Overeenkomstig onze keus leven
1. Wat moet een ieder van ons doen om aan onze keus te kunnen vasthouden, zoals uit Spreuken 16:9 en 1 Petrus 1:13 blijkt?
DOOR het leven te kiezen dat God in het vooruitzicht stelt, verkiezen wij het ook om Gods weg — de volledige, oprechte, christelijke weg — te bewandelen. Wij moeten die weg blijven bewandelen, hetgeen vereist dat wij geloof stellen in Gods beloften, ons krachtig inspannen en volharding tonen. Maar bij die krachtsinspanningen zien wij naar God op om ons bij onze beslissingen te leiden, terwijl wij aldoor aan onze aanvankelijke weldoordachte keus vasthouden. De Schrift zegt: „Het hart van de aardse mens mag dan zijn weg uitdenken, maar Jehovah zelf leidt zijn schreden” (Spr. 16:9). Petrus zegt over deze kwestie: „Versterkt daarom uw geest tot activiteit, houdt uw zinnen volledig bij elkaar; vestigt uw hoop op de onverdiende goedheid die u ten deel zal vallen bij de openbaring van Jezus Christus.” — 1 Petr. 1:13.
2, 3. Wat kan ons erg helpen ’onze geest te versterken’ tot het verrichten van positieve daden?
2 Wat kunnen wij het beste doen om ’onze geest te versterken’? Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat wij ’onze zinnen bij elkaar houden’ en niet uit ons evenwicht raken?
3 In de eerste plaats kunnen wij mediteren over de onvergelijkelijke zegen die wij ervaren doordat wij Gods waarheid hebben ontvangen. Wij genieten thans een beter leven en gaan niet zo gebukt onder de zorgen, droefheden en weeën die de wereld ondervindt. Als wij toch lijden ondergaan, weten wij waardoor dat lijden komt en wij beseffen ook dat wij, wanneer wij het lijden vol geloof en vertrouwen verduren, er betere en bruikbaardere christenen door zullen worden. En doordat wij de hoop hebben op een opstanding, wordt ook veel van de vrees voor de dood en van het verdriet over geliefden die sterven, weggenomen. Het maakt al de ongewenste dingen die wij ondergaan, als niets met het oog op het eeuwige leven dat wij in het vooruitzicht hebben. Jezus zei tot zijn discipelen: „Gelukkig zijn de ogen die de dingen aanschouwen welke gij aanschouwt. Want ik zeg u: Vele profeten en koningen hebben begeerd de dingen te zien die gij aanschouwt, maar hebben ze niet gezien, en de dingen te horen die gij hoort, maar hebben ze niet gehoord.” — Luk. 10:23, 24.
4, 5. (a) Wat zou engelen ertoe brengen zo’n belangstelling te hebben voor de wijze waarop de mens gered zou worden, zoals te kennen wordt gegeven in 1 Petrus 1:12? (b) Hoe moeten wij, aangezien wij hun standpunt kennen, ons op onze beurt voelen?
4 Ja, de redding waarin wij ons verheugen, is van onschatbare waarde, en God schenkt deze redding op een wonderbaarlijke wijze aan mensen. Petrus zegt dat de profeten graag wilden weten hoe die redding tot stand komt en dat ’in diezelfde dingen engelen begerig zijn te turen’ (1 Petr. 1:10-12). Wij weten dat de engelen reeds bestonden toen de aarde werd gegrondvest, en zelfs nog talloze jaren vóór die tijd (Job 38:7). Zij hadden Gods heerlijkheid, wijsheid en macht en andere facetten van zijn persoonlijkheid gezien in de miljarden scheppingswerken. Maar hier op aarde was iets waar zij nog niet mee op de hoogte waren. Hoe zou God de zondige mensheid kunnen redden? De engelen waren hier zeer in geïnteresseerd. Zij wilden graag weten hoe de zonde van de mens vergeven kon worden op basis van een menselijk slachtoffer, want zo iets hadden zij nog nooit zien gebeuren. De schitterende eigenschap barmhartigheid, een fijner facet van Gods persoonlijkheid, die aantrekkelijker en hartverwarmender is dan macht of zelfs wijsheid, werd ten toon gespreid doordat hij Christus zond om de mensheid los te kopen. Ook werd Gods liefde jegens zondaars getoond doordat hij degenen die geloof in zijn Zoon stelden, leiding gaf.
5 Welnu, als engelen deze barmhartigheid van God als een van de grootste dingen in het universum beschouwen, hoeveel te meer dienen wij, die deze barmhartigheid hebben ontvangen en iedere dag ervaren, ons er dan over te verheugen en zijn barmhartigheid boven al het andere op prijs te stellen! Welke grotere aansporing zouden wij kunnen hebben om verheugd te zijn over onze keus en eraan vast te houden!
Bijbelstudie uiterst belangrijk
6. Wanneer wij 1 Petrus 2:2, 3 in aanmerking nemen, welke belangrijke plaats dient bijbellezen en studie dan in ons leven in te nemen?
6 Wat kunnen wij in deze tijd van onze kant doen om onze hoop vast te maken? Petrus antwoordt: „Vormt als pasgeboren baby’s een verlangen naar de onvervalste melk behorend tot het woord, opdat gij door middel daarvan tot redding moogt groeien, mits gij hebt gesmaakt dat de Heer goed is” (1 Petr. 2:2, 3). Alleen door de bijbel oprecht en zorgvuldig te lezen en te bestuderen, kunnen wij de geestelijke kracht hebben die wij moeten hebben. Er is geen andere weg. Wij moeten zelf de bijbel lezen en nadenken over wat erin staat. Ook moeten wij de bijbel met ons gezin lezen en de daarin opgetekende waarheden bespreken. Door dit te doen, zullen wij een grotere liefde voor het woord ontwikkelen en meer willen weten. Als Gods wet van de koningen in Israël vereiste dat zij voor zichzelf een afschrift moesten maken van de Wet, die zij in hun tijd hadden, en zij er iedere dag met gedempte stem in moesten lezen, hoe kunnen wij, die de volledige Schrift hebben, welke ons wijs kan maken tot redding, dan ook maar iets minder doen? — Deut. 17:19, 20; 2 Tim. 3:15.
7, 8. (a) Wat deden de mensen in de synagoge te Beréa, waardoor zij van Godswege werden geprezen? (b) Hoe komt het dat het zo belangrijk is waarheden werkelijk in de bijbel zelf te lezen?
7 Wie werden, toen de apostelen het „goede nieuws” verkondigden, door God via zijn Woord geprezen? De mensen in de synagoge te Beréa, want, zo lezen wij in de bijbel, „zij namen het woord [van het goede nieuws dat door Paulus en Silas werd verkondigd] met de grootste bereidwilligheid des geestes aan en onderzochten dagelijks zorgvuldig de Schriften of deze dingen [die zelfs door de apostel Paulus werden gezegd] zo waren” (Hand. 17:10, 11). Zij maakten zich deze dingen eigen door niet slechts instemmend te luisteren, maar ook de hechte schriftuurlijke basis te onderzoeken voor datgene wat zij bereidwillig in hun geest en hart opnamen.
8 Wij dienen de handelwijze van die oprechte Bereeërs te volgen. Waarom? Omdat wij de waarheid wel met onze oren kunnen horen wanneer ze door menselijke onderwijzers wordt gepredikt of onderwezen, maar pas wanneer wij de waarheid zelf in de bijbel lezen, wordt ze een diepgewortelde, blijvende motiverende kracht in ons hart, want „het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden” (Hebr. 4:12). Door voortdurend de bijbel te bestuderen, zullen wij in geestelijk opzicht geen baby’s blijven. Gods Woord laat Zijn geest diep in ons hart doordringen en maakt ons sterk en rijp. Hetzelfde beginsel is van kracht wanneer wij het „goede nieuws” aan anderen bekendmaken. De boodschap heeft meer kracht wanneer wij de mensen het in de bijbel laten lezen dan wanneer wij onze eigen woorden gebruiken.
9. Welke negatieve uitwerking zouden beproevingen en moeilijkheden bij ons kunnen bewerkstelligen, en wat zal ons helpen zo’n verkeerde uitwerking te vermijden?
9 Wanneer de apostel Petrus in zijn eerste brief uiteenzet wat wij als christenen moeten doen om onze redding uiteindelijk te verzekeren en een beloning van God te ontvangen, geeft hij de raad ons niet door moeilijkheden, beproevingen en vervolgingen te laten ontmoedigen. Wij dienen niet toe te laten dat deze dingen ons verbitteren en ons tot ongehoorzame mensen maken, die zich niet in bedwang houden. Daar wij gekocht zijn met het waardevolste dat er is, het bloed van Jezus Christus, die onze zonden heeft gedragen toen hij voor ons stierf, dienen wij „dood” te zijn met betrekking tot zonden. Wij beseffen dat wij door Christus’ zoenoffer voor onze zonden te aanvaarden, erkennen dat wij niet langer moeten blijven zondigen. Daarom dienen wij ons geen ogenblik bezig te houden met of over te geven aan welke vorm van slechtheid, bedrog, huichelarij, afgunst en achterklap maar ook. — 1 Petr. 2:1.
10. Hoe kunnen wij de raad van de apostel opvolgen dat de onreine gebruiken van de wereld niet eens onder ons „ter sprake” dienen te komen?
10 De apostel Paulus brengt de kwestie heel krachtig onder woorden door te zeggen dat de dingen die de wereld doet en die een christen misschien heeft gedaan voordat hij tot een kennis van de waarheid kwam, zo slecht zijn dat ze onder christenen zelfs niet „ter sprake” dienen te komen (Ef. 5:3). Natuurlijk ’sprak’ Paulus wel over de onschriftuurlijke dingen, doch enkel en alleen om ze als slecht te kenmerken. Hij gaf christenen echter de raad er niet bij stil te staan, ze niet in sensationele details te beschrijven of te spreken over de manier waarop deze dingen worden gedaan of ze als onderwerpen voor gesprek te gebruiken. Iemand die zich in het verleden aan deze dingen heeft overgegeven, dient ze niet te binnen te roepen met een gevoel van bevrediging van het vlees, maar dient zich ervoor te schamen. — Rom. 6:21.
11. Welke positieve uitingen van ons geloof beklemtoont Petrus in 1 Petrus 4:8, 9 als van het grootste belang voor ons, en hoe zullen zulke dingen openbaar worden?
11 Een christen die de weg bewandelt die tot de verwezenlijking van de in het vooruitzicht gestelde hoop leidt, dient echter nog meer te doen dan alleen maar de slechte, negatieve dingen te vermijden. De apostel Petrus schrijft in 1 Petrus 4:8, 9: „Hebt bovenal intense liefde voor elkaar, want liefde bedekt een menigte van zonden. Weest gastvrij jegens elkaar zonder morren.” Wij hebben een voortdurende plicht jegens onze naasten, vooral ten aanzien van hen die aan ons verwant zijn in het geloof. Door onze liefde zullen wij vele fouten en zonden in onze broeders over het hoofd zien. Ware christenen zijn er niet op uit aanmerkingen op anderen te maken; ook zullen zij niet wantrouwend jegens een ander worden of hem veroordelen omdat zij fouten in hem zien. Zijn wij er verlangend naar gastvrijheid te betonen? Zijn wij bereid er moeite voor te doen vriendelijk en behulpzaam jegens elkaar te zijn? Of morren wij als er zich zo’n gelegenheid voordoet? Zo ja, dan beroven wij ons van al de vreugde die wij anders gehad zouden hebben en verliezen wij ook de beloning die wij zouden krijgen omdat wij het goede doen. Dingen die niet vanuit het hart worden gedaan, behagen God niet.
Maak een juist gebruik van uw gave
12. (a) Wie ontvangen nuttige ’gaven’ in de gemeente, en wordt er van allen verwacht dat zij dezelfde bekwaamheden bezitten? (b) In welk opzicht worden deze personen „beheerders”, en met welke verantwoordelijkheid?
12 Petrus spreekt ook over het gebruik van onze gaven. Iedereen heeft de een of andere bekwaamheid of bekwaamheden, maar niemand bezit ze allemaal. Bovendien bezitten sommigen bepaalde gaven in grotere mate dan anderen. Wij kunnen niet verwachten dat anderen precies zo handelen als wij of als het ware in dezelfde vorm passen. Petrus zegt: „Gebruikt de gave, naarmate een ieder die heeft ontvangen, om elkaar ermee te dienen als voortreffelijke beheerders van Gods onverdiende goedheid, die op verscheidene wijzen tot uitdrukking wordt gebracht” (1 Petr. 4:10). Als iemand een bekwaamheid heeft die nuttig is voor de gemeente, dient hij zich bij het gebruik van die gave als een voor God verantwoordelijke beheerder te beschouwen. Hij weet dat de gave afkomstig is van God, de Gever van elk goede en volmaakte geschenk. Degene die de gave bezit, wordt een beheerder die aan zijn meester, die hem de gave heeft gegeven, rekenschap verschuldigd is met betrekking tot de wijze waarop hij die gave gebruikt (1 Kor. 4:2; Jak. 1:17). Het is door Gods onverdiende goedheid dat hij de gave heeft ontvangen en deze onverdiende goedheid voorziet de christelijke gemeente van datgene wat ze nodig heeft. Deze onverdiende goedheid wordt op velerlei wijzen tot uitdrukking gebracht, waarbij diverse personen in de gemeente datgene verschaffen wat nodig is. Als een van ons een bekwaamheid bezit maar deze niet in het belang van de gemeente aanwendt, schiet hij als beheerder te kort.
13. In welk opzicht wordt er van degenen die in de gemeente spreken, verlangd dat zij „als het ware de heilige uitspraken Gods” spreken?
13 De apostel beschrijft vervolgens welke gaven er zoal zijn en hoe ze gebruikt dienen te worden. Hij zegt: „Indien iemand spreekt, hij spreke als het ware de heilige uitspraken Gods” (1 Petr. 4:11a). Dit wil niet zeggen dat hij, wanneer hij spreekt, van mening is dat hij het altijd bij het rechte eind heeft en dat men moet handelen zoals hij zegt. Maar wanneer hij spreekt, dient hij niet zijn eigen zienswijze naar voren te brengen of ongegronde beweringen te doen. Hij dient er zeker van te zijn dat wat hij zegt de waarheid is — dat het stevig op de uitspraken van God is gefundeerd en in overeenstemming is met de geest van de bijbel — dat hij datgene wat hij zegt, aan de hand van de bijbel kan bewijzen. Alleen op deze manier kan hij mensen hulp bieden.
14. (a) Hoe kan iemand, in harmonie met 1 Petrus 4:11, anderen in de gemeente „dienen”? (b) Wat moet iemand die aldus dient, altijd in gedachte houden, en hoe zal hij beloond worden?
14 Na de kwestie van spreken behandeld te hebben, heeft Petrus het vervolgens over daden wanneer hij zegt: „Indien iemand dient, hij diene als afhankelijk van de door God verschafte sterkte” (1 Petr. 4:11a). Een lid van de gemeente die over de stoffelijke middelen beschikt om een broeder of een behoeftige naaste te helpen, of die in de gelegenheid is de een of andere nuttige dienst te verrichten, kan de hoedanigheid liefde onder zijn broeders bevorderen. Als hij die bekwaamheid bezit, moet hij de hulp verlenen in het besef dat God hem de gelegenheid en de middelen daartoe heeft verschaft. Dit behaagt God niet alleen, maar maakt de bediening van een christen ook doeltreffend, want God zal degene die nederig dient, zegenen. De persoon zal ook zelf worden beloond met een grotere mate van geloof en met de gelegenheid nog meer voor anderen te doen, zoals de spreuk zegt: „De edelmoedige ziel zal zelf vet gemaakt worden, en wie anderen rijkelijk laaft, zal ook zelf rijkelijk gelaafd worden.” — Spr. 11:25.
15. Hoe kan God door bemiddeling van Jezus Christus verheerlijkt worden doordat wij ons als beheerders getrouw van onze taak kwijten?
15 Wat wordt als voornaamste resultaat bereikt wanneer wij onze gaven of bekwaamheden op deze wijze gebruiken? Brengt het ons dichter tot de volledige verwezenlijking van onze hoop? Ja, want het brengt het allerbelangrijkste tot stand waarvoor wij aanvankelijk onze keus hebben gedaan om God te dienen, namelijk dat „God in alle dingen verheerlijkt worde door bemiddeling van Jezus Christus” (1 Petr. 4:11b). Wanneer wij voortreffelijke werken verrichten die in overeenstemming zijn met de bijbel, wordt Christus verheerlijkt, want het is door bemiddeling van hem dat wij een gunstige positie voor het aangezicht van God innemen, met redding in het vooruitzicht. En God wordt verheerlijkt, omdat Hij degene is die het initiatief heeft genomen om zijn Zoon te zenden. Wanneer wij Christus verheerlijken, verheerlijken wij dus ook God.
Hoe lijden ons tot voordeel strekt
16. Waarom kan een christen reden tot vreugde hebben, ook al moet hij verschillende vormen druk of vervolging doorstaan?
16 Deze levenswijze strekt zowel Jehovah God als zijn Zoon Jezus Christus tot eer en ze geeft ons nu vreugde om hen te dienen. Deze wetenschap kan ons tevreden en vreugdevol stemmen. Het kan zijn dat er veel druk op ons wordt uitgeoefend, of misschien moeten wij zelfs wel het hoofd bieden aan ontberingen en vervolging. Niettemin kunnen wij geluk blijven putten uit onze levenswijze. De apostel Petrus spreekt in zijn twee brieven veel over het ondergaan van lijden — hij zet uiteen wat de oorzaak ervan is, welk doel het heeft en waartoe het leidt wanneer men het getrouw verduurt. Hij schreef aan christenen in zijn tijd over de hoop die zij hadden en welke bescherming God hun gaf, door te zeggen: „In dit feit verheugt gij u ten zeerste, alhoewel gij op het ogenblik voor een korte tijd, indien het zo moet zijn, door verscheidene beproevingen wordt bedroefd, opdat de beproefde hoedanigheid van uw geloof — welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus.” — 1 Petr. 1:6, 7.
17, 18. (a) Waarom zegt de apostel Petrus, wanneer hij over het lijden van christenen spreekt, „indien de wil van God het wenst”? (b) Hoe dient een christen in deze tijd, evenals de apostel Paulus, lijden te bezien dat over hem komt omdat hij krachtig aan de gedane keus vasthoudt?
17 In hoofdstuk drie van zijn eerste brief vestigt Petrus de aandacht op het lijden dat een christen ondergaat en zegt dan: „Want het is beter te lijden omdat gij goed doet, indien de wil van God het wenst, dan omdat gij kwaad doet” (3 vs. 17). Waarom zegt hij over zulk lijden „indien de wil van God het wenst”? Hij verklaart: „Geliefden, staat niet vreemd te kijken over de brand onder u, die over u komt als een beproeving, alsof u iets vreemds overkwam. Integendeel, blijft u verheugen, aangezien gij deel hebt aan het lijden van de Christus, opdat gij u ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen en verrukt moogt zijn. Indien gij om de naam van Christus wordt gesmaad, zijt gij gelukkig, want de geest der heerlijkheid, ja, de geest van God, rust op u.” — 1 Petr. 4:12-14; vergelijk Handelingen 5:41, 42.
18 Hoewel een christen liever geen lijden ondergaat en hij niet de martelaar wil spelen, is hij gelukkig wanneer hij lijden moet ondergaan omdat hij getrouw zijn Meester, Christus, volgt. Er kan een christen geen grotere eer te beurt vallen dan voor zijn geloof te sterven. Voordat de apostel Paulus de weg koos om Christus te volgen, hetgeen met veel lijden gepaard ging, was hij een man die wat roem, eer en positie betreft, de schitterendste vooruitzichten had. Merk eens op hoe hij tot uitdrukking bracht hoe hij over de aangelegenheid dacht: „Alles wat winst voor mij was, heb ik ter wille van de Christus als verlies beschouwd. Ja, wat dat aangaat, ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen . . . ten einde hem te kennen en de kracht van zijn opstanding en het delen in zijn lijden, mij onderwerpend aan zijn soort van dood” (Fil. 3:7-10). Paulus wenste in elk opzicht als Christus te zijn, zodat te moeten sterven zoals Christus stierf, de grootste eer was.
19, 20. (a) Tot in welke mate laat God toe dat zulk lijden over zijn dienstknechten komt? (b) Hoe kan de woede van tegenstanders en vervolgers uiteindelijk tot gevolg hebben dat God wordt geprezen? (c) Welke andere factor met betrekking tot de mate van door God toegelaten lijden kan ons aanmoedigen te volharden?
19 Bovendien wijst Petrus er niet alleen op dat er een beloning wacht, maar dat wanneer God lijden toelaat, hij het slechts in zoverre toelaat dat wij erdoor geoefend worden en er streng door worden onderricht op de wijze die wij individueel nodig hebben. De psalmist schreef: „Zelfs de woede van de mens zal u prijzen” (Ps. 76:10). Als God toelaat dat de mens zijn woede jegens ons koelt, kunnen wij er zeker van zijn dat ons lijden of onze dood iets goeds tot stand zal brengen. Niet alleen zal het een oefening of opleiding zijn voor onszelf, maar God zal ook het doel van de goddelozen verijdelen door ervoor te zorgen dat anderen, die zien hoe wij om zijns naams wil lijden ondergaan, God loven. Ook duurt het lijden maar betrekkelijk kort en komt er een eind aan.
20 Petrus vertroost christenen derhalve als volgt: „Nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid, die u geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid in eendracht met Christus, zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken.” — 1 Petr. 5:10.
21. (a) Welke persoonlijke vragen zouden wij ons nu terecht kunnen stellen? (b) Welke versterkende opmerkingen maakt de apostel Petrus aan het eind van zijn tweede brief?
21 Bent u van mening dat u de juiste keus hebt gedaan? Denkt u dat u aan die keus kunt vasthouden, niet slechts door passief te verduren wat er komt, maar ook door actief te dienen? Bent u bereid u in te spannen door uw gaven te gebruiken om uw broeders te helpen? Hebt u de wens, ja, de ijver, om anderen te helpen het „goede nieuws” te leren kennen en voor zichzelf dezelfde keus te doen en bent u bereid hen te helpen pal te staan wanneer zij overeenkomstig de door hen gedane keus handelen? Petrus vertroost en versterkt ons met de slotwoorden van zijn tweede brief: „Gij daarom, geliefden, weest, nu gij dit vooruit weet, op uw hoede dat gij u niet met hen laat meeslepen door de dwaling van personen die de wet trotseren, en gij uw eigen standvastigheid verliest. Neen, maar gaat voort te groeien in de onverdiende goedheid en kennis van onze Heer en Redder Jezus Christus. Hem zij de heerlijkheid, zowel nu als tot de dag der eeuwigheid.” — 2 Petr. 3:17, 18.
[Illustratie op blz. 22]
Zelf de bijbel lezen, kan ons helpen de waarheid in ons hart te laten doordringen
[Illustraties op blz. 24]
Wilt u juiste hulp bieden, vergewis u er dan van dat de raad die u geeft, op de bijbel is gebaseerd
[Illustratie op blz. 25]
Door onze bekwaamheden nederig te gebruiken om de een of andere nuttige dienst te verrichten, bevorderen wij de hoedanigheid liefde en verwerven wij Gods zegen