Uw geweten en uw werkkring
1. Waarom is het werk van een christen een terrein waarop het uiterst belangrijk is zijn geweten te laten spreken?
HET grootste deel van de dag brengen wij door met werken. Een christen dient stellig een zuiver geweten te willen hebben ten aanzien van het werk dat hij verricht en ’alle dingen tot Gods heerlijkheid te doen’ (1 Kor. 10:31). Is uw werk van dien aard dat dit in uw geval mogelijk is?
2, 3. (a) Welk werk is vanzelfsprekend verkeerd, en kan een christen die zulk werk gaat doen de verantwoordelijkheid op iemand anders schuiven? (b) Hoe komt het dat bepaalde soorten van werk die op zich niet verkeerd zijn, niettemin gewetensvragen kunnen doen rijzen?
2 Vanzelfsprekend is elk werk dat rechtstreeks en principieel vereist dat men dingen doet die òf specifiek door Gods Woord veroordeeld worden òf niet met de beginselen ervan in overeenstemming zijn, verkeerd. Een christen kan de verantwoordelijkheid voor verkeerde daden niet eenvoudig op zijn werkgever schuiven. Maar als het werk op zich nu eens niet onverenigbaar is met Gods Woord maar deel uitmaakt van werkzaamheden of handelingen waardoor doeleinden worden nagestreefd die dit wel zijn? Wat dan?
3 Een eenvoudig illustratie: Als chauffeur werken en een auto besturen is op zich gepast werk. Maar hoe zou iemand die een christen belijdt te zijn als chauffeur kunnen werken voor een bende bankrovers? Of hoe zou een christen zich kunnen laten vereenzelvigen met een bordeel door er als portier of dienstmeisje te werken? Maar veronderstel nu eens dat u een melk- of krantenwijk had; zou u door aan zo’n slecht bekendstaand huis melk of de krant te bezorgen, deel gaan uitmaken van een immoreel bedrijf?
4. Als een persoon of bedrijf zich met verkeerde dingen inlaat, maakt elke dienst die voor zo iemand of zo’n bedrijf wordt verricht degene die de dienst verricht dan noodzakelijkerwijs medeplichtig aan deze verkeerde dingen? (b) Welk voorbeeld geeft God zelf ons met betrekking tot het verlenen van bepaalde diensten aan mensen die verkeerde dingen doen, zonder aan hun daden mee te doen?
4 Er is duidelijk een verschil tussen medeplichtig zijn aan verkeerde daden en alleen maar iemand zijn die bepaalde diensten bewijst zoals gewoonlijk aan alle mensen, zonder aanzien des persoons, worden bewezen. Wat het verlenen van diensten betreft, hebben wij een voorbeeld in God zelf, die in persoonlijke behoeften voorziet zonder de rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid van de mensen in aanmerking te nemen. Zoals Jezus zijn discipelen duidelijk maakte, „laat [Jehovah God] zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat [hij] het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” (Matth. 5:45). Ook Paulus zegt dat God de Schepper „aan allen [zonder aanzien des persoons] leven en adem en alle dingen geeft” (Hand. 17:25). Is God, omdat hij het zelfs op de velden van goddelozen laat regenen, daardoor medeschuldig aan hun verkeerde daden? Toen God bijvoorbeeld de zondaars Adam en Eva kleedde, stelde hij zich daardoor toen bloot aan de beschuldiging hun zonde te vergoelijken of hen erin te staven? Wat hij deed, was veeleer louter een daad van onverdiende goedheid. — Gen. 3:21.
5, 6. (a) Op welke wijze konden christenen klaarblijkelijk diensten in het huis van caesar verrichten en toch een goed geweten behouden? (b) Hoe kunnen zich in deze tijd soortgelijke omstandigheden voordoen?
5 Paulus zendt in zijn brief aan christenen te Filippi groeten van hun christelijke broeders „van het huis van caesar” (Fil. 4:22). Dit waren klaarblijkelijk huisbedienden in de keizerlijke verblijven; of het slaven of vrijgelatenen waren, vermeldt het verslag niet. Zij verrichtten daar misschien diensten zoals koken, schoonmaken en soortgelijke bezigheden, ten behoeve van het keizerlijke gezin en de hofhouding. Zoals wij hebben gezien, verrichten menselijke regeringen enkele gewettigde taken in de ogen van God, hoewel ze zich ook schuldig maken aan andere, afkeurenswaardige praktijken (Rom. 13:1-5). Welk speciale werk deze christenen van caesars huis ook verrichtten, zij konden het klaarblijkelijk doen zonder het gevoel te hebben aan de politiek, religie of militaire ondernemingen en plannen van Nero deel te nemen.
6 Zo is het ook in deze tijd. Er zijn veel diensten die wij voor anderen kunnen verrichten die hun louter als medemensen worden bewezen, zonder ons om hun rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid te bekommeren. Zoals in onze eenvoudige illustratie, zou men door het verkopen van melk aan een prostituée niet logischerwijs worden beschouwd als iemand die haar immoraliteit vergoelijkt, niet waar? Het zou evenmin redelijk zijn iemand die door een politicus in dienst wordt genomen om hem muziekles te geven als een ondersteuner van de politieke activiteiten van zijn werkgever te stempelen.
7, 8. Hoe staat Gods Woord een redelijke en realistische zienswijze voor, en hoe dienen wij ons hierdoor bij het toepassen van bijbelse beginselen in gewetenszaken te laten leiden?
7 Hoewel Jehovah God onwankelbaar voor rechtvaardigheid is, is hij ook redelijk (Jak. 3:17). Hij is volkomen realistisch in de wijze waarop hij de dingen beziet en in zijn vereisten voor degenen die hem willen behagen. Dit blijkt uit de geïnspireerde woorden van de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 5:9, 10. Na de christenen in Korinthe te hebben herinnerd aan zijn vroegere instructies „niet langer in gezelschap te verkeren van hoereerders”, zei Paulus vervolgens, „niet bedoelend volledig het gezelschap te mijden van de hoereerders van deze wereld of de hebzuchtige personen en afpersers of afgodendienaars. Anders zoudt gij feitelijk uit de wereld moeten gaan”. Hoewel christenen ’slechte omgang die nuttige gewoonten bederft’ trachten te vermijden, kunnen zij geen kluizenaars worden en zich in grotten, in woestijnen of op eilanden afzonderen. Waarom niet? Hun opdracht als het „licht der wereld” te dienen, maakt het juist noodzakelijk dat zij ’in de wereld zijn hoewel zij geen deel van de wereld’ zijn (1 Kor. 15:33; Matth. 5:14-16; Joh. 15:19; 17:15-18). Van hen te eisen hun opdracht te vervullen en zich tegelijkertijd in absolute zin afgescheiden te houden, zou betekenen tegenstrijdige dingen van hen te eisen. God doet dit niet. Evenmin dienen wij bij het toepassen van de beginselen van Gods Woord onredelijk te zijn door te trachten elk beginsel tot het alleruiterste door te trekken en tot in het extreme toepassingen te forceren, en er dan op te staan dat al onze broeders dit doen. — Fil. 4:5.
8 Laten wij, met dit in gedachten, eens bepaalde bezigheden beschouwen om te zien of deze door de bijbel als beslist onchristelijk worden uitgeschakeld of op het terrein liggen waar het persoonlijke geweten moet bepalen wat de christen zal doen, of in hoeverre het geweten een rol in de kwestie kan spelen.
KANSSPELEN
9, 10. Geeft de bijbel een specifiek gebod met betrekking tot gokken, en waarom zou er bezwaar tegen kunnen worden gemaakt het een vorm van „afpersen” te noemen?
9 Gokken wordt in de bijbel niet specifiek vermeld. Hoe dient een christen er dan tegenover te staan?
10 Sommigen zouden het in verband kunnen brengen met afpersen, waarover in 1 Korinthiërs 6:10 wordt gesproken. Er zou echter tegengeworpen kunnen worden dat „afpersen” (een woord dat dezelfde oorsprong heeft als „folteren”) de grondgedachte in zich draagt van het gebruik van geweld, bedreigingen of andere druk (zoals door misbruik te maken van officieel gezag) om iets van een onwillige persoon te krijgen. Hoewel mensen die met gokken geld verliezen dit niet graag doen, gokken zij meestal uit vrije wil en in het volledige besef dat zij het risico lopen geld te verliezen. Als gokken dus geen afpersing is, op grond waarvan zou een christen dan weigeren er zijn goedkeuring aan te hechten?
11, 12. (a) Welke schriftuurlijke beginselen verschaffen de stem van het geweten de basis om met betrekking tot gokken te spreken? (b) Wat bewijst de uitwerking die gokken blijkens de geschiedenis op mensen heeft gehad?
11 Hiervoor bestaat meer dan één schriftuurlijke reden. Gokken verdient het beslist als een vorm van „hebzucht” te worden beschouwd en hebzucht en begerigheid worden in Gods Woord op één lijn gesteld met afgoderij (1 Kor. 6:9, 10; Kol. 3:5). Het is in strijd met de schriftuurlijke stelregel dat wij onze naaste dienen lief te hebben als onszelf en dat de mens voor geld eerlijke, produktieve arbeid dient te leveren. Welke produktiviteit vloeit er uit gokken voort? De geschiedenis ervan toont aan dat het bijna altijd misdaad in de een of andere vorm bevordert. En waarom? Omdat het liefdeloos is. Het spoort aan tot zelfzucht en kweekt onverschilligheid jegens anderen aan. Een gokker is op het geld van anderen uit zonder hun er enige werkelijke wederdienst voor te bewijzen. Hoewel sommigen gokken misschien als ontspanning beschouwen, tonen de bewijzen aan dat het maar al te vaak spanning, angst, gebelgdheid en zelfs moorddadige woede veroorzaakt.
12 Naar verluidt heeft een vrouw die in een speelzaal werkte, gezegd: „Gokken verhardt allen die ermee in aanraking komen. Als een croupier ongeveer een jaar in de speelzaal heeft gewerkt, is hij niet meer bewogen door het schouwspel mannen en vrouwen — van wie velen geestelijk ziek zijn — geld te zien vergokken dat eigenlijk gebruikt had moeten worden om zichzelf en hun gezin te onderhouden. Een van de grootste en oudste tragedies ter wereld — de verwoesting van talloze mensenlevens door de begeerte van de mens naar gemakkelijk verkregen geld en zijn verliefdheid op de valse godin, vrouwe Fortuna — raakt [de croupier] niet meer.”
13. Waaruit blijkt dat de bijbelse zienswijze dat hebzucht en begerigheid afgoderij zijn, ook op gokken van toepassing gebracht kan worden?
13 Ja, gokken kweekt ook bijgeloof aan, want gokkers behoren als klasse tot de meest bijgelovige mensen. Geld wordt een afgod en vrouwe Fortuna een godin. Gods Woord spreekt in Jesaja 65:11 over mensen die God verlaten en „die een tafel in orde [brengen] voor de god van het Geluk en die gemengde wijn [schenken] voor de god van het Lot”.
14. Welke vermaning wordt aan christenen gegeven, in tegenstelling tot de hebzuchtige handelwijze van een gokker?
14 Dit is beslist in lijnrechte tegenstelling tot de vermaning van de apostel aan de christenen in Thessaloníka „het u ten doel te stellen rustig te leven . . . en met uw handen te werken”, zodat zij „betamelijk [mochten] wandelen ten aanzien van de mensen die buiten zijn en niets nodig [hadden]” (1 Thess. 4:11, 12). Ja, er bestaan in de wereld ten aanzien van het verrichten van eerlijke, produktieve arbeid nog altijd maatstaven van fatsoen en een christen zal zichzelf zowel in deze als in alle andere aangelegenheden ’aan ieder menselijk geweten willen aanbevelen’. — 2 Kor. 4:2.
HET GEBRUIK EN DE PRODUKTIE VAN SCHADELIJKE VERSLAVENDE MIDDELEN
15-17. (a) Welke gewoonte waarbij het gebruik van de betelnoot is betrokken, bestaat er in bepaalde gedeelten van de aarde? (b) Welke uitwerking heeft dit op de gebruiker, en hoe hebben autoriteiten in sommige landen de gewoonte beschouwd?
15 Een andere kwestie die in vele landen bezorgdheid wekt, is het gebruik en de produktie van grondstoffen die schadelijke verslaving tot gevolg hebben. In India, Indonesië, Malaysia en op de Filippijnen is bijvoorbeeld een oude en populaire gewoonte het kauwen van de betelnoot — ook bekend als pinangnoot — de vrucht van een palmboom. Stukjes betelnoot worden in een met ongebluste kalk besmeerd sirihblad gerold en gekauwd. De betelnoot geeft iemands speeksel een bloedrode kleur en maakt de tanden zwart, die er meestal slecht door worden. Veel gewoontekauwers hebben als zij vijfentwintig jaar zijn al geen tanden meer. Volgens de Encyclopedia Americana (1956, Deel 20, blz. 573) heeft betel- of sirihkauwen „een soortgelijke uitwerking als het pruimen van tabak”. In India wordt trouwens soms tabak in de sirihpruim gedaan, welk mengsel pan wordt genoemd.
16 In de in Bombay verschijnende Evening News van 4 april 1972 staat dat Extra Pharmacopia, een publikatie van het farmaceutisch genootschap in Groot-Brittannië, betelnoot als een „drug” beschouwt. Een Indiase rechtbank besliste daarom dat betelnoot niet onder „voedsel” begrepen kon worden.
17 Het is opmerkelijk dat velen die zowel tabak als sirih hebben gebruikt, zeggen dat het meer moeite kost om van de betelnootgewoonte af te komen. Tijdens de Japanse overheersing van Taiwan werd een onsuccesvolle poging ondernomen de gewoonte uit te roeien. Vele Taiwanese artsen geloven dat er verband bestaat tussen sirhkauwen en het grote aantal gevallen van mond- en gelaatskanker op Taiwan.
18. Welke soortgelijke gewoonte bestaat er in Latijns-Amerika, en wat is de uitwerking ervan?
18 In sommige Zuidamerikaanse landen heerst een soortgelijke gewoonte, namelijk het kauwen van cocabladeren met kalk. Aangezien de bladeren cocaïne bevatten, raakt men aan deze gewoonte verslaafd. De gebruikers mogen tijdens het kauwen dan misschien niet het knagen van de honger of de steken van vermoeidheid voelen, maar ten slotte heeft het gebruik, evenals in het geval van nadere soortgelijke verdovende middelen, zeer schadelijke gevolgen voor zowel hun gezondheid als hun verstandelijke vermogens.
19. Wat tonen huidige bewijzen met betrekking tot het roken en pruimen van tabak aan?
19 Het gebruik van de betelnoot en cocabladeren is enigszins regionaal. Het gebruik van tabak is daarentegen vrijwel wereldomvattend. Ook dit gebruik is verslavend. Het bewijs van de macht die de verslaving aan tabak heeft, blijkt wel uit het feit dat de produktie ervan nog altijd rond de drie en een half miljard ton per jaar beloopt — ondanks waarschuwingen van medische zijde voor het gevaar dat er voor de gezondheid van de mens aan verbonden is. In de Verenigde Staten worden bijvoorbeeld zo’n 576 miljard sigaretten en 7 miljard sigaren per jaar gefabriceerd. Toch heeft een door de generaal-majoor van de geneeskundige dienst van de Verenigde Staten aangestelde commissie vastgesteld dat het gevaar voor longkanker bij matige rokers tien maal en bij zware rokers twintig maal groter is dan bij niet-rokers. Dr. Ch. Cameron van het Amerikaanse kankerinstituut zei: „Longkanker vertoont de snelste toename in de medische geschiedenis die ooit aan een niet-infectueuze ziekte is toegeschreven.” Roken werd ook opgegeven als iets dat bijdraagt tot hartziekte, chronische bronchitis en emfyseem. Als gevolg hiervan hebben verschillende regeringen wetten aangenomen die het openlijk reclame maken voor sigaretten beperken.
BIJBELSE BEGINSELEN OP HET PROBLEEM TOEPASSEN
20. Geven deze gewoonten, omdat ze niet in de bijbel worden genoemd, daarom geen aanleiding tot gewetensvragen voor een christen?
20 Wederom spreekt de bijbel niet over het kauwen van betelnoten en cocabladeren of het pruimen, snuiven of roken van tabak. Sommige personen hebben gezegd: „Zolang u mij niets in de bijbel laat zien over het gebruik van tabak [of soortgelijke produkten], zal ik het blijven gebruiken.” Maar zou men niet net zo goed kunnen zeggen dat, aangezien de bijbel niet specifiek verbiedt afval in de tuin van uw buurman te werpen, u dit gerust kunt doen?
21, 22. Welke bijbelse beginselen zijn er duidelijk bij betrokken, en wat moet een christen zich met betrekking tot het aannemen van zulke gewoonten gewetensvol afvragen?
21 De bijbel verschaft ons wel degelijk beginselen waardoor wij ons in deze kwestie kunnen laten leiden. De geïnspireerde apostel schreef in 2 Korinthiërs 7:1: „Daar wij . . . deze beloften hebben [door God als zijn goedgekeurde kinderen en dienstknechten te worden aanvaard], geliefden, laten wij ons reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest, en in de vreze Gods heiligheid tot volmaaktheid brengen.”
22 De hoedanigheid „heiligheid” houdt in rein, helder, onbezoedeld en toegewijd aan heilige gewoonten te zijn. Kan het gebruik van de betelnoot en de verontreinigende uitwerking die dit op de mond en tanden van de gebruiker heeft, of de bezoedelende uitwerking die cocabladeren en tabak naar men erkent op het lichaam van de gebruiker hebben, met dit schriftuurlijke voorschrift in overeenstemming worden gebracht? Het grootste gebod is ’God met geheel ons hart, onze ziel, ons verstand en onze kracht lief te hebben’. Kan men zeggen dat men God met ’geheel zijn kracht’ dient als men produkten gebruikt die zelfs door nationale regeringen als zeer schadelijk voor de gezondheid worden veroordeeld? Of kan men, als men verslaafd raakt aan cocabladeren, zeggen dat men Jehovah met ’geheel zijn verstand’ dient? Gaat men door deze dingen te gebruiken in werkelijkheid niet ’tegen de natuur in’, aangezien het lichaam misbruikt wordt door het iets in zich te laten opnemen waarvoor het niet werd gemaakt? — Mark. 12:29, 30; Rom. 1:26.
LAAT UW GEWETEN SPREKEN
23, 24. (a) Doet alleen het persoonlijke gebruik van verslavende middelen gewetensvragen bij een christen rijzen? (b) Worden door het feit dat deze plantaardige produkten uit Gods schepping voortkomen alle bezwaren met betrekking tot de huidige commerciële produktie en distributie ervan uit de weg geruimd? Illustreer dit.
23 Wat valt er te zeggen over iemand die dergelijke dingen als middel van bestaan verbouwt, vervaardigt of verkoopt? Hierbij is stellig de kwestie van het geweten betrokken. Door welke beginselen dienen wij ons te laten leiden?
24 Sommigen betogen misschien dat al deze dingen tot Gods schepping hier op aarde behoren en dat er daarom geen reden bestaat er bezwaar tegen te maken als iemand ze verbouwt. Ze zijn weliswaar Gods schepping, maar dingen die op zich juist zijn, kunnen voor slechte doeleinden worden gebruikt. Paddestoelen behoren tot de door God geschapen plantenwereld, doch slechts enkele soorten zijn eetbaar. Als wij per vergissing een van de giftige soorten eten, zou dit onze dood kunnen veroorzaken. Jehovah heeft ook in mineralen en metalen voorzien, doch als men ijzer gebruikt om er vernietigingswapens voor politieke oorlogvoering van te maken, is dit dan een goed gebruik van Gods voorzieningen?
25, 26. (a) Draagt alleen de verkoper van schadelijke verslavende middelen de verantwoordelijkheid voor de schadelijke gevolgen die ze voor de mensen hebben? (b) Welke kwesties zal een christen in dit verband gewetensvol beschouwen?
25 Beschouw eens de kwestie van ’hard’ drugs, zoals opium en heroïne. Mensen die hieraan verslaafd zijn, rapen ze niet zomaar van de grond op. Er zijn vele stappen bij betrokken. Er moeten papavers verbouwd worden en het sap moet aan de vruchten onttrokken en tot opiumpoeder ingedroogd worden. Voor het verkrijgen van morfine of heroïne is verdere distillatie nodig. Dan moeten deze verslavende drugs op de markt gebracht en verkocht worden. Waar in het proces begint en eindigt de verantwoordelijkheid voor de enorme schade en de misdaad die met verslaving aan verdovende middelen gepaard gaan?
26 Hoewel de verwoestende uitwerking van tabak, betelnoot en cocabladeren misschien niet zo snel aan het licht treedt als in het geval van ’hard’ drugs, kan dezelfde vraag worden gesteld met betrekking tot de produktie en verkoop hiervan. Deze plantaardige produkten mogen dan al voor gerechtvaardigde doeleinden worden gebruikt — de nicotine in tabak wordt bijvoorbeeld als basis voor een insekticide gebruikt — maar toch blijft het feit bestaan dat het gerechtvaardigde gebruik een heel minimaal gedeelte van het totale gebruik vormt. Wij kunnen nooit vergeten dat het op één na grootste gebod is dat wij onze naaste moeten liefhebben als onszelf. Als wij er uit winstbejag willens en wetens aan meewerken dat zijn gezondheid ernstig wordt geschaad, doen wij dit dan? — Matth. 22:39.
27, 28. Kan het gebruik van bepaalde populaire dranken terecht tot de hierboven beschreven schadelijke verslavende middelen worden gerekend en aldus de basis vormen voor dezelfde bezwaren tegen de produktie en verkoop ervan? Zo niet, welk verschil bestaat er dan?
27 Sommigen werpen misschien tegen dat zelfs ten aanzien van zulke dingen als thee, koffie en, meer in het bijzonder, alcoholische dranken de beschuldiging wordt geuit dat ze schadelijk voor de gezondheid zijn. Toch staat de bijbel duidelijk en specifiek een matig gebruik van alcoholische dranken toe (Deut. 14:26; Joh. 2:1-10; Spr. 23:29-31; 1 Tim. 3:3, 8; 5:23). Een dergelijke instemming is echter niet te vinden met betrekking tot tabak, betelnoot en cocabladeren, of, wat dat betreft, marihuana, opium en soortgelijke produkten.
28 Wat zulke dranken als thee en koffie betreft, zou de vraag gesteld kunnen worden: Welk duidelijke bewijs is er na alle eeuwen dat ze gebruikt worden, geleverd dat ze onveranderlijk gevaarlijk zijn, of waar hebben regeringen zich gedrongen gevoeld ertegen te waarschuwen in verband met de gezondheid? Voor iemand die problemen met zijn gezondheid heeft, zoals een maagzweer, zouden al deze dranken inderdaad gevaarlijk kunnen zijn en in zo’n geval dient hij ze te vermijden. Voor een diabeticus is suiker gevaarlijk, maar niet voor anderen. Voor iemand die te zwaar is, kunnen zelfs brood en aardappelen of rijst gevaarlijk zijn. (Vergelijk Spreuken 25:27.) Wij dienen bij het beschouwen van de dingen dus redelijk te zijn. Proberen wij de stem van ons geweten te onderdrukken door te trachten de feiten met betrekking tot dingen waarvan is bewezen dat ze in principe schadelijk en gevaarlijk zijn, weg te redeneren?
’BETAMELIJK WANDELEN TEN AANZIEN VAN DE MENSEN DIE BUITEN ZIJN’
29. Wat dient men zich, in overeenstemming met Galáten 6:7, ernstig af te vragen met betrekking tot werk waarvan de eindresultaten de mensheid hoofdzakelijk schade berokkenen?
29 Dit zijn slechts enkele terreinen waarop ten aanzien van iemands werk gewetensvragen kunnen rijzen. In al deze kwesties doet een christen er echter goed aan te beseffen dat ’wat men zaait, men — op meer dan één manier — oogst’ (Gal. 6:7). Wat valt er te zeggen als er uit iemands werk in plaats van voordeel, nadeel of schade voor anderen voortvloeit? Zal zulk werk, hoewel het in de bijbel niet specifiek wordt veroordeeld, niet een averechtse, misschien zelfs verderfelijke, uitwerking op het hart en de geest van de werker hebben? En kan het ook niet een verzwakkende uitwerking op zijn geweten hebben, zodat hij er misschien wel toe komt zich te verontschuldigen als hij zich met praktijken inlaat die in Gods Woord wel specifiek worden veroordeeld? — 1 Thess. 4:12.
30. Hoe moet met betrekking tot zulk werk ook rekening worden gehouden met het geweten van de mensen buiten de christelijke gemeente?
30 Dan moeten wij ons nog aan het geweten van anderen aanbevelen met betrekking tot oprechtheid. Nog niet zo lang geleden werd er op een aantal op de voorgrond tredende religieuze organisaties in de Verenigde Staten kritiek geleverd omdat ze, hoewel ze beweerden voor vrede te zijn, grote beleggingen in de oorlogsindustrie deden. Als een christen een standpunt tegen een bepaalde praktijk inneemt omdat deze onverenigbaar met bijbelse beginselen is, maar toch zijn brood verdient met werk dat er voornamelijk en in wezen op is gericht die praktijk te bevorderen en aan te moedigen, beveelt hij zich dan aan het geweten van anderen aan? Zullen zij dan geloven dat hij oprecht is als hij andere beginselen van Gods Woord en de daarin vervatte belofte van een nieuwe ordening van rechtvaardigheid aanbeveelt?
31, 32. (a) Welke vragen met betrekking tot de geschiktheid voor verantwoordelijke posities in de gemeente zouden er ten aanzien van een christelijke man die dergelijk werk verricht kunnen rijzen? (b) Betekent „vrij van beschuldiging zijn” dat de opziener of dienaar in de bediening het ieder mens, welke gewetensbezwaren en meningen hij ook heeft, naar de zin moet maken?
31 Wat valt er te zeggen over een christen die ’een opzienersambt tracht te verkrijgen’ of die graag als dienaar in de bediening in de gemeente wil dienen? Als zo’n man werk verricht waaruit dingen voortvloeien die schadelijk voor de mensheid zijn, zou hij dan beschouwd kunnen worden als iemand die „vrij van beschuldiging” is of die „een voortreffelijk getuigenis . . . van de mensen buiten” heeft? — 1 Tim. 3:1, 7-10; Tit. 1:6.
32 Deze vereisten voor christelijke opzieners en dienaren in de bediening hebben niets uitstaande met ongefundeerde of onrechtvaardige beschuldigingen. In landen die door de katholieke Kerk worden beheerst, wordt echtscheiding bijvoorbeeld misschien altijd als verkeerd beschouwd, ook als de schriftuurlijke gronden voor overspel aanwezig zijn. Als iemand wordt bekritiseerd omdat hij op schriftuurlijke gronden is gescheiden, zou dit hem niet ongeschikt maken om als opziener of dienaar in de bediening te dienen, want een dergelijke kritiek is ongefundeerd.
33, 34. Worden, doordat een bepaald werk in een bepaalde streek algemeen is, of doordat het door de mensen in die streek algemeen wordt aanvaard, de gewetensbezwaren die ertegen bestaan uit de weg geruimd?
33 Iemand zou kunnen zeggen: ’Het werk dat ik doe, komt mijn naaste weliswaar niet ten goede, maar waar ik woon, verrichten de meeste mensen dit soort van werk. Dit bedrijf of handelsartikel is de enige bron van inkomsten in de streek.’ Zou dit de dingen veranderen voor zover het iemands geweten betreft?
34 Als gokken in een bepaalde stad of staat bijvoorbeeld het voornaamste bedrijf is, zouden de mensen daar zich er misschien weinig om bekommeren of iemand in een speelzaal werkt, ook al beweert hij een oprechte volgeling van Jezus Christus te zijn. Maakt dit het in de ogen van God echter juist? Wat is bovendien de uitwerking op het eigen geweten en hart van de persoon? Zou zijn geweten toelaten dat hij zijn Vader met „vrijmoedigheid van spreken” nadert als iemand die rein is van alles wat Gods afkeuring verdient? 1 Johannes 3:19-22 zegt: „Hierdoor zullen wij weten dat wij uit de waarheid voortspruiten, en wij zullen voor zijn aangezicht ons hart zekerheid geven met betrekking tot alles waarin ons hart ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en weet alle dingen. Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, hebben wij vrijmoedigheid van spreken tegenover God; en wat wij ook vragen, ontvangen wij van hem, omdat wij zijn geboden onderhouden en de dingen doen die in zijn ogen welbehaaglijk zijn.” Deze „vrijmoedigheid van spreken” is iets dat zeer hoog aangeslagen en gewaardeerd moet worden, ja, dat ten koste van alles behouden moet worden.
DE NOODZAAK VAN GELOOF
35. Hoe kan een gewetensvol standpunt ten aanzien van ons werk voor ons een geloofsbeproeving tot gevolg hebben?
35 Als wij streven naar een rein geweten in de ogen van God en trachten ons aan het geweten van anderen aan te bevelen, kan dit inderdaad enkele ingrijpende veranderingen in ons leven vereisen. Het is misschien moeilijk om werk te krijgen dat niet tegen ons geweten indruist. Ons geloof in Gods macht om ons, in antwoord op onze ernstige pogingen hem te behagen, te hulp te komen, wordt hierdoor op de proef gesteld. Terecht brengt de bijbel geloof nauw in verband met de kwestie van het geweten (1 Tim. 1:5, 18, 19; 3:8, 9; Hebr. 10:22). Geloven wij werkelijk dat Jehovah God niet alleen bestaat maar ook „de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken”? — Hebr. 11:6.
36, 37. Als het bijna onmogelijk lijkt ander werk te krijgen, dat niet tegen het christelijke geweten indruist, uit welke hedendaagse en vroegere voorbeelden kunnen wij dan troost en zekerheid putten?
36 Er zijn overal op aarde duizenden mannen en vrouwen die kunnen getuigen van Gods macht, vermogen en bereidheid degenen te hulp te komen die ernaar streven een goed geweten in zijn ogen te behouden. Iemand denkt misschien dat hij door zijn huidige werk op te geven in een vrijwel hopeloze situatie komt. Maar denk eens aan wat anderen hebben gedaan. Denk eens aan de vrouwen die, voordat zij de waarheid van Gods Woord leerden kennen, in concubinaat met een getrouwde man leefden en kinderen bij hem hadden. Als zij weigerden in zulk een concubinaat te blijven leven, betekende dit dat zij alle zichtbare middelen voor levensonderhoud, zelfs het huis waarin zij woonden, moesten opgeven. Toch hebben honderden vrouwen die stap in geloof gedaan, en Jehovah God heeft voor hen gezorgd.
37 Denk ook eens aan de vele slaven in het Romeinse Rijk die het christendom aanvaardden. Zij waren het eigendom van de mannen in wier dienst zij stonden en hingen voor alle levensbenodigdheden van hen af. Toch moesten zij hun christelijke geweten laten spreken, en als hun meester hun zou gebieden dingen te doen die in strijd waren met christelijke beginselen, zouden zij moeten weigeren en God en zijn Zoon als hun superieure meesters moeten erkennen. Ook hiervoor was werkelijk een groot geloof nodig. — 1 Petr. 2:18-20; Ef. 6:5-8; Kol. 3:22-25.
38. Op welke wijze hebben veel christelijke mannen, hoewel zij niet hun huidige soort of vorm van werk hebben opgegeven, eveneens grote veranderingen moeten aanbrengen om een rein geweten te behouden?
38 Dan zijn er ook duizenden mannen die, hoewel zij geen ander soort van werk gingen doen, wel hun zakenmethoden radicaal moesten veranderen of ontslag moesten nemen omdat het bedrijf waarvoor zij werkten erop aandrong dat zij in een bedrijf waar overigens niets op aan te merken is, oneerlijke praktijken gebruikten. Bij veel persoonlijke diensten, zoals het repareren van radio’s, auto’s, horloges en soortgelijke diensten, is vaak oneerlijkheid betrokken, doordat klanten worden overvraagd, doordat er onderdelen in rekening worden gebracht die niet werden gebruikt of door te laten betalen voor werk dat niet werd gedaan. Dit is een vorm van diefstal. Anderen hebben, voordat zij christenen werden, bij het verkopen van werk de dingen verkeerd voorgesteld om klanten te krijgen. Dit is liegen en bedrog. Christenen hebben „gebroken met de achterbakse dingen waarover men zich dient te schamen” en wandelen noch in de gemeente, noch daarbuiten „met listigheid” (2 Kor. 4:2). Zij nemen de vermaning ter harte: „Nu gij . . . onwaarheid hebt weggedaan, spreekt waarheid, een ieder van u met zijn naaste, . . . Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken, door met zijn handen goed werk te doen, opdat hij iets aan de behoeftige kan uitdelen.” Hun geweten spoort hen aan hun verkeerde handelwijze op te geven ten einde ’niet Gods heilige geest te bedroeven’. — Ef. 4:25-30.
REDELIJK EN EVENWICHTIG BLIJVEN
39-41. (a) Wiens zienswijze willen wij, evenals in alle andere aangelegenheden, bij het laten spreken van ons geweten in verband met werk behouden? (b) Als iemands werk gewetensvragen doet rijzen, welke beslissing kunnen de ouderlingen in de gemeente dan nemen? Door wier geweten laten zij zich leiden?
39 Er zij nogmaals opgemerkt dat Jehovah God in al zijn vereisten redelijk is. Hij geeft ons beginselen die goede, duidelijke leiding verschaffen; hij drijft de dingen echter niet tot een onmogelijk uiterste, zo ver dat wij „uit de wereld [zouden] moeten gaan” om een zuiver geweten te hebben. — 1 Kor. 5:10.
40 Neem als voorbeeld eens iemand die misschien op een boerderij werkt waar bijna uitsluitend een gewas wordt verbouwd dat in beginsel schadelijk is voor menselijk gebruik. Zijn werk staat misschien rechtstreeks in verband met de produktie of distributie van deze grondstof. Zijn eigen geweten noopt hem misschien zulk werk wel of niet op te geven. Ook al noopt zijn geweten hem niet het op te geven, kan het zijn dat, als hij tot een christelijke gemeente behoort, het geweten van de ouderlingen van die gemeente hun niet toelaat hem aan te bevelen als iemand die geschikt is voor het ambt van ouderling of dienaar in de bediening in de gemeente.
41 Het kan echter ook zijn dat hij op zo’n boerderij werkt doch misschien werk doet dat niet echt met het kweken van een dergelijk produkt in verband staat, doordat hij diensten van persoonlijke aard voor het gezin van de eigenaar van de boerderij verricht, zoals het huis schoonmaken of soortgelijk huishoudelijk werk. Hij is wellicht van oordeel dat zijn werk hem niet in verband brengt met de werkzaamheden waaruit het schadelijke produkt voortvloeit. Of de ouderlingen van de gemeente met wie zo iemand is verbonden hem wel of niet als ouderling of dienaar in de bediening aanbevelen, zou van hun geweten afhangen. Zij zouden ook rekening houden met de uitwerking die zo’n aanbeveling op de gemeente als geheel en op de omgeving waarin ze zich bevindt, zou hebben.
42. (a) Welke nutteloze bezigheid zullen wij vermijden als wij ernaar streven een zuiver geweten te behouden, en wat zullen wij ons ten doel stellen? (b) Welk evenwicht zullen wij in ’grensgevallen’ bewaren?
42 Wij willen ons dus allen, evenals de apostel, ’voortdurend oefenen om het bewustzijn te bezitten dat wij geen overtreding tegen God en de mensen begaan’ (Hand. 24:16). Wij dienen er tevens de nutteloosheid van in te zien over alle kleine vertakkingen of mogelijke toepassingen van een schriftuurlijk beginsel te debatteren of te trachten scherpe scheidingslijnen te trekken en zo een talmoedisch wetboek op te stellen met betrekking tot wat nu precies wel of niet geoorloofd is. Toen Paulus Timótheüs instructies gaf met betrekking tot zijn bediening in Éfeze, schreef hij: „In werkelijkheid is het doel van deze opdracht liefde uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij. Door van deze dingen af te wijken, zijn zekere personen tot zinloos gepraat gekeerd; zij willen leraren van de wet zijn, maar begrijpen niet eens de dingen die zij zeggen noch de dingen waaromtrent zij sterke beweringen doen” (1 Tim. 1:3-7; vergelijk 6:3-5). Waar de beslissing van het persoonlijke geweten moet afhangen, zullen wij in zulke grensgevallen niet ons geweten aan anderen proberen op te dringen, noch anderen als overdreven gewetensvol kleineren of degenen wier geweten niet zo nauw is als het onze, bekritiseren en veroordelen. — Rom. 14:3, 10.
43. Als wij, hoewel wij altijd met een goed geweten trachten te handelen, toch fouten maken, wat kunnen wij dan doen om ons van een slecht geweten te bevrijden?
43 Wij zullen fouten maken en dingen doen waar wij later spijt van hebben, want wij zijn onvolmaakt. Als wij onze dwaling dadelijk aan God belijden en ons ervan afkeren en Jehovah door bemiddeling van zijn Zoon om vergeving vragen, zullen wij echter niet door een schuldig geweten worden gekweld. Leest u de persoonlijke ervaring van koning David maar eens die staat opgetekend in Psalm 32:1-6. Verheug u te weten dat het loskoopoffer van Gods Zoon verzoening kan doen voor onze zonden en ons geweten kan reinigen, hetgeen ons de vertroostende verzekering geeft dat God ons geen verwijt maakt van zulke dwalingen. Op deze wijze kunnen wij hem met een goed geweten en met alle vreugde, tevredenheid, vrede des geestes en de hoop op eeuwig leven die hieruit voortvloeien, blijven dienen.
[Illustratie op blz. 13]
Gokken, dat in hebzucht is geworteld, draagt bij tot misdaad en kweekt bijgeloof aan. Zou een christen iets met zo’n praktijk te maken kunnen hebben?
[Illustratie op blz. 15]
Is het consequent over naastenliefde te spreken en toch tabak te kweken die de gezondheid van uw naaste kan ruïneren?