Hoofdstuk 18
Waarom velen die thans leven, het vooruitzicht hebben nooit te hoeven sterven
DE TIJD dat Gods koninkrijk alle aangelegenheden van de aarde gaat besturen, is nabij. Misschien zult ook u tot degenen behoren die de grootse zegeningen van dat koninkrijk deelachtig zullen worden. Dat is geen ongegronde bewering. Er is veel dat als bewijs daarvoor kan dienen, met inbegrip van bewijzen die u persoonlijk hebt gezien.
Vele eeuwen geleden openbaarde Jehovah God de specifieke tijd waarop de heerschappij overgedragen zou worden aan degene die er door hem toe was bestemd de koning over de mensenwereld te zijn. Hij gebruikte daarbij symbolen en bracht een deel van de inlichtingen over door middel van een droom.
Dat God zich van dergelijke communicatiemiddelen bediende om deze belangrijke inlichtingen aan mensen over te brengen, dient geen aanleiding tot twijfels te geven. Beschouw eens hoe de moderne mens thans inlichtingen overbrengt. Geheime boodschappen worden in code door het wereldruim gezonden. Daarna worden deze gecodeerde boodschappen door mensen of machines ontcijferd. Deze manier van het overbrengen van inlichtingen wordt met een bepaald doel aangewend. Daardoor blijft de betekenis van de inlichtingen voor onbevoegden verborgen.
Zo heeft ook God zich niet zonder een bepaalde bedoeling van symboliek bediend. Slechts door middel van een ijverige studie kan men een dergelijke symboliek begrijpen. Maar veel mensen zijn niet bereid de tijd daarvoor te nemen, omdat zij geen werkelijke liefde voor God en de waarheid hebben. Daarom blijven de „heilige geheimen van het koninkrijk” voor hen verborgen. — Matthéüs 13:11-15.
EEN PROFETISCHE DROOM UIT DE OUDHEID
Een van die „heilige geheimen” is in het bijbelboek Daniël te vinden. Dat boek verschaft belangrijke inlichtingen voor het vaststellen van het tijdstip waarop de door God bestemde koning koninklijke autoriteit zou ontvangen. In het vierde hoofdstuk van dat boek vindt u een van God afkomstige droom verhaald die koning Nebukadnezar van Babylon had. Wat was de bedoeling van deze droom en zijn vervulling? Wij lezen in het verslag:
„Dat de levenden mogen weten dat de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid en dat hij het geeft aan wie hij wil en daarover zelfs de geringste der mensheid aanstelt.” — Daniël 4:17.
De droom kwam in wezen op het volgende neer: Een reusachtige boom werd op bevel van een „heilige”, een engel, omgehakt. De stomp van de boom werd toen met banden omsloten om te verhinderen dat hij weer zou uitspruiten. Door banden omsloten moest hij „zeven tijden” te midden van het „gras van het veld” blijven staan. — Daniël 4:13-16.
Wat betekende deze droom? De geïnspireerde verklaring die de profeet Daniël aan Nebukadnezar gaf, luidde als volgt:
„De boom die gij aanschouwd hebt, . . . dat zijt gij, o koning, want gij zijt groot en sterk geworden, en uw grootheid is zeer toegenomen en heeft tot de hemel gereikt, en uw heerschappij tot het uiteinde der aarde.
En omdat de koning een wachter aanschouwde, ja, een heilige, die uit de hemel neerdaalde, die ook zei: ’Hakt de boom om en verderft hem. Laat zijn wortelstomp evenwel in de aarde staan, maar met een band van ijzer en van koper, tussen het gras van het veld, en door de dauw van de hemel worde hij bevochtigd, en met de dieren van het veld zij zijn deel totdat er zeven tijden over hem voorbijgaan’ — dit is de uitlegging, o koning, en het besluit van de Allerhoogste is het wat mijn heer de koning moet overkomen. En u zal men van onder de mensen verdrijven, en bij de dieren van het veld zal uw woning blijken te zijn, en de plantengroei zal men zelfs u te eten geven net als de stieren; en door de dauw van de hemel zult gijzelf bevochtigd worden, en zeven tijden zullen er over u voorbijgaan, totdat gij weet dat de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid, en dat hij het geeft aan wie hij wil.
En omdat men zei de wortelstomp van de boom te laten staan: uw koninkrijk zal u behouden blijven nadat gij weet dat de hemel heerst.” — Daniël 4:20-26.
Deze droom had dus een eerste vervulling ten aanzien van koning Nebukadnezar. Gedurende „zeven tijden” of zeven letterlijke jaren was Nebukadnezar krankzinnig. Zijn koninkrijk werd echter voor hem bewaard zodat hij, toen zijn verstand terugkeerde, zijn ambt als koning weer uitoefende. — Daniël 4:29-37.
HET KONINGSCHAP VAN „DE GERINGSTE DER MENSHEID”
Maar dit gedetailleerde verslag omtrent de omgehakte boom ging niet slechts ten aanzien van koning Nebukadnezar in vervulling. Hoe weten wij dit? Omdat, zoals in het visioen zelf wordt gezegd, de droom betrekking heeft op Gods koninkrijk en op de heerschappij van degene die door God daartoe is bestemd. En wie zou God voor het koningschap uitkiezen? Het antwoord dat koning Nebukadnezar kreeg, luidde: „De geringste der mensheid.” — Daniël 4:17.
De geschiedkundige feiten bewijzen onloochenbaar dat geringheid of nederigheid geen eigenschap is die door menselijke politieke heersers aan de dag is gelegd. Menselijke regeringen en hun heersers hebben zichzelf verhoogd en zij hebben door de bloedige oorlogen die zij tegen elkaar hebben gevoerd, een beestachtig bericht opgebouwd. Het dient ons daarom niet te verbazen dat de bijbel onvolmaakte menselijke regeringen of koninkrijken met beesten vergelijkt en toont dat ze ten slotte allemaal hun heerschappij zullen verliezen (Daniël 7:2-8). Door wie ze vervangen zullen worden, blijkt uit de volgende woorden van de profeet Daniël, die in de bijbel zijn opgetekend:
„Ik bleef aanschouwen in de nachtvisioenen, en ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden.” — Daniël 7:13, 14.
Degene die hier wordt beschreven, is niemand anders dan Jezus Christus, die in de Schrift niet alleen als de „Zoon des mensen” wordt aangeduid, maar ook als de „Koning der koningen en Heer der heren” (Matthéüs 25:31; Openbaring 19:16). Hij gaf zijn superieure positie in de hemel gewillig op en werd een mens, een „weinig lager dan engelen” (Hebreeën 2:9; Filippenzen 2:6-8). Als mens gaf Jezus Christus, hoewel hij tot het uiterste getart werd, er blijk van „zachtaardig en ootmoedig van hart” te zijn (Matthéüs 11:29). „Wanneer hij werd beschimpt, ging hij niet terugschimpen. Wanneer hij leed, ging hij niet dreigen, maar hij bleef zich toevertrouwen aan degene die rechtvaardig oordeelt.” — 1 Petrus 2:23.
De mensenwereld beschouwde Jezus Christus als van geen belang en weigerde hem de eer te geven die hem toekwam. De situatie was precies zoals door de profeet Jesaja was voorzegd: „Hij was veracht en werd gemeden door de mensen, een man bestemd voor smarten en om bekend te zijn met ziekte. En het was alsof men het aangezicht voor ons verborg. Hij was veracht, en wij achtten hem als van geen belang.” — Jesaja 53:3.
Het lijdt geen twijfel dat Jezus aan de beschrijving van „de geringste der mensheid” beantwoordt. Derhalve moet de profetische droom over de omgehakte boom vooruitwijzen naar de tijd dat hij de heerschappij over de mensenwereld zou ontvangen. Dit zou aan het einde van „zeven tijden” geschieden. Hoe lang duren die „tijden”? Wanneer beginnen ze? Wanneer eindigen ze?
DE DUUR VAN DE „ZEVEN TIJDEN”
Meer dan zes eeuwen nadat Nebukadnezar zijn droom had, verscheen Jezus Christus op het toneel en verkondigde: „Het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen” (Matthéüs 4:17). Hij kon dit zeggen omdat hij als de aangestelde maar nog niet regerende Koning aanwezig was. Maar destijds ontving hij niet het koningschap over de mensenwereld. Daarom gaf Jezus Christus bij een zekere gelegenheid, toen anderen ten onrechte meenden dat „het koninkrijk Gods zich ogenblikkelijk ging vertonen”, een illustratie om aan te tonen dat er nog een lange tijd zou verstrijken voordat hij zulk een koninklijke macht zou verkrijgen (Lukas 19:11-27). Het is derhalve duidelijk dat de „zeven tijden” in de grotere vervulling van Daniëls profetie niet slechts zeven jaren, maar vele eeuwen duren.
De „zeven tijden” bedroegen 2520 dagen, ofte wel zeven profetische jaren van elk 360 dagen. Dit wordt door andere bijbelgedeelten, waarin over „tijden”, „maanden” en „dagen” wordt gesproken, bevestigd. In Openbaring 11:2 bijvoorbeeld wordt over een periode van „tweeënveertig maanden”, of drie en een half jaar, gesproken. In het daaropvolgende vers wordt dezelfde tijdsperiode als „duizend tweehonderd zestig dagen” beschreven. Als men 1260 dagen door 42 maanden deelt, komt men op 30 dagen voor elke maand. Een jaar van 12 maanden zou dus 360 dagen hebben. Hiervan uitgaande, bedroegen „zeven tijden” of zeven jaren 2520 dagen (7 x 360).
Dat deze berekening juist is, wordt door Openbaring 12:6, 14 bevestigd, waar getoond wordt dat 1260 dagen overeenkomen met „een tijd en tijden en een halve tijd”, of ’drie en een halve tijd’ („drie-en-een-half jaar”, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal). Aangezien zeven het dubbele van drie en een half is, komen „zeven tijden” overeen met 2520 dagen (2 x 1260).
Natuurlijk hebben de „zeven tijden” uit Daniëls profetie betrekking op een veel langere tijdsperiode dan slechts 2520 dagen van 24 uur, daar ze verband houden met de tijd waarop Jezus het koningschap over de mensenwereld ontvangt. Is er een mogelijkheid om de lengte van elk van deze „dagen” te weten te komen? Ja, de bijbelse formule voor profetische dagen luidt: „Een dag voor een jaar” (Numeri 14:34; Ezechiël 4:6). Wanneer wij deze formule op de „zeven tijden” toepassen, dan zien wij dat ze 2520 jaar bedragen.
HET BEGIN VAN DE „ZEVEN TIJDEN”
Nu wij weten hoe lang de „zeven tijden” duren, kunnen wij onderzoeken wanneer ze begonnen. Wederom richten wij onze aandacht op datgene wat er, als een vervulling van de profetische droom over de omgehakte boom, met Nebukadnezar gebeurde. Beschouw zijn situatie eens:
Toen Nebukadnezar zijn verstand verloor, oefende hij wereldheerschappij uit, want Babylon was toentertijd de sterkste macht op aarde. In Nebukadnezars geval betekende het omhakken van de symbolische boom een tijdelijke onderbreking in zijn heerschappij als wereldsoeverein.
Door datgene wat God in Nebukadnezars geval deed, werd alleen maar getoond dat het om heerschappij van de door God gekozen koning ging. Dat Nebukadnezar zijn troon gedurende „zeven tijden” verloor, moet derhalve symbolisch zijn geweest. Een symbool waarvan? Van een door God beschikte tijdelijke onderbreking in de uitoefening van de heerschappij of soevereiniteit, want in Nebukadnezars geval was het Jehovah God die toegelaten had dat hij wereldheerser werd en die hem daarna tijdelijk die positie ontnam, zoals de koning zelf toegaf (Daniël 4:34 tot 37). Wat Nebukadnezar derhalve overkwam, moet hebben afgebeeld dat een koninkrijk van God de soevereiniteit verloor. De boom zelf was derhalve een afbeelding van wereldheerschappij met betrekking tot de aarde.
Eens was de regering die haar zetel in Jeruzalem had, een koninkrijk van God. Over de heersers uit het koninklijke geslacht van David werd gezegd dat zij op „Jehovah’s troon” zaten, en zij waren verplicht overeenkomstig zijn wet te regeren (1 Kronieken 29:23). Jeruzalem was daarom een symbool van Gods regeringszetel.
Toen de Babyloniërs onder Nebukadnezar derhalve de stad Jeruzalem vernietigden en haar machtsgebied volledig werd verwoest, ging de wereldheerschappij in de handen van heidenen over zonder enige inmenging van een koninkrijk dat Jehovah’s soevereiniteit vertegenwoordigde. De Opperste Soeverein weerhield zich ervan op deze wijze zijn heerschappij uit te oefenen. Dat hij zich ervan weerhield soevereiniteit over de aarde uit te oefenen door een koninkrijk van hem, wordt door de banden, die om de wortelstomp van de boom werden gelegd, afgebeeld. Het „vertreden” van de stad Jeruzalem begon toen ze, als de hoofdstad waardoor de uitoefening van Jehovah’s regeringssoevereiniteit werd afgebeeld, vernietigd en volledig verwoest werd. Dat betekent derhalve dat de „zeven tijden” begonnen toen Nebukadnezar Jeruzalem vernietigde en het land Juda volledig verwoest werd. Wanneer gebeurde dat?
Met behulp van de bijbel en de wereldlijke geschiedenis kan worden vastgesteld dat dit zich in het jaar 607 v.G.T. afspeelde.a Als bewijs kan het volgende worden aangevoerd:
Wereldlijke geschiedschrijvers zijn het erover eens dat Babylon in het jaar 539 v.G.T. voor Cyrus de Pers viel. Deze datum wordt door alle beschikbare historische verslagen uit de oudheid bevestigd. De bijbel onthult dat Cyrus in het eerste jaar van zijn heerschappij een decreet uitvaardigde waardoor het de verbannen Israëlieten werd toegestaan naar Jeruzalem terug te keren en de tempel te herbouwen. Aangezien eerst Daríus de Meder korte tijd over Babylon regeerde, moet het eerste jaar van de regering van Cyrus met betrekking tot Babylon zich van 538 tot 537 v.G.T. hebben uitgestrekt (Daniël 5:30, 31). Wanneer men bedenkt dat de Israëlieten een flinke afstand moesten afleggen, moeten zij tegen de „zevende maand” van 537 v.G.T. (en niet 538 v.G.T.) weer in hun steden zijn geweest, waardoor de verwoesting van Jeruzalem en het land Juda ten einde was (Ezra 3:1, 6). Niettemin stonden zij nog steeds onder heidense heerschappij en daarom zeiden zij over zichzelf dat zij ’slaven in hun eigen land’ waren. — Nehemía 9:36, 37.
Het bijbelboek Twee Kronieken (36:19-21) toont aan dat er vanaf de tijd dat Jeruzalem werd vernietigd en zijn machtsgebied werd verwoest tot aan het herstel zeventig jaar verstreken. Wij lezen:
„Voorts verbrandde hij [Nebukadnezar] het huis van de ware God en brak de muur van Jeruzalem af; en al zijn woontorens verbrandden zij met vuur en ook al zijn begeerlijke voorwerpen, ten einde verderf te stichten. Bovendien voerde hij de overgeblevenen van het zwaard gevankelijk naar Babylon, en zij werden hem en zijn zonen tot knechten, totdat het koninklijk huis van Perzië de heerschappij verkreeg — om Jehovah’s woord bij monde van Jeremia te vervullen, totdat het land zijn sabbatten had afbetaald. Al de dagen dat het woest lag, hield het sabbat, om zeventig jaar vol te maken.”
Wanneer men van het jaar 537 v.G.T., het jaar waarin de Israëlieten in hun steden terugkeerden, zeventig jaar terugrekent, komt men op het jaar 607 v.G.T. In dat jaar begonnen de heidense natiën derhalve Jeruzalem, als een symbool van Gods regeringszetel, te vertreden.
HET EINDE VAN DE „ZEVEN TIJDEN”
Jezus Christus maakte gewag van dit vertreden van Jeruzalem toen hij tot zijn discipelen zei: „Jeruzalem zal door de natiën worden vertreden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld” (Lukas 21:24). Die „bestemde tijden” zouden 2520 jaar na 607 v.G.T. eindigen. Dat zou in het jaar 1914 G.T. zijn. Hield het vertreden van Jeruzalem toen op?
In de aardse stad Jeruzalem werd in 1914 G.T. weliswaar geen koning uit het koninklijke geslacht van David op de troon geplaatst. Maar dat was ook niet te verwachten. Waarom niet? De aardse stad Jeruzalem was in Gods ogen geen heilige stad meer. Toen Jezus Christus op aarde was, zei hij: „Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en de tot u uitgezondenen stenigt — hoe dikwijls heb ik uw kinderen willen vergaderen op de wijze waarop een hen haar broedsel van kuikens onder haar vleugels vergadert, maar gijlieden hebt het niet gewild! Ziet! Uw huis wordt u verlaten achtergelaten” (Lukas 13:34, 35). Bovendien is het koninkrijk in de handen van Jezus Christus geen aardse regering met Jeruzalem of een andere stad als hoofdstad. Het is een hemels koninkrijk.
Derhalve geschiedde datgene wat in het jaar 1914 G.T. als een vervulling van Openbaring 11:15 gebeurde, in de onzichtbare hemel: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus geworden, en hij zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” Wat door Jeruzalem werd gesymboliseerd, namelijk de met goddelijke goedkeuring heersende Messiaanse regering, zou dan niet langer vertreden worden. Wederom was er een koning uit de Davidische dynastie die, krachtens goddelijke aanstelling, heerschappij over de aangelegenheden van de mensheid uitoefende. De zichtbare gebeurtenissen die sinds 1914 G.T. als een vervulling van bijbelse profetieën hier op aarde hebben plaatsgevonden, bewijzen dat dit zo is.
Een van deze profetieën is in het zesde hoofdstuk van het bijbelboek Openbaring te vinden. Daar wordt in symbolische bewoordingen beschreven hoe Jezus Christus koninklijke autoriteit ontvangt en welke gebeurtenissen zich daarna voordoen.
Hoe Jezus het koningschap ontvangt, wordt in het verslag als volgt beschreven: „Zie! een wit paard; en die erop zat, had een boog; en hem werd een kroon gegeven, en hij trok er op uit, overwinnende en om zijn overwinning te voltooien” (Openbaring 6:2). Verderop in het boek Openbaring wordt de ruiter op dat paard onmiskenbaar geïdentificeerd, want daar lezen wij: „Zie! een wit paard. En degene die erop zat, wordt Getrouw en Waarachtig genoemd, en hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. . . . En op zijn bovenkleed, ja, op zijn dij, draagt hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren.” — Openbaring 19:11-16.
Over datgene wat hier op aarde zou geschieden nadat Jezus de „kroon” van het actieve koningschap over de mensenwereld had ontvangen, lezen wij vervolgens in Openbaring, hoofdstuk 6:
„Er kwam een ander te voorschijn, een vuriggekleurd paard; en hem die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, zodat zij elkaar zouden afslachten; en hem werd een groot zwaard gegeven. En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende schepsel zeggen: ’Kom!’ En ik zag, en zie! een zwart paard; en die erop zat, had een weegschaal in zijn hand. . . . En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde levende schepsel zeggen: ’Kom!’ En ik zag, en zie! een vaal paard; en die erop zat, droeg de naam Dood. En Hades volgde hem op de voet. En hun werd autoriteit gegeven over het vierde deel van de aarde, om te doden met een lang zwaard en met voedseltekorten en met dodelijke plagen en door de wilde beesten van de aarde.” — Vs. 4-8.
Zijn deze woorden niet in vervulling gegaan? Heeft sinds 1914 het zwaard van oorlogen op wereldomvattende schaal niet gewoed? Zeer beslist! In de Eerste Wereldoorlog kwamen meer mensen om het leven dan ooit tevoren in een oorlog. Meer dan 9 miljoen strijders sneuvelden of stierven ten gevolge van andere oorzaken. Ook de verliezen onder de burgerbevolking als direct of indirect gevolg van de oorlog liepen in de miljoenen. De Tweede Wereldoorlog eiste nog meer mensenlevens. Het aantal slachtoffers onder de strijdende troepen en onder de burgerbevolking bedroeg naar schatting 55 miljoen.
Werd de aarde niet door voedseltekorten, afgebeeld door een zwart paard, geteisterd? Ja, in veel gebieden van Europa heerste tijdens de Eerste Wereldoorlog en daarna hongersnood. In Rusland stierven miljoenen mensen de hongerdood. Na de Tweede Wereldoorlog kwam wat The World Book Encyclopedia (1973) als „de grootste wereldomvattende hongersnood in de geschiedenis” beschreef. En thans staan wij voor het grimmige feit dat één op elke drie aardbewoners hetzij ondervoed is of langzaam verhongert.
Ook dodelijke plagen eisten hun tol. Zo stierven gedurende 1918/19 in slechts enkele maanden alleen al aan de Spaanse griep ongeveer 20.000.000 mensen. Tot op dat tijdstip was er nog nooit een catastrofe geweest die zoveel mensenlevens had geëist.
Deze gebeurtenissen waren te opvallend om onopgemerkt te blijven. J. Carter zegt in zijn boek 1918 Year of Crisis, Year of Change: „In die herfst [van 1918] hoopten zich de verschrikkingen op, want drie van de vier apocalyptische ruiters — oorlog, honger en pestilentiën — waren inderdaad onderweg.” Tot op deze dag zijn de symbolische ruiters niet van hun paard gestegen.
Er zijn dus zichtbare bewijzen voor dat de banden die om de symbolische wortelstomp van de boom uit Nebukadnezars droom waren gelegd, om te verhinderen dat hij uitsproot, in 1914 G.T. werden verwijderd. Jehovah God begon door middel van het koninkrijk van zijn Zoon, de Heer Jezus Christus, autoriteit uit te oefenen. Maar waarom zijn de toestanden op aarde daardoor niet verbeterd? Waarom is de tijd waarin Christus de autoriteit heeft gekregen om over de mensheid te regeren, een tijd van benauwdheid geweest?
Dit komt doordat Satan de Duivel tegen het door Christus geregeerde koninkrijk Gods is. Toen dit koninkrijk de autoriteit kreeg om over de mensheid te regeren, streed Satan ertegen. Maar hij verloor de strijd en werd met zijn demonen uit de heilige hemel geworpen. In woede ontstoken, stichten hij en zijn demonen zoveel mogelijk onheil onder de mensen om iedereen en alles te gronde te richten. Daarom vervolgt het bijbelse verslag de beschrijving van de oorlog in de hemel en de afloop ervan, met de woorden: „Weest hierom vrolijk, gij hemelen en gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.” — Openbaring 12:7 tot 12.
Hoe kort is die tijdsperiode die de tegenstander van het Koninkrijk nog rest? Jezus Christus onthulde dat de tijd van zijn komst in Koninkrijksheerlijkheid en de verwijdering van het goddeloze samenstel van dingen zou vallen binnen de levensduur van één mensengeslacht. Hij zei: „Voorwaar, ik zeg u dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan totdat al deze dingen geschieden.” — Matthéüs 24:3-42.
Daarom moeten sommigen van het geslacht dat in 1914 G.T. leefde, tot degenen behoren die de voltooiing van Jezus’ overwinning en de tijd dat hij alle aangelegenheden der aarde zal besturen, meemaken. Dat betekent ook dat velen die thans leven, het vooruitzicht hebben nooit te hoeven sterven. Hoe dat zo?
WAAROM VELEN DIE THANS LEVEN, NIET HOEVEN TE STERVEN
De Koning Jezus Christus zal, wanneer hij zijn overwinning voltooit, slechts tegen diegenen optreden die weigeren zich aan zijn heerschappij te onderwerpen. Toen de apostel Paulus medegelovigen die vervolgd werden, wilde vertroosten, schreef hij onder inspiratie: „Het [is] van Gods zijde rechtvaardig . . . verdrukking te vergelden aan hen die voor u verdrukking veroorzaken, maar aan u die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte.” — 2 Thessalonicenzen 1:6-9.
Stellig weigeren niet alle mensen de autoriteit van God te „kennen”, dat wil zeggen in hun leven te erkennen. Niet allen zijn het ’goede nieuws omtrent Jezus Christus’ ongehoorzaam. Er is een groep christenen — al zijn het er in vergelijking met de wereldbevolking slechts weinigen — die er ijverig moeite voor doen zich toegewijde dienstknechten van God en loyale discipelen van Jezus Christus te betonen. Degenen die op de dag waarop het goddelijk oordeel wordt voltrokken, exclusief aan Jehovah God toegewijd zijn, kunnen ervan verzekerd zijn dat zij niet door dat oordeel weggevaagd zullen worden. De bijbel zegt:
„Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel, en hij die op de troon is gezeten, zal zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen geen honger of dorst meer lijden, ook zal de zon hen niet fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte hen treffen, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden en hen naar bronnen van wateren des levens leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wegwissen.” — Openbaring 7:14-17.
De grote schare overlevenden van de „verdrukking” heeft niet de dood, maar het leven in het vooruitzicht. Het „Lam”, dat wil zeggen de Heer Jezus Christus, zal hen naar „bronnen van wateren des levens” leiden. Dat zal geen leven voor slechts zeventig of tachtig jaar zijn, maar eeuwig leven. Hij zal de voordelen van zijn zonden-verzoenende slachtoffer ten behoeve van hen aanwenden, zodat zij van de zonde en haar doodaanbrengende gevolgen worden bevrijd. Wanneer zij zich gehoorzaam betonen en zijn hulp aanvaarden, zullen zij tot menselijke volmaaktheid geraken en niet meer hoeven te sterven.
Satan en zijn demonenhorden zullen hun vooruitgang niet kunnen belemmeren. Nadat het aardse goddeloze samenstel van dingen in de „grote verdrukking” zijn einde heeft gevonden, zal Satan voor duizend jaar in de afgrond worden geworpen. De bijbel beschrijft deze gebeurtenis in symbolische taal als volgt: „Ik zag een engel uit de hemel neerdalen met de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand. En hij greep de draak, de oorspronkelijke slang, die de Duivel en Satan is, en hij bond hem voor duizend jaren. En hij slingerde hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de natiën niet meer zou misleiden” (Openbaring 20:1-3). Daar Satan en zijn demonen dan als dood zullen zijn, zullen zij onder de mensen geen onheil meer kunnen stichten.
De bijbel toont duidelijk aan dat het geslacht dat in 1914 G.T. leefde, het geslacht is dat ook het aanbreken van de tijd zal meemaken waarin het Koninkrijk zonder inmenging van Satan zijn heerschappij zal uitoefenen. Daarom hebben velen die thans leven, het vooruitzicht nooit te hoeven sterven. Zij zullen de vernietiging van het huidige goddeloze samenstel overleven en zullen daarna geleidelijk aan van zonde worden bevrijd en tot menselijke volmaaktheid worden gebracht. Als zondeloze mensen hoeven zij dan het loon van de zonde — de dood — niet te betalen. — Romeinen 6:23.
Daarom is het dringend noodzakelijk dat u zich aan de zijde van de Koning Jezus Christus stelt — voor zover u dit niet reeds hebt gedaan — en nu een leven als een van zijn loyale onderdanen leidt. Jehovah’s christelijke getuigen trachten zo te leven en zij willen graag anderen helpen hetzelfde te doen.
[Voetnoten]
a Over het algemeen geven moderne wereldlijke geschiedschrijvers niet het jaar 607 v.G.T. als datum voor deze gebeurtenis, maar zij zijn aangewezen op de geschriften van personen die eeuwen na deze gebeurtenis hebben geleefd. De bijbel daarentegen bevat het verslag van ooggetuigen en vermeldt factoren die door wereldlijke schrijvers worden genegeerd. Bovendien wordt de datum door datgene wat zich aan het einde van de „zeven tijden” als een vervulling van de bijbelse profetie heeft voorgedaan, zonder twijfel bevestigd. De redenen waarom de chronologische gegevens in de bijbel betrouwbaarder zijn dan die van de wereldlijke geschiedenis, vindt men in het boek Aid to Bible Understanding, blz. 322-348.