Houdt u het oog oplettend gericht op de beloning?
„Dan zal de koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: ’Komt, gij op wie de zegen van mijn Vader rust, beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.’” — Matth. 25:34.
1-3. (a) Waarom is de erfenis waarnaar wij kunnen uitzien belangrijker dan geld of bezittingen? (b) Welke erfenissen liggen er volgens de bijbel voor Gods dienstknechten in het verschiet?
WEET u dat u een erfenis kunt hebben, waarnaar u kunt uitzien? Niet een erfenis bestaande uit louter geld, waarmee moeilijkheden gepaard kunnen gaan. Niet de soort van erfenis als gevolg waarvan familieleden vaak vijanden van elkaar worden. Neen, het is veeleer een erfenis in verband waarmee alle toekomstige erfgenamen elkaar helpen die volledig te verkrijgen.
2 De apostelen van Jezus Christus spraken vaak over de erfenis die voor de geestelijke broeders van deze Zoon van God was weggelegd — een erfenis in de hemelen met Christus. Dezen zullen in zijn Koninkrijksregering delen. Aangezien dit zo is, omvat hun erfenis onder andere de gaven van onverderfelijkheid en onsterfelijkheid. — 1 Kor. 6:9, 10; 15:50; Ef. 1:14; 1 Petr. 1:4.
3 Dan is er ook nog een erfenis voor anderen. Jezus sprak in een van zijn gelijkenissen over degenen die liefderijke goedheid jegens zijn geestelijke broeders, de hemelse erfgenamen, ten toon zouden spreiden. Hij zei tot deze goedaardige personen: „Beërft het koninkrijk dat sedert de grondlegging der wereld voor u is bereid.” Hij verklaarde dat dit eeuwig leven voor hen zou betekenen. Dit zou niet de erfenis zijn van de hemelse erfgenamen, maar de erfenis van degenen die deel zullen uitmaken van het aardse rijk dat gedurende Christus’ duizendjarige regering door Zijn koninkrijk bestuurd zal worden. — Matth. 25:34, 46; Openb. 20:4, 6.
4, 5. Wat is de betekenis van het Griekse woord dat in de bijbel met „beërven” is vertaald?
4 Het Griekse woord dat de bijbel voor „beërft” gebruikt, is kleronomeo. In het bovengenoemde gebruik duidt het niet op iets wat men louter wegens verwantschap als een recht ontvangt, zoals een zoon een erfenis van zijn vader ontvangt. Het betekent veeleer iets wat als een beloning wordt gegeven, een gave die wordt geschonken wegens dingen die uit geloof in Jehovah’s voorziening door bemiddeling van Jezus Christus zijn gedaan.
5 Allen die op grond van het slachtoffer van Jezus Christus tot Jehovah God zijn genaderd en als een aan God opgedragen christen leven, komen ervoor in aanmerking zulk een erfenis te ontvangen. Wat een schitterend vooruitzicht! Het is een erfenis waarmee geen enkele aardse erfenis van ouders te vergelijken valt.
DEGENEN DIE EEUWEN VOORUITZAGEN
6-8. (a) Beschrijf hoe getrouwe mensen uit de oudheid de erfenis bezagen. (b) Waar en wanneer verwachtten deze mensen de erfenis te ontvangen?
6 Wat zou u ervoor over hebben om de erfenis, de beloning van eeuwig leven, te ontvangen? De apostel Paulus beschrijft hoe getrouwe mensen uit de oudheid de erfenis bezagen, hoewel zij er eeuwen van verwijderd waren. Over Abraham schrijft hij: „Door geloof heeft Abraham . . . gehoorzaamd, door weg te trekken naar een plaats . . . zonder te weten waar hij naar toe ging. . . . Want hij verwachtte de stad [het Koninkrijk] die werkelijke fundamenten heeft, van welke stad God de bouwer en schepper is.” „Door geloof heeft [hij] . . . Isaäk zo goed als geofferd.” — Hebr. 11:8-10, 17.
7 Over nog een man die de goddelijke erfenis van grotere waarde dan al het andere beschouwde, zegt Paulus: „Door geloof heeft Mozes, toen hij opgegroeid was, geweigerd de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden en verkoos hij liever met het volk van God slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben, . . . want hij hield het oog oplettend gericht op de beloning.” — Hebr. 11:23-26.
8 Deze mensen, en vele anderen met hen, waren ijverig, niet met het oog op een aardse erfenis in dit samenstel van dingen, maar met het oog op een erfenis in Gods nieuwe ordening. Paulus zegt: „Zij [hebben] de vervulling van de beloften niet verkregen . . ., maar zij hebben ze van verre gezien en begroet . . . Daarom schaamt God zich niet over hen, om als hun God te worden aangeroepen, want hij heeft een stad [het Koninkrijk] voor hen gereedgemaakt.” — Hebr. 11:13-16.
9. Zijn Jehovah’s getuigen, hoewel zij dichter bij de verwezenlijking van de beloning zijn dan die getrouwe mensen uit de oudheid, er zekerder van dat zij deze zullen ontvangen?
9 Alle getuigen van Jehovah weten dat de schitterende erfenis, de beloning, in het verschiet ligt, en allen willen deze graag beërven. Wij hoeven in werkelijkheid niet zo ver in de toekomst te kijken — wij bevinden ons nu op de drempel van de Nieuwe Ordening. Maar bestaat het gevaar dat men op de erfenis zou kunnen neerzien, deze zou kunnen verachten en de prijs zou mislopen? Inderdaad. Er is voortdurende aandacht voor nodig om de liefde voor de erfenis op de juiste plaats te houden, want deze moet zich niet alleen in onze geest bevinden, maar ook in ons hart. Opdat een ieder van ons zich aan een onderzoek kan onderwerpen, zal het goed zijn een bijbels verslag nader te beschouwen waarin de belangrijkheid van de erfenis wordt beklemtoond. Het is het verslag over de tweelingbroers Jakob en Esau.
10. Welke buitengewoon waardevolle erfenis bezat Isaäk?
10 Wij nemen de draad van het verhaal op in de tijd dat de jongens opgroeiden. Beiden waren door hun vader Isaäk en hun moeder Rebekka opgevoed in de kennis over het beloofde „zaad”, waardoor alle geslachten van de aarde gezegend zouden worden (Gen. 3:15). Beiden wisten dat hun grootvader Abraham was meegedeeld dat het „zaad” via zijn geslachtslijn, door bemiddeling van Isaäk, zou komen en dat de zegen van God op hun vader Isaäk rustte (Gen. 21:12; 22:15-18; 25:11; 26:24). Dit was een uitermate belangrijke erfenis. Isaäk was bovendien een zeer welgesteld man. De jongens zouden ook zijn materiële rijkdom erven, hetgeen voor de eerstgeborene op een dubbel deel neerkwam. Maar welke jongen zou ervoor in aanmerking komen de erfenis te ontvangen, in het bijzonder de belofte van het „zaad” dat via de geslachtslijn zou komen? Esau, de eerstgeborene, bevond zich vanuit menselijk standpunt bezien, in een gunstige positie. — Gen. 25:25, 26.
11, 12. Beschrijf de houding van zowel Jakob als Esau toen beide jongens opgroeiden.
11 Het bijbelverslag luidt: „En de jongens werden groter, en Esau werd een man die verstand van jagen had, een man van het veld, maar Jakob een onberispelijk man, die in tenten woonde.” — Gen. 25:27.
12 Hoe werpen deze woorden licht op de houding van de jongens? Ze onthullen wat er in hun hart leefde. Esau was een man die zich dapper betoonde in de jacht. Hij vertoefde veelal op het veld, waar hij zich bekwaamde als jager. Jakob bekommerde zich daarentegen om zaken die het huisgezin betroffen. Het Hebreeuwse woord dat hier met „onberispelijk” is vertolkt, betekent „gaaf”, „onschuldig”, „volledig”. Hoewel Jakob niet met zijn kracht of bekwaamheden te koop liep, zoals Esau waarschijnlijk deed, was hij niettemin geen zwakkeling, want Jehovah vermeldde later over hem dat hij „dynamische energie” bezat (Hos. 12:3). In werkelijkheid schatte Jakob de verbondsbelofte die aan Abraham was gedaan van de allergrootste waarde en zette hij alles op alles om van zijn vader meer over de belofte te weten te komen. Hij droeg toegewijd zorg voor de belangen van dit huisgezin, dat er door God toe was bestemd uit erfgenamen te bestaan. Hij wilde dicht bij degenen blijven die door God werden gezegend, hoewel hij Esau beslist beschouwde als iemand die vóór hem kwam, aangezien Esau de eerstgeborene was.
13. Hoe gaven de jongens later heel duidelijk blijk van hun houding ten opzichte van de erfenis?
13 Later gaven de twee jongens duidelijker blijk van hun houding. Wij lezen:
„Eens was Jakob een gerecht aan het koken, toen Esau van het veld kwam, en hij was moe. Esau dan zei tot Jakob: ’Laat mij alstublieft vlug wat opslokken van dat rode — dat rode daar, want ik ben moe!’ . . . Hierop zei Jakob: ’Verkoop mij dan eerst uw eerstgeboorterecht!’ En Esau vervolgde: ’Zie, ik ga toch sterven, en wat baat mij dan een eerstgeboorterecht?’ En Jakob voegde eraan toe: ’Zweer mij eerst!’ Toen zwoer hij hem en verkocht zijn eerstgeboorterecht aan Jakob. En Jakob gaf Esau brood en het linzengerecht, en hij ging eten en drinken. Daarna stond hij op en ging heen.” — Gen. 25:29-34.
EEN KWESTIE VAN WAARDERING
14, 15. Maakte Jakob zelfzuchtig misbruik van Esau toen hij het geboorterecht kocht, en hoe werd Jehovah’s oordeel door middel van de transactie gerechtvaardigd?
14 Was Jakob zelfzuchtig en maakte hij misbruik van de omstandigheden waarin Esau verkeerde? Dit lijkt ogenschijnlijk misschien zo. Maar beschouwt u het volgende eens: Had Esau werkelijk waardering voor de schitterende dingen die door zijn geboorterecht werden vertegenwoordigd? Hij was heus niet de dood nabij, zoals hij zei. Dit blijkt wel uit het feit dat hij na het eten opstond en wegging. De bijbel zegt dat ’hij moe was’. Wat zette Esau ertoe aan zo te handelen? Het verslag vertelt ons: „Zo verachtte Esau het eerstgeboorterecht.” De apostel Paulus bevestigde deze verklaring toen hij Esau iemand noemde „die geen waardering heeft voor heilige dingen, . . . die in ruil voor een maaltijd zijn rechten als eerstgeborene weggaf”. — Gen. 25:34; Hebr. 12:16.
15 Dit alles bewijst dat God een juist oordeel velde toen hij, aangezien hij van tevoren zag welke eigenschappen de jongens zouden bezitten, tot hun moeder Rebekka zei voordat zij werden geboren: „De oudste zal de jongste dienen.” — Gen. 25:23; Rom. 9:12.
16. Waarom had Jakob het recht de zegen van de eerstgeborene van zijn vader te ontvangen, maar waarom nam hij klaarblijkelijk niet het initiatief om erom te vragen?
16 Jakob bezat het recht van de eerstgeborene nu op grond van twee dingen: krachtens de belofte van God en door koop. Maar hij had nog niet Isaäks zegen over de eerstgeborene ontvangen. Toch handelde Jakob klaarblijkelijk onzelfzuchtig, terwijl hij geen stappen deed om Esau in dit opzicht voorbij te streven. Hij wachtte ongetwijfeld op Jehovah. Isaäk was nu blind geworden en zich niet ten volle bewust van wat er om hem heen gebeurde. Rebekka, die ongetwijfeld door Jehovah tot handelen werd aangezet en zich Gods woorden tot haar herinnerde voordat de jongens werden geboren, instrueerde Jakob wat hij moest doen om de zegen te verkrijgen.
17, 18. Toon aan dat Rebekka en Jakob niet oneerlijk waren en dat Jehovah er de hand in had dat Jakob de zegen ontving.
17 In wat volgde beschuldigen sommige bijbellezers Rebekka en Jakob van bedrog en oneerlijkheid. Maar is dit zo? Wie bekleedde op dat moment rechtens de positie van eerstgeborene? Wie gaf om de erfenis? Waarom lichtte Esau Isaäk niet in over het feit dat Jakob het geboorterecht had gekocht, maar trachtte hij in plaats daarvan de zegen voor zichzelf te verkrijgen? Het is waar dat toen Isaäk Jakob zegende, hij ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat hij Esau zegende. Maar later erkende hij dat Jakob en Rebekka juist gehandeld hadden. Hij zag Jehovah’s hand in de kwestie en zegende Jakob opnieuw, deze keer bewust, terwijl hij een profetie uitsprak betreffende het „zaad”. Vervolgens gaf hij Jakob bepaalde instructies en zond hem uit veiligheidsoverwegingen weg, uit het oog van zijn boze broer Esau vandaan. Bovendien gaf God zelf een zegen aan Jakob en uitte hij de belofte dat het „zaad” via zijn geslachtslijn zou komen. — Genesis hoofdstuk 27; 28:1-4.
18 Een verder bewijs dat Jakob niet met zelfzuchtige bedoelingen had gehandeld, is het feit dat hij zijn ouderlijk huis verliet zonder huisraad mee te nemen. En er is geen bewijs voorhanden dat hij ooit aanspraak heeft gemaakt op een dubbel deel. De erfenis die nog in het verschiet lag, was van allesovertreffende waarde voor hem. Hij wilde dat Gods verbond in de geslachtslijn bleef bestaan. Zijn waardering voor Jehovah en Zijn belofte overschaduwde elke andere overweging.
19. (a) Hoe voelde Jakob zich toen hij op het punt stond Esau weer te ontmoeten? (b) Wat voor bijzonders gebeurde er voordat Jakob Esau weer ontmoette?
19 In tegenstelling tot het gebrek aan waardering dat Esau aan de dag had gelegd, bleek de grote achting van Jakob voor Gods erfenis opnieuw door iets dat plaatsvond toen Jakob twintig jaar later naar huis terugkeerde om zijn vader te bezoeken. Jakob had reden te geloven dat Esau hem schade zou kunnen toebrengen, en om deze reden was hij wat bevreesd en voorzichtig. Hij zond een gift naar Esau voordat zijn verhuizende gezin bij hem aankwam. Als Esau deze zou aanvaarden, zou dit betekenen dat er vrede tussen hen was. Maar vóór de ontmoeting gebeurde er iets heel ongewoons. De bijbel bericht:
„Later gedurende die nacht stond hij op en nam zijn twee vrouwen en zijn twee dienstmaagden en zijn elf jonge zonen en trok de doorwaadbare plaats van de Jabbok over. Hij nam hen dus en zette hen het stroomdal over, en hij bracht alles wat hij had naar de overkant. Ten slotte bleef Jakob alleen achter. Nu ging er een man met hem worstelen totdat de dageraad opklom. Toen hij nu zag dat hij niet over hem had gezegevierd, raakte hij voorts de gewrichtsholte van zijn dijbeen aan; en de gewrichtsholte van Jakobs dijbeen werd ontzet bij zijn worsteling met hem. Daarna zei hij: ’Laat mij gaan, want de dageraad is opgeklommen.’ Hierop zei hij: ’Ik zal u niet laten gaan, tenzij gij mij eerst zegent.’ Derhalve zei hij tot hem: ’Hoe is uw naam?’ waarop hij zei: ’Jakob.’ Toen zei hij: ’Uw naam zal niet langer Jakob worden genoemd, maar Israël, want gij hebt met God en met mensen gestreden, zodat gij ten laatste hebt gezegevierd.’ Op zijn beurt informeerde Jakob en zei: ’Zeg mij alstublieft uw naam.’ Hij zei echter: ’Waarom informeert gij naar mijn naam?’ Toen zegende hij hem daar. Daarom gaf Jakob de plaats de naam Pniël, want, om zijn woorden aan te halen: ’Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en toch werd mijn ziel bevrijd.’ En de zon wierp haar eerste stralen op hem zodra hij Pniël voorbij was, maar hij ging mank aan zijn dijbeen.” — Gen. 32:22-31.
20. Waarom worstelde Jakob de gehele nacht met de engel?
20 Hieruit blijkt welk een groot verschil er bestond tussen de houding van Jakob en Esau ten aanzien van de erfenis. Terwijl Esau nog niet eens een klein beetje honger voor het geboorterecht over had, worstelde Jakob de gehele nacht met een engel van God die zich als een man had gematerialiseerd. Jakob deed dit om door bemiddeling van de engel een zegen van Jehovah te ontvangen. Jakob wist ongetwijfeld dat de engel met een doel was verschenen en hij was zich ervan bewust dat engelen bij vroegere verschijningen een zegen of een gebod ter bevestiging van het Abrahamitische verbond hadden overgebracht (Gen. 28:10-15; 31:11-13). Hij was er derhalve zo verlangend naar dat God met hem zou blijven, evenals God met zijn vader en grootvader was geweest, dat hij zich in een uitputtende worsteling met de engel krachtig inspande en hem niet wilde laten gaan. Jakob toonde hierdoor hoe innig hij naar Gods gunst verlangde. — Vergelijk Genesis 28:20-22.
21. Om welke reden ontzette de engel Jakobs heupgewricht?
21 Het spreekt vanzelf dat Jakob de engel van God niet werkelijk heeft overwonnen of overweldigd. Het incident had ten doel te beproeven in hoeverre Jakob werkelijk met zijn gehele hart Gods gunst wenste te bezitten. In werkelijkheid zorgde de engel er door slechts één aanraking, met bovenmenselijke kracht, voor dat Jakobs dijgewricht werd ontzet, zodat hij daarna mank was. Dit diende als een nederig stemmende factor, een bescherming, voor Jakob. Jakob werd er hierdoor aan herinnerd dat het aan Gods onverdiende goedheid te danken was en niet aan enige kracht of verdienste van Jakobs zijde, dat God hem had gezegend en gebruikt. Vergelijk de ervaring van de apostel Paulus, die staat opgetekend in 2 Korinthiërs 12:6-10.
22. Welke zegeningen zijn Jakob toen ten deel gevallen en zullen hem ten deel vallen wegens zijn grote respect voor de erfenis van God?
22 Het resultaat voor Jakob en voor Esau verschaft ons een sterke aansporing om getrouw te zijn en aan de hoop van de beloning vast te houden. Jakob ontving de zegen een grote natie te mogen verwekken. Maar belangrijker is echter dat het de natie was die door Jehovah werd gebruikt om redding voor het mensengeslacht te bewerkstelligen. Het „zaad”, de Messías, kwam via Jakobs geslachtslijn. Wegens zijn krachtige geloof ’leeft’ Jakob in Gods ogen, en hij had de verzekering dat hij opgewekt zou worden om de erfenis te ontvangen en in het aardse rijk van Gods koninkrijk te delen. Hij zal ongetwijfeld een van de „vorsten” zijn die door Jezus Christus als opzieners en herders van zijn volk zullen worden aangesteld. — Luk. 20:37, 38; Ps. 45:16.
HOE DENKT U OVER DE ERFENIS?
23, 24. Welke vragen kunnen wij onszelf stellen, en kunnen wij ons van de erfenis verzekeren?
23 Wanneer wij het leven van Jakob en Esau beschouwen, zou elkeen van ons zich kunnen afvragen: ’Wat doe ik met mijn leven? Hoe groot is mijn waardering voor de beloofde erfenis van leven in Gods nieuwe ordening? Ben ik bereid mij ten behoeve van de erfenis ongemak te getroosten? Wil ik er met alle macht aan vasthouden?’
24 Evenals Jakob kunnen wij ons van de erfenis verzekeren. Van zijn jeugd af aan hield hij zijn geest en hart op de beloften gericht. Hij heeft zijn tijd ongetwijfeld gebruikt om zoveel mogelijk over Gods handelingen ten aanzien van zijn vader Isaäk en zijn grootvader Abraham te weten te komen. Hij was iemand die tot God bad. Hij werkte hard en doorstond veel beproevingen, maar in alles wat hij meemaakte, behield hij een zachtaardige geest en een krachtig geloof.
25. Wat kunnen wij ons afvragen om vast te stellen of wij ons bewust zijn van onze geestelijke nood?
25 Jehovah voorziet in zijn goedheid in onze geestelijke behoeften. Bent u net als Jakob door dit te waarderen? Leest u geregeld de bijbel? Leest u De Wachttoren, niet slechts de studieartikelen, maar ook de andere artikelen die erin staan? U zult daarin veel prachtige inlichtingen aantreffen die u anders niet te weten zou kunnen komen.
26, 27. Hoe was Jakob een voorbeeld van geduld in het wachten op Jehovah in verband met de erfenis?
26 Bent u geduldig en onzelfzuchtig, zoals Jakob? Bent u bereid met geheel uw hart dienst te verrichten en op Jehovah te wachten voor het ontvangen van een zegen? Jakob was niet geërgerd toen hij op zevenenzeventigjarige leeftijd van zijn vader de raad ontving van huis weg te gaan, zonder iets van de erfenis mee te nemen. Zijn houding was precies tegenovergesteld aan die van de verloren zoon uit Jezus’ illustratie, die van huis wilde weggaan en ook zijn erfenis wilde meenemen ten einde die overeenkomstig zijn eigen verlangens te gebruiken. Jakob was zevenennegentig jaar oud toen hij naar huis terugkeerde, niet omdat hij zijn erfenis wilde opeisen, maar op Gods bevel. — Gen. 31:3.
27 Jezus Christus heeft gezegd: „Er is niemand die ter wille van mij en ter wille van het goede nieuws huis of broers of zusters of moeder of vader of kinderen of velden heeft verlaten, die niet nu, in deze tijdsperiode, honderdvoudig zal ontvangen, huizen en broers en zusters en moeders en kinderen en velden, mét vervolgingen, en in het komende samenstel van dingen eeuwig leven” (Mark. 10:29, 30). Jakob dacht er net zo over.
28, 29. Hoe blijkt uit Jakobs voorbeeld met welk een standvastigheid wij het oog oplettend op de erfenis gericht moeten houden?
28 Het gaat er dus om dat wij niet met een tijdslimiet in gedachten dienst verrichten of op materieel gerief en comfort voor onszelf uit zijn of slechts gedurende enkele beproevingen volharden. Wij moeten gedurende ons gehele leven getrouw blijven en de erfenis voortdurend voor ogen houden.
29 Het is noodzakelijk aan de erfenis vast te houden door energiek en onvermoeid te doen wat onze handen te doen vinden, evenals Jakob de hele nacht met de engel worstelde (Pred. 9:10). En alles wat Jakob deed, deed hij goed, met al zijn macht. Ook stelde hij de belangen van de ander boven die van zichzelf. Leest u maar hoe hard Jakob voor de belangen van zijn familielid en werkgever Laban werkte. Hij zei:
„Het is nu twintig jaar dat ik bij u geweest ben. Uw ooien en uw geiten hebben geen misdracht gehad, en de rammen van uw kleinveestapel heb ik nooit gegeten. Een verscheurd dier heb ik niet bij u gebracht. Ik droeg altijd zelf het verlies ervan. Of er nu één overdag werd gestolen of ’s nachts werd gestolen, gij zijt het altijd van mijn hand komen eisen. Ik heb meegemaakt dat overdag de hitte mij verteerde en ’s nachts de koude, en meermalen week de slaap van mijn ogen.” — Gen. 31:38-40.
30. Waarom heeft Jakob twintig jaar lang zo hard voor Laban gewerkt?
30 Dat Jakob werelds werk deed, was niet slechts om Laban te helpen, en ook niet om materiële rijkdom op te bouwen. Jakob fokte zijn kudde op met de bedoeling na verloop van tijd met een eigen huishouding naar huis terug te keren. Waarom? Omdat hij wist dat zowel Abraham als Isaäk vreemdelingen in het land waren en dat God het uiteindelijk aan Abrahams nageslacht zou geven. Jakob geloofde in deze belofte. Hij ging er met geheel zijn ziel in op. Hij wilde een vrij huisgezin hebben, een huisgezin dat God voor honderd procent kon dienen. En God zegende hem, zodat zijn gezin — dat uit twaalf zonen bestond — werkelijk het fundament van de grote natie Israël werd.
31. Welk werk hebben christenen thans te doen dat met het werk van Jakob overeenkomt?
31 Christenen hebben thans een werk te doen waarvoor zij zich van ganser harte moeten inzetten. Dat werk bestaat in het behartigen van de Koninkrijksbelangen. Het goede nieuws moet bekendgemaakt worden. Hier is getrouwheid voor nodig. De schapen moeten met dezelfde ijver en energie geweid worden waarmee Jakob voor de kudden van zichzelf en Laban zorgde. Evenals in het geval van Jakob is de erfenis die in het verschiet ligt het waard om er oplettend het oog op gericht te houden. Het Griekse woord dat in Hebreeën 11:26 met „het oog oplettend gericht” is vertolkt, betekent de ogen van al het andere afwenden en op één voorwerp gericht houden.
32. Wat wil het zeggen het oog werkelijk oplettend op de erfenis of de beloning gericht te houden?
32 Wanneer wij de erfenis zo oplettend in het oog houden, zal niets ons tot struikelen brengen. Niets zal ons van het pad des levens kunnen afbrengen. Wij zullen van de grootse erfenis verzekerd zijn, of die nu in de hemelen zal zijn weggelegd, zoals in het geval van de geestverwekte broeders van Jezus Christus, of in het aardse rijk van het Koninkrijk zal bestaan. Deze laatstgenoemde hoop wordt thans door de grote meerderheid van Jehovah’s getuigen op aarde gekoesterd. Beide groepen hebben de houding van de apostel Paulus, die de hoop van de hemelse „roeping naar boven” had. Hij schreef: „Broeders, ik denk niet van mijzelf dat ik het al gegrepen heb, maar wel staat één ding vast: De dingen die achter mij liggen vergetend en mij uitstrekkend naar de dingen die vóór mij liggen, streef ik naar het doel om de prijs van de roeping naar boven, die God door bemiddeling van Christus Jezus doet toekomen.” Mogen al Gods dienstknechten die oplettendheid blijven bezitten. — Fil. 3:13, 14.
[Illustratie op blz. 721]
Jakob had waardering voor de verbondsbelofte aan Abraham, maar Esau verkocht zijn erfenis voor één maaltijd. Hebt u waardering voor heilige dingen, net als Jakob? Houdt u het oog oplettend gericht op de erfenis van leven in Gods nieuwe ordening en geeft u hier blijk van door wat u met uw leven doet?