Waarom wij geen deel van deze wereld moeten zijn
„Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben.” — JOHANNES 17:16.
1. Wat voor behandeling zouden Jezus’ volgelingen naar zijn zeggen kunnen verwachten?
JEZUS CHRISTUS werd door deze wereld verworpen, gehaat en zelfs vervolgd. Wat kunnen zijn volgelingen dus verwachten? Welnu, hij zei hun: „Indien de wereld u haat, gij weet dat ze mij eerder dan u heeft gehaat. Als gij een deel van de wereld zoudt zijn, zou de wereld ten zeerste gesteld zijn op wat haar toebehoort. Daar gij echter geen deel van de wereld zijt, maar ik u uit de wereld heb uitgekozen, daarom haat de wereld u. Denkt aan het woord dat ik tot u heb gezegd: Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen; indien zij mijn woord hebben onderhouden, zullen zij ook het uwe onderhouden.” — Joh. 15:18-20.
2. (a) Wat is de „wereld” waar Jezus’ volgelingen zo sterk van verschillen? (b) Wat doet Jehovah ten behoeve van Christus’ discipelen in plaats van hen uit de wereld te nemen?
2 Ja, Jezus’ ware volgelingen zijn heel anders dan deze wereld — de zondige mensenmaatschappij die van God vervreemd is. Dit is in zo’n sterke mate het geval dat Christus’ discipelen door deze wereld gehaat en vervolgd worden. Maar Jezus’ volgelingen houden zich aan zijn voortreffelijke voorbeeld door niet wereldsgezind te zijn, en Jehovah God waakt over hen. Dit is in overeenstemming met Christus’ gebed: „Ik verzoek u niet, hen uit de wereld te nemen, maar over hen te waken vanwege de goddeloze. Zij zijn geen deel van de wereld, evenals ik geen deel van de wereld ben. Heilig hen door middel van de waarheid; uw woord is waarheid.” — Joh. 17:15-17.
3. Welke vragen met betrekking tot deze wereld vereisen een antwoord?
3 Wat betekent het „geen deel van de wereld” te zijn? Wordt daarmee te kennen gegeven dat Jezus’ volgelingen elk contact met niet-christenen moeten vermijden?
Christenen kunnen zich niet afzonderen
4. Welk werk droeg Jezus zijn volgelingen op, waardoor het hun onmogelijk was zich af te zonderen?
4 Stellig verwachtte Jezus niet van zijn volgelingen dat zij zich in exclusieve religieuze gemeenschappen zouden afzonderen. In plaats daarvan droeg hij hun met de volgende woorden een wereldomvattend werk op: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Hand. 1:8). Hij gaf hun ook het gebod: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Matth. 28:19, 20). Hoewel „mensen uit alle natiën” aldus discipelen zouden worden, was het natuurlijk niet te verwachten dat natiën en masse de leringen van Jezus Christus zouden aanvaarden.
5. Op welke schriftuurlijke manier worden mensen tot het christendom bekeerd?
5 Maar sommigen merken misschien op: ’Zijn niet hele natiën tot het christendom bekeerd? En vormen die niet wat men de christenheid noemt?’ Welnu, er zijn regeerders geweest die hebben bepaald welke religie hun onderdanen moesten belijden en zij hebben niet geaarzeld die beslissing met wrede en barbaarse methoden door te drijven. Bovendien is de vrees voor pijniging in een mythisch hellevuur een krachtige factor geweest bij zogenaamde bekeringen tot het naam-christendom. (Vergelijk Prediker 9:5, 10.) Maar hoezeer verschilt dit alles van de enige manier waarop volgens de Schrift het ware christelijke geloof verbreid mag worden! Dat nobele werk moet worden verricht door actief getuigenis te geven, door mensen te onderwijzen en discipelen te maken. Kluizenaars of monniken en nonnen die nooit hun klooster uitkomen, zouden dat werk nimmer kunnen volbrengen en Christus’ gebod om ’hun licht voor de mensen te laten schijnen’ niet kunnen opvolgen (Matth. 5:14-16). En gedwongen „bekeringen” hebben niets gemeen met het geven van getuigenis en het prediken en onderwijzen waardoor oprechte mensen uit alle natiën geholpen worden zich weloverwogen en van harte aan Jehovah God op te dragen.
Waarom „geen deel van de wereld”
6. Waarom kan er worden gezegd dat Jehovah’s Getuigen voldoen aan de beschrijving die Jezus in Johannes 13:35 van zijn volgelingen geeft?
6 De naam „christen” is vaak een vals etiket gebleken. Wat een hebzuchtige daden, veroveringszucht, afslachting in oorlogen en onderdrukking van de massa kunnen de zogenaamd christelijke volken en natiën ten laste gelegd worden! Maar hoe anders is het met Christus’ ware volgelingen gesteld! „Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt,” zei Jezus, „indien gij liefde onder elkaar hebt” (Joh. 13:35). In deze tijd zijn er inderdaad mensen die aan deze beschrijving voldoen — Jehovah’s Getuigen. Liefde onder elkaar houdt in dat er onder hen geen meedogenloze wedijver en geen provocatie bestaat en dat zij elkaar ook niet op zelfzuchtige wijze uitbuiten. In plaats daarvan houdt liefde in dat zij in overeenstemming met elkaar spreken en dat er geen verdeeldheid onder hen is, dat zij ’nauw verenigd zijn in dezelfde geest en gedachtengang’ (1 Kor. 1:10; 13:4-8). Jehovah’s Getuigen hebben de denkwijze van God en Christus leren kennen en laten zich daardoor leiden (Rom. 12:1, 2; 1 Kor. 2:16). Een zeer belangrijk facet van die denkwijze is dat christenen „geen deel van de wereld” moeten zijn. — Vergelijk Jakobus 1:27.
7. Hoe geven Paulus’ woorden in Handelingen 17:30, 31 te kennen dat het christenen niet past een deel van deze wereld te zijn?
7 Jezus’ volgelingen hebben zeer goede redenen om ’geen deel van deze wereld’ te zijn. Reeds zo’n 4000 jaar heeft de overgrote meerderheid der mensheid ’geen hoop gehad en is zonder God in de wereld geweest’ (Ef. 2:12). Maar de lange periode van vervreemding van God vanwege de zondige staat van de mens zal niet onbepaald voortduren. Negentien eeuwen geleden vertelde de apostel Paulus dat God de mensen zei ’dat zij allen en overal berouw moesten hebben’, omdat ’Hij een dag had vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld’, Jezus Christus. Paulus voegde eraan toe dat God „alle mensen een waarborg [heeft] verschaft doordat hij [Jezus] uit de doden heeft opgewekt” (Hand. 17:30, 31). Deze „dag”, zijn Duizendjarige Regering, is zeer nabij. De goddeloze wereld moet verdwijnen. Ze zal geoordeeld, veroordeeld en voor eeuwig weggevaagd worden. Het past belijdende christenen derhalve beslist niet, een deel van deze wereld te zijn!
8. Welk werk is er een aanwijzing voor dat „het einde” nabij is, wat Jehovah’s volk een reden te meer verschaft om „geen deel van de wereld” te zijn?
8 Sedert Jezus’ opstanding is er al ruim 1900 jaar verstreken en ongetwijfeld staat de voltrekking van het goddelijke oordeel aan de afvallige christenheid en de rest van Satans wereld voor de deur (2 Petr. 3:10; 1 Joh. 5:19). Ondertussen maken Jehovah’s Getuigen Gods boodschap overal op aarde bekend en verheugen berouwvolle, dankbare mensen zich in „tijden van verkwikking” (Hand. 3:19-21). In overeenstemming met Jezus’ profetische woorden voor onze tijd prediken thans meer dan 2.842.000 getuigen van Jehovah „dit goede nieuws van het koninkrijk” in 203 landen. Wanneer er door dat werk „een getuigenis voor alle natiën” is gegeven in de mate die God wil, „zal het einde komen” (Matth. 24:14). Nu het einde van dit goddeloze stelsel zo nabij is, heeft Jehovah’s volk stellig alle reden om „geen deel van de wereld” te zijn.
9. (a) Hoe dienen wij, nu Satans wereld op het punt staat te eindigen, de Koninkrijksbelangen en -vereisten te bezien? (b) Welke vragen zouden wij nu terecht kunnen beschouwen?
9 Nu Satans wereld op het punt staat te eindigen, is het uitermate belangrijk dat wij ons ervan vergewissen dat wij werkelijk eerst Gods koninkrijk zoeken! (Matth. 6:33) Wat ook onze leeftijd, onze opleiding of onze positie in het leven mag zijn, „wij zullen allen voor de rechterstoel van God staan” (Rom. 14:10). De vraag is dus: Hebben wij ons leven ingericht naar de vereisten voor het Koninkrijk? Of streven wij er in werkelijkheid nog steeds naar gelijkvormig te zijn aan deze wereld, die ware christenen haat? Hebben wij wereldse ambities en verwachtingen? Volgen wij de onschriftuurlijke rages van de wereld na? En bewonderen wij haar afgoden? Houd in gedachte dat „vriendschap met de wereld vijandschap met God is” (Jak. 4:4). Hoe kunnen wij daarom, ten einde te vermijden dat wij een vijand van God worden, voorkomen dat wij door de wereld bezoedeld worden? Wat zijn enkele van de dingen in de wereld die wij moeten mijden?
Mijd liefde voor de wereld
10. Van welke drie dingen in deze wereld die Jehovah’s volk niet mag liefhebben, maakt 1 Johannes 2:15, 16 melding?
10 De apostel Johannes schreef: „Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld” (1 Joh. 2:15, 16). Hier noemt Johannes drie fundamentele dingen in deze wereld die Jehovah’s volk niet mag liefhebben.
11. Waarom mogen christenen niet voor „de begeerte van het vlees” zwichten?
11 „De begeerte van het vlees” zou ons tot veel schadelijke en dodelijke praktijken kunnen brengen die in deze goddeloze door Satan beheerste wereld zo gewoon zijn. De „werken” van het zondige vlees behoren daartoe — „hoererij, onreinheid, een losbandig gedrag, afgoderij, beoefening van spiritisme, vijandschappen, twist, jaloezie, vlagen van toorn, ruzies, verdeeldheid, sekten, uitingen van afgunst, drinkgelagen, brasserijen, en dergelijke”. Wij kunnen de door de apostel Paulus geuite waarschuwing „dat wie zulke dingen beoefenen, Gods koninkrijk niet zullen beërven”, niet ongestraft negeren (Gal. 5:19-21). Zij die zonder enig berouw „de werken van het vlees” beoefenen, zijn beslist een deel van deze wereld en zullen geen deel hebben aan het beloofde Koninkrijk waardoor Jehovah’s naam gerechtvaardigd en de aarde in een paradijs veranderd zal worden (Luk. 23:43). Het is derhalve duidelijk dat christenen niet voor „de begeerte van het vlees” mogen zwichten.
12. (a) Wat is „de begeerte der ogen”, en hoe kan deze begeerte iemand in geestelijk opzicht beïnvloeden? (b) Wat kunnen wij ons zeer wel afvragen met betrekking tot „de begeerte der ogen”?
12 „De begeerte der ogen” is nog een kenmerk van degenen die een deel van deze wereld zijn. Zij schijnen nooit genoeg te krijgen van het vergaren van rijkdommen en bezittingen. Ja, zelfs velen die enige aandacht hebben geschonken aan de bijbelse waarheid die door Jehovah’s Getuigen wordt verbreid, zwichten ten slotte voor „de begeerte der ogen” en maken derhalve geen geestelijke vorderingen. Hun verlangen naar nieuwe kleren, auto’s, huizen, allerlei apparaten en veel andere dingen die een lust voor het oog zijn, wordt zo sterk dat, zoals Jezus heeft gezegd, ’de bedrieglijke kracht van de rijkdom en de begeerten naar de overige dingen binnendringen en het woord verstikken, waardoor het onvruchtbaar wordt’ (Mark. 4:18, 19). Het is interessant dat Satan Eva verleidde door haar ertoe te brengen iets te begeren dat verboden was en dat zij met haar ogen kon zien. Satans pogingen om Jezus tot zonde te bewegen door hem zijn zinnen te laten zetten op dingen die hij met zijn ogen kon zien, strandden echter volkomen (Gen. 3:1-6; Luk. 4:5-8). Maar hoe staat het met u? Volgt u Jezus’ voortreffelijke voorbeeld na? Of heeft het bevredigen van „de begeerte der ogen” dusdanig beslag gelegd op uw tijd, aandacht en energie dat de Koninkrijksbelangen worden verwaarloosd? Als geestelijke belangen op de achtergrond geraken, wees er dan snel bij die situatie te verhelpen!
13. Waartoe kan, zoals door Paulus en ook in bepaalde spreuken wordt getoond, de hebzuchtige „begeerte der ogen” leiden?
13 De hebzuchtige „begeerte der ogen” kan leiden tot oneerlijkheid, afgunst, begerigheid en andere zonden waarmee men zich terecht Gods afkeuring op de hals haalt. Zoals Paulus zei, behoren „hebzuchtige personen” tot degenen die ’Gods koninkrijk niet zullen beërven’ (1 Kor. 6:9, 10). Ook worden in van wijsheid getuigende spreuken passende waarschuwingen gegeven, zoals: „Een man van getrouwe daden zal vele zegeningen verkrijgen, maar hij die zich haast om rijkdom te verwerven, zal niet onschuldig blijven. Een man met een afgunstig oog jaagt naar waardevolle dingen, maar hij weet niet dat het gebrek zelf hem overkomen zal” (Spr. 28:20, 22). Zelfs als sommige hebzuchtige, afgunstige personen niet onmiddellijk door armoede worden getroffen dan zullen zij toch hetzij buiten Gods gunst sterven of in het besluit van dit samenstel van dingen droevig aan hun einde komen. — Matth. 24:3; Luk. 12:13-21.
14. (a) Hoe kan „het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft” tot uiting komen? (b) Wat ligt aan dit „opzichtige geuren”, het pochen en het streven naar status ten grondslag? (c) Waarom moeten wij weerstand bieden aan de verleiding met onze materiële goederen en met wat wij zogenaamd hebben bereikt, te pronken?
14 „Het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft”, moet ook worden vermeden door Jehovah’s dienstknechten. Wat kan het verleidelijk zijn te pronken met dure dingen die men zich heeft aangeschaft! Zo’n verkeerde begeerte leidt er vaak niet alleen toe dat men tracht gelijke tred te houden met anderen, maar ook dat men probeert hen op materieel gebied ver voorbij te streven. Hieraan verwant is het pochen op wat men meent bereikt te hebben. In de hoop een betere positie of status te verwerven, zoekt men soms zelfs de vriendschap en steun van prominente personen. Maar zij die zich op deze wijze laten gebruiken, zijn dwaas, en de buitensporig ambitieuze mens kan uiteindelijk als de „goddeloze mensen” in Judas’ tijd worden, die met ’hun mond opgeblazen dingen spraken, terwijl zij ter wille van hun eigen voordeel persoonlijkheden bewonderden’ (Jud. 4, 16). Aan al dit streven naar status en dit opzichtige geuren ligt zondige trots ten grondslag (Spr. 8:13; 16:18; 21:4). Wij moeten daarom beslist weerstand bieden aan de verleiding te pronken met onze materiële goederen en met wat wij zogenaamd hebben bereikt. De volgende spreuk is hier zeer op zijn plaats: „Het eten van te veel honing is niet goed; en wanneer mensen hun eigen heerlijkheid uitvorsen, is dat heerlijkheid?” (Spr. 25:27) En aangezien de meeste mensen op de brede weg lopen die naar de vernietiging leidt, zijn Jezus’ woorden zeer actueel: „Wee u, wanneer alle mensen goed van u spreken”! — Luk. 6:26.
’De wereld gaat voorbij’
15. (a) Welke fundamentele reden om „geen deel van de wereld” te zijn, verschaft de apostel Johannes? (b) Waarop dienen loyale christenen hun krachtsinspanningen voornamelijk te richten?
15 Johannes verschaft ons een fundamentele reden om „geen deel van de wereld” te zijn wanneer hij vervolgens zegt: „De wereld gaat bovendien voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid” (1 Joh. 2:17). „De wereld”, de onrechtvaardige mensenmaatschappij, nadert haar einde in de snel naderbij komende „grote verdrukking” (Matth. 24:21). In die periode zal ieder spoortje van de politieke, commerciële en vals-religieuze elementen van deze wereld vernietigd worden. Hoe kan een getrouwe getuige van Jehovah dan al zijn tijd, energie en hulpbronnen wijden aan deze elementen, die binnenkort tenietgedaan zullen worden? Loyale christenen zullen hun krachtsinspanningen daarentegen voornamelijk richten op de bevordering van Koninkrijksbelangen en de dingen die blijvend, eeuwig zijn. Bovendien zal Jehovah’s volk door zo’n loyaliteit en geloof „de wereld” der onrechtvaardige mensenmaatschappij ’overwinnen’, net zoals Jezus Christus dit heeft gedaan (Joh. 16:33). Ja, en zij zullen in leven blijven wanneer deze wereld voorbijgaat doordat ze van Godswege wordt vernietigd, precies zoals Noach en zijn gezin de Vloed overleefden. — 2 Petr. 2:5.
16. Welke vragen moeten wij nog beschouwen?
16 Hoe moeten christenen, aangezien deze wereld voorbijgaat, dan tegenover betrokkenheid bij haar maatschappelijke aangelegenheden staan? Hoe dient hun houding te zijn ten aanzien van een wereldse opleiding, het zakenleven en ontspanning? Dergelijke vragen zullen in het volgende artikel onder de loep worden genomen.
Wat zou u zeggen?
◻ Van welke wereld zijn Jezus’ ware volgelingen geen deel?
◻ Vanwege welk werk dat Christus’ discipelen toegewezen hebben gekregen, kunnen zij zich niet afzonderen?
◻ Wat zijn enkele redenen waarom Jehovah’s Getuigen „geen deel van de wereld” zijn?
◻ Welke drie fundamentele dingen in de wereld mogen Jehovah’s Getuigen niet liefhebben willen zij de in 1 Johannes 2:15-17 gegeven raad opvolgen?
[Illustratie op blz. 22]
Hoewel Jehovah’s Getuigen „geen deel van de wereld” zijn, houden zij zich er druk mee bezig mensen uit alle natiën geestelijke hulp te bieden
[Illustraties op blz. 24]
Als wij „geen deel van de wereld” zijn, zullen wij niet zwichten voor de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en evenmin opzichtig geuren met onze middelen voor levensonderhoud