De toevluchtsstad verlaten betekent verlies van leven
1. In welke zelfde positie als de joden in Jezus’ dagen verkeert de christenheid?
OP DE christenheid en op de hele wereld rust thans een zware bloedschuld. Veel oprechte mensen zijn zich niet bewust van hun eigen aandeel aan de schuld omdat zij niet persoonlijk iemand hebben gedood of niet rechtstreeks aan de oorlog hebben deelgenomen. Niettemin moeten zij deze verantwoordelijkheid delen met degenen die in de profetie worden afgebeeld als personen die onschuldig bloed hebben vergoten. De christenheid verkeert thans in dezelfde positie als de joden in Jezus’ tijd, tot wie Jezus zei: „Ziet, daarom zend ik profeten en wijze mannen en openbare onderwijzers tot u. Sommigen van hen zult gij doden en aan een paal hangen, en sommigen van hen zult gij in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen, opdat over u kome al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel af tot het bloed van Zacharia, de zoon van Berechja, die gij vermoord hebt tussen het heiligdom en het altaar. Voorwaar, ik zeg u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt.” — Matth. 23:34-37.
2. Wat was de oorzaak van Jeruzalems met bloed bevlekte bericht, en welke straf ontving de stad?
2 Jeruzalems met bloed bevlekte bericht kwam niet doordat deze stad onder het bevel van Jehovah God aan theocratische oorlogvoering had deelgenomen, maar doordat ze onschuldig bloed had vergoten en opzettelijk velen van Gods profeten had gedood. Zelfs Jezus, Gods Zoon, werd daar ter dood veroordeeld. Dit gebeurde niet in onschuld, want zeven eeuwen daarvoor, in Jeremia’s tijd, had Jehovah Jeruzalems bloedschuld aan het licht gebracht toen hij bij monde van zijn profeet zei: „Ook zijn in uw zomen de bloedsporen gevonden van de zielen der onschuldige armen. Niet bij het inbreken heb ik ze gevonden, maar ze zijn op al deze. Maar gij zegt: ’Ik ben onschuldig gebleven. Waarlijk, zijn toorn heeft zich van mij afgewend.’ Zie, ik ga met u in het gericht omdat gij zegt: ’Ik heb niet gezondigd’” (Jer. 2:34, 35). Overeenkomstig deze woorden handelend, bracht Jehovah kort daarna, in 607 v.G.T., inderdaad zijn toorn tegen de stad Jeruzalem tot uitdrukking voor haar opzettelijke bloedvergieten en stortten zijn Babylonische oordeelsvoltrekkers in een verschrikkelijke vernietiging haar bloed op de grond uit. Zo werd Jeruzalem ook als vervulling van Jezus’ woorden een bloedbad, en voordat dit in de zomer van 70 G.T. eindigde, waren in de belegerde stad 1.100.000 mensen omgekomen.
BLOEDSCHULD DOOR MEDEVERANTWOORDELIJKHEID
3. Waarom kwamen er velen om die niet rechtstreeks hadden gedood?
3 Laten in het bijzonder degenen die zich in de christenheid bevinden dit waarschuwende voorbeeld ter harte nemen. Niet alle joden die door de Babyloniërs of door de Romeinen werden gedood, hadden zich er rechtstreeks schuldig aan gemaakt Gods profeten te doden of op andere wijze mensen van het leven te beroven, maar toch kwamen zij met degenen die moedwillig bloed hadden vergoten om. Waarom? Omdat zij achter het bericht en de overleveringen van het judaïsme stonden en aldus in deze gemeenschapsverantwoordelijkheid voor haar bloedschuld deelden.
4. Waarom kan Jehovah het bericht van de christenheid niet door de vingers zien?
4 De christenheid is werkelijk een hedendaags tegenbeeld van de stad Jeruzalem en haar koninkrijk Juda. Het bericht dat de christenheid bij God heeft opgebouwd, is vanaf haar begin in de vierde eeuw, in de tijd van Constantijn, met bloed bevlekt. Dit bericht kan niet onopgemerkt blijven, want Jehovah, die niet verandert, heeft tot Noach gezegd: „Uw bloed van uw zielen [zal ik] terugeisen. Van de hand van elk levend schepsel zal ik het terugeisen; en van de hand van de mens, van de hand van een ieder die zijn broeder is, zal ik de ziel van de mens terugeisen. Al wie het bloed van een mens vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar Gods beeld heeft hij de mens gemaakt.” — Gen. 9:5, 6.
5. (a) Door welke daden van de christenheid wordt haar bericht gevormd, en waarom zijn ze niet te rechtvaardigen? (b) Wie delen in de verantwoordelijkheid van de bloedschuld van de christenheid?
5 De honderden oorlogen die de christenheid vóór 1914 heeft gestreden, nog afgezien van haar religieuze inquisities en kruistochten in die periode, hebben aan ontelbare honderdduizenden niets vermoedende mensen het leven gekost, en de twee wereldoorlogen sinds 1914, die tientallen miljoenen levens hebben gekost en waarvoor de christenheid de grootste verantwoordelijkheid moet dragen, hebben een verschrikkelijke bloedschuld opgehoopt die ze overeenkomstig Gods gebod betreffende bloed moet vereffenen. Er kan niet worden beweerd dat dit theocratische oorlogen waren die in Gods naam werden gestreden, hoewel priesters en geestelijken van beide zijden in deze geschillen, die in de christenheid werden beslecht, degenen die eraan deelnamen, hebben gezegend. Dit heeft niemand het recht gegeven zijn medemens te doden zonder in de ogen van Jehovah God bloedschuld te hebben. Door de zegen van zo’n priester of geestelijke te ontvangen, is niemand in de „toevluchtsstad” van Jehovah’s Hogepriester, Jezus Christus, gekomen. Hoewel velen oprecht en met religieus of patriottisch vuur hebben gestreden, heeft het feit dat dergelijke conflicten in Gods naam werden gestreden degenen die eraan deelnamen niet van bloedschuld ontheven. Bovendien komen zij die zulke rechtstreekse bloedvergieters ondersteunen, of die zich bezighouden met propaganda en bewegingen die tot onschuldig bloedvergieten leiden, eveneens onder een gemeenschapsverantwoordelijkheid als medeplichtig aan de misdaad en moeten zich verantwoorden tegenover de God van gerechtigheid, die een dergelijke bloedschuld niet over het hoofd kan en zal zien.
6. Waaraan heeft de christenheid zich nog meer schuldig gemaakt, en zal ze haar straf hiervoor ontgaan?
6 Van veel ernstiger aard is echter de bloedschuld van de christenheid wegens het doden van velen van Gods ware dienstknechten. Babylon de Grote, het wereldomvattende rijk van valse religie, waarvan de christenheid het voornaamste deel is, wordt in het boek Openbaring beschreven als een vrouw die „dronken [is] van het bloed der heiligen en van het bloed van de getuigen van Jezus” (Openb. 17:6). Even zeker als de christenheid in gebreke is gebleven Jehovah’s waarschuwing ter harte te nemen, even zeker zal binnenkort Jehovah’s oordeel aan haar worden voltrokken, zoals in 607 v.G.T. en in 70 G.T. met haar prototype, Jeruzalem en Juda, is gebeurd. Allen die dan nog met haar verbonden zijn, zullen in haar schuld delen en moeten ook in haar vernietiging delen. — Openb. 18:4.
HOE NAAR DE HEDENDAAGSE TOEVLUCHTSSTAD TE VLUCHTEN
7. Wanneer zal Jehovah’s Bloedwreker toeslaan, en waar alleen is toevlucht te vinden?
7 Jehovah heeft zijn Bloedwreker, de Heer Jezus Christus, er op barmhartige wijze van weerhouden met zijn engelenschaar tegen de christenheid en allen die in haar bloedschuld delen, op te treden, doch de tijdslimiet zal spoedig ten einde lopen (Openb. 7:1-3). In de komende „grote verdrukking” zal de Wreker van menselijk bloed toeslaan. „Want zie! Jehovah komt uit zijn plaats te voorschijn om de bewoner van het land rekenschap te vragen van diens dwaling, en het land zal stellig zijn bloedvergieten aan het licht brengen en zal zijn gedoden niet langer bedekken” (Jes. 26:21; Matth. 24:21, 22). Wanneer die tijd van beslissing komt, zal de gehele mensheid rechtstreeks met hun gemeenschappelijke verantwoordelijkheid worden geconfronteerd, en dit op een veel grotere schaal dan ooit in het geval van Jeruzalem en het jodendom is gebeurd. Allen die de plaats van veiligheid niet hebben gevonden, zullen de straf moeten betalen. De aarde moet voorgoed van het bloed van degenen die onschuldig zijn gedood, worden gereinigd. Er moet verzoening worden gedaan opdat het gebod betreffende de heiligheid van bloed dat met Noach werd gesloten, zal worden vervuld. De enige manier om naar veiligheid te vluchten, is de weg te vinden die naar Jehovah’s tegenbeeldige „toevluchtsstad” leidt en daar te blijven tot de dag van Jehovah’s wraak voorbij is, waarna men er onder de verdienste van Jehovah’s grote Hogepriester, Jezus Christus, blijft wonen. Wat is dan de tegenbeeldige toevluchtsstad?
8. Wat is de tegenbeeldige toevluchtsstad, en hoe komen wij in die stad?
8 In het oude Israël moest de doodslager naar een van de zes speciaal aangewezen steden vluchten en nadat zijn onschuld aan opzettelijke doodslag was bewezen, moest hij in de toevluchtsstad blijven totdat de hogepriester in functie stierf (Num. 35:9-34). De tegenbeeldige toevluchtsstad moet derhalve Jehovah’s voorziening zijn om iemand ervoor te behoeden voor het overtreden van Gods gebod betreffende de heiligheid van bloed te worden terechtgesteld. Wij komen in die stad door onder de voordelen van de actieve dienst van zijn Hogepriester, Jezus Christus, te komen en te blijven. Jezus’ volmaakte menselijke leven dat hij op aarde offerde, stond gelijk aan dat wat de eerste mens Adam in het paradijs van Eden bezat. Jezus deed afstand van dit zondeloze leven door de dood te ondergaan, en nadat hij uit de doden was opgewekt en naar de rechterhand van God in de hemel was opgestegen, kon hij de waarde van het loskoopoffer ten behoeve van Adams stervende nakomelingen aanbieden. Op deze wijze werd Jezus de Loskoper van de mensheid en onze naaste bloedverwant. Het toedienen van de voordelen van dit loskoopoffer reinigt ons derhalve van schuld en verzoent de mensheid met God. — Hebr. 2:14; 10:12; Rom. 5:11; vergelijk Handelingen 2:37-40.
9. (a) Wat moet iedere overtreder van het goddelijke gebod betreffende de heiligheid van bloed doen als hij God om vergeving vraagt? (b) Hoe vormt Paulus een voorbeeld?
9 Iedere overtreder van het goddelijke gebod betreffende de heiligheid van bloed, hetzij opzettelijk of onopzettelijk, moet aan God om vergeving en kwijtschelding van zijn zonde vragen op grond van geloof in dit levensbloed van de Hogepriester Jezus. Hij moet oprecht berouw tonen dat hij een overtreding heeft begaan, door gehoorzaam onder de goddelijke voorziening door bemiddeling van Christus te blijven en daarbij te vertrouwen op de rechtvaardigheid en goede diensten van de Hogepriester. Paulus, de apostel, die als Saulus van Tarsus de christelijke gemeente vervolgde en er zelfs zijn goedkeuring aan hechtte dat de leden ervan werden vermoord, vormt een voorbeeld van degenen die het gebod betreffende bloed hebben overtreden. „Niettemin,” zo zegt hij, „werd mij barmhartigheid betoond omdat ik onwetend was en in ongeloof handelde” (1 Tim. 1:13). Omdat Jehovah door bemiddeling van Christus deze berouwvolle houding in Saulus zag — die later door vele getrouwe werken werd bevestigd — bracht de Bloedwreker, de uit de doden opgewekte Jezus Christus, hem later in de ’dag der wraak van onze God’ niet ter dood (Jes. 61:2). Toen Jezus zich aan Saulus openbaarde en aan het licht bracht dat Saulus door de ware kerk te vervolgen, hem vervolgde, toonde Saulus berouw, veranderde zijn handelwijze en maakte zich sedertdien de voordelen van het loskoopoffer, als in een toevluchtsstad, ten nutte. — Hand. 9:1-19.
VERZOEK AAN GOD OM EEN GOED GEWETEN
10. Hoe streeft men er thans naar een goed geweten tegenover God te krijgen?
10 Het was voor de bescherming van de onopzettelijke doodslager niet voldoende in de toenmalige toevluchtsstad te komen. Voordat hij in de stad kon blijven en de voordelen die de stad te bieden had kon ontvangen, moest hij bewijzen een goed geweten tegenover God te hebben met betrekking tot het onopzettelijk vergieten van bloed. Dit goede geweten tegenover God kan thans alleen worden verkregen door een oprecht, eerlijk verzoek aan God dat tot uitdrukking komt door zich door bemiddeling van Christus aan God op te dragen en zich vervolgens te laten dopen. Dit betekent dat degene die tot God komt, de zonden die hij in overtreding van Gods wet heeft begaan, moet erkennen en zijn handelwijze met betrekking tot het doen van Gods wil moet veranderen. Hij moet zijn leven dus volledig en onvoorwaardelijk aan Jehovah opdragen en zich daarna als symbool van zijn opdracht geheel in water laten onderdompelen. Dit is vooral noodzakelijk nu het einde van de wereld nadert.
11. Wat is het goede geweten waar wij om verzoeken, en hoe behouden wij dit?
11 De apostel sprak over de reddende kracht van de doop en hoe deze in verband staat met het christelijke geweten, toen hij in 1 Petrus 3:20, 21 schreef: „Ook nu wordt gij gered door dat wat hiermee overeenkomt [dat wil zeggen, dat Noach en zijn gezin in dat einde van de wereld in de ark door de vloed heenkwamen], namelijk de doop (niet het wegdoen van de vuiligheid van het vlees, maar het verzoek aan God om een goed geweten), krachtens de opstanding van Jezus Christus.” Het geweten waar wij God om verzoeken door ons aan zijn doopregeling te onderwerpen, is een geweten dat bevrijd is van elke schuld ten opzichte van God. Het besef van de voorziening van Jezus’ zoenoffer reinigt ons van alle zonde, hetgeen niet het geval was met de dierlijke offers die elk jaar herhaald moesten worden. Neen, dit goede geweten dat God ons geeft, maakt het mogelijk in een zuivere verhouding tot Jehovah te komen en daarin te blijven door ons de diensten van de grote Hogepriester ten nutte te maken. Degenen die in deze toestand komen, moeten dat goede geweten behouden door het werk te blijven verrichten dat hun in deze tegenbeeldige toevluchtsstad is toegewezen. Het geweten speelt derhalve een belangrijke rol willen wij in de toevluchtsstad blijven.
12. Hoe zouden wij onszelf in de gevaarlijke positie kunnen brengen de hedendaagse toevluchtsstad te verlaten?
12 Wanneer wij door middel van de opdracht en de doop onder de voorziening van het zoenoffer van Christus Jezus in de tegenbeeldige toevluchtsstad zijn gekomen, laten wij alle schuldgevoel achter ons en wij dienen met diezelfde vrijheid in de stad te blijven. Zouden wij echter ons geweten tegen God beginnen te verharden en ons zelfs maar voor de geringste schendingen van Gods wet voor die vluchtelingen in de stad verontschuldigen, dan brengen wij ons in de gevaarlijke positie de stad ten slotte geheel en al te verlaten. Gods wet is in zijn Woord en door de bijbelse publikaties waarin hij heeft voorzien om zijn wil en voornemen voor de mensheid in de tijd van het einde te begrijpen, duidelijk omschreven. Als wij deze duidelijke leiding van Gods geest negeren, negeren wij de leiding van ons christelijke geweten. Als wij het geweten negeren, voelen wij na verloop van tijd geen pijn of onrust meer wanneer het ons mocht plagen. Ten slotte kan het geweten, zoals Paulus zei, verhard worden zoals vlees dat met een brandijzer is dichtgeschroeid. In deze toestand voelt het geweten, net als wild vlees, geen pijn, geen schuld. Mettertijd zouden wij onverschillig met betrekking tot kwaaddoen kunnen worden en wanneer ons iets verkeerds onder de aandacht wordt gebracht, zullen wij ons er ten slotte met een schouderophalen van afmaken als om te zeggen: „Nou èn? Wat zou het?” Een dergelijke onverschillige houding kan er alleen maar toe leiden dat wij de voorziening op grond waarvan het ons was toegestaan de stad binnen te gaan, volledig negeren, en als wij dan tijdens de komende „dag der wraak” in deze toestand, deze geestesgesteldheid, worden overvallen, zouden wij geen bescherming tegen de Bloedwreker hebben omdat wij ons niet meer in deze stad onder de beschermende voordelen van de Hogepriester bevinden.
TOT HET EINDE STANDVASTIG BLIJVEN
13. Hoe verlaat men de tegenbeeldige toevluchtsstad, hoe kan dit worden vermeden, en tegenover welk gevaar staan degenen die eruit gaan?
13 Aangezien het, als wij op onszelf gaan vertrouwen en geloof in het offer van de Hogepriester verliezen en er niet meer op vertrouwen dat dit zonden bedekt, betekent dat wij de toevluchtsstad verlaten en ons er aldus aan blootstellen in Armageddon te worden vernietigd, doen wij er goed aan de waarschuwing van de apostel Paulus ter harte te nemen toen hij zei: „Daarom is het noodzakelijk dat wij meer dan gewone aandacht schenken aan de dingen die wij gehoord hebben, opdat wij nooit afdrijven” (Hebr. 2:1). De tijd dat Jehovah’s Bloedwreker handelend gaat optreden, komt steeds dichterbij. Het is er nu niet de tijd voor onverhoeds buiten de toevluchtsstad of in een gevaarlijke positie aan de rand van de weilanden die de grenzen van dit door Jehovah verschafte toevluchtsoord aangaven, te worden gegrepen. Wij moeten nooit in de strik vallen te denken dat wij ook maar een klein beetje van Jehovah’s rechtvaardige vereisten kunnen afwijken. Wie van ons kan zeggen op welk punt iemand moedwillig Jehovah’s voorziening gaat negeren en ophoudt iemand te zijn die ’alleen maar een slecht oordeel gebruikt’? Bedenk wat Paulus in 1 Korinthiërs 4:4 zei: „Want ik ben mij er niet van bewust dat er iets tegen mij is. Toch is daardoor nog niet bewezen dat ik rechtvaardig ben, maar hij die mij onderzoekt, is Jehovah.” Kunnen wij zeggen dat wij vertrouwen stellen in Jehovah als wij moedwillig zijn aan ons gegeven geboden negeren of overtreden? Als wij erover denken de tegenbeeldige toevluchtsstad zelfs maar tijdelijk te verlaten zouden wij God, wat onze redding van zijn Bloedwreker betreft, verzoeken. Als iemand trouwens op dit moment, vóór de „grote verdrukking”, in deze toestand een natuurlijke dood onder de ogen zou moeten zien, wat voor deel heeft hij dan in de opstanding? Wij dienen nooit na te laten ons geloof op een voldoende hecht fundament te baseren en voldoende op de diensten van de grote Hogepriester te vertrouwen, zodat de Bloedwreker goedgunstig aan ons denkt wanneer de tijd voor de opstanding komt (Matth. 24:21, 22). Als wij dit in deze „tijd van het einde” niet doen, kan het onze eeuwige ondergang betekenen. Men zou dan niet het voorrecht hebben de komende „grote verdrukking” te overleven maar zou ter dood worden gebracht.
WANNEER WORDT MEN UIT DE TOEVLUCHTSSTAD BEVRIJD?
14. Hoe lang moeten degenen met een hemelse hoop die zich nu op aarde bevinden in de tegenbeeldige toevluchtsstad blijven, en waarom tot dan?
14 Hoelang moeten degenen die vroeger bloedschuld hadden in de toevluchtsstad blijven? Totdat zij de diensten van de Hogepriester niet meer nodig hebben. Paulus schreef aan de Hebreeën: „Dientengevolge is hij ook in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Want zulk een hogepriester paste ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen” (Hebr. 7:25, 26). Zulke diensten zijn dus voor de overlevenden van de „grote verdrukking” die menselijke onvolmaaktheid bezitten. Zolang er enige bloedschuld blijft, zijn de diensten van de Hogepriester nodig om in een juiste verhouding tot God te blijven. Degenen die met Gods heilige geest zijn gezalfd om geestelijke zonen, medeërfgenamen met Christus, te zijn, moeten in de tegenbeeldige toevluchtsstad blijven totdat zij getrouw hun aardse loopbaan in de dood beëindigen en daarmee hun menselijke natuur voor altijd opofferen. Aangezien Christus’ offer alleen van toepassing is op degenen die de menselijke natuur hebben, „sterft” de Hogepriester ten aanzien van hen in de zin dat hij niet meer met de verdienste van zijn menselijke slachtoffer ten behoeve van hen behoeft op te treden, want de leden van de „kleine kudde” „medeërfgenamen met Christus” worden in de opstanding van mens in geest veranderd en wonen daarna in de hemel waar zij de „goddelijke natuur” bezitten. — Luk. 12:32; Rom. 8:17; 2 Petr. 1:4.
15. Wanneer zijn degenen die een aardse hoop hebben vrij om de tegenbeeldige toevluchtsstad te verlaten, en waardoor wordt dit voor hen mogelijk gemaakt?
15 De overlevenden van de „grote verdrukking” met de hoop op aards leven, worden echter niet uit de toevluchtsstad bevrijd als Gods vijanden in Armageddon zijn vernietigd en het bloed van degenen die in alle geslachten der mensheid onschuldig zijn gedood, is vergolden. De leden van deze „grote schare” hebben weliswaar voordat de Bloedwreker als Jehovah’s oordeelsvoltrekker optreedt, hun lange gewaden moeten wassen en wit moeten maken in het bloed van het Lam, maar toch verwijdert de „grote verdrukking” niet hun bloedschuld en bevrijdt hen ook niet onmiddellijk van de van Adam overgeërfde zonden. Ook al hebben zij een goed geweten jegens God, zij moeten dit goede geweten behouden door binnen de grenzen van de tegenbeeldige toevluchtsstad te blijven totdat zij tot menselijke volmaaktheid zijn hersteld en daardoor de diensten van de Hogepriester niet meer nodig hebben. Wanneer zal dit zijn? Pas als zij aan het eind van de duizendjarige regering van Christus tot menselijke volmaaktheid zijn gekomen en hij hen in hun volmaaktheid aan Jehovah overdraagt voor een laatste beproeving op hun rechtschapenheid op grond van hun eigen verdienste. Wanneer zij onder deze bescherming van de grote Hogepriester, Jezus Christus, vandaan komen, sterft hij in feite als Hogepriester ten aanzien van hen omdat hij niet langer met het reinigende bloed van zijn slachtoffer ten behoeve van hen behoeft op te treden.
16. In welke positie ten aanzien van de tegenbeeldige toevluchtsstad verkeren degenen die uit de opstanding tot leven op aarde te voorschijn komen?
16 Hoe staat het dan met degenen die tijdens Jezus’ duizendjarige regering uit de doden zullen worden opgewekt? Moeten ook zij in de toevluchtsstad komen en daar tot de „dood van de hogepriester” blijven? Neen, want zij hebben de straf voor hun zondigheid door hun eigen dood betaald (Rom. 6:7). Zij zijn vrijgesproken van zonde door in het gemeenschappelijke graf van de mensheid neer te dalen. Als zij uit de dood te voorschijn komen, bevinden zij zich niet op een weg die naar de tegenbeeldige toevluchtsstad leidt, maar op de weg tot eeuwig leven. Wanneer zij op deze weg die tot leven leidt blijven, zal de Hogepriester ook hen helpen tot menselijke volmaaktheid te komen. Als zij aan het eind van de duizendjarige regering van Christus de laatste beproeving hebben doorstaan, zullen ook zij door Jehovah rechtvaardig worden verklaard en verzekerd zijn van eeuwig leven op aarde. Voldoen zij echter niet aan Gods vereisten welke in die dag voor de mensheid zullen gelden, dan zullen zij een laatste oordeel over zich brengen en voor altijd worden verdelgd, net zoals degenen die duizend jaar daarvóór in de „grote verdrukking” ter dood werden gebracht.
17. Welke vragen rijzen er met betrekking tot de „dood” van de Hogepriester?
17 Maar, zo zou iemand kunnen vragen, hoe staat het met Paulus’ woorden tot de Hebreeën: „Deze hoop hebben wij als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast, en ze gaat in tot binnen het gordijn, waar ten behoeve van ons een voorloper is binnengegaan, Jezus, die voor eeuwig een hogepriester naar de wijze van Melchizédek is geworden”? (Hebr. 6:19, 20) Waarom wordt er gezegd dat Jezus een Hogepriester voor eeuwig zal zijn als zijn diensten als Hogepriester aan het eind van de duizend jaar ten aanzien van de wereld der mensheid zullen ophouden? Op welke wijze blijft hij dan een Hogepriester voor eeuwig?
18. Aan welke dienst van de grote Hogepriester zal een eind komen, maar waarom zal hierdoor geen eind komen aan zijn hele verhouding tot de mensheid?
18 In het joodse voorbeeld stierf de hogepriester letterlijk, waardoor er niet alleen een eind kwam aan zijn diensten als hogepriester, maar ook aan zijn leven. Dit is niet het geval met de grotere Hogepriester, Jezus Christus. Weliswaar eindigen zijn diensten in deze hoedanigheid wanneer de mensheid in een positie van volledige rechtvaardigheid in de ogen van Jehovah is gebracht, maar Jezus, die aan Jehovah’s rechterhand is gezeten, blijft eeuwig bestaan. Het beëindigen van zijn functie als een bemiddelende Hogepriester ten aanzien van de mensheid maakt geen eind aan zijn leven. De goede resultaten van zijn dienst als Koning en Hogepriester over de mensheid zullen voor eeuwig hun uitwerking op de mensheid hebben, en zij zullen hem eeuwig dank verschuldigd zijn dat hij ten behoeve van hen als Koning en Hogepriester heeft gediend. Tot in alle eeuwigheid zullen zij in de naam van Jezus hun knie buigen en belijden dat hij Heer is tot de heerlijkheid van God de Vader (Fil. 2:5-11). Zijn diensten ten behoeve van de mensheid wat het aanwenden van zijn zoenoffer ten behoeve van hen betreft, zullen dan niet meer nodig zijn. Maar als Jehovah’s grote Bestuurder en Woordvoerder zal hij ongetwijfeld tot in alle eeuwigheid Degene blijven die op de meest voortreffelijke wijze Jehovah’s lof vergroot en die voorgaat in de aanbidding welke het gehele universum tot heerlijkheid en eer van Jehovah zal verenigen.
19. Wat kan ons thans schragen, en waar dienen wij ernstig moeite voor te doen?
19 Wat een gezegend voorrecht zal het zijn tot de gelukkige schepselen te behoren die tot die tijd in leven zijn gebleven! Hoe dankbaar zullen wij zijn voor de barmhartigheid van Jehovah waardoor deze wonderbare voorziening mogelijk is gemaakt. Deze hoop nu kan ons schragen. Mogen wij er net zoveel waardering voor hebben als voor het leven zelf, want als wij thans, in deze „tijd van het einde” van een met bloed bevlekte wereld, in Jehovah’s toevluchtsstad blijven, betekent dit inderdaad ons leven.