Bent u werkelijk te benaderen?
JEHOVAH God stelt het heel erg op prijs wanneer degenen die hem dienen, te benaderen zijn. Wij dienen dit te verwachten. God zelf heeft in dit opzicht namelijk een schitterend voorbeeld gegeven, aangezien hij zich er te allen tijde en onder alle omstandigheden voor openstelt om naar het gebed van alle soorten van mensen te luisteren. — Ps. 65:2.
Hoe belangrijk God het vindt dat wij te benaderen zijn, blijkt wel uit het feit dat hij zijn Zoon naar de aarde heeft gezonden, waar hij hem onder eenvoudige omstandigheden liet leven. Met welk doel? Onder andere opdat zijn Zoon, Jezus Christus, „een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden”, „niet iemand die geen medegevoel kan hebben met onze zwakheden, maar iemand die in alle opzichten evenals wij beproefd is”. Wegens hem kunnen christenen „met vrijmoedigheid van spreken de troon van [Gods] onverdiende goedheid naderen”, terwijl zij dit onbeschroomd en vol vertrouwen kunnen doen (Hebr. 2:17, 18; 4:15, 16; 10:19, 21, 22). Jehovah God wil het zo hebben.
In deze tijd vervreemden de mensen in het algemeen geleidelijk aan van elkaar; er treden ongemerkt storingen op in de communicatie — tussen gezinsleden en ook tussen degenen die met autoriteit bekleed zijn en degenen die aan autoriteit onderworpen zijn. Dit dient ons er meer dan ooit van te doordringen hoe uiterst belangrijk het is te benaderen te zijn. Wij kunnen het ons niet veroorloven dat zulke ongunstige wereldse toestanden de christelijke gemeente binnendringen en de geest van hartelijkheid en oprechte liefde die daar heersen, verzwakken. Wie dienen in dit opzicht vooral op hun hoede te zijn, en hoe kunnen zij tegen dit gevaar waken?
Christelijke echtgenoten, die ’hun vrouw behoren lief te hebben als zichzelf’, dienen deze hoedanigheid te behoeden. Ouders moeten er ook voor zorgen dat zij voor hun kinderen te benaderen blijven als zij niet willen dat hun kinderen zich ’getergd’ voelen en ’moedeloos’ worden. En in elke christelijke gemeente dienen ouderlingen (opzieners) er in hun omgang met al hun broeders en zusters blijk van te geven werkelijk te benaderen te zijn. — Ef. 5:28, 33; Kol. 3:19, 21; 1 Petr. 5:1, 3.
HOE ER BLIJK VAN TE GEVEN TE BENADEREN TE ZIJN
Wij zijn pas werkelijk te benaderen wanneer wij een oprechte, ware belangstelling voor anderen hebben. Het is niet voldoende te zeggen dat wij te benaderen zijn, dat wij een „open deur”-gedragslijn volgen en dat de „welkomst”-loper is uitgelegd. Het is zoals in de spreuk staat: „Van een groot aantal mensen zal elk zijn eigen liefderijke goedheid verkondigen.” Woorden zijn echter niet voldoende. Wij moeten tonen dat wij werkelijk te benaderen zijn door de wijze waarop wij met anderen omgaan (Spr. 20:6; 1 Joh. 3:18). Als wij werkelijk om mensen geven en bereid zijn ons ten behoeve van hen in te zetten, zullen zij dit aanvoelen.
Een ouderling in een gemeente heeft krachtens heilige geest de toewijzing ontvangen om als een herder onder Christus Jezus dienst te verrichten. Deze toewijzing dient hem echter niet het gevoel te geven dat hij superieur is aan anderen, want hij maakt ook zelf als een van de „schapen” deel uit van de kudde (Hand. 20:28; 1 Petr. 5:2, 4). In plaats daarvan dient hij zich dankbaar te voelen dat het Hoofd van de gemeente, Christus Jezus, hem waardig heeft geacht voor andere leden van de kudde dienst te verrichten en dat God hem hiervoor bekwaam gemaakt heeft door hem een mate van kennis, verstand en wijsheid te schenken (1 Tim. 1:12; 2 Kor. 3:5). Zulke geestelijke rijkdommen zijn als een van God afkomstig ’toevertrouwd pand’. In plaats van het gevoel te hebben dat hij persoonlijk belangrijk is, zal hij blij zijn dat hij, door Gods onverdiende goedheid, iets heeft dat hij in het belang van zijn broeders en zusters kan aanwenden, goede raad en kennis, alle gebaseerd op en verkregen uit Gods Woord. In plaats van zich in zijn eigen ogen ’hoog verheven’ te voelen, zal hij nederig trachten dat ’toevertrouwde pand’ van kennis te gebruiken ten einde daarmee Jehovah en zijn Zoon, het Hoofd van de gemeente, lof toe te brengen. — 1 Kor. 4:7; 1 Petr. 4:10, 11.
STELT U ZICHZELF BESCHIKBAAR?
Het spreekt vanzelf dat u niet te benaderen kunt zijn als u niet beschikbaar bent om benaderd te worden. Over Jehovah God kon de apostel Paulus zeggen dat hij „niet ver is van een ieder van ons” (Hand. 17:27). Gods dienstknecht Mozes was bereid de vermoeiende taak op zich te nemen om mensen „van de morgen tot de avond” met hun problemen te helpen. — Ex. 18:13-16.
Christelijke ouderlingen zullen natuurlijk vele verantwoordelijkheden hebben die zij moeten behartigen — zij hebben misschien een eigen gezin dat hun aandacht nodig heeft. En zij willen ook graag een aandeel hebben aan de bekendmaking van het goede nieuws aan de mensenwereld, terwijl zij zoveel mogelijk mensen tot discipelen willen maken. Indien zij goede herders van de kudde willen zijn, moeten zij deze en andere verantwoordelijkheden echter op een dusdanige wijze met elkaar in evenwicht brengen dat zij zich beschikbaar stellen voor hun broeders en zusters in de gemeente die hen in verband met persoonlijke vragen en problemen om inlichtingen of hulp vragen.
Op christelijke vergaderplaatsen is het vaak eenvoudig een kwestie van anderen te laten zien dat u er bent, dat u beschikbaar bent en bereid te praten. Als iemand de indruk geeft het altijd „druk” te hebben, zullen velen aarzelen op hem toe te stappen. Gemeenteberichten en administratieve aangelegenheden hebben een zekere waarde, maar hierdoor wordt niet aangetoond of iemand een ware herder van de „schapen” is. Het zou beter zijn dat soort van dingen af te handelen nadat de werkelijke, levende „schapen” zelf eerst passende aandacht hebben ontvangen. — Vergelijk Spreuken 27:23; Joh. 10:2-4.
Het is vanzelfsprekend heel goed om zelf het initiatief te nemen in het tonen van belangstelling voor anderen door op hen toe te stappen. Hierdoor volgen wij Gods voorbeeld, want hij wachtte niet totdat de mensheid eerst hem benaderde, maar deed van zijn kant de eerste stappen (Jer. 7:13, 25; 2 Kor. 5:20; 1 Joh. 4:10, 19). Zelfs hierin is het echter van het grootste belang te tonen dat wij niet slechts uit „sympathie” handelen of louter de voorgeschreven „gedragslijn” volgen om vriendelijk en spontaan te zijn (of te lijken). Onze belangstelling moet oprecht en echt zijn. — 1 Petr. 1:22.
Luisteren wij werkelijk wanneer iemand een vraag of een probleem aan ons voorlegt? De kwestie lijkt ons misschien wat onbelangrijk, zelfs onbeduidend, toe. Toch zit degene die het probleem heeft, er misschien heel erg mee in. Sommige ouders maken zich er schuldig aan hun kinderen te ’tergen’ en moedeloos te maken door hen te negeren of zelfs te bespotten wanneer zij met schijnbaar kleine problemen bij hen komen. Ouderlingen dienen ervoor te waken hetzelfde te doen ten aanzien van degenen die zij in de gemeente dienen. Jehovah God is namelijk duidelijk heel anders. Zoals Jakobus 1:5 ons vertelt, is Jehovah God er niet „gierig” in ons te helpen wanneer wij problemen hebben — problemen die er vanuit zijn verheven standpunt beslist heel klein kunnen uitzien — maar hij hoort ons en biedt ons edelmoedig hulp, terwijl hij niet geërgerd wordt of ons verwijten maakt dat wij met zulke kwesties bij hem zijn gekomen.
Bij een zekere gelegenheid brachten enkele ouders hun jonge kinderen bij Gods Zoon. Jezus’ discipelen trachtten dit te verhinderen, waarbij zij klaarblijkelijk in de gedachte verkeerden dat ’hun Meester veel belangrijker dingen aan zijn hoofd had die zijn tijd en aandacht vergden’. Jezus werd echter verontwaardigd toen hij dit zag; hij berispte zijn discipelen, nam de kinderen in zijn armen en gaf hun de aandacht die zij verlangden. — Matth. 19:13, 14; Mark. 10:13-16.
Het voortreffelijke voorbeeld dat hij en zijn Vader ons hebben gegeven, dient ons allen er stellig toe te bewegen te bewijzen dat ook wij werkelijk te benaderen zijn. Aldus zullen wij bijdragen tot een voortreffelijke geest in Gods gemeente, een ware christelijke geest van hartelijkheid en vertrouwen, van liefde en broederlijke genegenheid. Wij zullen bewijzen een zegen voor anderen te zijn en zullen op onze beurt ook zelf rijkelijk gezegend worden.