Doe alle dingen met een goed geweten
„Gelukkig is hij die zichzelf geen oordeel op de hals haalt door wat hij goedkeurt.” — Rom. 14:22.
1. Waarom dienen wij er voorzichtig mee te zijn anderen in verband met persoonlijke aangelegenheden raad te geven?
HET is niet eenvoudig om in alle kwesties waarmee wij in het leven geconfronteerd worden, juiste beslissingen te nemen. Jezus’ halfbroer Jakobus erkende dat ’wij allen vele malen struikelen’. Dit was een reden, zo zei hij, waarom „niet velen van u . . . leraren [moeten] worden, mijn broeders, wetend dat wij een zwaarder oordeel zullen ontvangen” (Jak. 3:1, 2). Als wij er vaker toe overgaan anderen raad te geven, vergroten wij onze verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de gevolgen.
2. Waarom moet alle aan anderen gegeven raad volledig op de bijbel gebaseerd zijn?
2 Indien onze raad aan anderen louter op ons eigen geweten of op onze eigen mening is gebaseerd, zullen wij hen stellig misleiden. Ook al trachten wij raad te geven die volkomen in overeenstemming is met de bijbel, moeten wij er zeker van zijn dat wij het juiste inzicht bezitten en niet slechts gissen of een persoonlijke zienswijze naar voren brengen. Wanneer iemand raad aanvaardt en toepast die louter en alleen op het geweten of de mening van een ander stoelt, heeft hij er weinig nut van. Er kan zelfs veel schade door berokkend worden. Waarom? Omdat hij niet volgens de ingeving van zijn eigen geweten handelt. Want „alles wat niet uit geloof is, is zonde”. — Rom. 14:23.
3. Wat wordt er van iemand vereist wanneer hij een persoonlijke beslissing neemt?
3 Ten einde in verband met een kwestie waarbij het nemen van een persoonlijke beslissing betrokken is, geloof te hebben, moet iemand een nauwkeurige kennis van de bijbel en vaste, op feiten gebaseerde bewijzen verkrijgen (Hebr. 11:1). „Dat de ziel zonder kennis zou zijn, is niet goed, en hij die zich met zijn voeten haast, zondigt” (Spr. 19:2). Als hij geen nauwkeurige kennis van Gods wil heeft, zou hij ertoe gebracht kunnen worden zich hals over kop in een slechte handelwijze te storten
4. Als het iemand moeilijk valt een beslissing te nemen, wat kan hij dan doen om hulp te krijgen?
4 Sommige christenen hebben echter inderdaad zwakheden in hun geloof, vaak als gevolg van gebrek aan kennis in verband met een bepaald probleem of een bepaalde kwestie in het leven. Jakobus merkt op dat een christen de vereiste wijsheid om welke moeilijke situatie maar ook aan te kunnen, kan verkrijgen door God om die wijsheid te bidden (Jak. 1:2, 5). Ten einde een antwoord van God te krijgen, moet hij natuurlijk ook de bijbel raadplegen. Waarom zal dit helpen? Omdat christenen thans dezelfde menselijke problemen hebben als die waarmee dienstknechten van God door de eeuwen heen te kampen hebben gehad. Als wij de Schrift raadplegen, zullen wij zien hoe getrouwe mannen, met inbegrip van de apostelen en hun metgezellen, raad gaven en deze problemen aanpakten. De omstandigheden verschillen natuurlijk, maar er bestaat geen enkel probleem waarvoor de bijbel niet het juiste beginsel verschaft. Voor het toepassen van het beginsel komen kennis en het geweten kijken.
DE ’IN HARTEN GESCHREVEN’ WET
5. Waarom schreef de apostel Paulus de christelijke gemeente te Rome over het onderwerp van het geweten?
5 Op deze kwestie van het geweten werd door de apostel Paulus in Romeinen, hoofdstuk 14, ingegaan. In de gemeente te Rome bestond algemene overeenstemming inzake de fundamentele grondleerstellingen van de bijbel en over de wijze waarop de bekendmaking van het „goede nieuws” ten uitvoer gebracht moest worden (Rom. 1:8). Er waren echter ook meningsverschillen, vooral over persoonlijke aangelegenheden. Dit vond zijn oorzaak grotendeels in de achtergrond en opleiding van de verschillende leden van de gemeente. Deze verschillen bestonden voornamelijk door de brede kloof die de joden van de heidenen had gescheiden voordat dezen het christendom aanvaardden.
6, 7. (a) Welke ’zwakheden in het geloof’ hadden sommigen in de gemeente? (b) Wat was het voornaamste doel van de Wet, en welke veranderingen kwamen er met de komst van de Messias?
6 Paulus schrijft: „Aanvaardt degene die zwakheden heeft in zijn geloof” (Rom. 14:1). Deze „zwakheden” waren geen zwakheden in het geloof in God de Vader en de Heer Jezus Christus, hetwelk tot redding leidt. Allen moesten dit geloof bezitten. (An American Translation luidt: „Behandel mensen die al te nauwgezet in hun geloof zijn als broeders.”) Deze „zwakheden” waren punten waarin bepaalde christenen niet volkomen vaststonden omdat deze punten in verband met het terrein van christelijke vrijheid niet zo duidelijk waren. De joden hadden bijvoorbeeld eeuwenlang onder het Mozaïsche „wetstelsel” gestaan (Rom. 13:9; 2 Kor. 3:6), hetwelk hen verbood bepaalde voedselsoorten te eten die „onrein” waren, en hun gebood speciale dagen te onderhouden, enzovoort (Lev. 11:46, 47; Deut. 5:12-14). God had deze wet gegeven ten einde te verhinderen dat de joden, tot aan de tijd dat de Messías zou komen, met de natiën en hun afgodische praktijken zouden versmelten (Gal. 3:23-25). Dan zou „de volmaakte wet, die tot de vrijheid behoort” ervoor in de plaats komen — een „wet in hun binnenste”, geschreven in hun hart (Jak. 1:25; Jer. 31:33). Deze nieuwe wet wordt in de christelijke Griekse Geschriften uiteengezet.
7 Door het offer van zijn eigen leven, heeft de Messías, Jezus Christus, de joden die hem aanvaardden daadwerkelijk bevrijd. Heidenen konden eveneens van hun vroegere slavernij aan afgoderij bevrijd worden. Alle christenen — joden en heidenen — namen nu dezelfde positie voor het aangezicht van God in (Ef. 2:14-16). Niettemin was het voor sommigen van de joodse christenen, in wie de vroegere gewoonten en praktijken diep verankerd waren, moeilijk zich om te schakelen. In sommige dingen ’druiste het gewoon tegen hun geweten in’.
8. Welke neiging hadden sommigen in de gemeente ten aanzien van degenen die „zwakheden” in hun geloof hadden, en hoe had men hen moeten behandelen?
8 De apostel Paulus zet de juiste zienswijze aangaande zulke dingen uiteen als hij verder gaat en de gemeente met betrekking tot het aanvaarden van degenen met een zwak geweten zegt geen „beslissingen te nemen betreffende innerlijke twijfelvragen”. („Bekritiseer hun opvattingen niet”, An American Translation; „niet om strijd te voeren over meeningen”, Luthervertaling.) Zo iemand moest — hoewel zijn mening of geweten anders, misschien zelfs „al te nauwgezet”, was — van harte als een volwaardige broeder, een medeërfgenaam van Christus, aanvaard worden. Bij enkelen bestond de neiging over zijn mening of zienswijze — die uit zijn binnenste, uit zijn hart, kwam — te redetwisten. Dit was verkeerd, aangezien het voor de betrokken partijen en voor de gemeente, die geneigd zou kunnen zijn partij te kiezen en verdeeld te raken, schadelijk was.
TWEE VOORBEELDEN DIE HET BEGINSEL BEVESTIGEN
9. Welke vraag rees er over het eten van vlees?
9 Paulus geeft het voorbeeld van het eten van vlees. In die dagen waren de geslachte dieren of het vlees dat op de markten verkocht werd, in vele gevallen aan een afgod aangeboden geweest, als om het vlees voor de aanbidders die het aten te heiligen. Dit was natuurlijk niet van invloed op het vlees zelf. Een afgod was in werkelijkheid niets. Maar degenen die niet volkomen vaststonden in deze juiste zienswijze hadden gewetensbezwaren als zij vlees aten, uit vrees dat het misschien in verband had gestaan met de heidense rite (1 Kor. 8:4-7). De apostel vermaant daarom:
„De een heeft geloof om alles te eten [alles wat voedsel is, met inbegrip van vlees dat op de markt is gekocht], maar degene die zwak is, eet plantaardig voedsel [ten einde niet, zelfs niet onwetend, vlees te eten dat hij door het heidense gebruik als „verontreinigd” beschouwde].” — Rom. 14:2.
10. Dient de persoonlijke zienswijze van personen die andere meningen dan de meesten in de gemeente hebben, niet rechtgezet te worden ten einde tot ’dezelfde geest en dezelfde gedachtengang’ te komen?
10 Wat moest er gedaan worden? Diende de zienswijze van deze man, die alleen plantaardig voedsel at, niet eerst rechtgezet te worden voordat hij als een volwaardige christen gerespecteerd kon worden? Sommigen zouden de aandacht kunnen vestigen op het beginsel dat ’allen in overeenstemming met elkaar dienen te spreken en dat er geen verdeeldheid onder hen dient te zijn, maar dat allen nauw verenigd dienen te zijn in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang’ (1 Kor. 1:10). Maar deze eensgezindheid was geen gelijkheid van mening of zienswijze betreffende zaken van persoonlijke keuze of het geweten; het was een eensgezindheid in het volgen van Christus, niet van mensen. — 1 Kor. 1:11-13.
11. Hoe bezagen personen in de gemeente elkaar met betrekking tot gewetenszaken?
11 Sommige joodse christenen voor wie de kwestie volkomen duidelijk was, alsook de meesten van de heidense leden van de gemeente, die nooit gewend waren geweest aan de Mozaïsche voorschriften, waren geneigd met verachting neer te zien op al te nauwgezette personen. Zij beschouwden hen als dwaas, eigenzinnig of zelfs fanatiek, terwijl al te gewetensvolle personen de anderen oordeelden omdat zij volgens hen verkeerd handelden in Gods ogen door de grenzen van hun vrijheid te overschrijden. Daarom corrigeerde de apostel beide groepen:
„Laat degene die eet, niet neerzien op degene die niet eet, en laat degene die niet eet, geen oordeel vellen over degene die eet, want God heeft hem aanvaard. Wie zijt gij, dat gij de huisknecht van een ander oordeelt? Hij staat of valt voor zijn eigen meester. Hij zal trouwens staande worden gehouden, want Jehovah kan hem staande houden.” — Rom. 14:3, 4.
12. Waarom moeten wij anderen christenen die misschien een mening over persoonlijke aangelegenheden hebben die van de onze verschilt, volledig aanvaarden?
12 Indien God iemand heeft aanvaard, door hem te ontvangen en hem Zijn geest te schenken, hoewel hij misschien nog enkele gewetensbezwaren of opvattingen heeft die onnodig bekrompen lijken of misschien ruimer dan die van anderen zijn, wie zijn wij dan dat wij aanmerkingen zouden maken? Wij allen moeten rekenschap aan onze Meester afleggen. Wij hebben zelf genoeg problemen, fouten en tekortkomingen om ons ook nog met de zaken van een ander bezig te houden. Men kan zich niet terecht bemoeien met de wijze waarop de dienstknecht of werknemer van een ander die ander dient — en dit geld nog meer voor een dienstknecht van God. God is de Rechter van zijn dienstknecht. Ja, „hij zal . . . staande worden gehouden” door Jehovah.
13. Hoe is het waar dat God zijn dienstknecht inderdaad staande zal houden?
13 Paulus bedoelt hier niet dat God zijn dienstknecht in alles wat hij doet, zal ondersteunen, zeker niet in wangedrag. Maar ook al heeft een christen een principiële zienswijze die door anderen bekritiseerd zou kunnen worden en die zij zelfs als een trek beschouwen die hem ongeschikt maakt, zal God geen ongunstig oordeel over hem vellen, maar zal hij blij zijn dat hij gewetensvol is. Als het God goeddunkt, zal hij het geweten van zijn dienstknecht te zijner tijd tot het besef van een rijpere zienswijze brengen. Geen enkele christen dient zich echter aan te matigen iemand anders zijn geweten op te leggen. Doet hij dit wel, dan brengt hij de ander misschien in moeilijkheden of schaadt hij misschien diens geloof. Als gevolg daarvan zou hij zelf onder een „zwaarder oordeel” of een zekere mate van veroordeling komen te staan, zoals Jakobus zegt. — Jak. 3:1.
14-16. Verklaar Paulus’ woorden in Romeinen 14:5, 6.
14 De apostel geeft nog een voorbeeld:
„De een oordeelt de ene dag boven de andere; een ander oordeelt de ene dag gelijk aan alle andere; een ieder zij volledig overtuigd in zijn eigen geest. Wie de dag onderhoudt, onderhoudt die voor Jehovah. En wie eet, eet voor Jehovah, want hij brengt dank aan God; en wie niet eet, eet niet voor Jehovah, en toch brengt hij dank aan God.” — Rom. 14:5, 6.
15 Een jood die Christus had aanvaard maar die in het verleden jarenlang de wet van de Sabbat had gehoorzaamd, zou er bijvoorbeeld gewetensbezwaren tegen kunnen hebben op een joodse sabbatdag wat voor zwaar werk maar ook te verrichten, zij het koken, timmerwerk, of het afleggen van een grote afstand. Zelfs als het werk van de gemeente betrof, iets waarvan de andere leden van de gemeente verwachtten dat hij dit voor of met hen zou doen, zou hij dat op die dag vanwege zijn geweten kunnen nalaten. Op elke andere dag zou hij het graag doen, maar die dag onderhield hij speciaal „voor Jehovah”, dat wil zeggen, hij was van mening dat hij Jehovah’s wil deed door die dag als speciaal heilig te onderhouden. En at hij, dan dankte hij God dat hij volkomen rein en afgescheiden van afgodenaanbidding kon zijn omdat God zijn zienswijze betreffende zulke aangelegenheden duidelijk in de Mozaïsche wet had uiteengezet. (Merk op hoe Daniël, die toen onder de Wet stond, dacht [Dan. 1:8]). Zijn gewetensvolle handelwijze kwetste niemand in de gemeente, en hij deed geen verkeerde dingen. Jehovah beschouwde hem daarom niet als onrein. Jehovah waardeerde het dat hij naar zijn beste weten en met een rein geweten gehoorzaamheid toonde, zonder het offer van Christus te loochenen.
16 De algemene groep van christenen daarentegen achtte alle dagen als gelijkelijk aan God toebehorend — alle als heilig — en geen enkele als speciaal heilig. Zij aten vlees met een rein geweten, wetend dat, indien het eerder aan een afgod was aangeboden, dit het vlees zelf niet had veranderd, omdat afgoden in werkelijkheid geen macht bezaten. Zij dankten God dat zij het voedsel dat hij had verschaft, konden eten en waren dankbaar voor de vrijheid die hij door bemiddeling van Christus had gegeven.
17. Waarom moest een ieder in zijn eigen geest volledig overtuigd zijn?
17 Een ieder moest evenwel in zijn eigen geest volledig overtuigd zijn. Als een christen naar eer en geweten de zienswijze van een ander niet volkomen, in zijn eigen geest, kon begrijpen, zou het hem geen goed, maar in feite kwaad doen als hij die zienswijze tegen zijn geweten in zou overnemen. En geen van beiden diende de ander te bekritiseren, met hem te redetwisten, hem te oordelen of met minachting op hem neer te zien (Jak. 4:11, 12). Geen van beiden diende te trachten de ander zijn standpunt op te dringen. Als dit gedaan werd, zou iemand over het geloof van de ander trachten te heersen.
18. Kunnen de ouderlingen of anderen iets doen om iemand te helpen een nauwkeuriger kijk op een persoonlijke aangelegenheid te krijgen? Zo ja, wat dan wel?
18 Dit wil niet zeggen dat er niet over gewetenszaken gesproken kan worden en dat er geen onderzoek naar gedaan kan worden om de bijbelse zienswijze te weten te komen. Er kunnen argumenten voor het schriftuurlijke standpunt ten aanzien van een onderwerp worden aangevoerd. Maar krakelen en redetwisten, of erop aandringen dat de ander het net zo ziet als wij, dient vermeden te worden. Ouderlingen en anderen die rijp zijn, kunnen degenen die zwak zijn of over dergelijke punten verkeerd zijn ingelicht, helpen. Maar verder dan dat kunnen zij niet met recht gaan. De persoon moet dan handelen naar wat volgens zijn geweten aanvaardbaar voor God is.
BEGINSELEN VOOR BESLISSINGEN OP TWIJFELACHTIGE TERREINEN
19. Hoe kunnen wij een lijn trekken tussen wat wel en wat niet aan iemands geweten overgelaten moet worden?
19 Hoewel de apostel hier slechts deze twee voorbeelden gebruikt, bepaalt hij het beginsel voor alle gevallen waarbij het geweten betrokken is. Er zijn thans vele omstandigheden waarin geen specifieke, rechtstreekse bijbelse instructie of regel bestaat. Deze worden soms „grijze vlakken” genoemd. Zulke vlakken bestaan op het terrein van werkkring, medische behandeling, voedsel, kleding en op andere gebieden. De bijbel verschaft beginselen waardoor wij ons op al deze terreinen kunnen laten leiden. Wat definitief in de bijbel staat, dienen allen op te volgen. De bijbel zegt bijvoorbeeld dat kleding en uiterlijk ’welverzorgd, met bescheidenheid en gezond verstand’, netjes en schoon dienen te zijn (1 Tim. 2:9; 2 Kor. 7:1). Wij dienen respect te blijven hebben voor de gevoelens van onze broeders en voor de gemeente en haar goede reputatie in de gemeenschap. Maar smaken, kleuren, enzovoort kunnen naar gelang van persoonlijke voorkeuren zeer verschillen.
20. Wat dient iemand te doen die met een probleem geconfronteerd wordt waarvan de oplossing hem niet duidelijk is?
20 Wie met deze „grijze vlakken” te maken heeft, dient zich tot de bijbel en bijbelse hulpmiddelen te wenden. Als hij dan nog niet zeker is ten aanzien van een beslissing, kan hij ouderlingen of anderen die hem kunnen helpen, raadplegen om te zien wat de bijbel zegt, maar hij dient anderen geen beslissing voor hem te laten nemen. Zij zijn niet zijn „geweten”. Laat hem de dingen zelf afwegen, zijn eigen beslissing nemen en naar dit gewetensvol genomen besluit handelen. Met het verstrijken van de tijd gaat hij de dingen misschien wel in een ander licht zien en zich daarnaar richten, doch hij dient te vermijden iets te doen waarover hij twijfels heeft, zodat hij niet door zichzelf veroordeeld zal worden. — Rom. 14:23.
21. Als wij een bepaalde principiële mening hebben, betekent dit dan dat wij deze nooit dienen te veranderen, of wat dan wel?
21 Alle christenen zullen er voortdurend naar moeten streven vorderingen te maken in inzicht en zij zullen er moeite voor moeten doen steeds dichter tot een volmaakte nabootsing van God en Christus te komen. Door zo te handelen, zullen zij een steeds nauwkeuriger geoefend geweten krijgen. Te allen tijde dienen zij alle dingen zo te doen dat zij een goed geweten behouden, terwijl zij hun christelijke broeders dezelfde vrijheid behoren toe te staan.
[Illustratie op blz. 9]
Paulus gaf de raad nieuwe gelovigen te aanvaarden, ook al hadden zij ’zwakheden in hun geloof’
[Illustratie op blz. 11]
Respecteer het geweten van een nieuwe christen met betrekking tot het houden van de sabbat of het eten van bepaalde spijzen