Laatste weeën over vijanden van vrede met God
„Het tweede wee is voorbij. Zie! Het derde wee komt vlug.” — Openb. 11:14.
1. Wat moet de wetenschap betreffende ’s mensen vrede toegeven?
DE MODERNE wetenschap wordt er steeds meer toe gedwongen een kritiek, verontrustend feit te erkennen. Wat dan wel? Dat de mens noch met de scheppingswerken noch met de krachten die in de hele schepping werkzaam zijn, in vrede leeft.
2. (a) Tot wat hebben geleerden de „natuur” gemaakt, en in welk opzicht? (b) Hoe gedraagt de mens zich bijgevolg ten opzichte van de natuur?
2 Dit betekent dat de mens in werkelijkheid in oorlog leeft met wat geleerden de „natuur” noemen. Met de term „natuur” bedoelen zij „de stoffelijke wereld, in het bijzonder zoals die de mens omringt en onafhankelijk van zijn activiteiten bestaat”; ook „het totaal van de krachten die in het gehele universum werkzaam zijn” (The American College Dictionary). De geleerden hebben de „natuur” heel lang tot een godheid gemaakt. Als zij over de natuur spreken, gebruiken zij de vrouwelijke voornaamwoorden „zij” en „haar”, terwijl zij haar zelfs „Moeder Natuur” noemen. Zij maken aldus een godin van de „natuur”, daar zij beweren dat de mens en zijn omgeving uit haar zijn voortgekomen. Men veronderstelt dat de natuur voor deze dingen zorgt en de zo belangrijke wetten waardoor ze bestuurd worden, in werking laat zijn. Vanuit een dergelijk standpunt van geleerden bezien, leeft de mens niet in vrede met zijn godin, en het enige alternatief is, dat de mens in oorlog leeft met deze godin.
3. (a) Op welke oude heidense gewoonte lijkt de houding van de wetenschap? (b) Tot welke vragen aangaande de „natuur” geeft dit aanleiding, en wat is het schriftuurlijke antwoord?
3 Wat een gelijkenis vertoont dit met de manier waarop de oude heidenen de verschillende krachten en werkingen van de „natuur” als goden en godinnen aanbaden, waarbij zij zelfs de zon, de maan, de sterren en de aarde verafgoodden! Indien moderne geleerden dat wat zij de „natuur” noemen tot een godin maken, brengt dit nadenkende personen ertoe te vragen: „Heeft de Natuur altijd bestaan? Of heeft de Natuur zichzelf geschapen?” Dit is toch immers onmogelijk! Het universele ontwerp en de harmonie en bewegingen in de zogenaamde „natuur” pleiten voor, ja, vereisen, een intelligente Schepper die over een gezichtsvermogen beschikt en die alleen de Ontwerper en Bestuurder van de gehele schepping is. Deze ene Schepper is God. De openingswoorden van de Heilige Schrift, die tot het begin van alle dingen teruggaan, geven van een goed begrip van ordelijkheid blijk, want ze luiden: „In het begin schiep God de hemel en de aarde.” — Gen. 1:1.
4. Met wie leeft de mens derhalve niet in vrede?
4 Hieruit volgt redelijkerwijs dat, doordat de moderne mens niet in vrede met de „natuur” leeft, hij niet in vrede met God leeft, want God is de Schepper van de „natuur”. Dit maakt het tot een ernstig feit.
5. (a) In welke verhouding staat de mens, wegens het te gronde richten van zijn omgeving en morele klimaat, tot de Schepper? (b) In welk ander opzicht heeft de mens, omdat hij zich tot de moderne „wetenschap” heeft gewend, geen vrede met God bewaard?
5 Hoe kan de mens in vrede met zijn Schepper leven als hij de natuurlijke omgeving, het aardse milieu waarin hij leeft, te gronde richt en aldus zijn eigen vernietiging verhaast? Hij richt ook het morele klimaat waarin de mensheid dient te leven, te gronde en oogst steeds meer misdaad en morele losbandigheid. Het is heel juist dat de mens zich afkeert van vals-religieuze onderwijzingen, maar terzelfder tijd maakt hij een fout door zich tot een vorm van hedendaags denken en onderwijs te keren die valselijk „wetenschap” genoemd wordt, want de fundamentele betekenis van „wetenschap” is „kennis”, dat wil zeggen, ware kennis (1 Tim. 6:20, 21). Hij richt aldus zijn begrip van de waarheid te gronde en verwoest zijn waardering voor het Boek van Waarheid, de bijbel, de Heilige Schrift. Hij geeft daarmee te kennen het oneens te zijn met Jezus Christus, want deze Zoon van God zei met betrekking tot het Woord van God: „Uw woord is waarheid” (Joh. 17:17). Ook in dit opzicht, en niet alleen in verband met zijn natuurlijke omgeving, blijkt de mens niet in vrede met God te leven, want de levende en ware God is een God van goede moraal en van waarheid. — Ps. 31:5; 117:2.
6. Wat verlangt God met betrekking tot de van hem vervreemde mensheid, en wat heeft hij derhalve met het oog hierop gedaan?
6 Het is dan ook heel duidelijk dat de eeuwige redding van de mensen afhankelijk is van hun terugkeer tot vrede met God. In feite is dìt het juist wat de Schepper van de mens verlangt, want hij weet dat een oorlog die door de mensheid tegen hem gevoerd wordt, de totale vernietiging van de mensheid betekent. Omdat hij weet dat de mensheid door bemiddeling van zijn middelaar Jezus Christus met Hem verzoend dient te worden, heeft hij getrouwe volgelingen van Christus uitgezonden om een beroep te doen op de van hem vervreemde mensheid, door te zeggen: „Als plaatsvervangers van Christus smeken wij: ’Wordt met God verzoend.’” — 2 Kor. 5:20.
7. Wie zijn thans vreemd genoeg de bitterste vijanden van ’s mensen vrede met God, net als wie in de dagen der apostelen?
7 Maar evenals er negentien eeuwen geleden in de dagen van de twaalf apostelen van Jezus Christus mensen waren die er vijandig tegenover stonden dat de mens door bemiddeling van Christus vrede met God verwierf, zo zijn er ook thans zulke mensen. Vreemd genoeg zijn huichelachtige volgelingen van Jezus Christus, zogenaamde christenen, in het bijzonder hun geestelijken, zowel katholieke, orthodoxe als protestantse, de meest fanatieke vijanden van vrede met God, terwijl zij de leiding nemen in deze vijandschap met betrekking tot vrede met God op een juiste basis. En toch waren het in de dagen van Christus’ apostelen de mensen van zijn eigen volk die, hoewel zij beweerden nog steeds het uitverkoren volk van Jehovah God te zijn, de bitterste vijanden van vrede met God waren.
8. (a) Welk deel van de wereldbevolking omvat de christenheid ten naaste bij? (b) Welke controversiële vragen zijn er met betrekking tot de christenheid en Jehovah’s getuigen gerezen, en hoe of aan de hand van welke regel kan de zaak beslist worden?
8 De zogenaamd christelijke wereld, of de christenheid, is thans op aarde het religieuze stelsel met de meeste mensen. Ze omvat ten naaste bij een derde deel van de wereld, want men schat dat de wereldbevolking thans uit 3.420.000.000 personen bestaat, terwijl de christenheid 977.383.000 mensen bevat die belijden christenen te zijn. Omdat Jehovah’s christelijke getuigen zich strikt afzijdig houden van de christenheid, hebben de geestelijken van alle denominaties hen als niet-christelijk gebrandmerkt. Het ergert deze geestelijken dat zij die tot deze minderheidsgroep van Jehovah’s christelijke getuigen behoren, voornamelijk uit de religieuze sekten van de christenheid komen in plaats van hoofdzakelijk uit het heidendom. Daarom is nu al tientallen jaren lang het geschilpunt: Wie zijn de ware christenen die door God zijn geordineerd? Wie prediken het ware koninkrijk Gods? Jehovah’s getuigen of de religieuze sektariërs van de christenheid? Door welke maatstaf kan het geschilpunt beslist worden? Door de regel die door Jezus Christus werd vastgelegd toen hij met de volgende woorden waarschuwde tegen valse en huichelachtige christenen: „Aan hun vruchten zult gij die mensen dus waarlijk herkennen.” — Matth. 7:20.
9. Welke voorzegde activiteit van Jehovah’s getuigen is vooral aanstootgevend geweest, voor welke elementen, en waarom?
9 Jehovah’s getuigen hebben heel veel nadruk gelegd op Jezus’ profetie betreffende het teken van het einde van dit samenstel van dingen, namelijk: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matth. 24:14). Behalve dat zij van megafoons of luidsprekers gebruik gemaakt hebben, hebben zij ook nog alle moderne publiciteitsmiddelen gebruikt, zowel de gedrukte bladzijde als het gesproken woord, om de Koninkrijksboodschap over de hele aarde te verbreiden. Die prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk heeft de bekendmaking van de „dag der wraak van de zijde van onze God” omvat, de goddelijke wraak, waarmee het einde over de vijanden van het goede nieuws komt (Jes 61:1, 2). Tegengesteld aan wat wij zouden kunnen verwachten van mensen die belijden christenen te zijn, is die prediking van Gods koninkrijk bijzonder aanstootgevend geweest voor de christenheid, en niet slechts voor de radicale elementen die in godloze materialistische regeringen, zoals die van het socialisme en communisme, geloven. Voor zowel de christenheid als de radicale elementen is de prediking van Gods wraak verwoestend en pijnlijk geweest, zoals de uitwerking die werd teweeggebracht doordat hemelse engelen luid op trompetten bliezen, hetgeen in Openbaring, hoofdstuk acht tot en met elf, staat beschreven.
VERWOESTENDE UITWERKING
10, 11. Waarop geleek de uitwerking van hetgeen er gebeurde nadat de eerste engel op zijn trompet had geblazen?
10 Wat denkt u dat er zou gebeuren wanneer een derde van het oppervlak der aarde zou verbranden en wanneer een derde van de bomen, te zamen met alle groene plantengroei, zou verbranden? U zou waarschijnlijk verwachten dat de omstandigheden van ’s mensen natuurlijke omgeving hierdoor heel erg uit hun evenwicht gebracht zouden worden, niet waar? Welnu dat scheen nu precies te gebeuren nadat de eerste van Gods zeven engel-trompetters op de trompet geblazen had: ja, zo voelde de christenheid wier leden ongeveer een derde deel van de wereld omvatten, het in religieus opzicht aan. Datgene wat Jehovah’s getuigen na de Eerste Wereldoorlog door middel van het gesproken woord en door gedrukte publikaties van de Watch Tower Bible & Tract Society begonnen bekend te maken, was als „hagel en vuur, met bloed vermengd”, dat vanuit de hemel naar de aarde geslingerd werd. — Openb. 8:2, 6, 7.
11 Zowel voor de hoge personen, die als „bomen” waren, als voor de met „groene plantengroei” of gras te vergelijken geringen was de boodschap die gepredikt werd, vurig en verterend, ze kwam hard aan en was dood-aanbrengend.
12. Hoe was de uitwerking van de boodschap die werd gepredikt (a) als hagel, (b) als vuur en (c) als bloed?
12 De boodschap die werd gepredikt, bevatte weliswaar de hemelse waarheid uit Gods geschreven Woord, maar deze waarheden waren niet als verfrissende regendruppels. Ze waren veeleer als harde, koude hagel die met kracht neersloeg op zowel geestelijken als hun kerkleden en die hen niets ontziend verdoofde met bijbelse waarheid welke op krachtige wijze werd uiteengezet. Deze waarheden waren vurig en verteerden het schijnchristendom van de met bomen te vergelijken geestelijken en de met plantengroei te vergelijken leken; ze verbrandden hen als het ware als christenen en bewezen dat de christenheid niet christelijk was, noch in leer noch in gebruiken. De Eerste Wereldoorlog had haar religieuze huichelarij op in het oog lopende wijze aan het licht gebracht. Het bloedvergieten tijdens die wereldoorlog was dood-aanbrengend voor de arme slachtoffers; en op overeenkomstige wijze was de naoorlogse prediking van Jehovah’s christelijke getuigen dood-aanbrengend doordat deze aantoonde dat de christenheid uiteindelijk tot de dood gedoemd was en dat degenen die tot aan haar vernietiging in haar stelsels bleven, samen met haar zouden sterven. Zelfs nu kon er door bemiddeling van de christenheid geen geestelijk leven verkregen worden (Openb. 8:7). De christenheid gaf er nog verder blijk van dat ze van het ware christendom verstoken was door bij wijze van represaille deze predikers van Gods Koninkrijk te vervolgen.
HET RADICALISME ONDER GODDELIJK OORDEEL
13, 14. (a) Aan wier religieuze falen wordt de opkomst en verbreiding van het communisme toegeschreven? (b) Welke aanschouwelijk voorgestelde uitwerking had het nadat de tweede engel op zijn trompet geblazen had?
13 Zelfs volgens de openhartige verklaringen van een aantal geestelijken, was het godloze communisme grotendeels het gevolg van de religieuze huichelarij van de christenheid en van haar begunstiging van hen die materieel rijk en politiek machtig waren boven het onderdrukte, arme volk. Het falen van de christenheid om naar het voorbeeld van Jezus Christus te leven, liet een vacuüm open dat het materialistische communisme probeerde op te vullen, zowel door middel van overredingskracht als door gewelddadige dwang. Aldus werd er door de opkomst en verbreiding van het internationale communisme een groot, brandend politiek vraagstuk tussen de verontruste, rusteloze, eerzuchtige volken van de aarde geslingerd.
14 Hoe zou het emotioneel op u van invloed zijn als u een film zag waarin getoond werd dat een brandende aardmassa als een grote berg in de zee geworpen werd, waarna een derde deel van de zee bloed werden, een derde van de levende schepselen in de zee gedood werd en een derde van de zeevarende schepen schipbreuk leed? U zou huiveren en zeggen dat het een gruwelfilm was! Welnu, dat is de aanschouwelijk voorgestelde uitwerking van het blazen op de trompet door de tweede van Gods zeven engel-trompetters. Vat u de betekenis van die aanschouwelijk voorgestelde uitwerking? — Openb. 8:8, 9.
15. Hoe werd het vraagstuk van het radicale communisme in de symbolische „zee” geworpen, wat beweerde het te zijn en wat beloofde het?
15 Het internationale communisme in het vroegere tsaristische Rusland, dat in het begin maar klein was, heeft zich van andere landen meester gemaakt en het heeft zich op agressieve wijze dusdanig uitgebreid dat het nu een derde van de wereldbevolking omvat. Als een heel grote berg, welk beeld in de bijbel wordt gebruikt om een nationale regering te symboliseren, werd dit vraagstuk van het radicale communisme als een wenselijke vorm van heerschappij over de mensheid, tegen het eind van de Eerste Wereldoorlog, of in november 1917, plotseling in de zee van de woelige mensheid geworpen. Het beweerde de bevrijder van de vertrapte volken te zijn en beloofde hun een in materieel opzicht welvarender leven te schenken, waarin gelijkheid zou bestaan zoals kameraden die hebben, en waarin vrijheid van politiek en religieus despotisme zou zijn. Het had geen Messías van God nodig om een paradijs op aarde voor de mensen tot stand te brengen.
16. (a) Welk standpunt namen Jehovah’s getuigen onmiddellijk ten aanzien van het vraagstuk in? (b) Hoe bracht de invloed van het communisme symbolisch „bloed” en schipbreuk teweeg?
16 Jehovah’s getuigen hebben niet tot dit jaar 1970 gewacht ten einde aan de hand van de geschiedenis te zien wat het internationale communisme de zee der mensheid, die zo rusteloos was omdat ze niet de vrede van God of vrede met Hem genoot, zou brengen (Jes. 57:20, 21). Als ambassadeurs van Gods Messías of Christus spraken zij zich meteen uit ten gunste van de symbolische berg van Gods Messiaanse koninkrijk. In scherpe tegenstelling daarmee, was het godloze communisme als een uitgebrande berg, die in zijn eigen vlammen ten onder ging. Zijn invloed op de zee van de onstuimig kolkende mensheid zou niet levengevend zijn. Het communisme zou dood tot gevolg hebben, zoals gesymboliseerd door vergoten bloed. Het bracht een geestelijke dood voor zijn aanhangers, om nog niet eens te spreken over de ontijdige gewelddadige dood voor vele mensen. Het doodde elke hoop op iemands opstanding uit de doden en de hoop eeuwig leven te verwerven in een aards paradijs onder Gods koninkrijk. Het veroordeelde hen die ten tijde van Har–mágedon nog aan het internationale communisme zouden vasthouden, tot dood en vernietiging. Overeenkomstig datgene wat het godloze communisme de mensen bracht, stierf elk schepsel of elke ziel in dat bloedige communistische element; elke met een boot te vergelijken organisatie moest schipbreuk lijden.
BITTER WATER VAN RELIGIEUZE STERREN
17. Hoe zag Johannes, nadat de derde engel op zijn trompet had geblazen, zoet water in alsem veranderen, en door middel waarvan?
17 Zoet water in bitter water veranderen, is heel iets anders dan zeewater in bloed veranderen; beide dingen zijn trouwens het gevolg van verschillende oorzaken. Denkt u echter dat een „ster” zoet water in bitter water kan veranderen? Een dergelijke ster zou dat kunnen doen als hij zijn naam Alsem of Absint eer aandeed. Dit is een bittere plant waarvan in het Midden-Oosten verschillende variëteiten voorkomen. De apostel Johannes zag dit als in een toneelopvoering gebeuren, nadat de derde van Gods engel-trompetters op zijn trompet geblazen had. Johannes zag een „ster, brandend als een lamp” uit de hemel vallen; ze viel in een derde deel van de rivieren en waterbronnen, waardoor ze een derde deel van het zoete water bitter als alsem maakte, en wel in zulk een mate dat „velen van de mensen” stierven door ervan te drinken (Openb. 8:10, 11). Een dergelijke ster genaamd Alsem of Absint viel van haar hoge positie, waar ze de mensen tot gids had kunnen dienen en hen tot verfrissende wateren des levens had kunnen leiden.
18. Wie worden door die brandende gevallen „ster” afgebeeld, en waarom terecht?
18 Een „ster” diende figuurlijk gesproken hemels licht op de mensen uit te stralen, evenals die zeven figuurlijke sterren die Johannes in de rechterhand van de verheerlijkte Jezus Christus zag, welke geestelijke opzieners van de christelijke gemeenten symboliseerden (Openb. 1:16, 20; 3:1). Doordat deze „ster” een gevallen „ster” is en in staat is het drinkwater van mogelijk een derde deel van de mensen op rampspoedige wijze aan te tasten, beeldde deze „ster”, die Alsem heet, de geestelijken van de christenheid af, wier bevolking „velen van de mensen” omvat, ongeveer een derde deel van de bevolking der aarde. Hoewel zij beweren christelijke geestelijken te zijn, die door God als bedienaren van het evangelie zijn aangesteld, zijn zij afvallige religieuze leiders, voortgebracht door afvallige religieuze stelsels. Hun val uit hun hoge positie van christelijke gelegenheden brengt hun eigen vernietiging met zich, zoals een „ster, brandend als een lamp” die door haar eigen gloed verteerd wordt. Als een ster aan de hemel zouden zij hemels of geestelijk licht op de mensen van de christenheid hebben moeten uitstralen en hen naar de verfrissende wateren van christelijke waarheden die in de bijbel staan en naar een levenswijze die in overeenstemming is met die bijbelse waarheden, hebben moeten voeren.
19. Hoe heeft die „ster” Alsem, figuurlijk gesproken, de zoete wateren bitter gemaakt, hetgeen voor velen fatale gevolgen heeft?
19 Thans, in dit jaar 1970, kunnen wij duidelijker dan ooit tevoren zien hoe de geestelijken van de christenheid op jammerlijke wijze hebben gefaald ten aanzien van de christelijke opdracht die zij beweren ontvangen te hebben. Zij hebben hun kerkmensen religieuze leerstellingen geleerd die bitter zijn geweest voor hun geestelijke smaak, aangezien zij Gods Woord met heidense leerstellingen hebben vervalst of de overleveringen van ongeïnspireerde mensen boven de bijbel hebben verheven. Zij hebben de christenheid tot een loopbaan van actieve omgang met deze goddeloze wereld gebracht, waardoor de kerkmensen vijanden van God geworden zijn; deze omgang heeft hun thans geestelijke dood aangebracht en zal hen tijdens de naderende „dag der wraak van de zijde van onze God” tot de letterlijke, lichamelijke dood voeren. Het is een bitter drankje geweest dat de geestelijken hun kerkmensen tot nu toe te drinken hebben gegeven, maar de grootste bitterheid van dit door de geestelijken verschafte drankje zullen zij in Har–mágedon proeven. Daar wacht hun vernietiging door Gods hand, omdat zij de religieuze leerstellingen en raad van deze gevallen „ster”, Alsem, hebben geslikt en nageleefd! — Jak. 4:4; Jes. 61:1, 2; Openb. 16:14, 16.
DUISTERNIS WAAR LICHT BEHOORDE TE ZIJN
20. Wat zag Johannes gebeuren nadat de vierde engel op zijn trompet blies?
20 Stelt u zich nu eens voor dat een derde deel van de dag verduisterd werd, en dan een derde deel van de nacht eveneens, waarbij er geen licht van de maan en de ontelbare sterren is! Dat is het verschijnsel dat de apostel Johannes vervolgens zag. Hij schrijft: „En de vierde engel blies op zijn trompet. En een derde deel van de zon werd geslagen en een derde deel van de maan en een derde deel van de sterren, opdat een derde deel daarvan verduisterd zou worden en de dag voor een derde deel ervan niet verlicht zou worden, en zo ook de nacht.” — Openb. 8:12.
21. In welk tijdperk van de menselijke geschiedenis heeft de vervulling hiervan plaatsgevonden, en op welk derde deel van de mensheid?
21 De vervulling van deze profetische afbeelding is gekomen in een tijd van de menselijke geschiedenis die de moderne mens het Tijdperk van Verlichting noemt. Te midden van deze menselijke grootspraak maakt de christenheid er aanspraak op dat ze het meest verlichte deel van de wereld is, en zelf schat ze dat ze met haar programma van wereldbekering ongeveer een derde deel van de wereld der mensheid omvat. Verlicht, ja, in grote mate in wetenschappelijk opzicht. Maar hoe staat het met religieuze verlichting?
22. Waar bestaat deze soort van duisternis, maar welke toestand van verlichting had daar, volgens de geuite beweringen, moeten bestaan?
22 Onder dat deel van de wereldbevolking waar in religieus opzicht de grootste verlichting zou moeten zijn, heerst de grootste religieuze duisternis. Dat grote deel is de christenheid! Zoals de christenheid de religieuze situatie heeft bezien, heeft het heidendom, zoals ze dat noemt, in de dichte duisternis van valse aanbidding rondgetast, maar aan de andere kant heeft zíj zich gekoesterd in het licht van Gods waarheid en gunst. Als zij leefde in overeenstemming met de bewering het gebied van het ware christendom te zijn, zou dat ook het geval hebben moeten zijn. Eeuwenlang heeft ze profijt getrokken van de verspreiding van het ene Boek van Licht, de bijbel, waarvan nu twee miljard exemplaren in omloop zijn, in meer dan dertienhonderd talen. Haar geestelijken werden aangesteld om die bijbel te prediken, en zij hebben er de tijd voor gekregen en zijn ervoor betaald om de bijbel als volle-tijdpredikers gedurende hun gehele leven te onderwijzen. Dit zou redelijkerwijs tot gevolg gehad moeten hebben dat de christenheid het beste begrip van de bijbel zou hebben en het licht van Gods gunst en zegen het meest verdiende. Maar de apostel Johannes liet een ander beeld zien!
23. (a) Wat hebben Jehovah’s getuigen gedurende reeds geruime tijd betreffende de toestand van de christenheid ten aanzien van het ware licht aangetoond? (b) Hoe hebben zij de vraag betreffende christendom en christenheid beantwoord?
23 Evenals de apostel Johannes hebben Jehovah’s hedendaagse christelijke getuigen reeds lang aangetoond dat de religieuze situatie in de christenheid anders is. Niet dat het „heidendom” niet in grote religieuze duisternis verkeert, maar op grond van de beweringen die de christenheid heeft geuit, zou men van haar het tegendeel hebben kunnen verwachten. Ze zou zich zowel overdag als ’s nachts in het licht van Gods waarheid en gunst hebben moeten verheugen. Het is thans met haar zoals Jezus Christus zei: „Indien het licht dat in u is, in werkelijkheid duisternis is, hoe groot is die duisternis dan!” (Matth. 6:23) Wat de christenheid als religieuze verlichting had beschouwd, is in werkelijkheid religieuze duisternis, en hoe bedrogen komt ze hierdoor uit! Jehovah’s christelijke getuigen hebben terecht de uitdagende vraag opgeworpen: „Christendom of christenheid — welke is het ’licht der wereld’?” Op deze vraag hebben zij openlijk het antwoord gegeven: Niet de christenheid, maar het christendom! De christenheid heeft er blijk van gegeven haar naam ten onrechte te dragen. Dat ze de bijbelse waarheid niet heeft, is er een bewijs van dat ze niet het licht van Gods gunst en zegen bezit. Zijn licht is van haar afgenomen, bij dag en bij nacht. Haar toekomst is even duister als die van de rest van de mensenwereld.
VERDERE WEEËN
24, 25. (a) Onder leiding van wie hebben Jehovah’s getuigen klaarblijkelijk gehandeld, en welke uitwerking heeft de rol die deze Getuigen in verband met die vier trompetten hebben gespeeld, op de christenheid gehad? (b) Wat zag en hoorde Johannes nu?
24 Daar de voorgaande profetische taferelen werden getoond nadat er door de eerste vier engelen van God op de trompet was geblazen, behoeft er niet aan getwijfeld te worden dat degenen die door God zijn gebruikt om de vervulde feiten onder de aandacht van de bewoners der aarde te brengen, onder leiding van engelen gestaan hebben (Hebr. 1:14; Matth. 24:31). Het was voor de mensen, in het bijzonder voor de christenheid, reeds pijnlijk genoeg dat Jehovah’s christelijke getuigen de moderne verwezenlijking van die vier profetische taferelen openbaar maakten door als het ware luide trompetstoten te laten weerklinken. Het zou de christenheid niet helpen als ze uitriep: „Genoeg!” Er waren nòg drie profetische taferelen die de mensen moesten zien, ja, moesten voelen. De vervulling van deze laatste taferelen zou op een zeer in het oog lopende wijze weeën betekenen voor de mensen die op de aarde wonen. De onderbreking in de gebeurtenissen ná het weerklinken van de vierde trompet, liet tijd voor een waarschuwing voor dit speciale wee, een waarschuwing die op grote schaal bekendgemaakt moest worden met een vooruitziende blik, als van een arend. De apostel Johannes schrijft voordat er op de vijfde trompet geblazen wordt:
25 „En ik zag, en ik hoorde een arend in het midden van de hemel vliegen, die met een luide stem zei: ’Wee, wee, wee degenen die op de aarde wonen vanwege de overige trompetstoten van de drie engelen die op het punt staan op hun trompet te blazen!’” — Openb. 8:13.
26. Waar komen die verdere weeën vandaan, en wie hebben er niets van te vrezen?
26 Die weeën zijn niet bestemd voor de hemelse engelen, maar voor menselijke schepselen, „degenen die op de aarde wonen”. Die weeën kwamen van God, die zijn engelen machtigt en aanstelt om op de tot oplettendheid manende trompetten te blazen. Zij die in vrede met God leven, hebben niets van die weeën te vrezen, alleen de vijanden van vrede met God.
DE PIJNIGENDE SPRINKHANENPLAAG
27. Wat wensten en trachtten de geestelijken van de christenheid gedurende de Eerste Wereldoorlog met betrekking tot de Koninkrijksgetuigen te doen, en in hoeverre verwezenlijkten zij hun doel?
27 Reeds zo vroeg als het midden van de Eerste Wereldoorlog (van 1914-1918 G.T.) hadden de geestelijken van de christenheid, te zamen met hun politieke en militaire bondgenoten, besloten dat zij al genoeg godsdienstige moeilijkheden hadden gehad met de christelijke getuigen van Jehovah God en zijn koninkrijk onder Christus. Zij trokken voordeel van de oorlogstoestanden en de in de oorlog uitgevaardigde wetten om de openbare activiteiten die door deze getuigen werden verricht, ter dood te brengen. Zij vonden het niet prettig ervan verwittigd te worden dat de „tijden der heidenen” in het jaar 1914 waren afgelopen en dat deze getuigen door de wereldgebeurtenissen waren gerechtvaardigd met betrekking tot het feit dat zij tientallen jaren naar dat jaar hadden vooruitgewezen als de tijd waarop Gods koninkrijk onder Christus in de hemelen de volledige macht zou ontvangen, met de autoriteit de heidense natiën van de aarde weg te vagen. De kreet van de geestelijken was: „Dood de getuigen!” Met andere woorden: Zorg ervoor dat deze Internationale Bijbelonderzoekers ermee ophouden in het openbaar getuigen te zijn van Gods koninkrijk van zijn Messías of Christus. Met behulp van de politieke en militaire machten slaagden zij er door een bepaalde wetsinterpretatie in de „getuigen” tegen het midden van het jaar 1918, slechts enkele maanden vóór het einde van de Eerste Wereldoorlog, te „doden”.
28. Welke uitwerking had dit op de activiteit en organisatie van de „getuigen”, en in welke lage toestand kwamen zij in figuurlijk opzicht terecht?
28 Zo kwam er een eind aan het uitgebreide openbare getuigeniswerk, terwijl degenen die in het getuigeniswerk in de voorste gelederen hadden gestaan, zelfs met lange gevangenisstraffen achter slot en grendel werden gezet en ook de getuigenisgevende organisatie ernstig werd uiteengerukt en zeer werd beknot. De „getuigen” waren als het ware in de „put van de afgrond”. Daar zij figuurlijk gesproken in zo’n lage plaats waren, was het alsof zij uit het gezicht en als dood waren, dood als moedige, georganiseerde, goed toegeruste getuigen van Gods opgerichte Messiaanse koninkrijk. Maar niet lang. Wie bevrijdde hen dan?
29. Wie blijkt de symbolische „ster” te zijn die Johannes na het vijfde trompetgeschal ziet, gezien de zending en naam van deze ster?
29 Met een luid trompetgeschal kondigde de vijfde engel het loslaten van de in de afgrond opgesloten „getuigen” en hun daarop volgende werk aan. Zou dit een „wee” zijn voor „degenen die op de aarde wonen”? Met een profetische blik zag de apostel Johannes toe wat er gebeurde. Kijk! Er was een „ster” gevallen, niet in de zee of in het zoete water maar op de aarde. De val was echter niet noodlottig voor de aarde. Deze „ster” komt veeleer als een Vrijheid-schenker, een Bevrijder van anderen, want „hem werd de sleutel van de put van de afgrond gegeven”. Hij is ook een Koning, want hij is „de engel van de afgrond” en hij is de Koning van degenen die hij uit de afgrond vrijlaat; in overeenstemming met dat feit dragen degenen die hij vrijlaat volgens Johannes iets „wat leek op kronen, aan goud gelijk”. Deze symbolische „ster” heeft voor deze speciale gelegenheid ook een naam. In het Grieks is zijn naam Apóllyon, wat Verwoester betekent. In het Hebreeuws luidt zijn naam Abáddon, wat Vernietiger betekent. Al deze kenmerken van deze symbolische „ster” onthullen dat hij de verheerlijkte Jezus Christus is. Toen hij negentien eeuwen geleden als mens op aarde als een martelaar voor Gods koninkrijk stierf, ging hij in de afgrond. Op de derde dag verloste God hem en plaatste hem aan Zijn rechterhand.
30. Welke sleutel werd aan deze symbolische „ster” gegeven, en wie bevrijdde hij, en wanneer?
30 Aan deze opgestane, verheerlijkte Jezus Christus heeft God de „sleutels van de dood en van Hades” gegeven, opdat hij hiermee als bevrijder handelend zou kunnen optreden. Nadat hij aan het eind van de „tijden der heidenen” in het jaar 1914 als regerend Koning in de hemelen is gekroond, komt hij om bepaalde personen uit hun beperkte toestand als waren zij in de ’put van een afgrond’, te bevrijden. Wie dan wel? Het overblijfsel van zijn volgelingen op aarde, die geroepen zijn om met hem in de hemel koningen te zijn (Openb. 1:6, 17, 18; 20:4-6). In het jaar 1919 gebruikte hij de „sleutel van de put van de afgrond” om de put te openen en zijn berouwvolle, getrouwe overblijfsel van Koninkrijksmedeërfgenamen eruit te laten.
31. Hoe zagen de leden van dit bevrijde overblijfsel er volgens Johannes’ beschrijving uit?
31 Maar wat zien zij er vreemd uit in het profetische visioen dat Johannes ziet! Zij komen uit een dikke rook die uit de afgrond opstijgt en zowel de zon als de lucht verduistert, en zij zien eruit als een vreemd soort sprinkhanen. Johannes zegt: „En de figuren van de sprinkhanen geleken op paarden die uitgerust zijn tot de strijd; en op hun koppen was iets wat leek op kronen, aan goud gelijk, en hun gezichten waren als mensengezichten, maar zij hadden haar als vrouwenhaar. En hun tanden waren als die van leeuwen, en zij hadden borstharnassen als ijzeren borstharnassen. En het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens van vele paarden die ten strijde snellen. Ook hebben zij staarten en angels gelijk schorpioenen; en in hun staarten is hun autoriteit om de mensen vijf maanden lang letsel toe te brengen. Zij hebben een koning over zich, de engel van de afgrond.” — Openb. 9:1-11.
32. Indien de symbolische sprinkhanen het niet op de plantengroei hebben gemunt, waarop hebben zij het dan wel gemunt, en welke tegenstelling vormen zij met degenen die hun doelwit zijn?
32 Onder bevel van hun hemelse Koning Jezus Christus zwermden de leden van het overblijfsel van gezalfde getuigen van Jehovah in 1919 uit hun toestand van beperking in de afgrond weg, verhit met goddelijke ijver alsof zij uit een oven te voorschijn kwamen. Deze symbolische sprinkhanen probeerden niet al het groen van de aarde op te eten; mènsen waren hun doelwit. Welke mensen? „Alleen . . . de mensen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hebben.” Zij kregen echter niet de autoriteit die speciale mensen te doden; zij moesten hen slechts vijf maanden pijnigen, wat de levensduur voor sprinkhanen is, de tijd dat ze in de zomer actief zijn. Deze symbolische sprinkhanen waren in werkelijkheid degenen die verzegeld waren met „het zegel van God . . . op hun voorhoofd”, want zij waren de leden van het overblijfsel van die geestelijke Israëlieten, waarvan er 144.000 zijn. Johannes had, volgens zijn beschrijving in Openbaring 7:1-8, gezien dat zij aldus verzegeld werden. Zoals vrouwen met lang haar gehoorzaam zijn aan hun echtgenoot, zo zijn deze symbolische sprinkhanen onderworpen en onderdanig aan hun Koning, Jezus Christus, hun aanstaande Bruidegom.
33. Wie worden thans door ’de mensen zonder het zegel van God’ afgebeeld?
33 Wie zijn dan „de mensen die het zegel van God niet op hun voorhoofd hebben”? Alle niet-verzegelde mensen, met inbegrip van de „grote schare” in Gods tempel die door de apostel Johannes werd gezien en die hij in Openbaring 7:9-17 beschreven heeft? Neen! Alleen die mensen waarvan wij op grond van het religieuze beroep dat zij in de christenheid uitoefenen, zouden kunnen verwachten dat zij het „zegel van God . . . op hun voorhoofd hebben”. Zij die er in het bijzonder aanspraak op maken geestelijke Israëlieten te zijn en door bemiddeling van Christus, de Middelaar, in het nieuwe verbond met God te zijn opgenomen, zijn de geestelijken van de christenheid, te zamen met de beroepspolitici, handelsprofiteurs en grote militaristen die leden van de kerk zijn en die door de geestelijken met de meeste onderscheiding en achting worden bejegend. Het gedrag van die mensen bewijst dat zij niet de vruchten van Gods geest voortbrengen, de geest door middel waarvan het identificerende zegel van Gods eigendomsrecht als het ware op iemands voorhoofd wordt gedrukt, waar het voor iedereen te zien is. — Gal. 5:19-23; 2 Kor. 1:22.
34. (a) In welk bijzondere opzicht worden die niet-verzegelde mensen door de symbolische sprinkhanen gepijnigd? (b) Hoe lang zijn die mensen verplicht de pijniging te ondergaan?
34 Zij zijn degenen die door de symbolische sprinkhanen worden gepijnigd doordat zij worden gestoken met de oordeelsboodschap uit Gods geïnspireerde Woord, die bijzonder pijnlijk is, alsof zij worden gestoken met de giftige staart van een schorpioen. Deze oordeelsboodschap heeft in het bijzonder te maken met de internationale organisatie voor wereldvrede en zekerheid, waarvan de geestelijken beweerd hebben dat ze de „politieke uitdrukking van het Koninkrijk Gods op aarde” is maar waaromtrent de symbolische sprinkhanen op kwellende wijze bekendmaken dat ze alleen maar een door mensen gemaakt vervangingsmiddel voor Gods Messiaanse koninkrijk is en daarom gedoemd is te falen en door Gods ware koninkrijk vernietigd te worden. Die niet-verzegelde mensen van de christenheid zouden graag aan deze religieuze pijniging door de symbolische sprinkhanen willen ontkomen. Zij zouden liever sterven dan dit nog langer te ondergaan. De „sprinkhanen” hebben evenwel geen autoriteit ontvangen die niet-verzegelde mensen te „doden”; die mensen blijven daarom in leven. Ook de symbolische sprinkhanen blijven leven en blijven voortgaan met de pijniging, want zij hebben autoriteit ontvangen dit pijnigingswerk „vijf maanden” lang te doen en aangezien dit de letterlijke levensduur van een sprinkhaan, als insekt, is, symboliseert dit de gehele levensduur van de symbolische sprinkhanen tot aan de oorlog van Har–mágedon.
35. Was wat de „arend” over deze sprinkhanenplaag zei, overdreven?
35 Het was niet overdreven dat de „arend”, die in het midden van de hemel vloog, aankondigde dat dit een „wee” zou zijn voor degenen op wie deze sprinkhanenplaag rechtstreeks van invloed zou zijn. Wat zou het tweede „wee” dan kunnen zijn?
„HET TWEEDE WEE”
36. In welk opzicht is de volgende in de reeks een „tweede wee”?
36 Het „tweede wee” behoeft niet noodzakelijkerwijs te beginnen als het eerste helemaal voorbij is. Het is in werkelijkheid nog een wee, een aanvullend wee, en het geschiedt gelijktijdig met het eerste wee. Het helpt het eerste wee zelfs nog smartelijker te maken, en dat over een groter gebied.
37. Op welk bevrijdingswerk volgt het „tweede wee”, dat door de zesde engel wordt aangekondigd, en ten behoeve van wie?
37 Het „tweede wee” wordt door de zesde op de trompet blazende engel van God luid aangekondigd. Ook dit „wee” wordt afgebeeld als volgend op een bevrijdingswerk. Deze bevrijding is een vrijlating of losmaking uit Babylon de Grote, het wereldrijk van valse, Babylonische religie. Dit Grotere Babylon werd afgeschaduwd door het oude rijk Babylon, dat aan de Eufraat gelegen was. Naar dit oude Babylon werden de natuurlijke Israëlieten in de zevende eeuw vóór onze gewone tijdrekening in ballingschap weggevoerd. Op overeenkomstige wijze werd het gezalfde overblijfsel van de geestelijke Israëlieten tijdens de Eerste Wereldoorlog in ballingschap aan Babylon de Grote gebracht. Als antwoord op oprechte gebeden, die als de rook van wierook naar Hem opstegen, bevrijdde Jehovah God de Israëlieten na Babylons val uit hun ballingschap aan dit rijk. Op overeenkomstige wijze beantwoordde dezelfde God het gebed van zijn gezalfde overblijfsel en bevrijdde hij hen in het eerste naoorlogse jaar, 1919, uit het hedendaagse Babylon de Grote. De apostel Johannes zag dit in een visioen en beschreef het met de woorden:
38. Hoe beschrijft Johannes het visioen van dit bevrijdingswerk?
38 „En de zesde engel blies op zijn trompet. En ik hoorde één stem uit de horens van het gouden altaar, dat voor God staat, tot de zesde engel, die de trompet had, zeggen: ’Maak de vier engelen die bij de grote rivier de Eufraat zijn vastgebonden, los.’ En de vier engelen, die zijn gereedgehouden voor het uur en de dag en de maand en het jaar, werden losgemaakt om een derde deel van de mensen te doden.” — Openb. 9:13-15.
39. (a) Met wie komen de „vier engelen” overeen, en waarom is de aanduiding „engelen” passend? (b) Op welke tijd zijn zij graag bereid dienst te verrichten, en waarin bestaat hun zending?
39 De leden van het overblijfsel van gezalfde christelijke getuigen, die in 1919 uit Babylonische gevangenschap bevrijd werden, komen overeen met die zogenoemde „vier engelen”, want de aanduiding „engelen” betekent letterlijk „boodschappers” en heeft niet in alle gevallen betrekking op hemelse geestelijke personen. Boodschappers — aha, dat moesten de leden van het losgemaakte overblijfsel zijn — boodschappers van God, ten einde zijn speciale boodschap uit te dragen voor de periode na het einde van de tijden der heidenen en na het verkeerde gedrag van de christenheid in de Eerste Wereldoorlog. Het gezalfde overblijfsel verheugde zich zozeer in vrijheid hersteld te zijn om wederom als Gods boodschappers te gaan dienen, dat zij graag bereid waren op Gods bevelen op ieder ’uur en dag en maand en jaar’ welke door hem werden vastgesteld, dienst te verrichten. Zij bereidden zich erop voor te allen tijde en voor alle takken van zijn Koninkrijksdienst gereed te zijn. Wat was hun zending waarvoor zij als de vier losgemaakte „engelen” of boodschappers ’gereed’ moesten zijn? Deze: „Om een derde deel van de mensen te doden.” Maar door middel waarvan?
40, 41. (a) Zou dit werk een „wee” zijn, en hoe verandert de situatie voor het volgende tafereel? (b) Welke beschrijving geeft Johannes van de ruiterij?
40 „Een derde deel van de mensen” doden, zou beslist een „wee” zijn, en om te tonen hoe dit met betrekking tot de christenheid werd gedaan, verplaatst het tafereel zich meteen van de buurt van de Eufraat naar een geweldige cavalerieaanval. Johannes beschrijft deze aanval, en hij zegt:
41 „En het aantal van de legers der ruiterij was twee myriaden maal myriaden; ik hoorde het aantal van hen. En aldus zag ik in het visioen de paarden en degenen die erop gezeten waren: zij hadden vuurrode en hyacintblauwe en zwavelgele borstharnassen; en de koppen van de paarden waren als leeuwekoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel. Door deze drie plagen werd een derde deel van de mensen gedood, ten gevolge van het vuur en de rook en de zwavel die uit hun bek kwamen. Want de autoriteit van de paarden is in hun bek en in hun staart; want hun staarten gelijken op slangen en hebben koppen, en hiermee brengen zij schade toe.” — Openb. 9:16-19.
42. Waarvan wordt de uitvoerigste beschrijving gegeven, en wat symboliseren de „paarden”?
42 Van de ruiters wordt niets gezegd, behalve dat zij aan de voorkant borstharnassen hadden die vuur, rook en zwavel — welke een verterende vernietiging kunnen bewerkstelligen — suggereerden. De paarden waarop deze ruiters zaten, worden het uitvoerigst beschreven, en het zijn in werkelijkheid deze paarden die doden, met de plagen die uit hun bek voortkomen en met hun op slangen gelijkende staarten. Vandaar dat deze „twee myriaden” of 200.000.000 „paarden” de middelen zijn waardoor de vier losgemaakte „engelen” het „derde deel van de mensen”, de kerkleden van de christenheid, doden. Dat de paarden door ruiters bereden worden, betekent dat ze door mensen geleid worden.
43. (a) Wat symboliseren die vreemde „paarden” nog meer? (b) Hoe zijn die „voertuigen” verschaft, en om door wie bestuurd te worden?
43 Wat symboliseren de tweehonderd miljoen paarden dan? Ze symboliseren de middelen of „voertuigen” die het gezalfde overblijfsel gebruikt om de „dag der wraak van de zijde van onze God” bekend te maken. Wat zijn deze „voertuigen”? De bijbels, boeken voor bijbelstudie, brochures, tijdschriften en traktaten, die over de vurige totale vernietiging spreken welke in de dag van Gods wraak over de huichelachtige christenheid zal komen en die ook een als van een slang afkomstige steek geven aan „mensen” wier religieuze gevoelens zijn gekwetst, en aantonen dat zij in geestelijk opzicht dood zijn (Jes. 61:1, 2). Er werd een begin mee gemaakt enorme hoeveelheden actuele bijbelse lectuur te produceren. Om deze symbolische „paarden” onafhankelijk van wereldse drukkerijen te kunnen produceren, heeft het Wachttorengenootschap zijn eigen drukkerijen opgericht en deze met het verstrijken van de tijd uitgebreid. De verspreiding van alle lectuur werd niet aan commerciële boekwinkels toegewezen, maar aan het gezalfde overblijfsel.
44. Is er in 200.000.000 symbolische „paarden” voorzien, en welke menselijke leiding is er voor deze „paarden” verschaft?
44 Sinds de oprichting van zijn eerste eigen kleine drukkerij in 1920 heeft het Wachttorengenootschap, dat sindsdien grotere drukkerijen verkregen heeft, veel meer dan tweehonderd miljoen symbolische „paarden” voortgebracht en losgelaten. Het gezalfde overblijfsel heeft de verantwoordelijkheid voor deze „paarden” op zich genomen, doordat de individuele leden ieder honderden en duizenden stuks bijbelse lectuur verspreid hebben door van huis tot huis te gaan. Aldus is elk symbolische „paard” op verstandelijke wijze door mensen geleid en bestuurd. In het bijzonder sinds het jaar 1935 heeft de opgedragen, gedoopte „grote schare” zich in dit bijbelverspreidingswerk — dat voor „een derde deel van de mensen”, de kudde van de christenheid, zo’n „wee” gebleken is — bij het gezalfde overblijfsel aangesloten.
„HET DERDE WEE”
45. Welke reactie van de wereld op het „tweede wee” maakte het voor Johannes passend het „derde wee” bekend te maken?
45 Negentien eeuwen geleden zag de apostel Johannes dat het „tweede wee” de „overige mensen” niet van hun zondige wereldse handelwijze afbracht. Ook heeft de bezoeking van het „tweede wee” in deze moderne tijd niet zoveel indruk op de mensheid gemaakt dat deze de christenheid of de overigen van de mensen afkeert van de handelwijze die tot vernietiging in de dag van Gods wraak leidt. Zij weigeren tot vrede met God te geraken (Openb. 9:20). De apostel Johannes zag de noodzaak in van een derde wee dat al deze onberouwvolle mensen zou treffen. Op het juiste ogenblik berichtte hij: „Het tweede wee is voorbij. Zie! Het derde wee komt vlug” (Openb. 11:14). Wat zou dit derde wee zijn? Het zou worden gezien nadat het door de zevende engel was aangekondigd.
46. Wat beschrijft Johannes als onmiddellijk volgend op het blazen van de zevende trompet?
46 Johannes schrijft: „En de zevende engel blies op zijn trompet. En er weerklonken luide stemmen in de hemel, die zeiden: ’Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.’ En de vierentwintig oudere personen, die voor God op hun tronen zaten, vielen op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: ’Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren. Doch de natiën ontstaken in gramschap, en úw gramschap kwam, en de bestemde tijd om de doden te oordelen en om aan uw slaven, de profeten, en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, de kleinen en de groten, hun beloning te geven, en om te verderven die de aarde verderven.’” — Openb. 11:15-18.
47. (a) Wat blijkt het „derde wee” dus te zijn? (b) Wanneer nam de Heer God zijn macht op en begon hij te regeren, en hoe?
47 Wat wordt hier als het „derde wee” afgebeeld? Het is het „koninkrijk van onze Heer en zijn Christus”. Het is het gezamenlijke koningschap van de Heer God Jehovah en van zijn Messías of Christus. Het is het Messiaanse koninkrijk van God over de gehele mensenwereld. Jehovah God de Almachtige heeft zelf zijn grote macht opgenomen en is begonnen te regeren, en dat met recht, want de gehele aarde is van hem en hij heeft zowel de aarde als haar bewoners gemaakt. Hij heeft gewacht totdat de tijd van heerschappij die hij de niet-joodse of heidense natiën had toegestaan, in het jaar 1914 G.T. afgelopen was. De heidense natiën weigerden destijds het einde van de „tijden der heidenen” te erkennen, en zij weigerden Jehovah’s Messías of Christus als koning over hen te laten regeren. Liet Jehovah God het aan de heidense natiën over om beslissingen te nemen met betrekking tot de aarde? Neen, maar in zijn almacht nam hij zijn grote macht op en oefende die ook uit. Hoe? Door zijn eigen Zoon, Jezus, als de Messías of Christus in de hemel op de troon te plaatsen. Door aldus in de regeringssituatie in te grijpen, richtte hij zijn Messiaanse koninkrijk op. — Luk. 21:24.
48. (a) Welke vragen rijzen er met betrekking tot het punt of dit Messiaanse koninkrijk een „wee” is? (b) Hoe gaven de aardse natiën er blijk van vijanden van vrede met God te zijn?
48 Hoe is Gods Messiaanse koninkrijk echter een „wee”, het krachtigste wee? Is dit koninkrijk er niet toe bestemd de gehele mensenwereld te zegenen? Bidden Christus’ volgelingen niet het gebed dat hij hun geleerd heeft: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”? (Matth. 6:9, 10) Ja, dat is allemaal waar. Maar de wereldse natiën hebben aan het eind van de tijden der heidenen in 1914 hun regeerders niet de handelwijze van de „vierentwintig oudere personen, die voor God op hun tronen zaten”, zien navolgen. De wereldse koningen kwamen niet van hun troon af om God te aanbidden, zeggende: „,Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren” (Openb. 11:16, 17). Integendeel, „de natiën ontstaken in gramschap” en ze brachten hun toorn tot uitdrukking door de gezalfde ’gezanten die optraden in de plaats van Christus’, die het goede nieuws van Gods Messiaanse koninkrijk predikten, te vervolgen. Doordat die natiën toornig waren op Gods Messiaanse koninkrijk, bewezen ze vijanden te zijn van vrede met God.
49. (a) Wat moet Gods Messiaanse koninkrijk derhalve voor de natiën worden? (b) Alleen al wegens welke handelwijze verdienen die natiën het in het verderf gestort te worden?
49 Op grond hiervan moet het „koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” een wee voor de natiën worden. Gods toorn moet over de vijandig gezinde natiën komen. Deze zijn het in werkelijkheid „die de aarde verderven”. In een bijzonder letterlijke betekenis verderven ze de letterlijke aarde door de manier waarop ze haar exploiteren en onbewoonbaar maken voor de mensheid, terwijl ze haar door hun nucleaire, bacteriologische en radiologische oorlogvoering in een derde wereldconflict nog verder dreigen te verderven. Alleen al vanwege dit verderven, verdienen zij het zelf in het verderf gestort te worden, zelfs al zou God de Almachtige niet eens in aanmerking nemen dat zij de gezalfde gezanten van zijn Messiaanse koninkrijk vol gramschap vervolgen.
50. Wat zal het grootse hoogtepunt van dit „derde wee” voor de natiën zijn?
50 Laten de verderfelijk handelende natiën hierin geen vergissing begaan: Ze zullen een rekening te vereffenen krijgen met Jehovah God de Almachtige, tegen wie ze toornig geworden zijn omdat hij het „koninkrijk van de wereld” heeft overgenomen. In de oorlog aller oorlogen, namelijk „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in Har–mágedon, zal hij ze in het verderf storten (Openb. 16:14-16). Dit zal het grootse hoogtepunt van dit derde en laatste wee zijn. Gods koninkrijk van zijn Messías is het middel dat hij gebruikt om dit wee over de toornige natiën uit te storten. Hierna zal er geen ander wee meer nodig zijn.
51. (a) Voor wie zal dat Messiaanse koninkrijk een vreugde zijn? (b) Waarom zullen de natiën God er niet van kunnen beschuldigen dat hij hen er niet van tevoren over heeft ingelicht en voor heeft gewaarschuwd?
51 Wat voor de wereldse natiën en voor hun onzichtbare regeerder en god, Satan de Duivel, een wee is, zal een grenzeloze vreugde zijn voor allen in hemel en op aarde die Jehovah God de Almachtige ervoor danken dat hij aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 zijn grote macht heeft opgenomen en door bemiddeling van zijn Messías, die toen op de troon werd geplaatst, voor eeuwig als Koning is gaan regeren. Deze dankbare personen bidden er in het gebed dat hun door Jezus Christus geleerd werd, om dat het Koninkrijk in Har–mágedon voor de toornige, verderfelijk handelende natiën het karakter van een rampspoedig wee zal aannemen: „Onze Vader in de hemelen, Uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome” (Matth. 6:9, 10). De natiën zijn ervan in kennis gesteld. God kan er niet van worden beschuldigd dat hij niet eerlijk geweest is door hun er van tevoren niet over in te lichten en voor te waarschuwen. Zijn zeven hemelse engelen hebben in deze „tijd van het einde” hun trompetten laten weerklinken. De gebeurtenissen die door deze trompetstoten werden aangekondigd en ingeleid, zijn als een vervulling van de dingen die de apostel Johannes bijna negentien eeuwen geleden in een visioen zag, geschied. De uitwerking van deze dingen zal binnenkort, in de „dag der wraak van de zijde van onze God” over alle vijanden van vrede met God, het hoogtepunt bereiken.
52. (a) Wanneer zal de bestemde tijd zijn aangebroken dat de profetie in vervulling gaat waar betreffende God wordt gezegd: „Uw gramschap kwam”? (b) Hoe zal God aldus vrede op aarde brengen, en overeenkomstig het vurige verlangen van welke mensen?
52 Als die dag aanbreekt, zullen de natiën hun toorn tot het uiterste tot uitdrukking brengen. Het zal voor Jehovah God, die zo lang geduldig is geweest, dan de geschikte tijd zijn om hun hun ’beloning’ te geven. Openbaring 11:18 stelt het aldus: „Úw gramschap kwam.” Hij zal zijn gramschap niet voor altijd inhouden, maar hij zal deze op zijn bestemde tijd tot uitdrukking brengen tegen de natiën die zijn recht om koningschap over de wereld uit te oefenen, betwisten. Sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 komt de plaats die de natiën op aarde bezetten, hun niet rechtmatig toe. Sinds die tijd heeft Jehovah God, de rechtmatige Koning, het wettelijk recht gehad hen te verdrijven. Nu zal zijn tijd gekomen zijn dit te doen. Doordat hij dit in gramschap zal moeten doen, zal het hun vernietiging betekenen. Alleen door deze vijanden van vrede met God aldus te verdelgen, zal hij vrede op deze aarde brengen, de blijvende vrede waarnaar mensen die met God verzoend zijn, zo vurig verlangen. Alleen die vrede minnende mensen, die door bemiddeling van Gods Messías of Christus met Hem verzoend zijn, zullen tijdens die tijd van het noodlottige wee over de toornige natiën in leven blijven.
53. (a) Met wie zal God derhalve het nieuwe, vredige samenstel van dingen beginnen? (b) Hoe zal er met de grootste vredeverstoorders worden gehandeld, en wat zal de gehele aardse schepping dan doen?
53 Gods gramschap is niet tegen degenen die er op vreedzame wijze pogingen voor hebben gedaan met hem verzoend te worden. Dergelijke met Hem verzoende personen zullen de aardse onderdanen zijn met wie hij zijn vredige nieuwe samenstel van dingen voor de gehele losgekochte mensheid zal beginnen. Satan de Duivel en zijn demonen, de grootste vredeverstoorders, zullen in de goed gesloten afgrond van afzondering en opsluiting met ketenen gebonden zijn en zij zullen niet langer goddeloze „hemelen” over de wereld der mensheid vormen. De „nieuwe hemelen” van het koninkrijk van Gods Messías zullen heersen. De gehele aardse schepping, die niet langer verdorven of verontreinigd zal worden, zal zich in vrede en broederlijke liefde verheugen en God loven en danken.
[Aan het einde van de bovenstaande toespraak „Laatste weeën over vijanden van vrede met God”, die in 1969 op de internationale „Vrede op aarde”-congressen van Jehovah’s getuigen werd gehouden, werd de volgende Verklaring ter aanneming aan de toehoorders voorgelegd:]
[Illustratie op blz. 203]
De bekendmakingen van hemelse waarheid uit Gods Woord zijn als „hagel en vuur” geweest die het schijnchristendom van de met bomen te vergelijken geestelijken en met plantengroei te vergelijken leken verteerden
[Illustratie op blz. 204]
Als een vlammende berg werd het vraagstuk van het godloze communisme in de zee van de woelige mensheid geworpen, met dood-aanbrengende gevolgen
[Illustratie op blz. 209]
De symbolische sprinkhanen die op paarden met angels gelijken, zijn de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël die Gods oordeelsboodschap brengen, waar door alle valse christenen worden gepijnigd
[Illustratie op blz. 212]
De myriaden paarden met leeuwekoppen, die vuur uitademen, zijn symbolische „paarden” van Koninkrijkspubliciteit — de bijbelse lectuur die wordt gebruikt om Gods oordeelsboodschap bekend te maken