Bekommert de God van barmhartigheid zich om de mens?
IN DE loop van de geschiedenis hebben mensen veel geleden. Hete tranen zijn er geschreid wegens het verlies van geliefde personen in de dood. Ziekte, ouderdom, verminkingen en gebrek aan de noodzakelijke levensbehoeften hebben over velen kwellend leed gebracht. En behalve dit zijn mannen, vrouwen en kinderen het slachtoffer geworden van onderdrukking, onrechtvaardigheid, misdaad en gewelddaad.
Toch zegt de bijbel over God: „Al zijn wegen zijn gerechtigheid” (Deut. 32:4). Is het voor u moeilijk te begrijpen waarom een God van gerechtigheid eeuwenlang goddeloosheid heeft toegelaten? Vraagt u zich af of hij zich wel werkelijk om u bekommert?
U bent daarin niet alleen. Zelfs in de oudheid stonden oprechte mensen verbaasd over het feit dat God klaarblijkelijk wetteloosheid, onderdrukking en lijden tolereerde. Zij zochten naar een bevredigend antwoord van hun Schepper, Jehovah God. Een van zulke mensen was een Hebreeuwse profeet met de naam Habakuk. Bedroefd wegens verschrikkelijke omstandigheden, vroeg hij: „Hoe lang, o Jehovah, moet ik om hulp schreeuwen, zonder dat gij hoort? Hoe lang zal ik tot u roepen om hulp tegen geweld, zonder dat gij redt? Waarom toch doet gij mij het schadelijke zien, en blijft gij niets dan moeite aanzien? En waarom zijn gewelddadige plundering en geweld voor mijn ogen, en waarom vindt er ruzie plaats, en waarom wordt er twist gevoerd? Daarom verliest de wet haar kracht en komt de gerechtigheid nimmer te voorschijn. Omdat de goddeloze de rechtvaardige omringt, daarom komt de gerechtigheid verdraaid te voorschijn.” — Hab. 1:2-4.
In antwoord op zijn vragen kreeg de profeet Habakuk een visioen dat hem ervan verzekerde dat Jehovah uiteindelijk handelend zal optreden om goddeloosheid te verwijderen. Habakuk kreeg ook te horen: „Het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen.” — Hab. 2:3.
Dit geeft ons vertrouwen dat Jehovah een „bestemde tijd” heeft om tot handelen over te gaan. Zelfs al zou het vanuit menselijk standpunt bezien lijken dat deze tijd ’op zich laat wachten’, betekent dit niet dat God zich niet om ons bekommert, dat hij ons vergeten zou zijn en zijn voornemen zou hebben gewijzigd. Daar ’Jehovah gerechtigheid liefheeft, zal hij zijn loyalen niet verlaten’ (Ps. 37:28). Zijn profetische woord, met inbegrip van zijn belofte om aan onrechtvaardigheid, onderdrukking en lijden een eind te maken, ’hijgt’ of beweegt zich onstuitbaar voort naar de vervulling ervan (Openb. 21:3, 4). Voor rechtgeaarde mensen zal daarom zeker verlichting komen van het huidige samenstel van dingen.
Aangezien wij mensen maar kort leven, zouden wij heel graag die verlichting nu hebben. Mogelijk denken wij: Morgen is het misschien te laat om nog van de zegeningen te genieten die uit het eindigen van goddeloosheid, ziekte, verdriet en lijden zullen voortvloeien. Wij kunnen daarom de neiging hebben ongeduldig te zijn, en in de veronderstelling verkeren dat God traag is, dat hij ’op zich laat wachten’ wat het brengen van die voorzegde verlichting betreft.
Jehovah God wordt in zijn handelen echter niet beperkt door een tijdfactor. „Van onbepaalde tijd tot onbepaalde tijd” is hij God (Ps. 90:2). Bij Jehovah is „één dag als duizend jaren . . . en duizend jaren als één dag” (2 Petr. 3:8). In tegenstelling tot de kort levende mens, die zijn plannen niet te lang kan uitstellen, willen ze nog uitgevoerd worden, kan Jehovah God wachten totdat de ontwikkelingen in de stroom van de tijd zover zijn gevorderd dat ze rijp zijn voor de totstandbrenging van de grootst mogelijke zegeningen.
DE STRIJDPUNTEN DIE OP HET SPEL STAAN
Als de Almachtige had Jehovah God de goddelozen al eeuwen geleden kunnen vernietigen. Hierdoor zouden de belangen van de mens echter niet het beste zijn gediend. Waarom niet? Voornamelijk wegens de strijdpunten of kwesties die werden opgeworpen kort nadat Jehovah God het eerste mensenpaar, Adam en Eva, in een prachtig paradijstehuis had geplaatst.
Degene die verantwoordelijk was voor het opwerpen van deze kwesties was een onzichtbaar geestelijk schepsel, die later „Duivel” en „Satan” werd genoemd. Door middel van een slang deed de Duivel de bewering dat ongehoorzaamheid aan de goddelijke wet niet tot de dood zou leiden, zoals God had gezegd, maar de mens daarentegen tot voordeel zou strekken (Gen. 3:4, 5). Door deze bewering werd in twijfel getrokken of God in zijn uitoefening van heerschappij over zijn schepselen werkelijk wel hun beste belangen op het oog had.
Dat Adam en Eva zich bij Satan aansloten door een loopbaan van ongehoorzaamheid te gaan volgen, wierp nog een andere kwestie of ander strijdpunt op: Zouden alle andere met verstand begiftigde schepselen ontrouw en deloyaal aan God worden als gehoorzaamheid schijnbaar geen voordeel opleverde? Door de bewering die Satan vele eeuwen later in verband met Job deed, gaf hij bedektelijk als zijn mening te kennen dat indien Gods schepselen schade zouden lijden, zij ermee zouden ophouden God te dienen. Satan zei: „Huid ten behoeve van huid, en al wat de mens heeft, zal hij geven ten behoeve van zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken.” — Job 2:4, 5.
De onmiddellijke vernietiging van Satan zou de opgeworpen strijdpunten niet hebben opgelost. Er was tijd voor nodig om te bewijzen dat Gods heerschappij rechtvaardig is en de belangen van alle met verstand begiftigde schepselen het beste dient. En er was tijd voor nodig om te bewijzen dat Satan ongelijk had met vol te houden dat allen die God dienden dit louter deden om zelfzuchtige redenen.
De beschuldigingen die tegen God en zijn met verstand begiftigde schepselen werden ingebracht, zouden op menselijke wijze geïllustreerd kunnen worden. Veronderstel dat een vader van een groot gezin door een van zijn buren wordt belasterd. De buurman beweert dat de vader niet het welzijn van zijn gezin op het oog heeft en onnodig hard en dictatoriaal optreedt. En van de gezinsleden beweert de buurman dat niemand van de vader houdt, maar dat zij slechts bij hem blijven wonen omdat hij hen van voedsel en andere noodzakelijke levensbehoeften voorziet.
Hoe zou de vader deze leugens kunnen ontzenuwen? Als hij sterk genoeg is, zou hij geweld kunnen gebruiken en zijn buurman een afranseling kunnen geven, en hem kunnen dwingen zijn lasterlijke opmerkingen terug te nemen. Maar zou dit de zaak werkelijk tot een oplossing brengen? Zou dit anderen overtuigen? Zouden waarnemers niet tot de conclusie kunnen komen dat de beschuldigingen best eens waar zouden kunnen zijn, gezien de gewelddadige manier waarop de vader ze probeert te onderdrukken? Zou de vader daarom niet veel beter zijn eigen gezinsleden als getuigen kunnen laten optreden tegen de valse beschuldigingen? Ja, natuurlijk! In de loop van een bepaalde tijd zouden zij door hun woorden en daden anderen kunnen tonen dat zij werkelijk van hun vader houden en waardering hebben voor de voortreffelijke wijze waarop hij zijn gezag als hoofd uitoefent.
Dit is wat God heeft gedaan. Door goddeloze personen een tijdlang te laten bestaan, heeft hij anderen in de gelegenheid gesteld mede te bewijzen dat Satans bewering onjuist is door zelfs onder ongunstige en moeilijke omstandigheden getrouw te blijven. Dit is in overeenstemming met het beginsel dat staat opgetekend in Spreuken 27:11: „Wees wijs, mijn zoon, en verheug mijn hart, opdat ik een antwoord kan geven aan hem die mij hoont.”
Doordat God zich ervan weerhouden heeft de goddelozen onmiddellijk te verdelgen, hebben afzonderlijke personen tevens de gelegenheid gekregen hun levenswijze te veranderen en gehoorzame dienstknechten van hem te worden. De apostel Petrus zei daarom tot medechristenen: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petr. 3:9). Welk een wonderbaarlijk bewijs vormt dit van het feit dat Jehovah zich om de mensheid bekommert! Hij wil dat mensen in een positie komen die redding voor hen zal betekenen, en hij geeft hun daarvoor de tijd. Daarom zal, wanneer hij tot handelen overgaat, niemand met recht kunnen beweren dat God onrechtvaardig is omdat hij de mensen niet genoeg tijd heeft gegeven om zich te veranderen.
Bovendien zal onloochenbaar zijn bewezen dat Gods heerschappij rechtvaardig is en dat miljoenen schepselen van hem in hemel en op aarde hem met een zuivere beweegreden, uit liefde, dienen. Daarna zal een ieder die de rechtmatigheid en rechtvaardigheid van zijn soevereiniteit en of die wel verdiend is, betwist, niet meer geduld worden. Het zal niet meer nodig zijn zulke uitdagers tijd te geven om hun beweringen waar te maken, en toe te laten dat daardoor de vrede en harmonie in Gods universele gezin verstoord worden. (Vergelijk Openbaring 20:7-9.) Dat God genoeg tijd heeft toegelaten om de door Satan opgeworpen kwesties op te lossen, zal dus tot de meest grootse zegeningen voor de gehoorzame mensheid leiden. De oplossing van deze kwesties zal het zeker maken dat niemand ooit nog onrechtvaardig lijden of onderdrukking zal behoeven te ondergaan van de zijde van degenen die geen liefde voor rechtvaardigheid hebben.
MEN MOET NU HANDELEN
Het is vooral in deze tijd dringend noodzakelijk gunstig op Jehovah’s onverdiende goedheid te reageren nu hij mensen nog in de gelegenheid stelt zijn goedgekeurde dienstknechten te worden. Onmiskenbaar wijzen de bijbelse chronologie en de bijbelprofetieën erop dat het huidige geslacht de „bestemde tijd” voor de verwijdering van dit goddeloze samenstel van dingen zal meemaken (Matth. 24:34; 2 Tim. 3:1-5). De God van gerechtigheid heeft de mensheid hier niet onkundig van gelaten. In meer dan 200 landen houden zijn christelijke getuigen zich er ijverig mee bezig de vernietiging van het huidige goddeloze samenstel van dingen en de inluiding van een rechtvaardige nieuwe ordening aan te kondigen. „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petr. 3:13). Dit betekent dat Gods koninkrijk onder Jezus Christus als de „nieuwe hemelen” zal regeren over de „nieuwe aarde” van toegewijde onderdanen.
Indien u de wens koestert tot de loyale onderdanen van Gods koninkrijk te behoren, sla dan acht op de geïnspireerde raad: „Doet uw uiterste best om tenslotte door hem onbevlekt en onbesmet en in vrede bevonden te worden” (2 Petr. 3:14). Wil iemand in die toestand komen, dan zal hij Gods vereisten voor leven, zoals die in zijn Woord de bijbel staan, moeten leren kennen en er in overeenstemming mee moeten handelen. Jehovah’s getuigen in uw gebied zullen het een vreugde vinden u hierbij te mogen helpen.