Een deugdelijke basis voor vertrouwen
1. Hoe is de situatie van Jehovah’s volk met betrekking tot banden met deze wereld?
DEGENEN die opgedragen, gedoopte dienstknechten van God zijn geworden, hebben hun ziel aan hem toevertrouwd. Alles wat zij hebben, alles wat zij zijn of zullen zijn, hebben zij in de handen van God gelegd — hun heden, hun toekomst, hun gehele leven en hoop op leven in Gods nieuwe toekomstige samenstel van dingen. Zij hebben in werkelijkheid „hun schepen achter zich verbrand” en elke hoop opgegeven die zij misschien in het samenstel van deze wereld gehad hebben met betrekking tot het heden of de toekomst.
2. Hoe voelde Paulus zich, ook al werd hij door de wereld en ook door sommige zogenaamde „broeders” bespot?
2 Een apostel van de Heer Jezus Christus zei hierover, ondanks het feit dat hij toen in de gevangenis was en sommigen van zijn zogenaamde christelijke „broeders” zich als gevolg van spot en tegenstand van hem hadden afgekeerd: „Ik [lijd] ook deze dingen, maar ik schaam mij er niet voor. Want ik ken degene in wie ik geloof heb gesteld, en ik heb het vaste vertrouwen dat hij datgene wat ik hem heb toevertrouwd, kan behoeden tot die dag.” — 2 Tim. 1:12.
3. Welk vertrouwen kunnen christenen hebben met betrekking tot de komst van Jehovah’s „dag” en hun binnengaan in Gods „rust”?
3 „Die dag” is de dag waarnaar christenen over de gehele wereld hebben uitgezien, als God de aarde zal reinigen en ervoor zal zorgen dat zijn wil „gelijk in de hemel, alzo ook op aarde” geschiedt (Matth. 6:10). Gods woord geeft hiervan de verzekering. Dit zal beslist een tijd van verlichting of rust voor de mensheid zijn. Welk vertrouwen kunnen wij hebben dat wij ons hierin zullen verheugen? Het krachtigste vertrouwen, want de bijbel vertelt ons dat „God rustte op de zevende dag van al zijn werken” en hij belooft aan gehoorzame mensen dat zij zijn rust mogen ingaan (Gen. 2:2; Hebr. 4:1, 4, 9). Geloven wij die belofte werkelijk?
4. Welke gelegenheid werd aan de Israëlieten geschonken toen zij uit Egypte kwamen, maar hoe bezagen zij Gods woord in dit verband?
4 Toen de Israëlieten uit slavernij in Egypte werden bevrijd, hadden zij de belofte dat zij Gods rust mochten binnengaan en dat zij, nog tijdens hun leven in het Beloofde Land, een schitterende rust van vroegere slavernij en onderdrukking zouden genieten. Zij zouden in een deel van de aarde dat God als een paradijsachtige tuin had bewaard, mogen leven (Deut. 11:11, 12; Gen. 13:10). De meerderheid gaf echter blijk van een ernstig gebrek aan geloof in Gods woord aan hen. Zij uitten hun ongeloof door zelfs te zeggen dat zij naar Egypte wilden terugkeren. Zij beschouwden dat woord of de belofte van God als iets wat niet meer levend was, een dode belofte, als iets zwaks, iets wat niet ten volle verwezenlijkt kon worden.
DE ZEKERHEID VAN GODS WOORD
5, 6. (a) Waaruit blijkt dat Gods aan Israël gegeven woord niet zwak was? (b) Waarom kunnen wij thans volledig vertrouwen stellen in Gods woord betreffende ons binnengaan in zijn „rust”?
5 In dìt verband schreef de apostel Paulus de bekende woorden die in Hebreeën 4:12 staan opgetekend: „Het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden.”
6 Dat woord of die belofte aan Israël was niet dood of zwak. De weinigen die geloof oefenden, gingen namelijk de aardse „rust” in het Beloofde Land binnen (Num. 14:5-9, 30; Joz. 14:6-10). Ook thans hebben wij Gods kostbare belofte betreffende leven in een nieuw samenstel van rechtvaardigheid. Wij hebben zijn „woord” gehoord dat het geslacht dat in deze „tijd van het einde” leeft, het geslacht zal zijn dat de „grote verdrukking” zal meemaken (Matth. 24:34). Wij hebben zijn woord van belofte gehoord dat wij thans door geloof zijn „rust” kunnen binnengaan en dat een grote schare van zijn dienstknechten die verdrukking zal overleven en de dan volgende nieuwe ordening zal binnengaan (Openb. 7:9-14). Dat „woord” is levend en heeft de kracht om alles tot stand te brengen wat Jehovah zich heeft voorgenomen; het zal niet falen (Jes. 55:10, 11). Waarom niet? God, die dat woord heeft gegeven, is levend en werkt voortdurend de details uit die noodzakelijk zijn om zijn woord in vervulling te doen gaan. Hij slaapt niet en ook is hij niet vergeetachtig met betrekking tot enig detail van dat „woord”, zoals dit met mensen het geval kan zijn (Num. 23:19). Hoe kan dit met volledig vertrouwen worden gezegd?
7, 8. (a) Noem enkele dingen die ons een extra verzekering geven met betrekking tot de zekerheid van Gods woord. (b) Wat zei Petrus over de zekerheid ervan in zijn tijd?
7 Welnu, bezitten wij geen positieve bewijzen? Wij zouden honderden bewijzen kunnen aanhalen. Zowel de Schrift als de geschiedenis verschaft ons talloze voorvallen waarin Gods woord werd uitgevoerd.a En hebben ons geloof in dit woord en de toepassing ervan in ons leven, ja, het stellen van onze hoop op Gods voorzieningen en ons geloof in zijn belofte geen goede uitwerking op ons leven gehad en ons niet gelukkig gemaakt? Welk vooruitzicht zouden wij hebben als wij dit woord zouden verlaten en met de wereld zouden meegaan? — Matth. 16:25, 26.
8 Wat het bewijs van de betrouwbaarheid van Gods woord betreft: juist datgene wat wij bespreken — dat sommige belijdende christenen hun geloof zouden kunnen verliezen — werd door Jezus, Paulus en Petrus voorzegd. Wij zien deze afval duidelijk in de religieuze stelsels van de christenheid (Matth. 13:38, 39; Hand. 20:29, 30; 2 Thess. 2:3; 2 Petr. 2:1-3). Petrus zette ook aan de christenen van zijn tijd uiteen dat hij en zijn medewerkers geen kunstig verzonnen verhalen maar ooggetuigeverslagen volgden en dat zij, de eerste-eeuwse christenen, zelfs toen meer dan alleen maar de profetieën hadden. „Het profetische woord” was voor hun eigen ogen „des te vaster gemaakt” doordat zij getuige waren geweest van werkelijke vervullingen. — 2 Petr. 1:16-19.
9. Waarom is het voor ons thans even belangrijk als voor de apostelen om ons op het profetische woord van God te concentreren?
9 Wat hebben wij thans, negentien eeuwen later, niet veel meer bewijzen! Petrus besloot met te zeggen: „Gij doet goed er acht op te geven [het profetische woord] als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat, in uw hart” (2 Petr. 1:19). Meer dan ooit tevoren verdient het woord van God onze intensieve, vanuit het hart geschonken aandacht. Merken wij namelijk niet op, zoals God dit nauwkeurig in zijn profetische woord had bekendgemaakt, door welke moeilijkheden de wereld thans wordt geteisterd? En zien wij niet de uitbreiding van het goede nieuws over de gehele aarde, terwijl miljoenen samenstromen om de „grote schare” van overlevenden van de „grote verdrukking” te vormen?
ZIE ER ZORGVULDIG OP TOE EEN EVENWICHTIGE ZIENSWIJZE TE BEWAREN
10. (a) Wat onthult Gods woord over ons? (b) Wat kunnen wij ons in dit verband afvragen?
10 Jehovah’s woord of boodschap is waar wanneer hierin wordt gezegd dat wij thans Gods rust binnengaan en door de „grote verdrukking” heen in deze rust blijven, waarna Christus’ duizendjarige regering de aarde in een paradijs-tuin zal veranderen. Gods woord is werkelijk ’zo scherp als een tweesnijdend zwaard’. Het zal laten zien wat wij werkelijk zijn door te onthullen wat onze gedachten en de bedoelingen van ons hart zijn. Verrichten wij onze dienst voor Jehovah God omdat wij hem liefhebben, hem vertrouwen en ons volledig verlaten op wat hij zegt? Of worden wij ’het goeddoen moe’, terwijl wij voornamelijk naar een bepaalde datum kijken opdat wij hier verlichting door ontvangen, zonder ons veel om het leven van andere mensen te bekommeren? (Gal. 6:9) Hebben wij waardering voor alle goede dingen die wij van Jehovah en door onze omgang met zijn volk hebben ontvangen? Hebben de dingen die wij hebben geleerd ons niet in ons gezinsleven geholpen? Hebben wij de vele echte vrienden die wij als gevolg van het kennen van de waarheid hebben verkregen, niet lief? — Mark. 10:29, 30.
11. Welke fout hebben sommige personen misschien met betrekking tot hun christelijke handelwijze gemaakt?
11 Het is mogelijk dat sommigen van Gods volk hun leven hebben ingericht op grond van een onjuiste zienswijze met betrekking tot wat er op een bepaalde datum of in een bepaald jaar zou gebeuren. Zij hebben, om deze reden, misschien dingen uitgesteld of veronachtzaamd waarvoor zij anders gezorgd zouden hebben. Zij hebben echter niet begrepen waar het in de bijbelse waarschuwingen betreffende het einde van dit samenstel van dingen om ging en hebben gedacht dat de bijbelse chronologie een specifieke datum onthult.
12, 13. Wat bedoelde Jezus niet met zijn woorden in Lukas 21:34-36
12 Wat tonen Jezus’ eigen woorden aan met betrekking tot de juiste houding ten aanzien van het einde — om naar een bepaalde datum uit te zien, of wat? Hij zei: „Schenkt . . . aandacht aan uzelf, dat uw hart nooit bezwaard wordt met overmatig eten en overmatig drinken en zorgen des levens, en die dag plotseling, in een ogenblik, over u komt als een strik. Want hij zal komen over allen die op de gehele aardbodem wonen. Blijft dan wakker, te allen tijde smekend dat gij erin moogt slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden, en te staan voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” — Luk. 21:34-36.
13 Bedoelde Jezus dat wij onze financiële en wereldse aangelegenheden dusdanig moeten regelen dat onze geldmiddelen ons net in staat stellen een bepaalde datum te bereiken waarvan wij menen dat die het einde zal kenmerken? Als ons huis in een ernstige staat van verval begint te raken, moeten wij dit dan maar zo laten op grond van de veronderstelling dat wij het huis slechts enkele maanden langer nodig hebben? Of als iemand in het gezin misschien een speciale medische behandeling nodig heeft, moeten wij dan zeggen: ’Och, we zullen het maar uitstellen omdat dit samenstel van dingen toch elk moment kan aflopen’? Dit is niet de soort van denkwijze die door Jezus werd aangeraden.
14. (a) Welke houding bevalen Jezus en de apostelen ons aan toen zij over de tijd van het einde spraken? (b) Betekent het feit dat het einde nabij is dat christenen grote veranderingen in hun levenswijze moeten aanbrengen, of wat dan wel?
14 Wat bedoelden Jezus en de apostelen derhalve toen zij zeiden dat wij waakzaam moesten zijn met betrekking tot de tekenen van het einde of dat wij ’de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah moesten verwachten en goed in gedachten moesten houden’? Zij bedoelden dat wij er ten volle op moesten vertrouwen dat de dag geen moment later zou komen dan Jehovah zich heeft voorgenomen. Petrus zei dat dit ons tot „heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding” moest aanzetten, terwijl wij er waakzaam op zouden moeten toezien dat wij overeenkomstig bijbelse beginselen zouden leven en er druk mee bezig zouden moeten zijn de Koninkrijksboodschap bekend te maken en mensen ervan te overtuigen hoe dringend het is dat zij zich tot God wenden (2 Petr. 3:11, 12). Wij kunnen allemaal verbeteringen aanbrengen in onze aanbidding van God en onze verhouding tot hem hechter maken. Misschien hebben wij tot op deze tijd gedaan wat wij konden en hebben wij met het verstrijken van de tijd vorderingen gemaakt. Betekent het feit dat het einde zeer nabij is, derhalve voor ons dat wij grote veranderingen in onze levenswijze en dienst voor God moeten aanbrengen? Niet noodzakelijkerwijs. Wij zullen misschien echter wel schriftuurlijk bezien belangrijke verbeteringen moeten aanbrengen. Ook als er terreinen in ons leven zijn waarin wij tijd kunnen ’uitkopen’ die anders toch maar besteed zou worden aan nutteloze bezigheden in dit samenstel, dienen wij dit te doen. Op deze wijze is het voor velen mogelijk geweest in de loop der jaren de vreugde van de volle-tijd „pioniers”-dienst te blijven smaken. Wij kunnen allen onderzoeken wat wij in dit opzicht kunnen doen. — Ef. 5:15, 16.
15. Wat dient iemand te doen die zijn leven heeft ingericht op grond van de gedachte dat het einde op een bepaalde datum zou komen?
15 Het is echter niet raadzaam wanneer wij ons op een bepaalde datum blind staren en dagelijkse dingen zouden veronachtzamen waarvoor wij gewoonlijk als christenen zouden zorgen, zoals dingen die wij en ons gezin werkelijk nodig hebben. Misschien vergeten wij dat als de „dag” komt, dit niet het beginsel zal veranderen dat christenen zich te allen tijde van al hun verantwoordelijkheden moeten kwijten. Mocht iemand teleurgesteld zijn omdat hij deze redenatie niet heeft gevolgd, dan dient hij zich er nu op te concentreren zijn zienswijze te herzien, terwijl hij beseft dat niet het woord van God in gebreke is gebleven of hem heeft misleid en teleurstelling heeft gebracht, maar dat zijn eigen inzicht op verkeerde gronden was gebaseerd.
16. Als u in alle oprechtheid sterk op een bepaalde datum hebt vertrouwd, welke troost kunt u dan uit de situatie putten?
16 Laten wij echter eens aannemen dat u iemand bent die sterk aan een datum hebt vastgehouden en die — wat te prijzen is — uw aandacht nauwlettender hebt gericht op de dringendheid van de tijd en de noodzaak dat de mensen de boodschap horen. En laten wij aannemen dat u nu, tijdelijk, een beetje teleurgesteld bent; bent u werkelijk een verliezer? Bent u er werkelijk door geschaad? Wij geloven dat u kunt zeggen dat u er in werkelijkheid bij hebt gewonnen en er voordeel van hebt getrokken dat u deze gewetensvolle handelwijze hebt gevolgd. Ook bent u hierdoor in staat gesteld een werkelijk rijp en redelijker standpunt in te nemen. — Ef. 5:1-17.
17. Hoe weten wij dat wij niet van tevoren de precieze datum van Christus’ ’komst’ voor het oordeel te weten zullen komen?
17 De Schrift zegt ons herhaaldelijk dat het einde als een volledige verrassing over de wereld zal komen. De apostel sprak hierover toen hij zei: „Gij weet zelf heel goed dat Jehovah’s dag [voor het oordeel] precies zo komt als een dief in de nacht” (1 Thess. 5:2). Opdat ware christenen niet ’als dieven overvallen zouden worden’, zei Jezus tot zijn discipelen destijds en tot ons in deze tijd: „Waakt daarom, want gij weet niet op welke dag uw Heer komt.” Daarna zei hij: „Toont . . . u daarom gereed, want de Zoon des mensen komt op een uur waarvan gij het niet hebt gedacht” (Matth. 24:42-44). Deze duidelijke verklaringen van Jezus geven te kennen dat Gods dienstknechten nooit op de hoogte gesteld zullen worden van de datum van Christus’ ’komst’ voor het oordeel totdat dit werkelijk gebeurt. Deze komst zal in werkelijkheid komen op wat hun een ’onwaarschijnlijke tijd’ toeschijnt. — Luk. 12:39, 40.
WORDT NIET MISLEID DOOR HET FEIT DAT DE NATIËN CRISISSEN ’OVERLEVEN’
18. Waarom moeten wij niet denken dat alle natiën, overal ter wereld, een vrijwel uitgehongerde toestand zullen bereiken voordat de „grote verdrukking” uitbreekt?
18 Merk echter op waar Jezus in werkelijkheid voor waarschuwde. Zijn woorden geven niet te kennen dat naarmate de „grote verdrukking” dichterbij komt, de wereldsituatie dusdanig zal worden dat iedereen overal de hongerdood nabij zal zijn. Hoe zou er anders enig gevaar kunnen bestaan dat Jezus’ discipelen in die tijd ’bezwaard zouden worden met overmatig eten en overmatig drinken’? Houd ook in gedachten dat Jezus de toestanden in Noachs tijd vóór de vloed en in Lots tijd vóór de vernietiging van Sodom en Gomorra als voorbeelden gebruikte. Hij liet zien dat de mensen in die tijd ogenschijnlijk een normaal leven leidden. Zij ’aten, dronken, huwden, gaven ten huwelijk, kochten, verkochten, plantten en bouwden’, tot aan de dag zelfs dat de vernietiging plotseling over hen kwam. — Luk. 17:26-30.
19. Wat zullen wij in gedachten hebben, hoewel de natiën de situatie misschien weten „op te lappen” en de zaak gaande weten te houden?
19 Wij moeten dus niet verwachten te zien dat de stelsels van deze wereld praktisch zullen ophouden te functioneren of een toestand van feitelijke ineenstorting zullen bereiken als een noodzakelijk voorspel van de „grote verdrukking”. Wij zullen ons niet laten misleiden als deze stelsels een ogenschijnlijke ’opleving’ uit ernstige crisissen schijnen door te maken, alsof dat ogenschijnlijke herstel een vertragende uitwerking op de komst van Gods oordeelsdag zou hebben. Wij zullen er niet mee beginnen dit stelsel samen met de wereld te ’herbouwen’, alsof het tot onbepaalde tijd zou blijven bestaan. De geïnspireerde woorden van de apostel Paulus in 1 Thessalonicenzen 5:3 laten zien dat mensen van deze wereld werkelijk „Vrede en zekerheid!” zullen roepen, vlak voordat ’een plotselinge vernietiging ogenblikkelijk over hen komt zoals het barenswee over een zwangere vrouw’, waarbij elke mogelijkheid tot ontkoming voor hen afgesneden zal zijn.
20, 21. (a) Wat zullen wij moeten vermijden op het gebied van eten, drinken, bouwen, enzovoort, zoals dit vóór de vloed plaatsvond? (b) Hoe waarschuwen Paulus’ woorden in 1 Thessalonicenzen 5:4-6 ons met betrekking tot het ontvluchten van het naderende gevaar van die „dag”? (c) Hoe toont Paulus in Romeinen 13:11-14 aan wat het betekent waakzaam te zijn?
20 Er is niets verkeerds aan eten en drinken, noch aan trouwen of een gezin stichten, kopen, verkopen, planten of bouwen. Het is echter wel verkeerd te doen zoals de mensen in de tijd van Noach en Lot deden — ons zo door die dingen in beslag te laten nemen of te laten opslokken dat wij Gods voornemen en zijn rechtvaardige maatstaven uit het oog verliezen en vleselijke dingen op de eerste plaats in ons leven stellen. Dat doen, komt erop neer geestelijk te gaan slapen. In tegenstelling tot die handelwijze zegt de apostel Paulus: „Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis, zodat die dag u zo zou overvallen gelijk hij dieven zou overvallen, want gij zijt allen zonen van het licht en zonen van de dag. Wij behoren noch tot de nacht noch tot de duisternis. Laten wij dan ook niet doorslapen, zoals de overigen, maar laten wij wakker blijven en onze zinnen bij elkaar houden.” — 1 Thess. 5:4-6.
21 Aantonend wat het betekent wakker te zijn en te bewijzen dat wij geen zonen van de duisternis maar „zonen van de dag” zijn, zegt Paulus in Romeinen 13:11-14: „Gij [weet] de gelegen tijd . . ., dat het uur reeds is aangebroken waarop gij uit de slaap dient te ontwaken, want thans is onze redding dichterbij dan toen wij gelovigen werden. De nacht is vergevorderd; de dag is nabijgekomen. Laten wij daarom de werken die tot de duisternis behoren, afleggen en de wapenen des lichts aandoen. Laten wij betamelijk wandelen, zoals overdag, niet in brasserijen en drinkgelagen, niet in ongeoorloofde gemeenschap en losbandig gedrag, niet in twist en jaloezie. Maar doet de Heer Jezus Christus aan en maakt niet van tevoren plannen voor de begeerten van het vlees.”
22. Dient het feit dat wij niet weten wanneer de „dag” zal komen, ons ertoe te brengen onze waakzaamheid te laten verslappen?
22 Het is dus duidelijk dat het feit dat wij niet weten wanneer precies de „grote verdrukking” zal losbarsten, noch wanneer de duizendjarige regering van Gods Zoon zal beginnen, niets afdoet aan de noodzaak om thans waakzaam te zijn. De noodzaak om wakker, waakzaam en gereed te zijn, wordt er aanzienlijk door vergroot en versterkt. Als wij de precieze tijd zouden weten, zouden wij ertoe verleid kunnen worden ons te ontspannen en de gedachte te koesteren dat het nog tijd genoeg is om ermee te beginnen ons gereed te maken als die tijd dichterbij is gekomen. Dat wij dit niet weten, vereist echter dat wij voortdurend gereed zijn. De hele strekking van Gods Woord de bijbel, en vooral de raad van zijn Zoon, komt hierop neer.
23. Welke handelwijze zegt Paulus dat wij moeten nastreven terwijl wij die „dag” verwachten?
23 De raad van de apostel is dus krachtig op ons van toepassing als hij zegt: „Blijft elkaar daarom vertroosten en elkaar opbouwen, zoals gij trouwens reeds doet” (1 Thess. 5:11). Wij zullen elke gelegenheid benutten om niet alleen onze broeders maar ook degenen buiten de gemeente te helpen de weg te bewandelen die hen in staat zal stellen erin te ’slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden’ (Luk. 21:36). Als ouders zullen wij trachten onze kinderen een voortreffelijk voorbeeld van geestelijke waardering en waakzaamheid te geven, opdat ook zij met ons wakker en op hun hoede blijven.
MET TOEGENOMEN VERTROUWEN VOORWAARTS GAAN
24. Hoe waardevol is chronologie voor ons met betrekking tot de nabijheid van het einde?
24 De chronologie die wij in de bijbel aantreffen, staat er beslist niet zonder bedoeling in. Die chronologie geeft aan dat wij het eind van zesduizend jaar menselijke geschiedenis hebben bereikt. Hoewel ze niet onthult wanneer Gods dag van veroordeling over dit goddeloze samenstel van dingen zal beginnen, voegt dit chronologische feit een reden te meer toe aan de vele, vele andere redenen die wij reeds hebben om erop te vertrouwen dat de resterende tijd heel kort is. Ze verschaft een extra ondersteuning voor deze redenen als een basis voor krachtig vertrouwen in Gods woord, dat het levend en krachtig is en ons een rechtvaardige nieuwe ordening zal binnenleiden.
25. Welke houding zullen wij, gezien onze deugdelijke basis voor vertrouwen, derhalve hebben?
25 Laten wij dus, uit liefde voor God, uit liefde voor zijn Zoon, uit liefde voor waarheid en rechtvaardigheid, ja, uit liefde voor het leven zelf — wakker zijn en tonen dat wij geestelijk levend en actief zijn, vandaag en elke dag, want dan zullen wij erin slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden. Jehovah God, de God van waarheid, heeft ons zijn plechtige „woord” gegeven, en „niemand die zijn geloof op hem grondt, zal worden teleurgesteld” (Rom. 10:11). Mogen Hij en zijn Zoon ons rijkelijk zegenen en mogen wij getrouw dienst blijven verrichten, zowel nu als tot in alle toekomstige tijd.
[Voetnoten]
a Zie het boek „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”, de bladzijden 343-346, uitgegeven door Watchtower Bible and Tract Society, Brooklyn, N.Y. (in 1963 in het Engels, in 1968 in het Nederlands). Daarin worden talloze historische vervullingen van Gods profetieën vermeld.