door de Romeinen onder generaal Cestius Gallus omsingeld, die van plan waren de stad in te nemen. Maar om de een of andere onverklaarbare reden trok Gallus zich terug. Die joden en anderen die christenen waren geworden, vluchtten toen onmiddellijk, omdat zij beseften dat dit precies datgene was wat Jezus had geprofeteerd. Andere joden achtervolgden Gallus’ troepen echter en brachten zijn leger zware verliezen toe.
6 De meeste joden in Jeruzalem waren opgetogen over hun overwinning. Het gevaar scheen geweken. Maar de christenen trachtten niet naar Jeruzalem terug te keren. In de ogen van de joden die waren achtergebleven, kan dit dwaas hebben geleken. Maar nog geen vier jaar later keerden de Romeinen onder generaal Titus terug en werd de stad met meer dan negen tiende van haar inwoners volledig verwoest. Ja, degenen die geloof hadden, zagen datgene wat niet aan de oppervlakte verscheen en redden hun leven. Zij zagen iets wat de joden in het algemeen, hoewel zij de gelegenheid hiertoe hadden, niet zagen. Als volk hadden de joden Jezus Christus verworpen, en derhalve hadden zij de wijsheid verworpen die hen had kunnen redden. — Vergelijk Jeremia 8:9.
7. Hoe kunnen wij weten dat God tot nu toe aan de vervulling van zijn belofte heeft gewerkt?
7 Wij moeten het juiste perspectief krijgen met betrekking tot datgene wat God tot nu toe heeft gedaan om, zoals hij heeft beloofd, een eind aan het lijden van de mensheid te maken. Hoe kunnen wij dit doen? Door het historische bericht te onderzoeken. Wanneer wij dit doen, zullen wij zien dat God vanaf het begin van de moeilijkheden der mensheid op progressieve wijze aan de verwezenlijking van zijn voornemen heeft gewerkt. Wij zullen niet slechts theorieën of speculaties zien, maar „de duidelijke demonstratie van werkelijkheden”, waarop een vast geloof gebouwd kan worden.
HET LEGGEN VAN EEN FUNDAMENT
8. Waarom heeft God er een lange tijd over gedaan om zijn heerschappij over de aarde in te voeren?
8 Jehovah heeft beloofd dat hij de gehele aarde zal besturen en vrede en eenheid tot stand zal brengen. Maar hij zal niet eenvoudig door middel van machtsbetoon heersen. Het is zijn voornemen mensen te onderrichten en op te leiden, zodat zij hem leren kennen en zich gewillig aan zijn bestuur onderwerpen (Psalm 110:3). Met het oog hierop is er tijd voor nodig geweest om een fundament te leggen voor een gehele mensenwereld die hem zou dienen. God moest kennis verschaffen omtrent de maatstaven en beginselen van zijn rechtvaardige bestuur en aangaande de wijze waarop dit bestuur werkzaam is.
9. Waarom is de manier waarop God ons onderwijst, beter dan wanneer hij met een luide stem vanuit de hemel zou spreken?
9 Maar Jehovah is een onzichtbare God (1 Timótheüs 1:17). Hoe zou hij dit dan aan mensen van vlees en bloed duidelijk maken? Niet slechts door een tentoonspreiding van macht, door op ontzag inboezemende wijze vanuit de hemel te spreken. Neen, God zou zijn beginselen en hoedanigheden onthullen door de wijze waarop hij met mensen handelde. Hoeveel leerzamer, overtuigender en treffender zou het zijn niet alleen Gods verklaringen, zoals deze door getrouwe mannen waren opgetekend, te horen en te lezen, maar bovendien in het historische bericht het bewijs te zien dat hij datgene wat hij heeft gezegd, ook ten uitvoer heeft gebracht.
10. Wanneer toonde God voor het eerst op treffende wijze aan de wereld dat hij geen inactieve God is, maar belangstelling heeft voor de aangelegenheden der mensen?
10 Gedurende het eerste deel van de geschiedenis der mensheid — tot aan de tijd van de Vloed — liet Jehovah God de mensen de weg gaan die zij verkozen en liet hij hen vrij om al dan niet in hem te geloven. Maar hij toonde dat hij geen ’dode’ of inactieve God was toen hij die wereld vernietigde. De reden hiervoor was, dat de wereld zo verdorven was geworden dat de reine aanbidding en het leven van degenen die het goede wilden doen, in gevaar werden gebracht. De weinigen die destijds Gods heerschappij erkenden, werden door hem in de ark bewaard. — Genesis 6:11-13, 17-20; 1 Petrus 3:20.
11, 12. (a) Hoe ging God na de Vloed te werk? (b) Welke dingen heeft God voor het oog van de mensen duidelijk gemaakt door een fundament voor zijn regering over de aarde te leggen?
11 Na de Vloed ging God ertoe over een fundament te leggen voor zijn toekomstige bestuur van de aangelegenheden op aarde, welk bestuur uitgeoefend zou worden door bemiddeling van het beloofde „zaad”, de Messías. Ondertussen liet God de natiën hun onafhankelijke weg bewandelen en een bericht opbouwen waardoor bewezen wordt dat mensen niet in staat zijn zichzelf te besturen.
12 Bij het leggen van het fundament voor zijn regering over de aarde heeft Jehovah de volgende noodzakelijke dingen verschaft: (1) een vaste basis voor geloof in het bestuur dat hij zou verschaffen, (2) kennis omtrent de beginselen van zijn regering, (3) een tentoonspreiding van zijn hoedanigheden als Universele Regeerder en (4) een zekere en onmiskenbare identificatie van de Messías, Degene die de Bevrijder van de mensheid zou zijn, alsmede de Koning die in Jehovah’s naam zou regeren (Galáten 3:24). Terzelfder tijd heeft een vergelijking met menselijke heerschappij aangetoond dat Gods heerschappij superieur is, dat ze Hem alleen toekomt en Hij er recht op heeft te regeren.
ÉÉN NATIE UITGEKOZEN TOT NUT VAN ALLEN
13, 14. Wat heeft God tot nut van ons tot stand gebracht door de natie Israël uit de oudheid te gebruiken?
13 Hoe ging God te werk om zo’n fundament te leggen? In de eerste plaats koos hij één natie uit, de natie Israël uit de oudheid, om als een levend voorbeeld te dienen door middel waarvan hij zijn beginselen en handelingen kon demonstreren. Daardoor openbaarde Jehovah zichzelf en zijn schitterende hoedanigheden van gerechtigheid en wijsheid wanneer hij Israël wegens hun zonden kastijdde, want zij bleken voor het grootste deel ongehoorzaam te zijn (Romeinen 10:21). Voorts toonde hij ook zijn liefde, barmhartigheid en lankmoedigheid jegens hen telkens wanneer zij berouw hadden.
14 Bovendien toont de geschiedenis van Israël aan wat er gebeurt wanneer Gods wijze, rechtvaardige wetten al dan niet worden gehoorzaamd, terwijl de geschiedenis van de wereld onthult hoe het degenen vergaat die zonder het voordeel van de goddelijke wet leven. — 1 Korinthiërs 12:2; Efeziërs 4:17-19.
WAAROM ISRAËL WERD UITGEKOZEN
15. Toonde God partijdigheid door de natie Israël te gebruiken? Licht dit toe.
15 Waarom werd Israël, en niet een andere natie, uitgekozen? Niet omdat de Israëlieten beter waren, maar vanwege Gods liefde jegens hun voorvader Abraham (Deuteronomium 7:7, 8; 2 Koningen 13:23). Ongeveer vierhonderd jaar na de Vloed bevond Jehovah dat Abraham een man was die God op zijn woord aanvaardde en Hem onvoorwaardelijk geloofde en gehoorzaamde (Genesis 15:1, 6; Romeinen 4:18-22). Dientengevolge ontving Abrahams nageslacht via zijn getrouwe vrouw Sara de unieke zegen, uitgekozen te worden als het volk dat door Jehovah God gebruikt zou worden om het voornemen dat hij in gedachten had, te verwezenlijken. Het beloofde „zaad” zou via Abraham, Isaäk en Jakob komen.
16, 17. Deed God de andere natiën onrecht aan door met Israël uit de oudheid te handelen? Licht dit toe.
16 De andere natiën uit die tijd gingen hun eigen weg van zelfbestuur en ongehoorzaamheid aan God. God stond ze toe zich te verheugen in de zon en de regen en de opbrengst van de aarde (Handelingen 14:16, 17; Matthéüs 5:45). God bemoeide zich niet met ze, behalve wanneer individuele personen uit het midden van deze natiën in geloof tot hem kwamen, of wanneer deze natiën inbreuk maakten op de aangelegenheden van zijn uitverkoren natie. — Deuteronomium 32:8.
17 Maar Jehovah had de andere natiën niet vergeten. Hoewel hij zich exclusief met Israël inliet, werkte hij aan de volvoering van een voornemen om later de mensen van deze natiën te zegenen, ofschoon zij volkomen onwetend hiervan waren. — Genesis 22:18.
18. Stond het volk Israël onder een zwaarder oordeel doordat het door God gebruikt en gezegend werd?
18 Niemand kan zich erover beklagen dat God één natie uitkoos om dit fundament voor ons geloof en begrip in deze tijd te verschaffen. Israël werd gedurende deze periode weliswaar boven de andere natiën gezegend, maar doordat Jehovah zijn naam op die natie had gelegd, droeg ze ook een zeer zware verantwoordelijkheid, die de andere natiën niet hadden. Israël was rechtstreeks rekenschap verschuldigd aan God. Het volk werd door Jehovah zwaar gekastijd wanneer het zijn wetten overtrad. — Deuteronomium 28:15-68.
19. Hoe hebben wij, zoals uit Romeinen 3:1, 2 blijkt, nog meer voordeel getrokken van het feit dat Israël uit de oudheid door God werd gebruikt?
19 Nog een doel dat door het gebruiken van één natie werd bereikt, was dat de waarheid bewaard bleef. Dit deed God door Israël afgescheiden te houden van de ongelovige volken rondom hen, door die natie streng te onderrichten en ze bijeen te houden onder zijn Wetsverbond. Hij vertrouwde de natie ook zijn „heilige uitspraken” toe, die wij thans in de bijbel aantreffen (Romeinen 3:1, 2). Ondertussen bleven de andere natiën, onder hun menselijke heerschappij, een grote verscheidenheid van valse goden van hun eigen maaksel dienen, terwijl ze er allerlei verwarrende leerstellingen op na hielden. — Psalm 96:5; 115:2-8.
20. (a) Wat werd als het belangrijkste door de aan Israël gegeven wet tot stand gebracht? (Romeinen 10:4) (b) Welke goede dingen ontvangen wij nog meer wanneer wij de Hebreeuwse Geschriften bestuderen?
20 Voorts leidde Jehovah gedurende al deze tijd de aangelegenheden zo dat de voortreffelijkste gave aan de mensheid geschonken kon worden — het voornaamste „zaad” der belofte, Christus Jezus, de Koning van Gods koninkrijk, dat de aarde zal besturen. Door bemiddeling van hem zal God alle gehoorzame mensen leven schenken (Handelingen 17:30, 31). Hoe duidelijk treedt Gods wijsheid aan het licht doordat hij ervoor heeft gezorgd dat de Messías, toen deze ten slotte kwam, onmiskenbaar geïdentificeerd kon worden en men derhalve op grond daarvan geloof in hem kon stellen! De Allerhoogste heeft in deze positieve identificatie voorzien door middel van de genealogie, de chronologie en de profetieën van de Hebreeuwse Geschriften (Johannes 5:39). Bovendien verschaft het historische bericht dat in de Hebreeuwse Geschriften bewaard is gebleven, niet alleen troost en hoop, maar dient het tevens als een richtsnoer voor het huidige leven. Het bevat zowel afschaduwingen als voorbeelden voor „ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn”. — 1 Korinthiërs 10:11; Hebreeën 10:1.
JEZUS KIEST MEDEREGEERDERS UIT
21, 22. Waarom ging Jezus, toen hij op aarde was, selectief te werk bij het uitkiezen van zijn intieme discipelen? (Lukas 9:57-62)
21 Ten slotte verscheen de langverwachte Messías. Als Gods gezalfde ging Jezus Christus, in navolging van God, selectief te werk bij het uitkiezen van degenen die zijn intieme discipelen zouden zijn (Lukas 8:38, 39). Hij was weliswaar op aarde om de losprijs te verschaffen voor de redding van alle mensen die deze losprijs zullen aanvaarden (Matthéüs 20:28; Johannes 3:16). Maar hij wist dat hij pas later het Hoofd zou zijn van een koninkrijk dat de voordelen van zijn offer aan de gehele mensheid zou doen toekomen. En evenals elke regeerder die nog niet in zijn ambt geïnstalleerd is, eerst aan de personen denkt die hij in belangrijke bestuursfuncties onder zich zal plaatsen, was Jezus allereerst geïnteresseerd in degenen die met hem in de Koninkrijksregering verbonden zouden zijn. — Lukas 22:28, 29; Johannes 17:12.
22 Bijgevolg koos Jezus, door middel van gebed en onder leiding van Gods geest, eerst zijn apostelen uit (Lukas 6:12-16). Zij zouden het fundament vormen van een bestuurslichaam dat onder hem als Hoofd werkzaam zou zijn.
23. (a) Welke hoop werd door middel van de prediking van Jezus en zijn apostelen in het vooruitzicht gesteld? (b) Zouden deze discipelen terwijl zij op aarde waren, over andere mensen regeren? (1 Korinthiërs 4:8)
23 Bij het lezen van de christelijke Griekse Geschriften merken wij op dat aan allen die de prediking van Jezus en zijn apostelen aanvaardden, de hoop in het vooruitzicht werd gesteld met Jezus Christus in zijn hemelse Koninkrijksheerschappij te delen (2 Timótheüs 2:12; Hebreeën 3:1; 1 Petrus 1:1-4). Terwijl deze discipelen op aarde waren, zouden zij echter geen regeerders zijn, maar zouden zij eenvoudig als „de gemeente van God” bekendstaan. Zij zouden de voortreffelijkheden van God alleen maar aan de mensen bekendmaken. — 1 Petrus 2:9.
24. Welk voornaamste werk van God is vanaf de tijd van Christus’ opstanding tot nu toe ten uitvoer gebracht?
24 De lange tijdsperiode na Christus’ dood en zijn aanvaarding van Koninkrijksmacht zou derhalve in beslag genomen worden door het uitkiezen, opleiden, beproeven, toetsen en geschikt maken van degenen die met Christus zouden regeren. De vereisten waren zeer streng. Volgens de Schrift beperkte God het aantal van dit uitgekozen bestuurslichaam onder Jezus Christus tot 144.000 personen. — Openbaring 14:1-3.
25. Wat is het doel van de zware beproeving die de toekomstige leden van Christus’ Koninkrijksregering ondergaan?
25 Deze toekomstige koningen en priesters worden door middel van de vele beproevingen die zij ondergaan, door Jehovah opgeleid en streng onderricht. Aldus worden zij precies geschikt gemaakt voor de plaats die hij voor hen in zijn regering heeft (Efeziërs 2:10; Romeinen 8:29). Bovendien kan hij, doordat zij aldus op volmaakte wijze opgeleid en beproefd worden, er zeker van zijn dat zij tot in eeuwigheid loyaal zullen blijven en rechtschapen regeerders zullen zijn. Over hen staat geschreven: „In hun mond werd geen onwaarheid gevonden; zij zijn zonder smet” (Openbaring 14:5). Dit betekent dat zij vlekkeloos zijn in hun toewijding en rechtschapenheid. (Vergelijk Romeinen 7:25.) Zij zijn in elk opzicht betrouwbaar. Jehovah kan hun veilig onsterfelijk hemels leven geven (1 Korinthiërs 15:50-54). Maar laten wij nu eens zien hoe God ook de rest van de mensheid in gedachten had toen hij degenen die hij als zijn regeringslichaam zou gebruiken, beproefde en goedkeurde.
BARMHARTIGE REGEERDERS VERZEKERD
26. Hoe kwam Christus ervoor in aanmerking de Hogepriester en Regeerder van de mensheid te worden?
26 Jezus Christus, het Hoofd van de gemeente, werd zeer zwaar op zijn geschiktheid beproefd. Wij lezen over hem: „Wij hebben als hogepriester niet iemand die geen medegevoel kan hebben met onze zwakheden, maar iemand die in alle opzichten evenals wij beproefd is, maar zonder zonde” (Hebreeën 4:15). Hoe wijs en billijk was dit van Gods zijde! De Regeerder die hij over de mensheid aanstelt, zal derhalve nooit onrechtvaardig of partijdig handelen.
27. Welke ondervindingen hebben hem ervoor toegerust een regeerder te zijn in wie wij volledig geloof kunnen stellen?
27 Bovendien begrijpt Christus, wegens zijn vroegere ervaring in de hemel, waar hij met zijn Vader heeft samengewerkt bij de schepping van alle andere dingen, de menselijke geaardheid (Johannes 1:10; 2:25). Maar meer dan dat, door een mens van vlees en bloed op aarde te worden, ondervond hij wat het zeggen wil God onder ongunstige omstandigheden te dienen. Hij begrijpt menselijke problemen volledig. Hij weet wat het zeggen wil lijden te ondergaan (Hebreeën 5:7-9). Alle mensen kunnen volledig geloof stellen in Christus’ heerschappij, wetend dat hij met succes dezelfde beproevingen heeft ondergaan en weet wat mensen nodig hebben. — Hebreeën 4:16; Johannes 16:33.
28. Waarom is de periode van 1900 jaar die God tot nu toe heeft vergund, geen tijdverspilling geweest?
28 Beschouw ook eens hoe wijs God te werk is gegaan bij het uitkiezen van het lichaam van 144.000 medekoningen en -priesters. Het is geen tijdverspilling geweest. Gedurende het ruime tijdsbestek van de afgelopen negentien eeuwen zijn deze mannen en vrouwen uit alle maatschappelijke lagen van de bevolking, alle rassen en talen en alle achtergronden gekozen. Er is eenvoudig geen probleem dat sommigen van hen niet onder de ogen hebben gezien en hebben overwonnen. Ook zij zullen medegevoelende en barmhartige mederegeerders zijn, die in staat zullen zijn mannen en vrouwen van allerlei aard te helpen.
FUNDAMENT VOOR EEN „NIEUWE AARDE”
29. Welke voorbereiding moet God nog meer treffen opdat door middel van zijn koninkrijk zijn wil „gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” wordt gedaan? (Matthéüs 6:10)
29 Zijn met het uitkiezen van de laatsten van degenen die hemelse koningen en priesters met Christus zullen worden, Gods voorbereidingen tot een einde gebracht? Betekent dit dat de duizendjarige heerschappij dan kan beginnen, en de opstanding van de doden kan plaatsvinden? Neen, want eerst moet God de aarde reinigen door het verdorven samenstel van dingen dat thans bestaat, te vernietigen. Wanneer hij dit doet, zal hij echter geen „vacuüm” achterlaten. Dat wil zeggen, hij zal de aarde geen verlaten oord laten zijn, zonder leven, zonder mensen die hem dienen, evenmin als hij dit bij de Vloed heeft gedaan (Jesaja 45:18). Integendeel, God zal ervoor zorgen dat er overlevenden zijn, die er een begin mee zullen maken de aarde in een paradijs te veranderen. Zij zullen aanwezig zijn wanneer de tijd komt om de doden te verwelkomen, en zij zullen hen helpen de weg ten leven te bewandelen.
30. Welke groep van mensen zal God nog meer bijeenbrengen, opdat zij de vernietiging van het huidige samenstel van dingen kunnen overleven?
30 Wie zullen de overlevenden van die vernietiging zijn? De apostel Johannes, die het visioen beschrijft dat Christus hem gaf, zegt, na gesproken te hebben over de 144.000 Koninkrijkserfgenamen: „Na deze dingen zag ik, en zie! een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen.” De engel die het visioen overbracht, verklaarde vervolgens uit wie deze ongetelde mensenmenigte bestond: „Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam.” — Openbaring 7:9, 14; Jesaja 2:2-4.
31. Welke rol zal de „grote schare” in Gods progressieve voornemen spelen?
31 Deze mensen zullen een kern vormen, het „fundament” van een „nieuwe aarde”. (Vergelijk Jesaja 51:16.) Nadat zij de „grote verdrukking” hebben overleefd, zullen zij onmiddellijk onder leiding van de „nieuwe hemelen”, bestaande uit Christus en zijn 144.000 medekoningen en -priesters, aan de slag gaan om de aarde te onderwerpen. Zij zullen als Gods vertegenwoordigers de ware aanbidding op aarde beoefenen en zullen de uit de doden opgewekte personen in de ware aanbidding onderwijzen. Zij zullen er vanzelfsprekend voor zorgen dat er voedsel en onderdak voor deze mensen is, en zij zullen hen in de wegen van rechtvaardigheid onderwijzen.
32. Uit wie zal de „grote schare” bestaan, en wanneer worden zij uitgekozen en bijeengebracht?
32 Aangezien de leden van de „grote schare” de „grote verdrukking” zullen overleven, ligt het voor de hand dat zij bijeengebracht zouden worden uit het midden van de mensen die vlak vóór het einde van het huidige samenstel van dingen zouden leven. Dit bijeenvergaderingswerk maakt derhalve ook deel uit van Gods voorbereidende werk voordat de duizendjarige regering van Christus begint. Het bijeenbrengen van de „grote schare” duurt echter geen eeuwen, zoals het geval was toen God met Israël handelde en, later, de 144.000 medeërfgenamen met Christus bijeenbracht. Niettemin vergt het tijd. Het uitkiezen en bijeenbrengen van de „grote schare” geschiedt thans en zal kennelijk gedurende de levensduur van één geslacht voltooid zijn. Sommigen van dat geslacht zullen in leven blijven en de invoering van Christus’ duizendjarige regering meemaken. — Lukas 21:32.
33, 34. (a) Wat heeft God gedurende de ongeveer 6000 jaar van de geschiedenis der mensheid tot stand gebracht? (b) Zou men terecht kunnen zeggen dat ’God dood is’ of dat hij traag is?
33 Wanneer wij alles samenvatten, zien wij dat God beslist geen tijd heeft verspild (2 Petrus 3:9). Hij heeft de mensheid een bericht laten opbouwen waaruit blijkt dat de mens niet met succes de wereld kan besturen. Hij heeft zijn geduld en zijn goede hoedanigheden getoond in de progressieve stappen die hij heeft ondernomen om zijn Koninkrijksheerschappij in te voeren. Hij heeft getoond wat voor een bestuur hij uitoefent. En hij heeft ons een overvloed aan bewijzen gegeven dat Jezus Christus de voornaamste van het beloofde „zaad” van Abraham is, de Messías, de Koning die de aarde in rechtvaardigheid zal regeren. — Galáten 3:16.
34 Dientengevolge kunnen degenen die dit oprecht wensen, Jehovah God leren kennen. Zij kunnen een krachtig geloof in zijn voornemen verwerven, want zij hebben werkelijkheden waarop zij dat geloof kunnen baseren.
[Illustratie op blz. 141]
De overlevenden van de grote verdrukking zullen mensen zijn die thans blijk geven van geloof in Gods beloften