Kracht die wordt verleend door aanmoediging
’Wij hebben een krachtige aanmoediging om de hoop te grijpen die ons voor ogen is gesteld.’ — Heb. 6:18.
1. Welke uitwerking heeft aanmoediging op degene die deze ontvangt, en op welke wijze gaf de apostel Paulus te kennen dat hij zich van de belangrijkheid ervan bewust was?
HOE belangrijk is aanmoediging in tijden van spanning! Wat stellen wij, wanneer onze eigen zwakheden ons wanhopig maken, een woord van waardering of een uitlating die ons hoop schenkt, op prijs! Wij worden erdoor verfrist. De druk van het werk wordt er lichter door en wij worden geholpen onze problemen met meer vertrouwen aan te pakken. Wij ontvangen er de kracht door die wij nodig hebben om de toekomst onder de ogen te zien en worden vervuld met moed om onder zware druk stand te houden. In het Woord van God wordt het nut van aanmoediging wel in een bijzondere mate beklemtoond. Toen de apostel Paulus aan de gelovigen in Rome schreef, zei hij dan ook: „Ik verlang u te zien om u enige geestelijke gave mede te delen tot uw versterking, dat is te zeggen: onder u mede bemoedigd te worden door elkanders geloof, van u zowel als van mij” (Rom. 1:11, 12). Hij wist dat zijn christelijke broeders in Rome, gekweld als zij werden door hun eigen zwakheden, terwijl zij ook nog omringd waren door een wereld die gevuld was met alle soorten van onrechtvaardigheid, aanmoediging nodig hadden, en hij wilde hun die heel graag persoonlijk geven. Hij was zich er ook van bewust dat de voordelen niet eenzijdig zouden zijn, want het geven van aanmoediging heeft tot gevolg dat beide partijen worden opgebouwd, ja, men wordt „mede bemoedigd”.
2. Wat is het verschil tussen aanmoediging en vleierij, en wat is de beste bron van aanmoediging?
2 De opbouw die Paulus voor de gelovigen in Rome in gedachten had, was niet het gevolg van vleierij, iets wat de beginselloze oude wereld vaak met aanmoediging verwart. Vleierij is onechte, onoprechte of overmatige lof. Bedrog en onoprechtheid schenken geen kracht; ze bouwen niet op. In vele gevallen resulteren ze alleen maar in verachting voor degene die zich vleiend heeft uitgelaten. Paulus had in dit verband aan de Thessalonicenzen geschreven: „Wij hebben ons nooit afgegeven met vleitaal, zoals gij weet, of met enig baatzuchtig voorwendsel” (1 Thess. 2:5). Vertrouwen dat op bedrog is gebouwd, is een waandenkbeeld, en hoop die niet op waarheid is gegrond, leidt alleen maar tot teleurstelling. Wanneer de leiders van natiën derhalve tegen hun mensen liegen om in tijden van nationale crisis hun steun te behouden, wordt er niet werkelijk opgebouwd en wordt er geen kracht geschonken. Wanneer de geestelijken mensen die iemand in de dood hebben verloren, leugens vertellen over de toestand van de doden, is hun troost evenzo hol en waardeloos. Er wordt in zo’n geval geen werkelijke aanmoediging gegeven. Wil men iemand zodanig aanmoedigen dat hij er kracht door ontvangt, dan moet men de waarheid spreken (Ps. 146:4; Pred. 9:5; Joh. 5:28, 29). Men kan degenen die bedroefd zijn over het falen van deze verdorven wereld en over hun eigen tekortkomingen, het beste met moed bezielen en een kracht schenkende hoop geven, door het Woord van God tot hen te spreken.
GOD GEEFT HET VOORBEELD
3. Op welke wijze heeft God de leiding genomen in het geven van aanmoediging, en welke uitwerking heeft dit op ons?
3 Jehovah God heeft zelf de leiding genomen in het geven van aanmoediging. Onmiddellijk nadat Adam de mensheid in zonde had gedompeld, maakte God bekend dat hij een bevrijder zou verwekken, waardoor hij voor Adams toen nog ongeboren nakomelingen in een basis voor hoop voorzag. Hij vergat die belofte niet, maar hij legde er in de daaropvolgende generaties in verklaringen aan zijn dienstknechten de nadruk op en weidde erover uit. Over zijn belofte aan Abraham staat opgetekend: „Daarom heeft God, toen Hij des te nadrukkelijker aan de erfgenamen der belofte het onveranderlijke van zijn raad wilde doen blijken, Zich onder ede verbonden, opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die tot Hem de toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing [aanmoediging, NW] zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is” (Hebr. 6:17-19). Ja, door een gezonde basis voor hoop te verschaffen, moedigt God zijn dienstknechten aan, bouwt hij hun vertrouwen op en maakt hij het voor hen mogelijk de toekomst onbevreesd onder de ogen te zien. Zijn nimmer falende beloften, die in de bijbel staan opgetekend, vormen een onbegrensde bron van kracht voor ons in deze twintigste eeuw. „Al wat namelijk te voren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in den weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden.” — Rom. 15:4.
4. Welke verantwoordelijkheid rust er op degenen die de door God geschonken hoop aanvaarden, maar waarom is deze niet drukkend?
4 Deze door God geschonken hoop gaat met verantwoordelijkheid gepaard. Degenen die de naam van God dragen, moeten zijn getuigen zijn en zijn naam en voornemens aan anderen bekendmaken. Zij moeten hun leven in overeenstemming met zijn wil inrichten. God maakt hun dienst echter niet tot een last, want hij draagt hun niet op dingen te doen die boven hun vermogen liggen. Hij zorgt op liefdevolle wijze voor hen, net zoals een herder met zijn schapen omgaat. „Hij zal als een herder zijn kudde weiden, in zijn arm de lammeren vergaderen en ze in zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden” (Jes. 40:11). God berooft ons niet van vreugde door te veel van ons te vragen. Ook verwerpt hij ons niet omdat wij wellicht struikelen. „Gelijk zich een vader ontfermt over zijn kinderen, ontfermt Zich de HERE over wie Hem vrezen. Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig, dat wij stof zijn” (Ps. 103:13, 14). Hij is barmhartig, liefderijk en vol van mededogen, en zijn vergevensgezindheid schenkt ons de moed voorwaarts te gaan.
5. Welke reactie brengt het bij ons teweeg wanneer wij de in de Schrift opgetekende verslagen van mannen des geloofs beschouwen?
5 Er is een krachtig geloof voor nodig om in de dienst van God te volharden, maar Jehovah heeft alle voorzieningen getroffen om ons geloof te versterken. Hij heeft ons niet alleen onvergelijkelijke beloften gegeven, maar ons bovendien omringd met mannen des geloofs, wier voorbeeld ons met moed bezielt en ons hernieuwde kracht schenkt voor de wedloop die ons voor ogen is gesteld. Tot hen behoorden Abel en Simson, die hun leven in Jehovah’s dienst aflegden; Noach, die zijn rechtschapenheid handhaafde terwijl hij door een goddeloze wereld werd omringd; Mozes, die alle rijkdommen van Egypte in de steek liet ten einde de dienst van de ware God op te nemen; de Israëlieten, die erop vertrouwden dat Jehovah hen van de hen achtervolgende militaire legers van Farao zou bevrijden; en David, die de Filistijnse reus Goliath onbevreesd in de naam van Jehovah tegemoet trad. „Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen allen last en de zonde, die ons zo licht in den weg staat, en met volharding den wedloop lopen, die vóór ons ligt. Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, den leidsman en voleinder des geloofs [de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, NW].” — Hebr. 12:1, 2.
6. Welke uitwerking heeft het voorbeeld van de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof op ons?
6 Wanneer wij ons oog oplettend gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, wat zien wij dan? Wederom een reden om moed te vatten! In Jezus hebben wij namelijk een door God geschonken model. In hem bezitten wij een levend voorbeeld van de handelwijze die wij dienen te volgen. Iedere stap die wij doen wanneer wij in zijn voetstappen treden, is een bron van voldoening en vreugde; wij worden erdoor verfrist! Het is zoals Jezus zelf zei: „Komt tot Mij allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht.” — Matth. 11:28-30.
7. (a) Waarom moeten ware christenen vervolging onder de ogen zien, maar welke reden bestaat ervoor moed te vatten? (b) Op welke wijze volgde Petrus Jezus’ raad op ’zijn broeders te versterken’?
7 Het is waar dat men door in de voetstappen van Jezus te treden, vervolging van de zijde der oude wereld kan verwachten. „Allen, die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden” (2 Tim. 3:12). Jezus had hier zelf voor gewaarschuwd door te zeggen: „Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen.” Zelfs dit doet de christelijke getuigen van Jehovah de moed echter niet verliezen. Zij brengen zich te binnen wat Jezus op de avond vóór zijn dood zei, namelijk: „In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 15:20; 16:33). De apostelen hebben inderdaad moed gevat. Zij zijn niet met werken opgehouden. Petrus is weliswaar gestruikeld, doordat hij de Heer verloochende, maar hij had hier berouw van. Jezus had in dit verband tot hem gezegd: „Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen” (Luk. 22:32). Petrus heeft dit ook gedaan. Zijn getrouwe bediening vormde voor zijn christelijke broeders een bron van kracht; hij vertelde hun opbouwende dingen en schreef hun bemoedigende woorden. „Ik heb u in enkele woorden geschreven”, zo zei Petrus, „ten einde u aan te moedigen en ernstig te getuigen dat dit de ware onverdiende goedheid van God is; blijft daarin vaststaan” (1 Petr. 5:12, NW). Hij wilde niet dat iemand Gods organisatie zou verlaten en zich tot valse leerstellingen zou wenden, maar hij wist dat zij voortdurend van de zijde van de wereld druk ondervonden. Dit schreef hij hun in zijn eerste canonieke brief ten einde hen aan te moedigen en hen te sterken in de overtuiging dat zij het ware geloof bezaten.
EEN AANMOEDIGENDE BRIEF
8. Wat van hetgeen Petrus in zijn eerste canonieke brief besprak, vormde een bron van grote aanmoediging, en op welke wijze kunnen wij er voordeel van trekken?
8 Wat zei Petrus eigenlijk precies ter aanmoediging van zijn medechristenen, waardoor hij ons een voorbeeld stelde dat wij, wanneer wij elkaar aanmoedigen, kunnen navolgen? Hij was zich er heel goed van bewust dat zijn door God geschonken hoop de grootste bron van kracht voor hem vormde, en daarom schreef hij over die hoop, wetend dat het zijn christelijke broeders het meeste goed zou doen wanneer hij hen ertoe zou kunnen aansporen hier een grotere waardering voor te hebben. Hij legde er de nadruk op dat zij een „levende hoop” bezaten, iets wat betrouwbaar was, een verwachting die niet tot teleurstelling zou leiden. „Geloofd zij de God en Vader van onzen Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in den laatsten tijd.” Deze hoop vormde een reden tot grote blijdschap en onuitsprekelijke vreugde onder hen. De profeten waren er door Gods geest toe bewogen over deze hoop te spreken, ja, zelfs de engelen begeerden er een blik in te slaan. God had deze hoop echter aan christelijke mannen en vrouwen geschonken. Hoe dankbaar dienden zij te zijn! Hoe diende dit hen te sterken en te schragen! (1 Petr. 1:3-5, 8-12) Tot op de huidige dag is het nog steeds waar dat men — of men nu als een van de 144.000 leden van Christus’ ’kleine kudde’ is geroepen of de hoop koestert tot de ’oprechten die de aarde zullen bewonen’ te behoren — het meeste wordt aangemoedigd wanneer men zijn geest op de beloften van God vestigt en ze in de bijbel bestudeert, erover mediteert, ze met zijn christelijke broeders bespreekt en ze onder anderen propageert. — Luk. 12:32; Spr. 2:21, SV.
9. Op welke wijze is de christelijke hoop van invloed op ons vermogen vervolging onder de ogen te zien?
9 De kracht die door deze betrouwbare hoop wordt geschonken, is zo groot, dat de christen erdoor in staat wordt gesteld zich onder grote beproevingen op zijn geloof te verheugen en pal te blijven staan. Petrus vervolgde dan ook met te zeggen: „Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korten tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus” (1 Petr. 1:6, 7). Ook Paulus bracht de hoop op datgene wat ons in het vooruitzicht is gesteld, met de aangelegenheid van volharding in verband toen hij zei: „Verheugt u in de hoop vóór u. Volhardt onder verdrukking.” En in Jezus’ geval wordt duidelijk gedemonstreerd welk een opmerkelijke kracht de ons door God gegeven hoop schenkt, want wij lezen: „Die, om de vreugde, welke vóór Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft, de schande niet achtende, en gezeten is ter rechterzijde van den troon Gods.” Degenen die nauwlettend op het voorbeeld van Christus acht slaan, worden Gods dienst niet moe en geven de moed niet op; zij houden niet met hun werk op. — Rom. 12:12, NW; Hebr. 12:2, 3; 1 Petr. 4:13, 14.
10. Voor welke activiteit spoorde Petrus christenen aan hun geest te versterken, en wat dienen wij in dit verband voor elkaar te doen?
10 Er moet een uiterst belangrijk werk worden verricht waaraan alle christenen dienen deel te nemen. Door middel van Petrus’ eerste brief worden wij er derhalve toe aangemoedigd, ja, er wordt bij ons op aangedrongen, ’onze geest te versterken opdat deze activiteit kan ontplooien’, en wij zijn verplicht elkaar op overeenkomstige wijze aan te moedigen. Het werk van Christus’ gezalfde lichaamsleden wordt vergeleken met dat van de priesters die in Jeruzalems tempel dienst verrichtten, want zij worden gebruikt „voor den bouw van een geestelijk huis, om een heilige priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”. Zij offeren geen dierlijke slachtoffers, maar brengen geestelijke offers, een „lofoffer . . ., namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden” (1 Petr. 1:13; 2:4-9; Hebr. 13:15). Zij maken de liefdevolle voornemens bekend van Jehovah God, die hen uit de geestelijke duisternis van de wereld in het wonderbaarlijke licht van zijn waarheid heeft geroepen. Voor zulk een dienst is het van het grootste belang geestelijke kracht te bezitten.
11. Hoe beschouwen wij, met Gods Woord als gids, ’s werelds oorzaken van vrees, en welk beroep wordt er derhalve op ons gedaan?
11 Met de waarheid van Gods Woord om hun pad te verlichten en hen te versterken, delen zij de vrees van de wereld niet; zij raken niet in opschudding over de crisis waarin de wereld verkeert. In plaats daarvan slaan zij acht op het gebod: „Vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt den Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze [diepe achting, NW]” (1 Petr. 3:14, 15). Door de positie die zij innemen, wordt er voortdurend een beroep op hen gedaan te verklaren waarom zij niet de bezorgdheid van de wereld delen en waarom zij zich er niet evenals anderen voor inzetten de instellingen van de wereld te laten voortduren. Zij moeten verklaren waarom zij geen deel van de wereld zijn. Aangezien hun positie in de ogen van wereldse mensen moreel verkeerd kan lijken, moeten zij zich verdedigen, en dit niet op een geïrriteerde wijze, maar met zachtmoedigheid en diepe achting. Zij maken anderen duidelijk dat zij hun hoop op God en zijn Zoon stellen en dat zij God als regeerder meer moeten gehoorzamen dan mensen. Het zou verkeerd zijn — zo zetten zij uiteen — wanneer zij als personen die zich aan God hebben opgedragen, de vriendschap van de wereld zouden zoeken, aangezien dit hen tot vijanden van God zou maken. Er is moed voor nodig om zo’n standpunt in een vijandige wereld te handhaven. — 1 Petr. 1:20, 21; Joh. 15:19; Jak. 4:4.
12. (a) Wie hebben zich bij het gezalfde overblijfsel in hun predikings- en onderwijzingswerk aangesloten, en welke uitwerking heeft dit? (b) Op welke wijze toont Petrus aan dat christenen elkaar kunnen sterken wanneer zij aan de bediening deelnemen?
12 Bij deze gezalfde getuigen heeft zich nu een grote schare anderen aangesloten — allen opgedragen personen die te zamen met de tempelklasse dienst verrichten — die een bron van grote aanmoediging voor hen vormen en te zamen met hen Jezus’ gebod vervullen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, . . . en onderwijst hun al wat ik u heb geboden, na te komen” (Matth. 28:19, 20, NW; Openb. 7:9, 10). Dit is een grote en dringende taak die alleen met vereende krachten tot een goed einde gebracht kan worden. Met het oog hierop spoort Petrus christenen ertoe aan „intense liefde voor elkaar” te hebben en elkaar op te bouwen door „elkaar . . . te dienen”. Zij moeten met elkaar samenwerken. Zelfs Jezus zegt: „Ziet! ik ben met u alle dagen tot de voleinding van het samenstel van dingen.” Wat een wonderbaarlijke aanmoediging! — 1 Petr. 4:8-11, NW.
13. Welke andere soort van aanmoediging gaf de apostel Petrus in zijn brief, wat zei hij, en op welke wijze versterkt dit ons?
13 Met het oog op de verdorven toestand van de wereld, achtte Petrus het ook noodzakelijk volgens een andere methode aanmoediging te schenken. Hij deed dit in deze gevallen niet door complimenten te geven en ook sprak hij niet over aangelegenheden die ten doel hadden zijn medechristenen met hoop te vervullen. Deze aanmoediging werd veeleer gegeven in de vorm van een aansporing verkeerd gedrag te vermijden. „Geliefden, ik vermaan u als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel.” „Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van den wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij.” Deze soort van raad is voor ons allemaal heel goed. Met het oog op het feit dat wij voortdurend in nauw contact staan met een ontaarde wereld, worden wij erdoor geholpen duidelijk voor ogen te houden wat goed en verkeerd is. Wij worden erdoor beschermd tegen het overnemen van de verdraaide denkwijze van de wereld en gesterkt in onze rechtvaardige haat tegen goddeloze praktijken. Ja, wij worden erdoor geholpen duidelijk voor ogen te houden wat deze „vleselijke begeerten” zijn — geen dingen die wij dienen te zoeken, maar vijanden die strijd voeren tegen de ziel en die zich — als wij dit toelaten — ongemerkt in ons leven indringen en de vernietiging van ons leven, onze ziel, tot gevolg hebben. Wij hebben een dergelijke aanmoediging nodig, en Jehovah heeft er regelingen voor getroffen dat zijn hedendaagse aanbidders deze aanmoediging thans evenzeer ontvangen als de vroege christenen ze destijds door bemiddeling van de apostelen ontvingen. — 1 Petr. 2:11, 12, 16; 4:3-5.
14. Welke kracht verlenende opmerkingen werden er gemaakt ten behoeve van degenen die onderdrukkende meesters hadden, en op welke wijze strekt deze raad zelfs velen in deze tijd tot nut?
14 Petrus schonk in zijn aanmoedigende brief ook aandacht aan enkele ontmoedigende huiselijke problemen en problemen waarmee de broeders op hun werk geconfronteerd werden en die van invloed waren op hun aanbidding. Sommigen van hen leden bijvoorbeeld omdat zij hardvochtige meesters hadden, en de slechte behandeling die deze slaven moesten ondergaan, was in vele gevallen klaarblijkelijk te wijten aan het feit dat zij de wil van God wensten te doen. Zij leden als gevolg van hun „geweten jegens God”, net zoals velen thans wegens hun christelijke geloof op discriminerende wijze door hun wereldse werkgevers worden behandeld. Hoe dienen zij hun situatie te bezien? „Geduldig te verdragen dat gij lijden moet om uw goede daden, dat is het wat God behaagt”, schreef Petrus. Vervolgens vergeleek hij hun situatie met die van Christus door te zeggen: „Het is ook uw roeping, want ook Christus heeft lijden doorstaan. Hij heeft geleden om uwentwil en u een voorbeeld nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden, Hij die geen zonde heeft gedaan en in wiens mond geen bedrog is gevonden; die als Hij gescholden werd, niet terugschold en als Hij leed niet dreigde, maar het overliet aan Hem die rechtvaardig oordeelt.” Hoe aanmoedigend is het zo’n voorbeeld te hebben om na te volgen! — 1 Petr. 2:18-23, SW.
15. (a) Waarop werd de aandacht van christelijke echtgenotes als een bron van aanmoediging gericht? (b) Welke raad werd ter aanmoediging aan echtgenoten gegeven? (c) Waarop moeten zowel echtgenoot als echtgenote hun geest richten willen zij elkaar kunnen sterken en helpen?
15 Ditzelfde mooie voorbeeld van onderworpenheid werd voor christelijke echtgenotes aanbevolen, zelfs voor degenen die met ongelovige mannen waren gehuwd, want wanneer Petrus zijn raad aan vrouwen begint, gebruikt hij de uitdrukking „evenzo”, waardoor hij hun aandacht op de voorgaande verklaringen betreffende onderwerping richt. Ook zij hebben een voorbeeld in Christus, en hij is thans net zozeer een voorbeeld voor hen als hij dit in de eerste eeuw voor de vroege christenen was. Terwijl Petrus hen aanmoedigt door op het resultaat van hun geduldige volharding te wijzen, geeft hij de raad: „Weest uw mannen onderdanig, opdat, ook indien sommigen aan het woord niet gehoorzaam zijn, zij door den wandel hunner vrouwen zonder woorden gewonnen worden, doordat zij uw reinen en godvrezenden wandel opmerken.” De echtgenoten hebben ook hun problemen en hebben ook aanmoediging nodig. Petrus, zelf een gehuwde man, werd er derhalve door Jehovah’s geest toe bewogen de moeilijkheden te bespreken waarmee zij werden geconfronteerd, en hij zei de mannen nadrukkelijk dat zij er moeite voor moesten doen hun vrouw met begrip te behandelen en te erkennen dat de vrouw „een zwakker vat, het vrouwelijke” (NW) is, zodat zij niet van haar moesten verwachten dat zij emotioneel als een man zou reageren of haar werk op dezelfde manier zou doen als een man dit zou verrichten. Het werkelijk belangrijke punt waarmee zij hun geest bezig dienden te houden, was de verhouding waarin zij tot God stonden, en zij dienden nimmer toe te staan dat hun vurige verlangen om elkaar te helpen de prijs van het eeuwige leven te verwerven, door huiselijke problemen zou worden vertroebeld. Wat een praktische raad! Hoe nuttig was het voor allen dat hun moeilijke problemen werden besproken, dat zij werden gewezen op de christelijke beginselen waardoor zij zich dienden te laten leiden en dat de nadruk werd gelegd op het goeds dat door hun getrouwheid onder moeilijke omstandigheden tot stand werd gebracht! Deze zelfde geïnspireerde brief vormt een bron van kracht voor ons, die in deze kommervolle tijd leven. — 1 Petr. 3:1-9.
16. Welke aangelegenheden werden in Eén Petrus 5 met opzieners besproken, en waarom?
16 De opzieners werden in Petrus’ brief niet overgeslagen, alsof zij geen aanmoediging nodig hadden. Het tegendeel is veeleer waar, want hij besprak aangelegenheden met hen die zij speciaal zouden waarderen: een juiste kijk op hun bediening, de verhouding waarin zij tot God en hun broeders stonden, het behandelen van moeilijke problemen en vervolging. „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, . . . hen die Gods erfdeel zijn” (NW), zei hij. Welke opziener is zelfs thans niet diep bewogen wanneer hij erbij stilstaat dat degenen in de gemeente over wie hij toezicht uitoefent, aan God toebehoren? Wanneer de opziener de aangelegenheid op deze wijze beschouwt, zal hij geen ’heerschappij voeren over de kudde’ of trots worden, maar acht slaan op de raad: „Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd. Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u.” Het besef dat hij de hele last niet helemaal alleen hoeft te dragen, vormt voor de nederige opziener inderdaad een bron van aanmoediging. Hij wordt ertoe aangespoord voor het oplossen van problemen naar God op te zien, door al zijn zorgen op God te werpen, voor leiding zijn Woord te raadplegen en Hem in het gebed te zoeken. Ook staat hij niet alleen wanneer hij met vervolging van de zijde van Satans wereld wordt geconfronteerd. Petrus zei hierover: „[Weet], dat aan uw broederschap in de wereld hetzelfde lijden wordt toegemeten. Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korten tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten” (1 Petr. 5:1-10). Opzieners hebben er goede reden toe moed te vatten.
17. Wie is dus in werkelijkheid de grote Gever van kracht, en waarom is dit zo?
17 Er bestaat geen twijfel over dat Jehovah zelf de Gever van kracht is voor zijn volk. Hij is Degene die deze aanmoedigende woorden, die wij zojuist hebben beschouwd, onder inspiratie heeft laten optekenen. De beloften die in zijn Woord de bijbel staan opgetekend, vervullen ons met hoop. Hij heeft ons onderricht zodat wij met succes de problemen van het leven het hoofd kunnen bieden. Met zijn steun kunnen wij zelfs wanneer de gehele wereld tegen ons gekant is, standvastig blijven. Daarom zeggen wij met David: „Jehovah is mijn kracht en mijn schild. Op hem heeft mijn hart vertrouwd, en ik ben geholpen, zodat mijn hart jubelt, en met mijn lied zal ik hem loven. Jehovah is een kracht voor zijn volk.” — Ps. 28:7, 8, NW.
[Illustratie op blz. 595]
’Door bemiddeling van Sylvanus heb ik u geschreven ten einde u aan te moedigen.’