Geluk handhaven door klagen te verdrijven
’Gelukkig zijn zij die het woord van God horen en het bewaren!’ — Luk. 11:28, NW.
1. In welk opzicht is Jehovah gelukkig, en hoe kan de mens eveneens geluk verwerven?
JEHOVAH is de gelukkige God (1 Tim. 1:11, NW). Hij is gelukkig doordat hij volledig is toegewijd aan rechtvaardigheid en er aan is toegewijd op zijn liefderijke manier geluk aan zijn schepselen te schenken. Op onzelfzuchtige wijze heeft hij volledige voorzieningen getroffen opdat de mensen in geluk op aarde kunnen leven en te dien einde geeft hij hun wat zij nodig hebben. Wanneer de mens oprecht geluk wil verwerven, behoeft hij slechts de instructies die God hem geeft, op te volgen en dienovereenkomstig te leven.
2. Verkeert het tegenwoordige samenstel van dingen in een staat van geluk, en waarom?
2 Wie kan loochenen dat het tegenwoordige samenstel van dingen op aarde vervuld is met ongeluk en verdriet? In dit samenstel zijn vele dingen waarover geklaagd kan worden. Dit is gekomen als een vervulling van Openbaring 12:12 (NW): „Wee voor de aarde en voor de zee, want de Duivel is tot u afgekomen, en heeft grote toorn, wetend dat hij een korte tijd heeft.” De volgende profetie is gebleken waar te zijn: „Maar weet dit, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen” (2 Tim. 3:1, NW). Sommige politici pochen wellicht dat de mensen het nog nimmer zo goed hebben gehad; maar in een zeer grote mate zijn zij diep ongelukkig en verontrust door de dreiging van een wereldomvattende ramp in een atoomoorlog, de onrustbarende toename in het aantal misdaden en vergrijpen, de vermeerdering in het aantal vreselijke ziekten ondanks de jongste wetenschappelijke ontdekkingen, en algemene onzekerheid. Hun gelaat weerspiegelt de geest van ontevredenheid waarvan het gehele samenstel van dingen doortrokken is.
3. Hoe wordt geluk thans verbreid, wie reageren er gunstig op, en wat is het resultaat?
3 Jehovah, die onzelfzuchtig is in zijn geluk, treft voorzieningen opdat mensen het glorierijke goede nieuws kunnen horen. Het wordt op de gehele bewoonde aarde gepredikt met het doel een getuigenis te geven (Matth. 24:14, NW). Sommigen, die in Ezechiël 9:4 worden beschreven als ’lieden die zuchten en uitroepen over al de gruwelen die worden gedaan,’ horen deze boodschap en komen te voorschijn uit het door leed gekwelde oude samenstel van dingen. Zij beginnen hun geest te hervormen en hun persoonlijkheid ondergaat een verandering zodat zij tot de toestand van geluk geraken waarin God verkeert (Rom. 12:2; Ef. 4:24, 31, 32). Wanneer iemand dus de waarheid uit Gods Woord leert verstaan en begrijpen, wordt zijn kijk op het leven volledig veranderd. Hij krijgt een zeer grote vreugde. Hij heeft nu nieuwe metgezellen, Jehovah’s getuigen, een maatschappij van gelukkige mensen. Zij zijn op geestelijk gebied voorspoedig en nemen steeds toe. Voortdurend leren zij meer over de beginselen van een levenswijze der nieuwe wereld, welke beginselen zij in hun leven trachten toe te passen. Er gaat optimisme en enthousiasme van hen uit. Zij hebben stellig elke reden om gelukkig te zijn!
4. Geven de vooruitzichten welke zich uitstrekken voor hen die het Woord van God horen en het nakomen, reden tot klagen?
4 De voorzieningen welke Jehovah heeft getroffen opdat zulke mensen eindeloos geluk in zijn nieuwe wereld kunnen verwerven, zijn inderdaad een „gelukkige hoop” (Titus 2:13, NW). De kommervolle toestanden van deze laatste dagen, gepaard gaande met ziekte, verdriet en de dood, welke dingen over de mensheid werden gebracht door haar eerste ouders, Adam en Eva, worden niet langer als een reden tot klagen beschouwd. Hoe gelukkig zijn zij dat God in de uitweg heeft voorzien! De vooruitzichten op een eeuwig leven in geluk, geven hun elke reden tot verheuging. Een waardering van Gods goedheid doet dankbaarheid in hun hart opwellen. Het brengt het besef met zich dat men iets aan God verschuldigd is; men moet hem aanbidden. Een diep uit het hart voortspruitende dankbaarheid drijft hen er toe aan zich aan de dienst van Jehovah op te dragen. Zij worden ’daders van het werk’ en worden ’gelukkig in het doen er van.’ Daar zij het Woord van God hebben gehoord en vast besloten zijn het na te komen, strekken hun vooruitzichten op geluk zich eindeloos voor hen uit. — Jak. 1:25, NW.
5. Welke druk wordt uitgeoefend op het leven van iemand die zich pas aan Jehovah heeft opgedragen, met welke blijkbare verandering?
5 Helaas blijven niet allen die zich aan Jehovah opdragen, voor altijd in een gelukkige toestand leven en Jehovah in hun toewijzing dienen. Een tijdlang wordt al hun belangstelling in beslag genomen door de vreugde die het schenkt de nieuwe waarheden over Gods Woord en voornemens te leren kennen, en de nog grotere vreugde die het geeft zulke goede dingen aan anderen door te geven. Soms schijnen er dan in het leven van deze personen die zich pas hebben opgedragen, vreemde dingen te gebeuren. De toestanden schijnen te veranderen. Zij bemerken dat een leven hetwelk is toegewijd aan de dienst van Jehovah als een van zijn getuigen, niet over een pad met rozen gaat. Iemand kan ontberingen krijgen te doorstaan, of er doet zich zelfs een hevige vervolging voor waardoor hij van zijn pasgevonden vreugde wordt beroofd. Zelfs de dagelijkse dienst voor Jehovah God wordt een last. Dag aan dag te prediken, wordt inspannender en veeleisender. De mensen met wie hij in het zendingsgebied bij hun huizen in contact komt, zijn onverschillig en apathisch ten opzichte van de boodschap van het Koninkrijk. En het prediken brengt vele moeilijke problemen met zich. Er is een aanzienlijke hoeveelheid werk bij betrokken in verband met datgene wat, naar het schijnt, eindeloze bijzonderheden zijn welke nauwkeurige aandacht vereisen. Of misschien heeft er zich in het leven van onze nieuwe getuige ten gevolge van zijn nieuwe manier van aanbidden een huiselijke moeilijkheid voorgedaan. Er is in het gezin een zeer gespannen toestand ontstaan, welke ernstige gevolgen en zelfs een breuk in de gezinskring met zich dreigt te brengen. Er wordt druk uitgeoefend op zijn toewijding aan Jehovah en op zijn opdrachtsgeloften, die hij pas onlangs heeft afgelegd.
6. Wat gebeurt er wanneer een nieuwe getuige van Jehovah gemeenteaangelegenheden begint af te keuren en te critiseren?
6 Dan wordt onze nieuwe getuige van Jehovah wederom met ijver vervuld. Hij is er begerig naar vooruit te komen in de dienst en aan de gang te gaan met het werk. Wanneer hij om zich heen kijkt, wellicht in een kleine gemeente, lijkt het alsof er zeer weinig vooruitgang wordt gemaakt. Klaarblijkelijk, zo besluit hij, komt het doordat de dingen niet op de juiste wijze worden bestuurd. Hij ziet dat er enkele onachtzame en onverschillige personen met de gemeente zijn verbonden. Er wordt niet veel vooruitgang gemaakt met het predikingswerk. Hij vindt dat er iets gedaan moet worden en dat vlug; daarom begint hij afkeurend te spreken en te critiseren. Na een korte tijd komt hij tot het besef dat hij niet gelukkig is zoals in het begin. Langzaam verdwijnt zijn vreugde in het dienen van God.
7. Waarom en hoe verdwijnt soms het geluk dat werd ondervonden toen men zich voor het eerst met de Nieuwe-Wereldmaatschappij verbond?
7 Onze nieuwe broeder beseft het in het begin wellicht niet, maar hij ondergaat een radicale verandering van geestesgesteldheid. Hij is het nadrukkelijk oneens met de regelingen die in de gemeente worden getroffen voor de aanbidding en de dienst. Hij critiseert degenen die met hem dienen. In plaats dat hij Jehovah met vreugde en blijdschap dient, blijkt hij nu veeleisend te zijn en te klagen over regelingen. Hij wil dat alles geriefelijker en gemakkelijker is. Hij is ontstemd over het werk, de last en het ongemak welke door de fouten en onachtzaamheid van anderen over hem worden gebracht. Hij zegt tot zichzelf of zelfs zodat anderen het kunnen horen: „Indien zij het slechts op de juiste wijze zouden doen, zou het zoveel gemakkelijker zijn!” Ondertussen is het geluk dat in het begin werd ondervonden, totaal verdwenen. Het is niet altijd duidelijk hoe het precies is gebeurd en waarom, maar dit ene is zeker, hij voelt zich er nu ten ene male niet mee ingenomen. Zijn geluk en blijdschap zijn weg. Hij is teruggegaan tot de gewoonte van de oude wereld, waar mopperen en murmureren algemeen is. Uit gewoonte spreekt hij afkeurend over de regelingen die door Jehovah zijn getroffen. Hij zegt tot zichzelf: „Jehovah en zijn organisatie zijn mij iets beters verschuldigd dan dit.” Hij betwijfelt de wijsheid van besluiten en regelingen en wil de dingen op zijn eigen manier doen. Daar hij niet verlangend is Jehovah’s wil ten uitvoer te brengen, zoals die door middel van zijn organisatie tot uitdrukking wordt gebracht, klaagt hij. Hij houdt zelfs op met prediken en voelt zich rampzalig. Hij voelt zich gedrukt en loopt met een zuur gezicht rond. Zo vlug heeft hij de vreugde verloren van het verbonden zijn met Jehovah en zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij.
8. Om welke fundamentele redenen heeft de klager zichzelf ongelukkig gemaakt?
8 Wie zou opzettelijk verkiezen ongelukkig te zijn? Waarom dan geklaagd, hetgeen altijd een ongelukkige toestand teweegbrengt? De klager heeft zichzelf ongelukkig gemaakt; hij heeft toegestaan dat zelfzucht is binnengekomen. In de verste verte ziet hij niet in waarom de beproevingen over hem komen. Hij bezit niet langer de juiste kijk op de lasten die hij moet dragen, of op de ontberingen en vervolging welke hij moet doorstaan. Hij is vergeten wat Petrus heeft geschreven: „Geliefden, zijt niet verbijsterd over de hitte onder u, die u overkomt tot een beproeving, alsof u iets vreemds gebeurde. Gaat integendeel voort u te verheugen, daar gij deelhebbers zijt in het lijden van de Christus, opdat gij u ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen en zeer blijde moogt zijn. Indien gij wordt gesmaad ter wille van de naam van Christus, zijt gij gelukkig, want de geest der heerlijkheid, ja de geest Gods, rust op u” (1 Petr. 4:12-14, NW). In deze schriftuurplaats wordt de fundamentele reden gegeven waarom Christenen in de juiste geestesgesteldheid hun rechtschapenheid moeten handhaven en hoe noodzakelijk dit is. Bijgevolg moet er worden verwacht dat men een strijd moet voeren ten einde zijn rechtschapenheid te handhaven. — Job 1:6-12.
9. (a) Met het oog op welke waarschuwing dient een Christen niet te klagen over of in opstand te komen tegen lasten en ontberingen? (b) Wat voor soort van ondervindingen kan een Christen verwachten nadat hij zich aan Jehovah opdraagt?
9 Jezus Christus waarschuwde eveneens voor datgene wat zijn volgelingen moesten verwachten: „Ik heb dit tot u gesproken opdat gij niet aan het struikelen zult worden gebracht. Mensen zullen u uit de gemeente uitwerpen. Ja, het uur komt wanneer een ieder die u doodt, zal denken dat hij een heilige dienst voor God heeft verricht. Maar zij zullen dit doen omdat zij noch de Vader noch mij hebben leren kennen. Niettemin heb ik dit tot u gesproken, opdat gij u, wanneer het uur er voor aanbreekt, zult herinneren dat ik dit tot u heb gezegd” (Joh. 16:1-4, NW). Laat niemand zo egocentrisch, onredelijk of vergeetachtig worden met betrekking tot de redenen waarom hij zijn rechtschapenheid jegens Jehovah bewaart, dat hij zou gaan klagen of zelfs tot het uiterste zou gaan en in opstand zou komen tegen de lasten en ontberingen. Denk liever even na en redeneer in verband met de aangelegenheid: verwachtte gij, toen gij u opdroeg aan een leven van dienst voor Jehovah, dat gij een luxueus, gemakkelijk en ijdel leven zou kunnen leiden? Iemand die vacantie wenst te nemen, tracht geen betrekking te verkrijgen. Noch verwacht iemand die dienst neemt in een leger, met verlof te kunnen gaan. En Christenen hebben zich vrijwillig aangemeld voor een geestelijke oorlogvoering. — 2 Kor. 10:3, 4; Ef. 6:13.
10. Waarom dient een Christen niet beklaagd te worden alhoewel zijn leven moeilijk kan zijn, en verliest hij zijn geluk gezien alle ontberingen en problemen?
10 Jehovah’s getuigen behoeven hun lot als deelhebbers in het lijden van Christus niet te beklagen. Klagers zijn altijd ongelukkig. Jehovah’s belofte luidt dat degenen die hem aanbidden, gelukkig zullen zijn, en hij heeft niet gelogen. Wat zou het indien wij ontberingen moeten doorstaan, moeilijke problemen moeten overwinnen en het hoofd moeten bieden aan vervolging? Betekent het lijden van ontberingen dat men zijn geluk verliest? De ervaring heeft onbetwistbaar aangetoond dat het antwoord een nadrukkelijk neen is! Hebt gij onlangs een van de vergaderingen van Jehovah’s getuigen bezocht? Ze worden geregeld gehouden, zowel plaatselijk als op nationale en internationale schaal. Dit brengt een aanzienlijke hoeveelheid ongemak met zich en gaat dikwijls met hoge kosten gepaard. Er kan een lange en gevaarlijke tocht voor nodig zijn. Vaak verblijven de congresgangers op een open veld met zeer weinig faciliteiten. Dan komt het ook voor dat men wanneer men de dagelijkse zittingen wil bijwonen, vaak een reis van vele kilometers moet afleggen in overvolle bussen of ondergrondse treinen, terwijl men daarna urenlang in een stadion zit dat tot de nok toe gevuld is. Maar wie wil beweren dat het bijwonen van een congres van Jehovah’s volk niet een van de meest onvergetelijke en vreugdevolle ervaringen in iemands leven is?
11. Wat is de juiste geestesgesteldheid voor een volgeling van Christus, en keurt Jehovah zulk een handelwijze goed?
11 De juiste geestesgesteldheid voor een Christen is, ontberingen en zelfs vervolging dapper en vol vreugde te doorstaan, wetend dat zulke ontberingen hem niet van zijn geluk zullen beroven. Daarbij houdt hij de allerbelangrijkste redenen waarom hij zijn rechtschapenheid jegens Jehovah bewaart, nauwkeurig in gedachten, terwijl hij zichzelf niet week maakt noch medelijden met zichzelf heeft en klaagt wegens het grote voorrecht hetwelk zijn deel is. Laten wij niet vergeten dat het Jehovah’s goedkeuring heeft wanneer wij het onder vervolging uithouden. Zijn eigen Zoon heeft een zeer op de voorgrond tredend voorbeeld gesteld. Er wordt ons rechtstreeks onder de aandacht gebracht dat hij ons in dit opzicht een model heeft nagelaten. In de welbekende schriftuurplaats worden wij er van op de hoogte gesteld dat wij nauwkeurig in zijn voetstappen dienen te treden. „Want indien iemand het wegens het geweten jegens God, onder kwellingen uithoudt en hij ten onrechte lijdt, is dit iets wat aangenaam is. Want welke verdienste steekt er in indien gij, wanneer gij zondigt en u slagen worden toegebracht, het verduurt? Indien gij echter, wanneer gij goeddoet en gij lijdt, het verduurt, dàt is aangenaam bij God. Gij werdt trouwens tot deze loopbaan geroepen, omdat zelfs Christus voor u heeft geleden, waardoor hij u een model heeft nagelaten, opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt volgen. Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er misleiding in zijn mond gevonden. Wanneer hij werd gesmaad, ging hij er niet toe over terug te smaden. Wanneer hij leed, ging hij er niet toe over te dreigen, maar bleef zich toevertrouwen aan hem die rechtvaardig oordeelt.” — 1 Petr. 2:19-23, NW.
12. Waardoor worden wij geholpen ons geluk te handhaven terwijl wij Jehovah’s wil doen?
12 Het is niet juist wanneer Christenen een bekrompen en kortzichtig standpunt innemen ten aanzien van de beproevingen die over hen komen. In werkelijkheid brengen zulke ontberingen enige van de grootste vreugden met zich. Het is zeer belangrijk het juiste gezichtspunt te blijven innemen ten aanzien van beproevingen en moeilijkheden die hetzij in deze tijd of in de toekomst komen. Het werk dat bestaat in het prediken, behaagt Jehovah en maakt hem blij. „Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart; opdat ik mijn smader wat te antwoorden heb” (Spr. 27:11). Wij kunnen alleen ons geluk handhaven door zonder te klagen gehoorzaam te zijn aan zijn wil en getrouw in zijn dienst te volharden.
13. Hebben wij in onze tijd dingen die zulk een beproeving zijn, wanneer wij de redenen beschouwen waarom wij ons hebben opgedragen?
13 Wanneer wij even bij de zaak stilstaan en ze beschouwen, hebben wij in werkelijkheid geen dingen die in onze tijd zulk een moeilijkheid en beproeving vormen. Dit geldt in het bijzonder wanneer wij de noodzaak van het handhaven van onze rechtschapenheid beschouwen en de redenen waarom wij ons aan Jehovah hebben opgedragen. Wie is net zo mishandeld als Paulus, die er aan was blootgesteld ’honger en ook dorst te lijden en naakt te zijn en toegetakeld te worden en dakloos te zijn’? Deze ijverige apostel van Jezus doorstond al zulke beproevingen zonder te klagen en zeide vervolgens: „Wanneer wij worden gesmaad, zegenen wij; wanneer wij worden vervolgd, verdragen wij; wanneer wij worden gelasterd, zenden wij smeekbeden op; wij zijn geworden als het vuil der wereld, het uitvaagsel van alles, en wij zijn dit nu.” — 1 Kor. 4:11-13, NW.
14. In welke stemming eindigde Paulus zijn tweede brief aan de Korinthiërs, ondanks alle lasten die hij had te dragen, en alle rampspoeden die hij ondervond?
14 Het leven van een Christen in deze tijd is weliswaar niet altijd een gemakkelijk leven. Evenmin was dit het geval in Paulus’ tijd: „Zijn zij dienaren van Christus? . . . Dat ben ik nog voortreffelijker: in arbeid overvloediger, in gevangenissen overvloediger, in striemen overmatig veel, dikwijls aan de rand van de dood. Van de Joden heb ik vijfmaal veertig slagen min één ontvangen, driemaal werd ik met roeden geslagen, eenmaal werd ik gestenigd, driemaal heb ik schipbreuk geleden, een nacht en een dag heb ik doorgebracht op zee; dikwijls op reis, in gevaren van rivieren, in gevaren van struikrovers, in gevaren van mijn eigen geslacht, in gevaren van de natiën, in gevaren in de stad, in gevaren in de woestijn, in gevaren op zee, in gevaren onder valse broeders, in arbeid en zwoegen, dikwijls in slapeloze nachten, in honger en dorst, vele malen in onthouding van voedsel, in koude en naaktheid. Behalve die dingen, welke van uitwendige aard zijn, overvalt mij nog van dag tot dag de zorg voor alle gemeenten” (2 Kor. 11:23-28, NW). Paulus werd niet overmand ondanks alle lasten die hij had te dragen, en alle rampspoeden die hij ondervond. Wanneer hij zijn brief besluit, schrijft hij in een gelukkige stemming: „Ten slotte, broeders, gaat voort u te verheugen, te worden hersteld, te worden vertroost, eenheid des geestes te hebben, vreedzaam te leven, en de God van liefde en van vrede zal met u zijn.” — 2 Kor. 13:11, NW.
15, 16. (a) Is het te kras gezegd dat klagers het geluk en zelfs het leven zelf verliezen? (b) Op wie en wanneer is het waarschuwende voorbeeld van de klagende Israëlieten van toepassing?
15 Er zijn enige ernstige aspecten verbonden aan dit onderwerp over het klagen, welke aspecten door getuigen van Jehovah niet over het hoofd dienen te worden gezien. Het zijn de volgende: Wanneer iemand in Jehovah’s organisatie klaagt, betekent dit eenvoudig dat hij misnoegen en ergernis tot uitdrukking brengt over de wil van God. in werkelijkheid is het klagen dus tegen Jehovah gericht. Er zijn enige zeer duidelijke Schriftuurlijke voorbeelden waardoor wordt aangetoond dat klagers onveranderlijk hun geluk verliezen. Dikwijls hebben zij het leven zelf verloren. Wanneer klachten inbrengen tegen Jehovah, of tegen zijn organisatie en de door haar gegeven instructies, verdriet en ellende en ten slotte de dood tot gevolg heeft, kunnen wij derhalve inzien hoe ernstig het is zulks te doen. Denkt gij er anders over en dat dit te kras is gezegd? Of dat de waarschuwing overdreven is? Dan zou het goed zijn aandacht te schenken aan nog een schriftuurplaats. Ze heeft te maken met datgene wat het in de oudheid levende volk Israël heeft ondervonden, waardoor gebeurtenissen werden afgebeeld die zich thans, in onze tijd, voordoen. Wellicht hebt gij reeds vele, vele malen naar deze schriftuurplaats verwezen. Hebt gij u gerealiseerd dat het in dit verband past wanneer wij spreken over het verdrijven van de geest tot klagen? „Zijt evenmin murmureerders, zoals sommigen van hen murmureerden, met als enige resultaat dat zij omkwamen door de verdelger. Dit alles nu bleef hun overkomen als voorbeelden en werd opgeschreven tot waarschuwing van ons over wie de volbrachte einden van de samenstelsels van dingen zijn gekomen” (1 Kor. 10:10, 11, NW). Waarover hadden zij eigenlijk te murmureren? Had Jehovah hen niet bevrijd van de onderdrukking in Egypte, hen beschermd en hen op een liefderijke wijze gevoed zodat zij nooit hongerig, koud of naakt waren? Zij hadden in het geheel geen zorgen. Maar zelfs na al datgene wat er voor hen was gedaan, klaagden zij gelijk verwende huilebalken. Vergeet nooit dat het voorbeeld van de Israëlieten van toepassing is op hen die nu, in deze tijd, klagers zijn.
16 Gij zoudt denken dat een ieder tevreden zou zijn met zulk een leven en zulke zekere vooruitzichten, die zich voor iemand zouden kunnen uitstrekken, als die waartegenover de Israëlieten stonden, die gereed waren het Beloofde Land binnen te gaan. Maar zij niet! Zij verachtten Jehovah’s gaven. Zij hadden voortdurend gemurmureerd en zich in een geestestoestand gebracht waarin zij zich zeer ongelukkig gevoelden. Wij kunnen gemakkelijk begrijpen hoe dwaas het was dat de Israëlieten datgene wat Jehovah voor hen had gedaan, vergaten, maar passen wij de les, zoals wij behoren te doen, op de omstandigheden toe waarin wij ons in deze tijd bevinden, ten einde te begrijpen wat in verband met klagen zo ernstig is?
17. Waarom is het, ter wille van het geluk, thans dwaas om te klagen over de voorzieningen die God heeft getroffen, en zijn regeling der dingen?
17 Ter wille van het geluk dienen wij dus niet meer en betere dingen van Jehovah te eisen, zoals de Israëlieten deden, die hun neus optrokken voor de voorzieningen welke hij voor hen had getroffen. Op een dwaze wijze riepen zij dat het naar hun zin niet goed genoeg was en niet snel genoeg ging. En nu zouden zij niet het land beërven waarheen Jehovah hen had geleid. Zij zouden eenvoudig in de woestijn sterven. Evenmin zullen degenen die thans klagen over de manier waarop God de dingen doet, de zegeningen van de nieuwe wereld beërven, alhoewel die wereld zo nabij is, en zij zullen eveneens hun tegenwoordige geluk verliezen. Jehovah zal niet toelaten dat er een nieuwe wereld komt die vol met murmureerders is, evenals in het profetische voorbeeld een geheel geslacht er wegens murmureren van werd uitgesloten ooit het Beloofde Land binnen te gaan. — Numeri 13, 14.
18. Welke handelwijze zou dwaasheid zijn wanneer wij aan de toekomst denken, en wier ondervindingen worden ons in dit verband in het geheugen teruggebracht?
18 Wanneer wij denken aan de zegeningen van de nieuwe wereld, worden wij met geestdrift vervuld, ze zijn niet te beschrijven. Het zal stellig een land bewijzen te zijn dat van ’melk en honing vloeit,’ zoals reeds in oude tijden symbolisch stond beschreven (Num. 13:27). Wie zou met zulk een schitterende toekomst voor de boeg, er aan denken terug te keren tot deze wereld? Breng wederom de ondervinding in uw geheugen terug welke met de Israëlieten werd opgedaan, die het en masse uitriepen omdat zij, terwijl zij op de drempel van het Beloofde Land stonden, tegenover ontberingen en moeilijkheden kwamen te staan. „Toen verhief de gehele vergadering hun stem, en het volk bleef uiting geven aan hun stem en bleef gedurende die gehele nacht wenen. En alle zonen Israëls begonnen tegen Mozes en Aäron te murmureren, en de gehele vergadering begon tot hen te zeggen: ’Waren wij maar in het land Egypte gestorven, of waren wij maar in deze woestijn gestorven! En waarom brengt Jehovah ons naar dit land opdat wij door het zwaard zullen vallen? Onze vrouwen en onze kleinen zullen ten buit worden. Is het niet beter dat wij naar Egypte terugkeren?’ Zij gingen er zelfs toe over tot elkaar te zeggen: ’Laten wij een hoofd aanstellen en laten wij naar Egypte terugkeren!’” — Num. 14:1-4, NW.
19. Waarom dienen juist Jehovah’s getuigen niet te klagen en gelukkig te zijn?
19 Klagen leidt tot een ellendig bestaan, zoals in het geval van de Israëlieten. Houd in gedachten dat Jehovah zijn getuigen van tegenwoordig ook heeft bevrijd van de onderdrukking door een goddeloze wereld. Zij vrezen de vrees van die wereld niet, evenmin delen zij in haar bezorgdheden of arbeiden zij onder haar lasten. Laten wij er aan denken dat ook wij worden beschermd en in geestelijk opzicht wonderbaarlijk worden gevoed, terwijl een glorierijke nieuwe wereld ons doel is. Laten wij, wanneer wij de aandrang hebben over iets te klagen, onze beweegredenen onderzoeken en Jehovah er niet buiten laten, zoals de Israëlieten deden, die klagend hun stem verhieven. Er zijn voldoende bewijzen voorhanden dat Jehovah weet waarheen hij ons leidt en hoe hij precies zijn organisatie moet besturen. Zij die bij deze organisatie blijven en getrouw de instructies er van nakomen, zullen een zeer gelukkig en tevreden volk zijn. Met deze kijk op de zaak kunnen wij de wonderbaarlijke dingen in gedachten houden welke God in vroegere tijden ten gunste van zijn volk heeft verricht. Wij zullen niet vergeten wat hij voor ons in deze tijd doet en welke heldere toekomstverwachtingen ons deel zijn. Terwijl wij deze gelukkig makende gedachten in onze geest bewaren, zijn wij vast besloten onze rechtschapenheid getrouw te handhaven en wij komen, met het oog op alles wat in het verleden is gebeurd, tot de gevolgtrekking dat juist Jehovah’s getuigen geen reden tot klagen hebben. Zij zullen daarentegen zonder te klagen voortgaan en gelukkig zijn, waardoor zij evenals Christus Jezus de weerspiegeling zijn van een „gelukkige God.”