Gods gemeente rein houden in de tijd van Zijn oordeel
„Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg doet gisten?” — 1 Kor. 5:6.
1. Waarom stellen christenen ernstig belang in reinheid?
REINHEID — zowel fysieke reinheid als morele reinheid — is tot welzijn van het menselijke lichaam. Wanneer hier goede aandacht aan wordt geschonken, is dit bevorderlijk voor een gezonde levenswijze. Wat voor het menselijke lichaam geldt, gaat ook op voor de met een lichaam te vergelijken gemeente van ware discipelen van Christus Jezus, die thans in alle delen van de aarde worden aangetroffen. Jehovah God verlangt een dergelijke gezonde reinheid in dat lichaam van zijn dienstknechten — voor de eer van zijn eigen naam en voor het blijvende welzijn van allen die hem liefhebben. — 2 Kor. 6:17; Jes. 52:11; Mal. 3:2, 3.
2, 3. Van welke taak moeten christelijke herders of opzieners, in overeenstemming met de apostolische raad, zich derhalve kwijten?
2 Toen de apostel Paulus negentienhonderd jaar geleden aan medechristenen schreef, gaf hij de volgende vermaning: „Streeft naar vrede met alle mensen en naar de heiliging, zonder welke geen mens de Heer zal zien, terwijl gij er zorgvuldig op toeziet dat . . . geen giftige wortel opschiet en moeilijkheden veroorzaakt en velen daardoor verontreinigd worden, dat er geen hoereerder is noch iemand die geen waardering heeft voor heilige dingen, zoals Esau, die in ruil voor één maaltijd zijn rechten als eerstgeborene weggaf.” — Hebr. 12:14-16.
3 Hoewel herders van Gods kudde dus naar vrede met alle mensen streven, moeten zij de kudde beschermen tegen elke infiltratie of elk opduiken van ongewenste elementen. Zij moeten realistisch beseffen dat „een weinig zuurdeeg het gehele deeg doet gisten”. — 1 Kor. 5:6; Hand. 20:28.
DE KWESTIE VAN VERSLAAFDHEID AAN VERDOVENDE MIDDELEN ONDER DE OGEN ZIEN
4, 5. (a) Welke kwestie is onlangs voor een gebedsvolle beschouwing in aanmerking gekomen? (b) Wanneer men personen die zulk een ontwenningskuur ondergaan, vergelijkt met degenen die andere soorten van medicamenten gebruiken, welke belangrijke verschillen bestaan er dan?
4 Verslaafdheid aan verdovende middelen is thans in veel landen een plaag geworden. In Gods reine gemeente is stellig geen plaats voor zulk een gewoonte.a Maar wat valt er te zeggen over mensen die misschien een ontwenningskuur in een door de staat gecontroleerde inrichting ondergaan, waar zij een vastgestelde dosis van een produkt (zoals dat wat bekendstaat als methadon) krijgen ter vervanging van een gevaarlijker drug, zoals heroïne? Personen die zo’n officiële ontwenningskuur ondergaan, zeggen misschien dat zij niets ’illegaals’ doen, dat zij niet de hallucinaties (zinsbegoochelingen) ervaren die zo karakteristiek zijn bij verslaafdheid aan verdovende middelen, dat zij als een ’actief lid van de maatschappij’ hun werk kunnen verrichten. Hoe staat het ermee als zij erkende, gedoopte leden van de wereldomvattende gemeente van Jehovah’s getuigen willen worden? Dienen zij voor de doop aanvaard te worden?
5 Deze vragen zijn voor een gebedsvolle beschouwing in aanmerking gekomen. Vanuit het standpunt van de bijbel bezien, schijnt het duidelijk te zijn dat personen die zulk een ontwenningskuur ondergaan, schriftuurlijk gesproken niet voor de doop in aanmerking komen, aangezien zij terecht beschouwd kunnen worden als personen die nog steeds verslaafd zijn aan drugs, ofte wel verdovende middelen. Natuurlijk bestaat er een juist medisch gebruik van bepaalde drugs of andere stoffen voor het behandelen van fysieke of organische ziekten. Maar een persoon die bijvoorbeeld methadon nodig heeft, kan niet terecht worden vergeleken met een diabeticus, die een organische ziekte heeft waardoor hij insuline moet gebruiken, of met een chronische jichtlijder of met een ernstige kankerpatiënt in het eindstadium van zijn ziekte, die medicamenten ontvangt om de pijn te verlichten. De diabetici, jichtlijders of kankerpatiënten gebruiken deze middelen niet om de onaangename en zelfs kwellende ervaring van „onthoudingssymptomen” te vermijden die bij onthouding van „hard” drugs ontstaan; ook gebruiken zij de middelen niet als een „kruk” om hun mentale en emotionele evenwicht te bewaren. En hoewel doktoren een pijnstillend of kalmerend middel kunnen voorschrijven om tijdelijk een zekere verlichting te verschaffen of op een kritiek moment slaap te veroorzaken of een patiënt voor een chirurgische ingreep gereed te maken, is dit niet hetzelfde als verslaving aan een verdovend middel door gewenning.
6, 7. Welke belangrijke zwakheid kleeft er aan deze ontwenningskuren, ook al zijn ze misschien ’legaal’, en welke vragen doet dit rijzen?
6 De ’legaliteit’ van het gebruik van een produkt, zoals methadon, tijdens een van overheidswege gesteunde ontwenningskuur is niet de beslissende factor. In sommige landen kunnen verslaafden ’legaal’ heroïne verkrijgen bij staatsapotheken. Dit maakt het gebruik ervan nog niet schriftuurlijk juist.
7 Gewoonlijk komt het er bij zulke ontwenningskuren eenvoudig op neer dat de ene drug door een andere wordt vervangen, en wel door een middel dat minder schadelijk wordt geacht dan bijvoorbeeld heroïne. Nu lezen wij echter in de kranten dat methadon net als andere ’illegale’ drugs op straat aan verslaafden aan verdovende middelen wordt verkocht. In plaats van de pijnlijke onthoudingsverschijnselen te doorstaan en vervolgens een leven te gaan leiden dat vrij is van verslaving aan verdovende middelen, trachten personen die zich aan deze ontwenningskuren blijven onderwerpen, hun probleem uit de weg te gaan of stellen zij het uit hun probleem onder de ogen te zien en te overwinnen. Dit doet de vragen rijzen: Hoe zinvol zou hun doop eigenlijk zijn? Wat zou erdoor te kennen worden gegeven?
8. Vergelijk de tegenzin van verslaafden om de gevolgen van „onthouding” te ondergaan, met de schriftuurlijke vereisten voor discipelen van Gods Zoon.
8 Christus Jezus zei dat iedereen die zijn discipel wilde zijn, ’zijn martelpaal moest opnemen’ en hem moest volgen, terwijl hij bereid moest zijn zelfs zijn leven ter wille van Christus te verliezen (Luk. 9:23, 24; Joh. 12:25). Iedereen die wordt gedoopt, dient in zijn hart zo’n beslissing genomen te hebben. Indien iemand bereid is een „martelpaal” te dragen en Jezus zelfs tot in de dood aan een martelpaal te volgen, kan hij dan zeggen dat hij niet bereid is de pijn als gevolg van onthouding van drugs te verduren? (Vergelijk Romeinen 6:6; Galáten 5:24; Kolossenzen 3:5.) In werkelijkheid zijn de kwellende onthoudingssymptomen slechts een natuurlijk gevolg van een verkeerde gewoonte, zodat men ’oogst wat men heeft gezaaid’. — Gal. 6:7.
9. (a) Welke vragen worden er terecht gesteld over personen die zulk een ontwenningskuur volgen en gedoopt willen worden? (b) Welk voorbeeld heeft Gods Zoon ons in dit opzicht gegeven?
9 Hoe volledig heeft zo iemand blijk gegeven van ’berouw en zich omgekeerd’ wat zijn vroegere levenswijze betreft? (Matth. 3:8; Hand. 26:20) Kan hij zich werkelijk met geheel zijn hart, ziel, verstand en kracht als slaaf aan God aanbieden als hij verslaafd blijft aan verdovende middelen? (Mark. 12:29, 30) Heeft iemand die zich aan een dergelijke kuur onderwerpt werkelijk geloof in Gods Woord, zoals in datgene wat in Filippenzen 4:6, 7 staat, waar ons de belofte wordt gedaan dat Gods vrede ’ons hart en onze geestelijke vermogens zal behoeden’ als wij in geloof naar hem opzien? Zal hij zijn vertrouwen in de kracht van Gods geest stellen of zal hij van twijfel ten aanzien van die kracht blijk geven en erop vertrouwen dat bepaalde vervangende drugs zijn hart en geestelijke vermogens zullen behoeden en hem ervan zullen weerhouden de beheersing over zichzelf te verliezen? In hoeverre demonstreert hij de „zelfbeheersing” die een vrucht van Gods geest is? (Gal. 5:22, 23) Toen Jezus aan de paal hing, weigerde hij „met mirre gekruide [Engels: drugged] wijn” te drinken, klaarblijkelijk vastbesloten zijn zinnen goed bij elkaar te houden als hij zijn rechtschapenheid met de dood bezegelde (Mark. 15:23). Hij gaf ons aldus een voorbeeld van vertrouwen op Gods macht om ons met succes door zulke belangrijke beproevingen heen te voeren.
10, 11. Waarom is het redelijk te verwachten dat degenen die gedoopt willen worden, eerst elke eventuele verslaving aan drugs overwinnen, en waarom zou het geen werkelijke vriendelijkheid zijn hen als doopkandidaten te aanvaarden voordat zij dit hebben gedaan?
10 Het valt niet te ontkennen dat het buitengewoon veel moeite kost wanneer men van heroïne of verslaving aan andere „hard” drugs probeert af te komen, en dat slechts een hele kleine minderheid hierin slaagt. Dat dit sommige personen is gelukt, toont echter aan dat het mogelijk is. Dat personen van de wereld hiertoe in staat zijn geweest, geeft des te meer reden te geloven dat degenen die ware discipelen van Gods Zoon willen worden, hier eveneens toe in staat dienen te zijn. In plaats van verslaving aan de ene drug te vervangen door verslaving aan een andere, zoals methadon, dienen zij de uitdaging onder de ogen te zien en erop te vertrouwen dat zij die slavernij met Gods hulp kunnen overwinnen.
11 Toe te laten dat personen worden gedoopt voordat zij dit hebben gedaan, zou er eenvoudig op neerkomen hun uitstel om de kwestie onder de ogen te zien, te vergoelijken. Zij zouden er niet werkelijk door geholpen worden, want uiteindelijk moeten zij die kwestie toch onder de ogen zien en een krachtig standpunt innemen. De tijd zou snel kunnen aanbreken dat zij geen gebruik meer kunnen maken van zulke officiële ontwenningskuren. Indien verslaafde personen thans als erkende leden van een gemeente worden geaccepteerd, zouden zij dan in de toekomst niet een werkelijke bron van gevaar of van grove smaad kunnen worden? Zou hun volledige aanvaarding in de gemeente zelfs niet vóór die tijd het weerstandsvermogen van sommigen van onze christelijke broeders en zusters tegen het gebruik van drugs kunnen verzwakken? Het valt niet te ontkennen dat de gemeente als geheel een gunstige invloed op iemand uitoefent. — Gal. 5:9; 6:10.
EEN CONSEQUENT STANDPUNT MET BETREKKING TOT TABAKSVERSLAVING
12-14. Kan een tabaksgewoonte met verslaving aan andere drugs worden vergeleken, en welke vraag treedt hierdoor op de voorgrond?
12 Dit doet echter de vraag rijzen of het wel consequent is personen die nog steeds tabak gebruiken voor de doop te aanvaarden. Ook zij zijn verslaafd aan een schadelijk produkt, of zij dit nu roken, pruimen of snuiven. Beschouwt u eens wat een verslag in Science World van 9 april 1973 hierover zegt:
13 „De drug . . . die de verslaving veroorzaakt, is nicotine. . . . Binnen één of twee minuten nadat een persoon ’een haal neemt’ aan een sigaret, is er nicotine in de hersenen aanwezig. Maar 20 à 30 minuten na de ’laatste haal’ is de meeste nicotine van de hersenen naar andere organen gegaan. . . . Dat is net zo ongeveer de tijd dat de roker weer een sigaret nodig heeft. . . . Als er geen nicotine is, ’hunkert’ het lichaam ernaar, soms in zulk een sterke mate dat het lichaam zonder deze stof ’ziek’ wordt. Onthoudingssymptomen — een ziek gevoel — beginnen zich voor te doen. . . . Tot deze symptomen behoren slaperigheid, hoofdpijnen, misselijkheid, transpireren en een onregelmatige hartslag.”
14 Zelfs wereldse regeringen hebben het nodig geacht ernstige waarschuwingen voor het gevaar van tabaksgebruik te uiten. Komen personen die niet met hun verslaving aan tabak gebroken hebben, derhalve voor de doop in aanmerking?
15. Hoe verschaffen bijbelse beginselen, ook al wordt er in de bijbel niet specifiek over tabak gesproken, een antwoord op deze kwestie?
15 De schriftuurlijke bewijzen duiden op de conclusie dat zij hier niet voor in aanmerking komen. Zoals in andere uitgaven van dit tijdschrift is uiteengezet, heeft het Griekse woord pharmakia dat door bijbelschrijvers is gebruikt en dat met „beoefening van spiritisme” of „spiritistische praktijken” is vertaald, oorspronkelijk de betekenis van „drogerij” of „genees- of tovermiddel” (Engels: druggery) (Gal. 5:20; Openb. 9:21). De uitdrukking kreeg betrekking op spiritistische praktijken wegens het nauwe verband tussen het gebruik van dergelijke drugs en spiritisme. Tabak werd aanvankelijk door de Amerikaanse Indianen ook op deze wijze gebruikt. Tabak kan dus terecht in de categorie van verslavende drugs geplaatst worden, zoals die welke de bron voor het Griekse woord pharmakia vormden. De nicotine in tabak heeft niet dezelfde mentale en emotionele gevolgen als die welke door „hard” drugs, zoals heroïne, of de zogenaamde psychedelische drugs, zoals LSD, worden veroorzaakt; toch heeft nicotinegebruik zeer beslist een uitwerking op de geest en heeft het een sterk verslavende invloed. In Europa is het tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog voorgekomen dat sigaretten in sommige gevallen meer waard waren dan geld. Naar verluidt hebben prostituées zich voor een paar sigaretten verkocht en hebben gewone mensen zelfs hun voor voedsel bestemde distributiebonnen opgeofferd om maar aan tabak te komen.
16. (a) Welke krachtige redenen zijn er om met zulk een verslavende praktijk te breken? (b) Verschaft Genesis 1:29 een excuus voor tabaksgebruikers?
16 De schadelijke uitwerking die tabak op het lichaam heeft, is welbekend, en de bezoedelende uitwerking treedt even duidelijk aan het licht. Het getuigt beslist niet van respect voor het feit dat de Schepper ons leven heeft gegeven, als wij het misbruiken en ons lichaam door middel van tabaksverslaving bezoedelen. Medische autoriteiten uiten de waarschuwing dat zwangere vrouwen die tabak gebruiken, veel eerder kans lopen een miskraam te krijgen dan andere vrouwen, en ook dit zou op een grove minachting voor de heiligheid van het leven duiden. Verslaafden aan tabak kunnen zich niet schriftuurlijk verdedigen door te betogen dat God de tabaksplant heeft geschapen en dat ze deel uitmaakt van de „plantengroei” die God de mensheid tot „voedsel” heeft gegeven (Gen. 1:29). Tabaksgebruikers nuttigen tabak niet als „voedsel” door de groene bladeren als sla te eten of ze als spinazie te koken. Neen, maar zij laten de bladeren eerst een hele behandeling ondergaan en gebruiken dan de gedroogde, bruine bladeren om ze, met het oog op fysieke sensaties, te roken, te pruimen (zonder het sap in te slikken) of te snuiven, en dit alles met werkelijke schade voor lichaam en geest.
17-19. (a) Welke onderzoekende vragen dienen personen die aan tabak verslaafd zijn, te beschouwen als zij gedoopt willen worden? (b) Op welke andere verslaafden zijn deze zelfde punten van toepassing?
17 Er zouden in verband met verslaafden aan tabak die gedoopt willen worden, dezelfde soort van vragen gesteld kunnen worden als met betrekking tot personen die gebruik maken van de voorzieningen van een officiële ontwenningskuur. Hebben zij werkelijk blijk gegeven van ’berouw en zich omgekeerd’ of beoefenen zij nog steeds praktijken waarvan zij zelf weten dat ze in strijd zijn met schriftuurlijke beginselen? (Rom. 6:19; 1 Thess. 4:7; 5:22). In 2 Korinthiërs 7:1 zegt de apostel: „Daar wij dan deze beloften hebben, geliefden, laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vreze Gods heiligheid tot volmaaktheid brengen.” Hebben verslaafden aan tabak dit ter harte genomen? Allen zullen stellig erkennen dat er in Gods nieuwe ordening geen personen zullen leven die verslaafd zijn aan tabak en die kwispedoors en asbakjes nodig hebben en de lucht, welke door anderen moet worden ingeademd, met tabaksrook verontreinigen.
18 Dienen degenen die thans aan tabak verslaafd zijn, derhalve niet als bewijs van hun geloof in die reine nieuwe ordening en van hun liefde voor de rechtvaardigheid die daarin zal wonen, met het gebruik ervan te stoppen? Als zij ten tijde dat God het oordeel voltrekt, door hem „onbevlekt en onbesmet” bevonden wensen te worden, dienen zij dan niet thans een krachtig standpunt in te nemen in plaats van misschien te hopen dat de ervaring om de komende „grote verdrukking” te overleven op de een of andere wijze een verandering zal teweegbrengen en hen van hun nicotineverslaving zal genezen? (2 Petr. 3:11-14) Het zal dàn, wanneer de naderende „grote verdrukking” het onmogelijk maakt tabak in de handel te verkrijgen, niet gemakkelijker zijn onder gedwongen omstandigheden met verslaving te breken dan het nu te doen in het verlangen God te behagen.
19 Wat over het gebruik van tabak wordt gezegd, is met evenveel kracht van toepassing op het gebruik in sommige gebieden van zulke schadelijke gewoontevormende produkten als de betelnoot en cocabladeren (welke laatste cocaïne bevatten, die duidelijk een bedwelmende uitwerking op de geest heeft).b
DE NOODZAAK THANS BESLISSEND OP TE TREDEN
20, 21. Welk beslissende standpunt met betrekking tot deze punten wordt thans door Jehovah’s getuigen ingenomen, en waarom is dit tot welzijn van zelfs de verslaafden?
20 Tientallen jaren achtereen is er in de publikaties van Jehovah’s getuigen voor het gebruik van zulke verslavende produkten als tabak gewaarschuwd. Degenen die met gemeenten van Jehovah’s getuigen zijn verbonden, zien in bijna alle gevallen de verkeerdheid van deze gewoonten in. Pasgeïnteresseerden dienen derhalve een krachtig standpunt in te nemen en de kwestie niet uit te stellen door te vragen gedoopt te worden en in de gemeente te worden geaccepteerd of een aandeel te hebben aan het verschaffen van inlichtingen vanaf het podium in hun Koninkrijkszaal, terwijl zij nog steeds in de greep zijn van nicotine of een ander schadelijk verslavend middel.c Aangezien de nieuwe ordening nu heel dichtbij is gekomen, is het stellig in overeenstemming met Gods Woord het standpunt in te nemen dat degenen die niet bereid zijn zulke schadelijke verslavende praktijken op te geven, er niet voor in aanmerking komen door ons te worden gedoopt en als goedgekeurde leden van Jehovah’s christelijke gemeente te worden erkend.
21 Zou men zulke personen in de gemeente aanvaarden, dan zou men hun in werkelijkheid een ondienst bewijzen door hun geweten te sussen. De weigering hen te aanvaarden kan een zegen blijken te zijn en hen helpen er ernstig de noodzaak van in te zien beslissend op te treden en zich op leven in Gods nieuwe ordening voor te bereiden. Door zulke uitdagingen moedig onder de ogen te zien, behaalt men een morele overwinning die werkelijke kracht verleent en vertrouwen schenkt in Gods macht en bereidheid om te helpen.
22-24. (a) Wat dient iemand die werd gedoopt terwijl hij nog steeds op deze wijze verslaafd was, thans te doen, en waarom is het redelijk dit van hem te verwachten? (b) Welke handelwijze dienen gemeenten te volgen ten aanzien van gedoopte personen die zich niet van zulk een verslaving wensen te bevrijden?
22 Hoe staat het nu met degenen die in het verleden werden gedoopt terwijl zij nog steeds zulke verslavende produkten als tabak of andere drugs gebruikten of die met een ontwenningskuur zoals het „methadonprogramma” bezig zijn en dit gebruik voortzetten? Er kan hun nu een redelijke tijdsperiode, zoals zes maanden, gegeven worden waarin zij zich van de verslaving kunnen bevrijden. Aldus zullen zij er blijk van geven het oprechte verlangen te hebben in Jehovah Gods reine gemeente van opgedragen dienstknechten te blijven.
23 Indien iemand die een ware discipel van Gods Zoon wil worden de kwellende ervaring kan doorstaan die door onthouding van „hard” drugs wordt veroorzaakt, kunnen degenen die aan tabak of soortgelijke produkten verslaafd zijn, er stellig geen deugdelijk bezwaar tegen hebben het mindere lijden als gevolg van onthouding van hun verslavende middel te ondergaan. Door hun weigering dit te doen, zouden zij de persoon die een „hard”-druggewoonte tracht te overwinnen en aan een veel moeilijker uitdaging het hoofd moet bieden, beslist een heel slecht voorbeeld geven.
24 Indien reeds gedoopte personen niet bereid zijn hun verslaving aan schadelijke produkten op te geven, wat dan? Dan geven zij er evenals Esau blijk van geen ’waardering voor heilige dingen’ te hebben, aangezien zij zulke gewoonten verkiezen boven het voorrecht deel uit te maken van Jehovah’s reine volk. Zij dienen derhalve, wegens zulk een onbetamelijk gedrag voor een christen, uit de gemeente verwijderd te worden. — 1 Kor. 5:7; Hebr. 12:15, 16.
25. Moeten gemeenteleden die thans met hun schadelijke verslaving breken, overgedoopt worden?
25 Is het voor degenen die hun verslaving aan tabak of een ander schadelijk produkt opgeven, noodzakelijk overgedoopt te worden? Neen, dit schijnt niet nodig te zijn. Kennis brengt verantwoordelijkheid met zich en onderwijst het geweten (1 Tim. 1:13). De gemeente had hun te verstaan gegeven dat hun gewoonte hen niet ’belette’ gedoopt te worden, en zij werden in overeenstemming met dat begrip gedoopt (Hand. 8:36). Mocht iemand echter van mening zijn dat hij zich destijds, ten gevolge van zulk een gewoonte, met een ’slecht geweten’ voor de doop heeft aangeboden, dan kan hij natuurlijk besluiten zich te laten overdopen. Dat zou zijn persoonlijke beslissing zijn.
DE TIJD VOOR GODDELIJKE RECHTERLIJKE BESLISSINGEN
26. Wat dient in verband met de conclusies die zijn bereikt, in gedachte gehouden te worden?
26 Deze bepalingen met betrekking tot geestelijke en morele aangelegenheden van de christelijke getuigen van Jehovah zullen sommigen misschien erg strikt toeschijnen. Maar dit vertegenwoordigt geen poging om op een willekeurige, dictatoriale wijze te handelen. De striktheid gaat in werkelijkheid van God uit, die zijn gedachten kenbaar maakt door middel van zijn geschreven Woord. Met het oog op de tijd waarin deze generatie van de mensheid leeft, is het voor degenen die God wensen te behagen en zijn naderbij komende rechtvaardige nieuwe ordening wensen binnen te gaan, de tijd zorgvuldig aandacht te schenken aan reinheid van gedrag.
27-29. (a) Waarom voelde de apostel Petrus, als een lid van het Besturende Lichaam in de eerste eeuw, zich genoopt zijn broeders te schrijven, en over welk thema? (b) Welke ernstige vraag werd er opgeworpen met betrekking tot degenen die tijdens Gods oordeel goedgekeurd zouden worden?
27 Negentien eeuwen geleden was de apostel Petrus een lid van het Besturende Lichaam van de christelijke gemeente van de eerste eeuw G.T. Als zodanig schreef hij brieven met raadgevingen en instructies aan de gemeenten van Jehovah’s volk. Petrus besefte dat de christelijke gemeente destijds in de slotfase leefde van het joodse samenstel van dingen, dat rondom Jeruzalem en zijn tempel was opgebouwd. Zijn Meester, Jezus Christus, had voorzegd dat een dergelijk hoogtepunt binnen dat geslacht zou plaatsvinden (Matth. 23:36; 24:34). Het was een bijzonder ernstige tijd, in het bijzonder voor de joden die christenen waren geworden, en ook met het oog op het feit dat elk moment de vervolging van christenen door het Romeinse Rijk kon uitbreken. Petrus voelde zich dus genoopt zijn medechristenen te schrijven.
28 Zijn eerste brief werd omstreeks 62-64 G.T. geschreven, kort vóór de joodse opstand tegen het Romeinse Rijk in 66 G.T., welke gevolgd zou worden door het einde van het joodse Jeruzalem en zijn tempel in 70 G.T. Petrus wist dat zijn dood naderde, en hij was zich bewust van zijn verplichting zijn medechristenen te waarschuwen niet met de onchristelijke wereldse mensen hun „weg . . . naar dezelfde lage poel van liederlijkheid” te bewandelen. Ten einde te beklemtonen hoe dringend het was zulk een verderfelijke handelwijze zelfs ten koste van vervolging te vermijden, wees Petrus op de laatheid van de tijd door te schrijven: „Doch het einde van alle dingen is nabijgekomen. Weest daarom gezond van verstand [niet onder invloed van drugs ten einde de werkelijkheid te ontvluchten] en weest waakzaam met het oog op gebeden” (1 Petr. 4:4-7). De kwestie was des te ernstiger doordat het tot uitdrukking brengen van het goddelijke oordeel met betrekking tot de christelijke gemeente reeds was begonnen. Wie zouden tijdens het goddelijke kritische onderzoek worden goedgekeurd? Niet de gemakzuchtigen, niet degenen die volgens de liederlijke wegen van de wereld leefden, niet degenen die zich opzettelijk overgaven aan onchristelijke dingen waardoor het ontaarde, gevallen vlees werd behaagd (Spr. 1:32, 33). De apostel Petrus schreef:
29 „Lijdt hij als een christen, dan schame hij zich niet, maar hij blijve God verheerlijken in deze naam. Want het is de bestemde tijd dat het oordeel begint bij het huis van God. Als het nu eerst bij ons [het huis Gods] begint, wat zal dan het einde zijn van hen die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn? ’En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar [binnen de christelijke gemeente] verschijnen?’ Laten daarom dan ook zij die lijden in overeenstemming met de wil van God, hun ziel blijven toevertrouwen aan een getrouwe Schepper, terwijl zij voortgaan het goede te doen.” — 1 Petr. 4:16-19.
30. Waarom is het, vooral in deze tijd, voor een gedoopte christen zo gevaarlijk de ’goddelozen’ en degenen die ’zondigen’ in enig opzicht na te volgen?
30 Zelfs indien een getrouwe volgeling van Jezus Christus binnen de christelijke gemeente „rechtvaardig” blijft, wordt hij „met moeite . . . gered”. Zou een gedoopte christen de „goddeloze” en de „zondaar” in enig opzicht navolgen, dan zou dit zijn redding alleen maar des te moeilijker maken. Zou hij er trouwens ook maar enigszins blijk van geven voor redding in aanmerking te komen? Dit is iets wat christenen thans in gedachten moeten houden. Met betrekking tot onze generatie kan stellig naar waarheid worden gezegd: „Het einde van alle dingen is nabijgekomen.” Gods rechterlijke beslissingen ten aanzien van zijn eigen „huis” van aanbidders worden thans bekendgemaakt. Hiernaar werd in de profetie van Maleachi, hoofdstuk drie, verwezen, waarin wordt verteld dat Jehovah, vergezeld van Jezus Christus als de „boodschapper van het verbond”, tot zijn geestelijke tempel komt. Tegen wie zal de goddelijke Rechter, Jehovah, getuigenis afleggen als tegen wetsovertreders en zondaars? Hij vertelt ons dit in Maleachi 3:5:
31-33. (a) Hoe wijst Maleachi 3:5 op het ernstige gevaar waarin degenen die thans verslaafd zijn aan verdovende produkten zich bevinden? (b) Welk andere schriftuurlijke bewijs toont het verband aan tussen spiritisme en drugs?
31 „’En ik wil tot ulieden naderen voor het oordeel, en ik wil een snelle getuige worden tegen de tovenaars [pharmakous, volgens de Griekse Septuaginta], en tegen de overspelers, en tegen degenen die vals zweren, en tegen degenen die bedrieglijk handelen met het loon van een loonarbeider, met de weduwe en met de vaderloze jongen, en degenen die de inwonende vreemdeling afwijzen, terwijl zij mij niet hebben gevreesd’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd.”
32 Merk op dat de „tovenaars” de eersten zijn die Jehovah als het doelwit noemt tegen wie hij, als gevolg van hun slechte praktijken, als een snelle getuige zal optreden. In de Griekse Septuagintavertaling, die door Alexandrijnse joden vóór Christus is vertaald, wordt „tovenaars” door het Griekse woord pharmakous weergegeven. Dit is hetzelfde woord dat in Openbaring 21:8 wordt gebruikt, waar sommige vertalers het woord „tovenaars” hebben gebruikt maar waar de Nieuwe-Wereldvertaling de uitdrukking „zij die spiritisme beoefenen” bezigt. De oude tovenaars beoefenden inderdaad spiritisme. Het Griekse woord dat op hen van toepassing wordt gebracht, betekent letterlijk „drugvervaardigers en/of -handelaars, druggebruikers”. De oude tovenaars waren de drughandelaars of tussenpersonen van hun tijd.
33 De voorchristelijke Griekse Septuagintavertaling gebruikt het verwante Griekse woord pharmakon (dat letterlijk „drug” betekent maar als „toverij” is vertaald) op zijn minst vijfmaal. De afgodische koningin Izébel van het Israël uit de oudheid beoefende zulk een pharmakon (in het meervoud) of „toverij” (2 Kon. 9:22, LXX). Zij werd door koning Jehu, die als Jehovah’s oordeelsvoltrekker optrad, terechtgesteld. Degenen die de beroeps-„tovenaars” of beoefenaars van spiritisme beschermden of begunstigden, namen ook aan spiritistische praktijken deel en werden insgelijks veroordeeld.
34-36. (a) Waarom is het redelijk dat zulke praktijken thans rechterlijke aandacht ontvangen? (b) Welke verantwoordelijkheid rust er aldus op degenen in Gods kudde die als herders dienst verrichten?
34 Het hoeft in deze dagen van wijdverbreide verslaving aan drugs en het toenemende gebruik van tabak dan ook geen verwondering te wekken dat degenen die zich aan zulke dingen overgeven, rechterlijke aandacht ontvangen. Jehovah God, de Opperste Rechter, is in zijn geestelijke tempel en onderwerpt vooral degenen die belijden hem in die heilige plaats te aanbidden, aan een nauwkeurig onderzoek. Hij heeft beloofd een snelle getuige te zijn tegen de tovenaars of de beoefenaars van spiritisme, die vanaf de vroegste tijden te maken hebben gehad met gewoontevormende verslavende drugs.
35 Willen wij dat Jehovah God een snelle getuige tegen ons is als verslaafden aan drugs of andere gewoontevormende schadelijke stoffen, dingen die ons aan de invloed van de onzichtbare demonen blootstellen? Jehovah’s oordeel tegen zulke verslaafden in de naderende „grote verdrukking” zal hun vernietiging betekenen (Openb. 21:8). Het is heel zeker dat Jehovah God zulke verslaafden thans, in dit „besluit van het samenstel van dingen”, niet in de gemeente van zijn christelijke getuigen wil hebben. In Openbaring 22:15 wordt over het beloofde „Nieuwe Jeruzalem” gezegd: „Buiten zijn de honden en zij die spiritisme beoefenen [Kingdom Interlinear-vertaling: „druggers”, i.e., drugvervaardigers en/of -handelaars, druggebruikers] en de hoereerders en de moordenaars en de afgodendienaars en een ieder die op de leugen gesteld is en ze beoefent.”
36 Deze instructies worden dus met een diep besef van verantwoordelijkheid tegenover Jehovah God uitgevaardigd. Vervolgens rust op de ouderlingen, als geestelijke opzieners van Gods kudde, de taak erop toe te zien dat zulke ongewenste personen niet als goedgekeurde, gedoopte leden van gemeenten van Jehovah’s christelijke getuigen worden aanvaard.
[Voetnoten]
a Zie voor een volledige bespreking van de bijbelse leer over dit onderwerp, De Wachttoren van 15 juni 1973, blz. 368-380.
b Zie voor verdere inlichtingen over zulke produkten, De Wachttoren van 1 januari 1973, blz. 14-17.
c Zie Organisatie voor de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen, blz. 94, par. 5.
[Illustratie op blz. 532]
Voor veel mensen in de wereld is roken hun idee van plezier. Is het echter christelijk?
[Illustratie op blz. 534]
Indien iemand een opgedragen, gedoopte getuige van Jehovah wil worden, moet hij het gebruik van tabak mijden