„Uw woord is waarheid”
’Gelukkig de treurenden’
IS HET niet tegenstrijdig om te zeggen dat iemand die treurt, terzelfder tijd gelukkig kan zijn? Dat hoeft niet zo te zijn. Toen Jezus in zijn Bergrede deze schijnbaar tegenstrijdige verklaring deed, had hij blijkbaar niet de meer algemene betekenis van het woord „gelukkig” in gedachten. Kennelijk bedoelde hij iets dat meer was dan luchthartige vrolijkheid. — Matth. 5:4.
Het Griekse woord voor „gelukkig” in deze tekst, makarios, werd door de Grieken van toepassing gebracht op de opperste gelukzaligheid, het geluk waarin, naar men veronderstelde, de goden zich verheugden. Gezien de wijze waarop het woord in Jezus’ Bergrede en overal in de christelijke Griekse Geschriften wordt gebruikt, zou een ruimere betekenis van makarios zijn: ’gelukkig als gevolg van het feit dat men Gods gunst geniet’.
Wie zijn dan degenen die ’Gods gunst genieten’ omdat zij treuren? Letterlijk iedereen die bedroefd is? Neen, want het Griekse woord voor „treuren”, pentheo, betekent ’rouwklagen, zich diep terneergeslagen voelen’. De apostel Paulus gebruikte dit woord toen hij de gemeente te Korinthe berispte omdat zij niet diepbedroefd waren wegens de grove immoraliteit die er in hun midden werd begaan: „En zijt gij opgeblazen en hebt gij niet veeleer getreurd”? (1 Kor. 5:2) In soortgelijke zin gaf de discipel Jakobus bepaalde personen in zijn dagen de volgende berisping: „Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw hart, besluitelozen. Maakt plaats voor ellende en treurt en weent.” — Jak. 4:8-10.
Dat Jezus een diep gevoel van rouw en smart bedoelde, wordt door het parallelverslag van Lukas bevestigd: „Gelukkig zijt gij die thans weent, want gij zult lachen” (Luk. 6:21). Het werkwoord „wenen” dat hier wordt gebruikt, is een vertaling van het Griekse woord klaio, dat „gebruikt wordt in verband met elke luide uiting van smart, vooral in verband met rouw over de doden” (An Expository Dictionary of New Testament Words, W. E. Vine). Zonder enige twijfel bedoelde Jezus in deze tweede zaligspreking (gelukkigverklaring) die in zijn Bergrede wordt genoemd, een diep rouwbeklag, een bitter geween.
Zijn echter alle mensen die, om welke reden maar ook, diep bewogen zijn van smart, degenen die „gelukkig” gemaakt of door God begunstigd zullen worden? Blijkbaar niet, want Jezus zei dat deze treurenden vertroost zouden worden, en toch ontvangen niet allen die verslagen zijn van smart, vertroosting. De beweegreden van het hart komt hier in het geding. Een voorbeeld hiervan was Esau, de broer van Jakob, die, omdat hij „geen waardering [had] voor heilige dingen, . . . in ruil voor één maaltijd zijn rechten als eerstgeborene weggaf”. Naderhand had hij spijt van de ruil en had hij diepe droefheid over zijn verlies, doch tevergeefs. — Hebr. 12:15-17.
Op soortgelijke wijze voelde Judas, de ontrouwe apostel, wroeging nadat hij Jezus verraden had, maar toch pleegde hij ten slotte zelfmoord. Er zal evenmin vertroosting zijn voor de rijken die rouw bedrijven over de val van Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Ook zij zullen omkomen. — Matth. 27:3-5; Joh. 12:6; Openb. 18:7, 8, 11, 15, 19; 19:19-21.
Op wie doelden deze woorden van Jezus dan wel? Ze zijn in de eerste plaats en rechtstreeks van toepassing op die volgelingen van hem die Gods hemelse koninkrijk zullen beërven. „Hun behoort het koninkrijk der hemelen toe”, en „zij zullen ’zonen van God’ worden genoemd” en zullen werkelijk „God zien”. — Matth. 5:3, 9, 8.
De discipelen van Jezus waren diepbedroefd toen hun Meester aan een martelpaal ter dood werd gebracht. Later werden zij echter vertroost toen hij na zijn opstanding aan hen verscheen (Lukas hoofdstuk 24). De apostel Petrus was diepbedroefd omdat hij zijn Meester drie maal had verloochend (Matth. 26:75). Omdat hij op godvruchtige wijze bedroefd bleek te zijn, werd hij evenwel vertroost doordat hem een drievoudige opdracht werd gegeven Jezus’ schapen en lammeren te voeden en hem het voorrecht werd geschonken de leiding te nemen in het prediken van het goede nieuws van het Koninkrijk tot zowel de joden als de heidenen. — Joh. 21:15-17; Hand. 2:14-41; 10:34-48.
Jezus’ woorden ’gelukkig de treurenden, de wenenden’ waren speciaal van toepassing op de gezalfde christenen in recente tijden die diepbedroefd waren om hun ontredderde toestand als gevolg van de aanvallen van de vijand. De profeet Jesaja voorzei dat Jehovah’s Gezalfde, in de eerste plaats Jezus Christus, zou komen om alle treurenden te troosten; om toe te delen aan hen die treuren over Sion, om hun te geven . . . de olie van uitbundige vreugde in plaats van rouw, de mantel van lof in plaats van de neerslachtige geest”. Zij zijn het ook over wie werd geschreven: „Toen Jehovah de gevangenen van Sion liet terugkeren, . . . werd onze mond vervuld met lachen.” Ja, vertroosting en lachen werden hun deel. — Jes. 61:1-3; Ps. 126:1, 2.
De woorden „gelukkig zijn de treurenden”, „gelukkig zijt gij die thans weent”, vermelden echter tevens een beginsel dat ook op anderen van toepassing is. De profeet Ezechiël had een visioen van sommigen die ’zuchtten en kermden over al de verfoeilijkheden die in het midden van’ hun stad Jeruzalem werden gedaan. Ook zij werden bijzonder begunstigd doordat God hen in het leven behield toen zijn oordeelsvoltrekkers door die stad trokken en allen die niet als treurenden waren geïdentificeerd, doodden. — Ezech. 9:1-7.
Deze treurenden en wenenden vinden hun tegenhangers in onze dagen, want de christenheid beweert Gods ’stad’ te zijn, net als Jeruzalem indertijd. Evenals die stad, is de christenheid vervuld van verfoeilijkheden — valse religie, seksuele en andere vormen van immoraliteit en gewelddadigheid. Hun die de juiste hartetoestand bezitten, laat deze situatie niet onverschillig; zij treuren diep over deze dingen. Zij zijn het die in deze tijd eveneens Gods gunst ontvangen en vertroost worden.
Waarmee worden zij vertroost? Met de prediking van het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk. Deze boodschap, die door de christelijke getuigen van Jehovah naar zulke treurenden wordt gebracht, vertelt hun over Gods voornemen om allen die goddeloosheid beoefenen, van de aarde af te snijden en uit te roeien (Spr. 2:21, 22). Ze vertelt hun dat nu spoedig in vervulling zal gaan wat christenen bidden: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.” Stellig is dit voor hen een grote troost. Meer dan dat: dit goede nieuws vertelt ook over de komende opstanding van al degenen die in de herinneringsgraven zijn ja, er zal een hereniging plaatsvinden van hen die door de dood van elkaar werden gescheiden. — Matth. 6:9, 10; Joh. 5:28, 29.
Ook een grote troost voor deze treurenden is het goede nieuws dat er onder Gods koninkrijk niets schadelijks of vernietigends zal zijn, want de kennis van Jehovah zal de aarde bedekken zoals de wateren ook de zeeën bedekken (Jes. 11:9). Bovendien zal God, door de voordelen van het loskoopoffer van Jezus aan te wenden, „elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw [Grieks: penthos], noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn”. — Openb. 21:4.
Stellig wordt door dit grondiger begrip van wat Jezus zei elke gedachte aan tegenstrijdigheid teniet gedaan. Het zijn de treurenden — zij die met de juiste hartetoestand jegens Jehovah God in een uitgebreidere en ruimere zin diepbedroefd zijn — die werkelijk gelukkig zijn, want zij verheugen zich in Jehovah’s gunst en worden vertroost.