’Gij behoordet leraars te zijn’
„Want inderdaad ofschoon gij met het oog op de tijd leraars behoordet te zijn, hebt gij wederom iemand nodig die u van het begin af de eerste beginselen van de heilige verklaringen Gods leert.” — Hebr. 5:12.
1. (a) Wat voor onderwijzer heeft de mens heden nodig? (b) Waar kan hij zo’n onderwijzer vinden, en waarom is Hij het meest geschikt hiervoor?
WIE kan zeker zeggen welke weg tot succes leidt? Welke leraar kent het geheim van het leven zelf? Geen mens, hoewel de behoefte aan zo’n onderwijzer nimmer groter is geweest. Niemand kan er zich in waarheid op beroemen dat hij weet wat de dag van morgen zal brengen (Spr. 27:1). Niemand kent het geheim van het leven, zodat hij kan ontkomen aan de grijphanden van de dood. Er is iemand die dit alles wel kan. Het is redelijk en de hoogste tijd dat wij ons wenden tot ’s mensen Maker. Omdat hij de mens heeft geschapen, weet hij wat de mens nodig heeft om te kunnen leven en succes te hebben. Zo zei Elihu, de getrouwe metgezel van de beproefde Job, naar waarheid: „Zie! God handelt verheven met zijn kracht; wie is een leermeester als hij?” (Job 36:22). Hij weet wat de toekomst zal brengen. „Ik immers ben God, . . . en niemand is mij gelijk; Ik, die van den beginne den afloop verkondig en vanouds wat nog niet geschied is; die zeg: Mijn raadsbesluit zal volbracht worden en Ik zal al mijn welbehagen doen” (Jes. 46:9, 10, NBG). Als de Bron van het leven, kent hij er alle geheimen van. In zijn „hand is de ziel van al wie leeft en de geest van alle menselijk vlees.” — Job 12:10.
2. Hoe raakt de formule voor succes in Jozua 1:8 de hedendaagse christenen?
2 Daar zijn Woord het pad van de mens kan verlichten en de te volgen weg kan aanduiden, moeten zij die succes willen oogsten, zich houden aan de goddelijke onderwijzing uit Jozua 1:8: „Dit wetboek dient niet te wijken van uw mond en gij moet er dag en nacht met gedempte stem in lezen, opdat gij er voor zorg draagt overeenkomstig alles te doen wat er in geschreven staat, want dan zult gij uw weg succesvol maken en wijs handelen.” Dat „wetboek” waaraan Jozua aandacht moest schenken, voorzag in profetische voorbeelden van grotere toekomstige zaken en het werd tot ons onderricht geschreven. Als wij over deze profetische voorbeelden mediteren en daarbij aandachtig zien naar Jezus Christus, op wie ze betrekking hadden, zien wij de weg die leidt tot Jehovah’s gunst, tot succes, duidelijk voor ons liggen. — Gal. 3:24; Hebr. 12:2.
3. Waar zoeken velen hun onderricht, en waarom is dat onverstandig?
3 De meeste mensen hebben niet naar de bijbelse raad geluisterd. Velen zijn zonder hoop en zien geen oplossing voor de problemen der mensheid. Anderen denken net als de wereldwijze Bildad, die Job zogenaamd kwam troosten, die op menselijke filosofieën vertrouwde. „Vraag toch het voorgaande geslacht en richt [uw aandacht] op hetgeen hun vaderen doorvorsten. Zullen zij u niet onderrichten, het u niet zeggen, en zullen zij uit hun hart geen woorden voortbrengen?” (Job 8:8, 10). Zij schoven Gods Woord terzijde ter wille van menselijke overleveringen. Daar zij slechts de leraars aangenaam vinden die misleidend hun oren strelen, zegt Jehovah: „’Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan en de intelligentie der intellectuelen negeren.’ Want daar de wereld, in de wijsheid Gods, door haar wijsheid God niet heeft leren kennen, heeft het God goedgedacht door de dwaasheid van het gepredikte de gelovigen te redden.” — 1 Kor. 1:19, 21; Mark. 7:8; 2 Tim. 4:3, 4.
4, 5. Welke houding moeten wij aan de dag leggen als wij door Jehovah onderwezen willen worden?
4 Willen wij onderricht van Jehovah God ontvangen, dan moeten wij — zoals Jezus ons heeft geleerd — tot hem komen als een kind dat vol liefde en met diep respect bij zijn vader komt. „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd” (Matth. 6:9). Wij worden uitgenodigd zijn onderricht te zoeken. „Wanneer iemand van u in wijsheid tekort schiet, laat hem God blijven vragen, want hij geeft overvloedig aan allen en zonder verwijt, en het zal hem worden gegeven. Hij blijve echter vragen in geloof, zonder enige twijfel, want wie twijfelt, is gelijk een golf der zee die door de wind voortgedreven en heen-en-weer geblazen wordt. Want die mens mene niet dat hij iets van Jehovah zal ontvangen; hij is een besluiteloos mens, onstandvastig in al zijn wegen” (Jak. 1:5-8). Wie het scepticisme van de oude wereld achter zich kunnen laten en bedenken dat het niet aan de mens is Gods wegen in twijfel te trekken, zullen het gezochte onderricht ontvangen. Twijfelaars, spotters en sceptici zullen niets van Jehovah ontvangen, geen wijsheid en geen leven in zijn nieuwe wereld.
5 De psalmist David gaf een treffende beschrijving van de houding van hen die door de Grote Onderwijzer Jehovah God worden geleerd: „Hij zal de zachtmoedigen in [zijn] rechtsbesluiten doen wandelen en hun zijn weg leren. Wie dan is de man die Jehovah vreest? Hij zal hem onderwijzen in de weg die hij zal kiezen” (Ps. 25:9, 12). Hun wens wordt tot uitdrukking gebracht in Psalm 143:10: „Leer mij uw wil te doen, want gij zijt mijn God. Uw geest is goed; hij geleide mij in het land der oprechtheid.” Zij zijn zachtmoedig en laten zich onderwijzen; zij hebben geloof; zij erkennen hem als God; zij vertrouwen er op dat zijn wegen rechtvaardig zijn. Op grond van dit juiste inzicht komen zij er voor in aanmerking door hem onderwezen te worden.
ONDERRICHT VIA GODS DIENAREN
6. Hoe waren Adam en Mozes dienstbaar in Gods regeling om zijn volk te onderrichten?
6 Van oudsher heeft Jehovah een bepaald kanaal gebruikt waardoor hij onderricht verschafte. Adam was Gods eerste menselijke profeet die dat wat Jehovah God hem vertelde aan zijn vrouw Eva over moest brengen. Nog een man die door God als leraar werd gebruikt, was Noach. Klaarblijkelijk heeft deze zijn zonen al vroeg heel zorgvuldig het geloof in en de vrees voor God bijgebracht, hetgeen er toe leidde dat zij met hun vrouwen door God werden aanvaard. Ongeveer vijftig jaar voor de vloed vermeldde de Here God speciaal dat ook zij voor bescherming in aanmerking kwamen. Jehovah vertelde Noach niet alleen dat de wereld zou eindigen, maar hij gaf gedetailleerde instructies over wat hij moest doen om die wereldvernietiging te overleven. Noach gaf dit door aan zijn zonen. Doordat zij hem als Gods werktuig aanvaardden, hem gehoorzaamden en in de ark volgden, werden zij bewaard toen de goddeloze wereld ten onder ging. — Gen. 6:13–7:7.
7. Noem enkele dingen waardoor Mozes’ onderwijzing bijzonder doeltreffend was.
7 Toen Mozes werd uitgezonden om de Israëlieten van onder de Egyptische slavernij tot de vrije aanbidding van God te leiden, vertelde Jehovah hem: „Ik zal u onderwijzen wat gij dient te zeggen” (Ex. 4:12). Daar Mozes door God was onderwezen, wist hij dat het onderricht door bepaalde dingen een diepere indruk zou maken. Daarom liet hij niet na er op te wijzen hoe waardevol hetgeen hij zei, was: „Nu, o Israël, hoort naar de voorschriften en rechtsbesluiten die ik u leer nakomen, opdat gij moogt leven en opdat gij het land moogt binnengaan en in bezit nemen dat Jehovah, de God uwer voorvaderen, u geeft” (Deut. 4:1). Hij bleef hun voorhouden Jehovah te gehoorzamen en liet het contrast zien tussen de zegeningen van zulk een juiste handelwijze en het lot van hen die werden vernietigd omdat ze deelnamen aan de schandelijke en Godonterende aanbidding van Baäl-Peor. Hij deed meer dan het volk Gods wet voorhouden. Hij verklaarde hem, lichtte de waarde ervan toe en legde op zaken van uitzonderlijk belang de nadruk, door ze te herhalen.
8. Welke groep onderwees de Israëlieten geregeld in Jehovah’s wet, en hoe gingen zij te werk?
8 Het voorrecht Gods Woord te onderwijzen was niet tot Mozes beperkt. Bij zijn laatste instructies aan de natie voor zijn dood, zegende hij de levieten in het bijzonder, door te zeggen: „Laat hen Jakob onderwijzen in uw rechtsbesluiten en Israël in uw wet” (Deut. 33:10). Jaren later volbrachten zij deze taak nog steeds getrouw. „Zij begonnen in Juda te leren en het boek van Jehovah’s wet was bij hen, en zij bleven door alle steden van Juda trekken en het volk leren” (2 Kron. 17:9). Als basis voor hun onderricht gebruikten zij de Heilige Schrift, voor zover die in hun tijd althans voorhanden was, door te vertellen wat er in de Schrift stond of door er gedeelten uit voor te lezen, maar vonden niet dat zij zich daarmee volledig van hun taak hadden gekweten. Zelfs na hun terugkeer uit gevangenschap, vele jaren later, werd er van hun onderricht gezegd dat er bij het lezen „betekenis [aan] werd gegeven, en zij bleven het bij het lezen verklaren.” Zij waren leraars. — Neh. 8:8, vs. 9, SV.
9. Wat voor soort van leraar was Jezus, en welke verandering bracht hij in het onderwijsstelsel van Gods volk aan?
9 In de herfst van 29 n. Chr. verscheen er een andere leraar op het toneel in Palestina. Hij was geen leviet maar behoorde tot de koninklijke stam Juda. Hij volgde het voorbeeld van Gods vroegere dienstknechten door tot het volk te gaan in plaats van te verlangen dat het tot hem kwam. „Al lerende ging hij een kring van dorpen af” (Mark. 6:6). Mensen die hem hoorden — zelfs zijn tegenstanders — zeiden dat nog nimmer iemand als hij had gesproken. Nicodemus, een joodse bestuurder, erkende: „Rabbi, wij weten dat gij als leraar van God komt, want niemand kan deze tekenen die gij doet verrichten als God niet met hem is” (Joh. 3:2). Jezus zelf maakte ook duidelijk dat wat hij zei niet uit hemzelf voortkwam. Hij was Gods werktuig om Zijn volk te onderrichten. Met Jezus begon er iets nieuws op onderwijsgebied. Het voorrecht te onderwijzen werd niet langer beperkt tot de stam Levi of andere speciaal aangestelde personen. Zelfs vissers en belastinggaarders werden door Jezus geroepen en op deze leraarstaak voorbereid. Daarom trokken zij er tezamen met Jezus op uit om van hem te leren (Luk. 8:1; Joh. 14:10). Als openbare onderwijzers moesten zij leren met de mensen om te gaan, hun boodschap duidelijk onder woorden te brengen en vragen van ernstig belangstellenden te beantwoorden. Zij hadden het wonderbaarlijke voorrecht te leren van de grootste leraar die ooit op aarde heeft gewandeld.
DE OMVANG VAN HET ONDERWIJZINGSWERK
10. In welke betekenis zouden Jezus’ discipelen grotere werken doen dan hij?
10 Hoewel er nooit tevoren op aarde een leraar gelijk Jezus was geweest, zei hij: „Wie geloof in mij oefent, zal ook de werken doen die ik doe en grotere dan deze, want ik ga heen tot de Vader” (Joh. 14:12). Dit omdat Jezus ’heenging tot de Vader’. Zijn aardse werk was bijna ten einde. Zijn discipelen zouden het werk waarvoor zij vele jaren waren opgeleid, echter kunnen voortzetten, en dan in een uitgestrekter gebied.
11. Hoe is de profetie in Handelingen 1:8 in vervulling gegaan?
11 Hij vertelde hun: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). Toen de heilige geest op hen werd uitgestort en hen zalfde, begonnen zij, zoals Jezus had gezegd, daar in Jeruzalem met hun prediking. Mensen uit vele natiën die daar bijeen waren, hadden de gelegenheid het goede nieuws in hun eigen taal te horen. Toen niet lang daarna Stefanus door steniging werd gedood, „ontstond er een zware vervolging tegen de gemeente in Jeruzalem; allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, behalve de apostelen. Zij echter die waren verstrooid, gingen het land door terwijl zij het goede nieuws van het woord bekendmaakten” (Hand. 8:1, 4). Een verdere uitbreiding van het werk werd in 36 n. Chr. mogelijk gemaakt, toen de Here God Petrus naar de heiden Cornelius en diens gezin zond, om hun de waarheid te onderwijzen. Gedurende de twintig en meer jaren die daarop volgden, werd de apostel Paulus gebruikt om verder de weg te bereiden tot in de natiën rondom de Middellandse zee. Tegenwoordig wordt het goede nieuws van het Koninkrijk in gehoorzaamheid aan Jezus’ bevel in 164 landen, „tot de verst verwijderde streek der aarde” gepredikt.
12. Door welk kanaal wordt er tegenwoordig in theocratische opvoeding voorzien, en hoe toont de Schrift dit aan?
12 Jehovah maakt tegenwoordig, evenals in vroegere eeuwen, op aarde gebruik van mensen die zijn organisatie vormen, om personen van goede wil te onderwijzen. Hij zorgt er voor dat „door de gemeente de rijk-gevarieerde wijsheid Gods” bekendgemaakt kan worden (Ef. 3:10). Deze leden der met de geest gezalfde gemeente Gods worden „als levende stenen tot een geestelijk huis opgebouwd om een heilig priesterschap te vormen” (1 Petr. 2:5). In alle natiën gaan mensen van goede wil nu inzien dat dit de voorziening is die God heeft getroffen om hen in zijn vereisten voor het leven te onderrichten. In toenemende aantallen zeggen zij daarom: „Komt, laten wij opgaan naar den berg des HEREN [van Jehovah], naar het huis van den God Jakobs, opdat hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord [het woord van Jehovah] uit Jeruzalem” (Jes. 2:3, NBG). Hier wordt hun geleerd het voorbeeld van Christus Jezus te volgen en zijn bevelen te gehoorzamen. Zij komen te weten dat ook voor hen Jezus’ bevel aan zijn volk geldt, namelijk: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest, en onderwijst hen al wat ik u geboden heb na te komen. Ziet! ik ben met u alle dagen tot de voleinding van het samenstel van dingen” (Matth. 28:19, 20). Ja, zij vernemen nu, in deze voleinding van het samenstel van dingen, dat zij leraars behoren te zijn van al wat Jezus geboden heeft.
OPGELEID TOT LERAARS
13. Hoe toonde de apostel Paulus aan dat de rijen der onderwijzers zouden worden uitgebreid, en wie doen in deze tijd zulk werk?
13 Het is niet voldoende de mensen te vertellen dat zij anderen dienen te onderwijzen; om voor dit werk bekwaam te zijn, moeten zij behoorlijk worden onderricht. Paulus leidde Timotheüs op, door hem zelf mee te nemen in het zendingswerk. Later schreef hij de getrouwe Timotheüs en moedigde hem aan als christen te blijven groeien en speciaal aandacht te schenken aan de opleiding van andere mensen voor het te verrichten onderwijzingswerk. „Gij daarom, mijn kind, blijf kracht verwerven in de onverdiende goedgunstigheid in verband met Christus Jezus, en vertrouw hetgeen gij van mij hebt gehoord met ondersteuning van vele getuigen, toe aan getrouwe mensen, die op hun beurt voldoende bekwaam zullen zijn anderen te onderwijzen” (2 Tim. 2:1, 2). Het Genootschap, dat een soortgelijk werk doet als dat van Timotheüs, blijft tegenwoordig steeds voorzieningen treffen voor de opleiding van anderen tot onderwijzers van de waarheid.
14, 15. Noem enkele voorzieningen van het Genootschap om allen tot onderwijzers toe te rusten, en hoe draagt elke voorziening tot dat doel bij?
14 Zich bewust van de raad dat ’gij met het oog op de tijd leraars behoordet te zijn’, zorgt het Genootschap er geregeld voor dat allen geholpen kunnen worden naar dat niveau van christelijke rijpheid voort te schrijden (Hebr. 5:12). Aangezien de plaatselijke opzieners in dit programma een sleutelpositie innemen, is een van de schriftuurlijke vereisten voor elke opziener dat hij ’bekwaam is om te onderwijzen’ (1 Tim. 3:2). Het Genootschap heeft er voor gezorgd dat de leerstof in het tijdschrift De Wachttoren over de gehele wereld in 16.883 gemeenten geregeld aan de hand van de bijbel wordt bestudeerd. Het houdt allen op de hoogte van het te verrichten onderwijzingswerk. De leerstof wordt niet alleen behandeld, maar alle aanwezigen krijgen de gelegenheid ze zelf onder woorden te brengen en naar commentaar erover van anderen te luisteren; dit rust hen toe anderen te onderwijzen. Geen enkele persoon van goede wil — of hij zich al aan God heeft opgedragen of niet — die werkelijk waardering heeft voor het kanaal waardoor Jehovah zijn volk onderricht, zal ook maar een van deze vergaderingen willen missen, indien dit ook maar enigszins te vermijden is. — Hebr. 10:25.
15 Dan is er de wekelijkse bedieningsschool. Onderwijzers zijn sprekers, of zij nu tot één of tot velen tegelijkertijd praten. Zij moeten ook in staat zijn bepaalde inlichtingen uit naslagwerken te putten. Dit alles wordt hun op de bedieningsschool goed bijgebracht. De dienstvergadering verschaft raad over het gebruik van de opgedane kennis in de praktijk, en dit wordt gevolgd door een praktische training door rijpe bedienaren in de velddienst. De getuigen schenken tevens ijverig aandacht aan leerzame voor het publiek opgestelde bijbellezingen en worden zelf ook gesticht door de te berde gebrachte punten, zoals het verband tussen bijbelprofetieën en huidige wereldgebeurtenissen en de toepassing van christelijke beginselen op de problemen van het moderne leven. Zij moeten dergelijke dingen op hun duimpje kennen om „alle soorten van mensen” te kunnen onderwijzen. Bij de wekelijkse gemeenteboekstudie gaat men net als bij de Wachttoren-studie te werk, maar aangezien er gewoonlijk een veel kleinere groep bij aanwezig is en er geen bepaalde hoeveelheid stof behandeld hoeft te worden, biedt deze studie de gelegenheid de te behandelen punten grondiger te bespreken. Hierbij komen nog de kring-, districts-, nationale en internationale vergaderingen. En ten slotte voorziet het tijdschrift Ontwaakt! geregeld in een grote verscheidenheid van materiaal dat thuis gelezen kan worden. Heeft de theocratische organisatie de schriftuurlijke raad ter harte genomen om Gods volk te helpen bekwame onderwijzers te worden? Zeer beslist, ja!
DE OPVOEDING THUIS
16, 17. Welke rol speelt het gezin in de theocratische opvoeding, en hoe werd tegenover de Israëlieten op de noodzakelijkheid hiervan de nadruk gelegd?
16 De gemeente heeft in de Nieuwe-Wereldmaatschappij wat de opvoeding betreft echter niet de plaats ingenomen van het huis. Geen van beide opvoedingscentra kan worden uitgeschakeld; beide zijn belangrijke delen van het Nieuwe-Wereldopvoedingssysteem. Ouders onderwijzen hun kinderen de gehele dag en wanneer zij thuis een goed-opgesteld programma van christelijke training afwerken, verheugen zowel de leden van het huisgezin als allen die de gelegenheid hebben met hen om te gaan, zich over de heilzame gevolgen ervan.
17 Dat op ouders de verantwoordelijkheid rust hun kinderen te onderwijzen, werd de Israëlieten duidelijk onder de aandacht gebracht voordat zij de Jordaan overstaken en het Beloofde Land binnentrokken. In Deuteronomium 4:9, 10 kan men de raad vinden: „Alleen zie op uzelf en draag goed zorg voor uw ziel, dat gij dat wat uw ogen hebben gezien, niet vergeet, en ze al de dagen van uw leven niet van uw hart wijken, en gij moet ze bekendmaken aan uw zonen en kleinzonen, de dag waarop gij voor het aangezicht van Jehovah uw God in Horeb stondt, toen Jehovah tot mij zei: ’Vergader het volk tot mij bijeen opdat ik het mijn woorden kan laten horen, opdat zij leren mij te vrezen alle dagen dat zij op de aardbodem leven en het hun zonen kunnen onderwijzen.’” In het zestiende hoofdstuk werden zij er wederom aan herinnerd: „Gij moet ze uw zoon inscherpen en erover spreken wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij op de weg wandelt, wanneer gij neerligt en wanneer gij opstaat.” En in het elfde hoofdstuk werd hun nogmaals verteld: „Gij moet ze ook uw zonen onderwijzen.” Omdat dit zo’n belangrijke kwestie was, vermeldde Mozes ze verscheidene malen.
18. Welk geregeld programma van christelijke opvoeding is er in goed-geordende christelijke gezinnen?
18 Een deel van het programma van huisonderricht dat in goed-georganiseerde christelijke gezinnen over de gehele wereld wordt afgewerkt, is de geregelde dagelijkse bespreking van de tekst in het Engelse Jaarboek of in andere talen in De Wachttoren. Het is het beste dat de vader de gehele familie in deze bespreking voorgaat en elk lid van het gezin in de gelegenheid stelt iets tot de bespreking bij te dragen. Ook als een der ouders niet in de waarheid is en niet aan de bespreking wil deelnemen, zou de gelovige er echter goed aan doen er op toe te zien dat de kinderen elke dag van deze voorziening voordeel trekken. Bovendien blijkt er grote zorg voor de geestelijke noden van de kinderen uit wanneer de ouders er een uur of meer per week van afnemen om een geregelde huisbijbelstudie met hen te houden. Men neemt er de tijd voor naar het huis van anderen te gaan om hen en hun gezin in de bijbel te onderwijzen, dus waarom diezelfde dienst niet aan zijn eigen gezin bewezen? Dit is even belangrijk als andere velddienst, en zulk een geregelde studie met zijn eigen kinderen die zich nog niet aan God hebben opgedragen, kan aan de gemeente als een huisbijbelstudie worden opgegeven.
19. Welke karaktertrekken zullen ouders als onderwijzers in hun kinderen trachten te ontwikkelen, en met welk voordeel?
19 Naarmate de kinderen opgroeien, zijn er natuurlijk nog vele andere dingen dingen die hun moeten worden onderwezen. Eerbied voor anderen bijvoorbeeld. Indien het thuis van het kind wordt geëist, zal het buitenshuis iets heel natuurlijks zijn. Indien de ouders er zelf in voorgaan, hebben de kinderen een goed voorbeeld om na te volgen (Ef. 6:1-3; 1 Tim. 5:17). Betrouwbaarheid is belangrijk. Dit wordt niet geleerd door kinderen wier ouders hun leven doorbrengen met het opbergen van dingen die de kinderen hebben gebruikt of met het afmaken van werkjes die de kinderen waren opgedragen. Het brengt veel meer geluk wanneer de ouders hun kinderen leren verantwoording te aanvaarden (Matth. 25:14-30). Het is goed kinderen te leren hoe zij op betrouwbare wijze moeten denken en hoe ze tot juiste besluiten kunnen komen. Beredeneer alles met hen en breng hen de christelijke beginselen voor een juist gedrag bij, vertel hun van het kwaad dat iemand overkomt door een verkeerde handeling en van de zegeningen die het gevolg zijn van een juist gedrag (Jer. 10:23; Spr. 3:5, 6). Alleen met het bevel „Doe dit!” en „laat dat!” zult u dat doel niet bereiken. Een juiste ontwikkeling van deze en vele andere karaktertrekken is minstens even belangrijk als een juiste groei van het lichaam. Aan ouders is deze belangrijke onderwijzingsplicht toevertrouwd.
20. Wie in de Nieuwe-Wereldmaatschappij ’behoren leraars te zijn’?
20 Allen in de Nieuwe-Wereldmaatschappij zien naar Jehovah God en Christus Jezus op als hun grote onderwijzers, die hen naar eeuwig leven en succes kunnen leiden. Zij nemen de volgende geïnspireerde raad van deze onderwijzers ter harte: „Gij behoordet leraars te zijn.” Hetzij ouders of kinderen, hetzij zij al hun tijd of slechts een gedeelte daarvan aan de bediening besteden, hetzij opzieners of anderen, zij weten dat er een onderwijzingswerk te doen is waaraan zij kunnen deelnemen, en nu is de tijd hiervoor.