Zaaien met Gods koninkrijk voor ogen
1. Bij welk koninkrijk deelde een schoolmeisje de informerende heerser in, en was haar antwoord zonder meer juist?
De heerser van een Middeneuropees land inspecteerde een openbare school van zijn onderdanen. Hij stelde de klas een aantal vragen. Zo stelde hij naar verluidt een klein meisje vragen over „het dierenrijk” en „het plantenrijk” en was ingenomen met haar antwoorden. Hierna vroeg hij haar: „Tot welk koninkrijk behoor ik?” Hij verwachtte natuurlijk als antwoord „Het dierenrijk” te horen, maar er sprongen tranen in zijn ogen toen het meisje antwoordde: „Het koninkrijk Gods.” De kerk waartoe de heerser behoorde, was van mening dat het antwoord van het meisje zowel juist als eerbiedig was, maar behoorde hij inderdaad tot Gods koninkrijk? Was deze politieke heerser van een wereldse regering werkelijk tot „het koninkrijk Gods” toegelaten? Dat staat nog te bezien!
2. (a) Tot wat voor soort van regering wordt men toegelaten wanneer men Gods koninkrijk wordt binnengelaten? (b) Hoe gaven de joden in Jezus’ tijd er blijk van dat zij niet met dat koninkrijk voor ogen zaaiden?
2 De toelating tot Gods koninkrijk is de grootste eer die iemand op aarde verleend zou kunnen worden. Gods koninkrijk is de allerbelangrijkste regering die er bestaat. Het is de regering waarover de Stichter van het christendom in het Midden-Oosten heeft gepredikt. De geschiedenis zegt over Jezus Christus: „Nadat Johannes [de Doper] nu was gevangengenomen [in het jaar 30 G.T.], ging Jezus naar Galiléa en hij predikte het goede nieuws van God en zei: ’De bestemde tijd is vervuld en het koninkrijk Gods is nabijgekomen. Hebt berouw en stelt geloof in het goede nieuws’” (Markus’ verslag, hfdst. één, vs. 14 en 15). De overweldigende meerderheid van het joodse volk had echter geen berouw en geen geloof. Het verschrikkelijke feit deed zich voor dat zij Jezus als een vijand van de Romeinse keizer, caesar, ter dood lieten brengen. In figuurlijke zin zaaiden zij niet met Gods koninkrijk voor ogen. Maar wie van ons in deze tijd doet dit wel? Hoe kunnen wij dit weten? Laten wij eens zien.
3. Over welke illustratie die Jezus aan luisteraars op de oever van de Zee van Galiléa vertelde, stelden zijn discipelen vragen, en wat zei hij over het oor?
3 De meesten van ons in deze tijd vinden het prettig wanneer dingen door middel van een illustratie worden toegelicht. Jezus Christus werd beroemd wegens zijn illustraties of gelijkenissen. Als een rondreizende prediker trok hij een groot publiek. Op zekere keer onderwees hij vanaf een boot op de Zee van Galiléa een grote schare die op de oever stond. Hij sprak in zijn illustratie over vier soorten van aarde. Toen zijn intieme discipelen met hem alleen waren, vroegen zij hem naar de betekenis hiervan. Na zijn toelichting en nog verdere commentaren zei hij, zelfs tot deze intieme metgezellen: „Wie oren heeft om te luisteren, hij luistere” (Mark. 4:1-23). Wij weten niet hoevelen onder degenen die op de oever stonden, zulke oren hadden. Jezus verwachtte echter van zijn discipelen, aan wie hij de uitleg gaf, dat zij horende oren hadden. Door middel van zulke oren zou datgene wat zij van hem hadden gehoord, hun bijblijven en hun verlichting schenken. Wie van ons in deze tijd heeft zulke horende oren? Dit zal ons helpen op juiste wijze met Gods koninkrijk voor ogen te zaaien.
4. Hoe belangrijk is het voor iemand een ’luisterend oor’ te hebben, en waarom moeten wij niet als de aarde langs de weg zijn?
4 Als wij geen ’oren hebben om te luisteren’, zullen wij geen aandacht schenken aan wat Jezus onderwees. Aandacht schenken is belangrijk, want de bijbelschrijver Markus vervolgt zijn verslag met de woorden: „Voorts zei hij tot hen: ’Schenkt aandacht aan hetgeen gij hoort’” (Mark. 4:24). Wij dienen nooit als de eerste soort van aarde in Jezus’ gelijkenis te zijn. Dit was de aarde langs de weg. Deze was zo platgetrapt dat het zaad er niet in kon doordringen maar er bovenop bleef liggen zodat de vogels erop konden afkomen en het konden opeten (Mark. 4:4, 15). Wij willen niet dat Satan de Duivel, via zijn werktuigen, als gevolg van onze onoplettendheid christelijke waarheid van ons wegrukt. Dit zou een gebrek aan respect verraden voor wat de Onderwijzer, Jezus Christus, in Gods regeling was en thans nog steeds is.
5. Wat zei Jezus, na zijn aansporing over het schenken van aandacht, over de maat waarmee wij meten en datgene wat wij terugkrijgen?
5 Men hoort vaak zeggen dat wij ergens alleen maar datgene uit kunnen halen wat wij erin hebben gestopt. Jezus gaf te kennen welk nut het voor ons zou afwerpen wanneer wij verdiende aandacht zouden schenken aan wat hij zei. Hij deed dit door aan zijn vermaning om aandacht te schenken, de volgende woorden toe te voegen: „Met de maat waarmee gij meet, zal men u meten, ja, er zal voor u nog meer aan worden toegevoegd. Want aan wie heeft, zal meer worden gegeven; maar wie niet heeft, hem zal zelfs wat hij heeft, nog ontnomen worden.” — Mark. 4:24, 25.
6. Beloofde Jezus, in verband met de mate waarin wij hem belangstelling en aandacht toemeten, dat hij de rekening als tegenprestatie slechts zou vereffenen?
6 Indien wij Jezus dus weinig belangstelling en aandacht toemeten, kunnen wij niet verwachten veel van hem te ontvangen, althans van wat hij tot onze leiding, tot welzijn van ons, heeft te zeggen. Indien wij echter tonen dat wij veel waardering voor hem hebben als onze Onderwijzer en hem in de meest volledige mate onze aandacht schenken, zal hij hierop reageren door ons een evenredige hoeveelheid inlichtingen en verlichting te schenken. In dit opzicht gaat het er bij hem echter niet om alleen maar evenveel terug te geven als iemand geïnvesteerd heeft en de rekening als het ware te vereffenen. In zijn edelmoedigheid en overeenkomstig zijn vermogen zal hij ons daarentegen met meer begunstigen dan wij hadden verwacht. Aldus worden wij verrijkt en zijn wij beter in staat onze eigen overvloed met anderen te delen en hun een begrip van de dingen te schenken.
7, 8. Hoe bleken Jezus’ voorgaande woorden waar te zijn in het geval van zijn intieme discipelen, en waarom?
7 Een begunstigde discipel moet de nederigheid en de bereidheid hebben om te leren, ja, hij moet een oprechte achting hebben voor zijn Onderwijzer en waardering hebben voor wat Hij onderwijst. Met deze instelling zal hem meer worden gegeven. Na Jezus’ toespraak vanaf de boot zetten zijn intieme discipelen de kwestie bijvoorbeeld niet onmiddellijk van zich af alsof deze slechts van ondergeschikt belang was. Zij bleven zijn gelijkenis overdenken. Later, toen zij met hem alleen waren, vroegen zij hem om een verklaring. Als gevolg van hun extra krachtsinspanningen om te weten te komen wat hij met zijn leringen bedoelde, werd hun meer gegeven dan de schare op de oever had ontvangen. Zij hadden zich niet laten ontmoedigen door Jezus’ eerder gedane opmerking: „Als gij deze illustratie niet verstaat, hoe zult gij dan alle andere illustraties begrijpen?” (Mark. 4:13) Dat was de toestand waarin de meeste toehoorders op de oever achterbleven. Jezus’ apostelen hadden echter de drang om te leren en te begrijpen. Zij maakten er derhalve werk van om meer te vragen dan alleen maar de hoofdlijnen van wat er was gezegd. Daarom ontvingen zij meer dan zij hadden verwacht. In hun geval bleken Jezus’ woorden waar te zijn:
8 „Aan u is het heilige geheim van het koninkrijk Gods gegeven, maar voor hen die buiten zijn, geschieden alle dingen door middel van illustraties.” — Mark. 4:11.
9, 10. Hoe liep het voor de buitenstaanders af, en waarom?
9 De buitenstaanders bleven tevreden met slechts de hoofdlijnen van de dingen die in de illustraties werden uiteengezet. Zij misten de aansporende drang om de feiten te weten te komen die achter de illustraties schuilgingen. Daarom verkregen zij geen begrip van de illustraties. Zij wilden niet in overeenstemming handelen met wat door de illustraties werd geleerd. Daarom vermeden zij de grotere verantwoordelijkheid die met inzicht gepaard gaat. Aangezien zij zich er niet om bekommerden eerst Gods koninkrijk te zoeken, hadden zij meer waardering voor stoffelijke dingen dan voor geestelijke dingen, „het heilige geheim van het koninkrijk Gods”.
10 Doordat de buitenstaanders niet geneigd waren de gelegenheid aan te grijpen die hun door Jezus’ illustraties werd verschaft, verloren zij in werkelijkheid alles. Wat zij bezaten op het gebied van bekendheid met Jezus’ illustraties, of gelijkenissen, werd van hen weggenomen. Satan de Duivel rukte het via menselijke werktuigen of door middel van occulte krachten van hen weg. De mate van licht die zij mogelijk door het horen van Jezus’ illustraties hadden ontvangen, werd door duisternis verdrongen. Het waarheidslicht, dat verder ging dan wat zij uit Jezus’ illustraties hadden opgemaakt, liet hen in een relatieve duisternis achter, met slechts een rudimentaire kennis van bijbelse dingen. Daarom tastten zij als blinden rond.
DE GELIJKENIS VAN EEN MAN DIE HET ZAAD UITSTROOIDE
11. Welke illustratie sprak Jezus, volgens Markus 4:26-28, vervolgens uit?
11 Als illustratie van het voorgaande bericht Markus 4:26-29: „Daarom zei hij [Jezus] verder: ’In dit opzicht is het met het koninkrijk Gods als met een mens die het zaad op de aarde werpt, en hij slaapt ’s nachts en staat overdag op, en het zaad ontkiemt en schiet op, maar hij weet niet hoe. De grond brengt vanzelf geleidelijk aan vruchten voort, eerst de grashalm, dan de aar, tenslotte het volle koren in de aar. Zodra de vrucht het echter toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat de oogsttijd is aangebroken.’”a
12. Welke les met betrekking tot Gods Koninkrijk wordt naar de mening van sommige bijbelonderzoekers door deze illustratie geleerd?
12 In Jezus’ eerder gegeven illustratie, die vanaf een boot werd uitgesproken, werd een zaaier beschreven wiens zaad op vier verschillende soorten van grond viel (Mark. 4:1-9). Beeldde die zaaier dezelfde persoon af als degene die in deze latere illustratie zaad strooide? Veel bijbelonderzoekers denken dit. Zij zijn van mening dat de man die het zaad in alle richtingen wierp, eveneens een afbeelding is van de belangrijkste bekendmaker van Gods koninkrijk, namelijk Jezus Christus. Op basis hiervan redeneren zij dat het „zaad” de leden van de hemelse Koninkrijksklasse afbeeldt. Aldus zou de gehele illustratie een afbeelding zijn van de groei van de Koninkrijksklasse, van de drieduizend op de pinksterdag in het jaar 33 G.T. tot het uiteindelijke volledige aantal van honderd vierenveertig duizend personen (Openb. 14:1). Wij moeten nu dus in „de oogsttijd” van de laatste leden van de erfgenamen van Gods koninkrijk leven. Een dergelijke uitleg van Jezus’ illustratie stuit echter op onoverkomelijke moeilijkheden. Welke zoal?
13. Wanneer begon Jezus zijn door de geest verwekte gemeente te bouwen, en wat was de situatie waarin hij destijds verkeerde?
13 Welnu, de illustratie zegt dat de man die het zaad uitstrooide, ’’s nachts slaapt en overdag opstaat’. Hoe kan zulk een beschrijving van toepassing worden gebracht op de verheerlijkte Jezus Christus sinds hij op de pinksterdag zijn door de geest verwekte gemeente begon te bouwen? Een dergelijke toepassing klopt helemaal niet! Eén Petrus 3:18 zegt over Jezus dat hij „ter dood gebracht [is] in het vlees, maar levend gemaakt in de geest”, zodat hij niet langer de volmaakte mens is die hij op aarde was. Vanaf het moment dat Jezus op zondag 16 Nisan 33 G.T. door God de Almachtige uit de doden werd opgewekt, is de verheerlijkte Zoon van God „de weerspiegeling van zijn heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen”. — Hebr. 1:3.
14. Waarom kon de man die het zaad op de grond wierp, alleen al wegens de kwestie van het ’s nachts slapen, niet de verheerlijkte Jezus Christus afbeelden?
14 Welke conclusie kunnen wij hier derhalve uit trekken? Welnu, Psalm 121:1-4 luidt: „Mijn hulp komt van Jehovah, de Maker van hemel en aarde. Hij kan onmogelijk toelaten dat uw voet wankelt. Degene die u behoedt, kan onmogelijk slaperig zijn. Zie! Hij zal niet slaperig zijn, noch in slaap vallen, hij die Israël behoedt.” (Zie ook Jeremia 1:12.) Hoe zou het dan ooit mogelijk kunnen zijn dat de verheerlijkte Jezus Christus aan Gods rechterhand net als een mens op aarde geregeld moet gaan slapen wanneer in het Midden-Oosten de zon ondergaat? Hij hoeft niet meer zoals toen hij op aarde was ’s nachts te slapen om het werk gedurende de uren van de dag te kunnen verrichten. Wat duizend jaar is voor een mens, is voor de goddelijke Jezus Christus als louter een dag! (Ps. 90:4; 2 Petr. 3:8) Alleen al om deze reden zou de man die het zaad op de grond wierp, onmogelijk de verheerlijkte, onsterfelijke Jezus Christus kunnen afbeelden.b
15. Waaruit blijkt of de voormenselijke Zoon van God op de hoogte was van de groei van zaad en hoe de grond uit zichzelf vrucht voortbrengt?
15 Verder is het ook opmerkelijk dat Jezus’ illustratie vervolgens vermeldt: „En het zaad ontkiemt en schiet op, maar hij weet niet hoe. De grond brengt vanzelf geleidelijk aan vruchten voort” (Mark. 4:27, 28). Indien het zaad dat ontkiemt en opschiet een afbeelding vormt van de christelijke gemeente in haar groei van een klein begin tot een groot ledental, betekent dit dat de zaaier niet weet hoe de gemeente net zo lang groeit tot ze uit honderd vierenveertig duizend personen bestaat. De voormenselijke Jezus Christus was echter een medewerker van Jehovah God op de derde scheppingsdag, toen „de aarde . . . gras [voortbracht], plantengroei die zaad droeg naar zijn soort en bomen die vrucht opleverden, waarvan het zaad erin is naar haar soort” (Gen. 1:12). De voormenselijke Zoon van God gaf er aldus blijk van volledig op de hoogte te zijn van de groei van planten en hoe de grond vanzelf geleidelijk aan vruchten voortbrengt.
16. Welk visioen in het laatste boek van de bijbel toont aan of de verheerlijkte Jezus Christus slaperig is of slaapt met betrekking tot de groei van de christelijke gemeente?
16 Met betrekking tot de groei van de gemeente beeldt het laatste boek van de bijbel, Openbaring, dat ongeveer drieënzestig jaar na de dag van Jezus’ hemelvaart op donderdag 25 Ijjar 33 G.T. (12 mei 33 G.T.) werd geschreven, Jezus Christus echter af als wandelend te midden van de zeven lampestandaarden, die de zeven gemeenten in Klein-Azië afbeelden. Met zijn ogen als een „vuurvlam” moet hij klaarwakker zijn als hij de geestelijke toestand van deze zeven belangrijke gemeenten inspecteert. Hij wordt dus niet afgebeeld als iemand die slaperig is of slaapt met betrekking tot de groei van de gemeenten. Hij moet geweten hebben hoe die gemeenten zich hebben ontwikkeld tot de geestelijke toestand waarin ze volgens zijn beschrijving verkeren. — Openb. 1:14; 2:18.
17. Welk visioen dat in Openbaring 5:6 wordt beschreven, toont aan of de verheerlijkte Jezus Christus afgebeeld kon worden door de man die het zaad op de grond werpt en ’s nachts slaapt?
17 Met betrekking tot Jezus’ hemelvaart en zijn verschijning in Gods hemelse tegenwoordigheid wordt hij afgebeeld als een lam dat zojuist was geslacht maar dat weer levend is met „zeven ogen, welke ogen de zeven geesten van God betekenen, die tot de gehele aarde zijn uitgezonden” (Openb. 5:6). In plaats dat hier slaperigheid of slaap wordt gesuggereerd, duidt zulk een zevenvoudig gezichtsvermogen van het Lam Gods op de toestand waarin hij voortdurend klaarwakker is en alles kan onderscheiden. Het is derhalve duidelijk dat de verheerlijkte Jezus Christus onmogelijk kan zijn afgebeeld door de man die het zaad op de grond werpt en die ’s nachts slaapt en niet weet hoe de groei van wat hij heeft geplant, tot stand komt.
18. Wie beeldt de man in de illustratie derhalve logischerwijs af?
18 Wie beeldt de man in de illustratie derhalve af? De evangelieschrijver Markus brengt deze afzonderlijke landbouwer onder onze aandacht onmiddellijk nadat Jezus zijn intieme discipelen de raad had gegeven aandacht te schenken aan wat zij hoorden. Een bepaalde mate van aandacht zou beloond worden door een daarmee overeenkomende beloning, terwijl er voor zulke personen zelfs nog meer aan zou worden toegevoegd. Redelijkerwijs beeldt de man in de illustratie derhalve elke persoon af die een discipel of leerling belijdt te zijn van Jezus Christus, de belangrijkste Prediker van Gods koninkrijk.
VERHELDERENDE KENMERKEN VAN DE ILLUSTRATIE
19, 20. Om welke twee belangrijke dingen gaat het in de gehele illustratie, en wat wordt derhalve door de illustratie duidelijk gemaakt — met het oog waarop, kwantiteit of kwaliteit?
19 Jezus begon de illustratie met te zeggen: „In dit opzicht [of, Aldus] is het met het koninkrijk Gods als met een mens die het zaad op de aarde werpt.” — Mark. 4:26, NW; Kingdom Interlinear Translation.
20 Wij merken twee belangrijke dingen op waarom het in de gehele illustratie gaat. In de eerste plaats wordt er in verband met Gods koninkrijk zaad gezaaid en in de tweede plaats is er een oogst van het gewas dat uit het gezaaide zaad is opgegroeid. Het gaat er dus om dat evenzeer als er zaad werd gezaaid of geplant, er een oogst verwacht moet worden. Het één volgt onvermijdelijk op het andere. De ernstige waarheid is dat wat iemand met betrekking tot Gods koninkrijk zaait, zal leiden tot wat hij zal oogsten. In plaats van de kwantiteit, is de kwaliteit van wat hij oogst belangrijk!
21. Specificeerde Jezus de soort van zaad of de soort van aarde waarop het werd geworpen, en welke vraag rijst er niettemin met betrekking tot het zaad?
21 Jezus specificeerde niet wat voor zaad of wat voor soort van aarde er bij het planten was betrokken. Hij zei: „Zodra de vrucht het echter toelaat, slaat hij er de sikkel [een klein handinstrument] in, omdat de oogsttijd is aangebroken” (Mark. 4:29). De joden, aan wie Jezus de illustratie gaf, haalden per jaar drie oogsten van het land. De eerste oogst vond plaats onmiddellijk na het paschafeest in het voorjaar, ter gelegenheid waarvan de hogepriester op 16 Nisan een schoof van de gerstoogst in Jeruzalems tempel aanbood. Vijftig dagen van die dag af gerekend bood de hogepriester de eerstelingen van de tarweoogst in de tempel aan, waarna deze oogst voortgang vond. De derde oogst kwam tegen het einde van de zomer en werd herdacht door het feest der inzameling of het loofhuttenfeest, dat vanaf de vijftiende dag van de zevende maanmaand Tisjri werd gevierd (Ex. 23:14-17). Welke van deze drie oogsttijden hier in de illustratie werd bedoeld, wordt niet gezegd. Maar wat wordt door het gezaaide zaad, wat dit ook voor zaad geweest mag zijn, afgebeeld?
22. Indien het zaad geen afbeelding vormt van de leden van de christelijke gemeente, wat wordt er dan door afgebeeld, en gaat de groei van dit „zaad” buiten ons om?
22 Jezus’ illustratie vermeldt dat het gezaaide zaad ontkiemde en opschoot en geheel rijp werd, met de volle korrel in de aar. Wij hebben opgemerkt dat het gezaaide zaad niet de leden van de christelijke gemeente afbeeldt. Zoals het volgende artikel zal aantonen, vormt het zaad dat op de grond werd gestrooid, een afbeelding van de persoonlijke hoedanigheden en houdingen van de zaaier en zijn vermogens om dienst te verrichten in verband met Gods koninkrijk. De voeding hiervoor moet hij als het ware uit de grond putten. De groei van deze persoonlijke kenmerken tot rijpheid, zodat er een oogst binnengehaald kan worden, gaat geleidelijk in zijn werk. Dit is iets waarop wij moeten toezien, want het gaat niet buiten ons om.
[Voetnoten]
a Vergelijk het volgende met De Wachttoren van 15 april 1951, bladzijde 123, de paragrafen 34 en 35.
b Zie All the Parables of the Bible door Lockyer, bladzijde 252, paragraaf 8; ook The Pulpit Commentary on Mark door Spence en Excell, Deel I, de bladzijden 159 en 205.
[Illustraties op blz. 13]
„In dit opzicht is het met het koninkrijk Gods als met een mens die het zaad op de aarde werpt, en hij slaapt ’s nachts en staat overdag op, en het zaad ontkiemt en schiet op.” — Mark. 4:26, 27.
[Illustratie op blz. 15]
Elke persoon die een discipel van Jezus Christus belijdt te zijn, zaait zaden op het gebied van persoonlijke hoedanigheden, houdingen en vermogens om dienst te verrichten in verband met Gods koninkrijk