Nu is het de bestemde tijd om de Universele Soeverein te begroeten
1, 2. Voor wie wordt de verheerlijkte „Zoon des mensen” volgens Daniël hoofdstuk zeven geleid, en wat ontvangt hij?
DE UNIVERSELE SOEVEREIN is „de Oude van dagen”, Jehovah. Hij is degene naar wie de verheerlijkte „Zoon des mensen”, Jezus Christus, in 1914 G.T. toe ging om een aandeel in het „koninkrijk der wereld” te ontvangen.
2 De profeet Daniël had dit voorzegd met de woorden: „Ziedaar! met de wolken des hemels bleek iemand gelijk een mensenzoon te komen; en tot de Oude van dagen verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden.” — Dan. 7:13, 14.
3. Wie worden volgens Daniël 7:27 eveneens in dat koninkrijk van onbepaalde duur opgenomen?
3 Later, in deze „tijd van het einde”, zijn er 144.000 door de geest verwekte discipelen van Christus in dat koninkrijk opgenomen, zoals ook in Daniël 7:27 was voorzegd: „Het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel werden aan het volk der heiligen van het Opperwezen gegeven. Hun koninkrijk is een koninkrijk van onbepaalde duur, en alle heerschappijen zullen hén dienen en gehoorzamen.” — Dan. 12:4; Openb. 14:1-3; 20:4, 6.
4. Van welke hemelse regering zijn de leden van de „grote schare” thans de onderdanen?
4 Doordat de Oude van dagen zijn Gezalfde Zoon Jezus samen met hem in „het koninkrijk der wereld” opneemt, wordt dit „het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” (Openb. 11:15). Aldus worden de leden van de gehele mensenwereld aardse, menselijke onderdanen van de Universele Soeverein Jehovah en van zijn Christus. Tot deze aardse onderdanen behoren nu ook de leden van de „grote schare”, die in het visioen in Openbaring 7:9-17 aan ons worden voorgesteld. Dit visioen werd pas in 1935 G.T. begrepen.
5. Waarnaar moesten Jezus’ door de geest verwekte discipelen 63 jaar na Pinksteren, volgens de aanmoediging die hij hun in Openbaring 3:21 gaf, uitzien?
5 De „grote schare” begrijpt thans heel goed dat bij „het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” twee hoofdpersonen betrokken zijn, namelijk de Heer Jehovah en zijn Zoon, Christus Jezus; ook dat deze speciale regering waaraan zij onderworpen zijn, niet vanaf Pinksteren in het jaar 33 G.T. dateert, maar vanaf 1914 G.T. In overeenstemming hiermee merkt de „grote schare” op dat Christus Jezus zijn door de geest verwekte discipelen 63 jaar na Pinksteren nog steeds aanmoedigde naar dat koninkrijk uit te zien, met de woorden: „Wie overwint, hem zal ik geven met mij plaats te nemen op mijn troon, evenals ik heb overwonnen en met mijn Vader plaats heb genomen op zijn troon” (Openb. 3:21). Zij moesten dat komende hemelse koninkrijk nog als „erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus” beërven (Rom. 8:17). Jezus Christus is de voornaamste Erfgenaam van God, en zijn discipelen zijn ondergeschikte erfgenamen. — Hebr. 1:1, 2.
6. Waren de door de geest verwekte discipelen volgens 2 Petrus 1:10, 11 reeds in dat koninkrijk of moesten zij het nog binnengaan?
6 Het Koninkrijk waarvan die door de geest verwekte discipelen op aarde „medeërfgenamen met Christus” waren, is dus niet iets waarin zij sinds de uitstorting van de heilige geest met Pinksteren in het jaar 33 G.T. waren opgenomen. Om die reden gaf de apostel Petrus, die zijn tweede brief omstreeks 64 G.T. of 30 jaar na Pinksteren schreef, zijn medechristenen de volgende aansporing: „Indien gij deze dingen blijft doen, zult gij nooit falen. In feite zal u aldus rijkelijk de ingang worden verschaft in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder Jezus Christus.” — 2 Petr. 1:10, 11.
7. Door middel waarvan zal hun die ingang in het koninkrijk verschaft worden, en welke tijdelijke verhouding waarin zij tot Jezus Christus staan, zal dus voorbijgaan?
7 Op Gods bestemde tijd zal die ingang in het hemelse koninkrijk door middel van de „eerste opstanding” rijkelijk aan de 144.000 medeërfgenamen met Christus worden verschaft. Zij zullen dan niet langer de door de geest verwekte aardse onderdanen onder „de Zoon van [Gods] liefde” zijn. Die tijdelijke verhouding tot de verheerlijkte Jezus Christus zal voorgoed voorbij zijn. Zij zullen te zamen met hem hemelse, onsterfelijke en onverderfelijke koningen zijn (2 Tim. 2:11, 12; Openb. 20:4, 6). Dit betekent dat de tijdelijke onderworpen toestand die sinds Pinksteren in het jaar 33 G.T. en terwijl zij nog in het vlees op aarde waren, voor hen gold, voorgoed voorbij zal zijn (Kol. 1:13). Aangezien zij op aarde een rein en getrouw leven hebben geleid, beërven zij „het koninkrijk van de Christus en van God”. — Ef. 5:5.
8. Begon de 1000-jarige regering van Christus in 1914, en wat geeft het voorzegde „teken” in dit verband te kennen?
8 De 1000-jarige regering van Jezus Christus met zijn 144.000 medeërfgenamen is niet in 1914 begonnen met de inwijding van het „koninkrijk der wereld . . . het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus”. Wat toen wel voor Jezus Christus begon, was zijn officiële, koninklijke „tegenwoordigheid” of parousie, waar zijn apostelen volgens Matthéüs 24:3 naar hadden gevraagd. Zijn „tegenwoordigheid” in Koninkrijksmacht was niet begonnen toen God hem met Pinksteren in het jaar 33 G.T. gebruikte om heilige geest uit te storten (2 Thess. 2:2). Pas nadat de tijden der heidenen in 1914 waren geëindigd, is het voorzegde „teken” zichtbaar geworden waardoor wordt bewezen dat de Zoon van God onzichtbaar in Koninkrijksmacht, in het „koninkrijk der wereld”, tegenwoordig is.
9. Wat zou nabij zijn wanneer de discipelen het „teken” zouden zien, en waarom moesten zij niet ontmoedigd zijn?
9 Dit koninkrijk heeft de toewijzing ontvangen om het huidige goddeloze samenstel van dingen te vernietigen. Toen Jezus in zijn profetie de dingen opnoemde die het belangrijke „teken” zouden vormen, verwees hij naar het Koninkrijk wanneer het op het punt stond dit vernietigingswerk ten uitvoer te brengen en zei hij tot zijn apostelen: „Zo ook wanneer gij deze dingen ziet geschieden, weet dan dat het koninkrijk Gods nabij is” (Luk. 21:31). Door het toegewezen werk ten uitvoer te brengen, zal dit koninkrijk de getrouwe discipelen van Christus die zich nog op aarde bevinden, van verdere onderdrukking door de heidense natiën bevrijden. Dit verklaart waarom Jezus tot zijn discipelen zei: „Als nu deze dingen beginnen te geschieden, richt u dan rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt.” — Luk. 21:28.
10. Wanneer vindt de „bevrijding” van het door de geest verwekte overblijfsel plaats, en wat houdt hun bevrijding in?
10 Het overblijfsel van de nog op aarde vertoevende door de geest verwekte discipelen van Christus heeft gezien hoe „deze dingen” destijds in 1914 G.T. begonnen te geschieden. Hun bevrijding van het huidige goddeloze samenstel van dingen vindt plaats wanneer de koninklijke „steen”, die uit de berg van Gods soevereiniteit is gehouwen, het „beeld” van wereldse politieke heerschappij over de aarde treft en het in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon vernietigt (Dan. 2:44, 45; Openb. 16:14, 16). Hun „bevrijding” houdt tevens in dat zij later van het aardse toneel worden weggenomen en door middel van de „eerste opstanding” uit de doden „het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder Jezus Christus” worden binnengeleid (2 Petr. 1:11; Openb. 20:4, 6). Aldus zullen zij gedurende het millennium — wanneer Satan de Duivel en zijn demonen worden gebonden en in de afgrond worden opgesloten, als gevolg waarvan zij ’s mensen aangelegenheden niet langer onzichtbaar kunnen beheersen — te zamen met Jezus als koningen kunnen regeren. — Openb. 20:1-3.
11. Wie zullen dan nog meer bevrijding genieten, maar wegens het negeren van welke „verordening” zullen de heidense natiën niet in die bevrijding delen?
11 Bevrijding komt ook naderbij voor de „grote schare” met schapen te vergelijken personen die nu te zamen met het door de geest verwekte overblijfsel hun standpunt ten gunste van „het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” innemen. De heidense natiën hebben zich echter niets aangetrokken van de Koninkrijks-„verordening” waarvan ze in kennis zijn gesteld, zoals in Psalm 2:1-9 wordt uiteengezet: „Waarom zijn de natiën in tumult geraakt [sinds 1914 G.T.] en de nationale groepen over iets ijdels blijven mompelen? De koningen der aarde stellen zich op en de hoogwaardigheidsbekleders zelf hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde [zijn Christus], . . . Laat mij melding maken van de verordening van Jehovah; hij heeft tot mij [Christus] gezegd: ’Gij zijt mijn zoon; heden ben ík uw vader geworden. Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting. Gij zult ze breken met een ijzeren scepter, alsof ze een pottenbakkersvat waren, zult gij ze stukslaan.’” — Openb. 7:9, 10; 11:15.
NEUTRALITEIT MET DE KONINKRIJKSPREDIKING VERBONDEN
12. Welk standpunt nemen Jehovah’s Getuigen, ondanks het einde van de tijden der heidenen in 1914, ten aanzien van de wereldse politiek in?
12 Sinds 1914 heeft het „koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” het recht gehad zich met de heidense natiën in te laten. Wil dit zeggen dat Jehovah’s christelijke getuigen het recht hebben zich in de wereldse politiek te mengen? Mogen zij, zoals de katholieken en de protestanten, partij kiezen voor de een of andere politieke groepering, of zelfs samenzweringen tegen gevestigde regeringen smeden of tot revoluties aanzetten? Beslist niet! Onbuigzaam volgen zij het voorbeeld van het Lam, Jezus Christus, door „geen deel van de wereld” te zijn. Zij blijven onverbrekelijk trouw aan het koninkrijk dat in 1914 in de hemel werd geboren (Joh. 17:14, 16; Openb. 12:1-12). Ondanks de felle vervolging waaraan zij wegens hun christelijke neutraliteit in wereldse conflicten blootstaan, volbrengen zij het profetische woord van hun hemelse Leider, Jezus Christus, toen hij zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen.” — Matth. 24:14; Mark. 13:10.
13. Waarom vielen het einde van de tijden der heidenen en het begin van Christus’ duizendjarige regering dan niet samen?
13 Dit Koninkrijksgetuigenis moet gegeven worden voordat dit samenstel van dingen eindigt en Christus’ 1000-jarige regering begint. De geboorte van Gods koninkrijk in de hemelen in 1914 betekende dus niet het begin van Christus’ duizendjarige regering. Volgens de bijbelse profetieën moet er veel gebeuren voordat dit samenstel van dingen eindigt en de weg is gebaand voor Christus’ duizendjarige regering met zijn 144.000 door de geest verwekte discipelen. — Openb. 20:4, 6.
14. Wat is Satan vastbesloten met betrekking tot de natiën tot stand te brengen voordat hij in de afgrond wordt geworpen, en waarom?
14 Satan de Duivel is vastbesloten om, voordat hij en zijn demonenengelen voor 1000 jaar in de afgrond worden geslingerd, alle natiën in het verderf te storten en aldus te voorkomen dat zij tijdens Christus’ duizendjarige regering Zijn onderdanen worden. Met dat doel leidt hij alle wereldse natiën naar het slagveld te Har–mágedon om daar tegen Jehovah God en zijn Christus te strijden (Openb. 16:13-16). Satan de Duivel zal aldus verantwoordelijk zijn voor het eeuwige „wee” dat de heidense natiën daar treft (Openb. 12:12; 19:11-21). Hoe kunnen wij aan die rampzalige verwoesting met die natiën ontkomen?
15. Wat hebben Jehovah’s Getuigen ervaren omdat zij weigeren met de heidense natiën onder Satan mee te marcheren, en waarom?
15 Wij moeten weigeren als bondgenoten met de heidense natiën mee te marcheren in hun opmars naar de strijd tegen Jehovah God de Almachtige te Har–mágedon. Deze weigering heeft Jehovah’s christelijke getuigen grote moeilijkheden bezorgd. Vooral sinds Satan de Duivel en zijn demonenengelen uit de hemel zijn geworpen, is het overblijfsel van de toekomstige medeërfgenamen van Christus het belangrijkste doelwit van de vertoornde Satan de Duivel geworden (Openb. 12:13-17). Hij is eropuit hun rechtschapenheid jegens God te breken. Aldus zou hij hen ongeschikt maken om gedurende de 10 eeuwen dat alle demonen in de afgrond opgesloten zijn, als koningen met Christus te regeren. Satan de Duivel is vastbesloten te verhinderen dat Christus het volledige aantal van 144.000 medekoningen in de hemelse wereldregering zal hebben. Zal Satan de Duivel hierin slagen? Nooit!
16. Hoe zal een demonen-vrij millennium worden ingeluid, en als een uitdrukking waarvan zal Gods wereldregering in handen van Christus dan heerschappij uitoefenen?
16 Net zo min als het een aardworm zal lukken een landbouwtractor tegen te houden die over hem heen dreigt te rijden, zullen Satan en alle aardse natiën waarover hij de onzichtbare heerser is, erin slagen Gods toekomstige wereldregering machteloos te maken en een halt toe te roepen! Behalve de nederlaag die Satan in de vroeger gestreden oorlog in de hemel heeft geleden, zal hij de nederlaag van zijn misleide natiën te Har–mágedon zien. Hij zal Christus onweerstaanbaar zijn „ijzeren scepter” zien gebruiken wanneer hij alle vergaderde natiën aan stukken slaat alsof ze aardewerken pottenbakkersvaten zijn (Ps. 2:8, 9; Openb. 12:5). Satan en zijn demonen zullen dan door de zegevierende Christus gegrepen worden en zullen geketend in de afgrondkerker geslingerd worden, die voor 1000 jaar stevig zal worden verzegeld. Tijdens dat demonen-vrije millennium zal Gods wereldregering in handen van Christus als een uitdrukking van zijn rechtmatige universele soevereiniteit heerschappij uitoefenen. — Openb. 20:1-6.
BEGROET „DE GLORIERIJKE KONING”!
17. Wat moeten wij thans doen als bewijs van ons geloof in de zekerheid van de komende wereldregering, in navolging van wier voorbeeld?
17 Een goddelijke wereldregering tot verlichting en zegen van de onderdrukte, stervende mensheid is zeker. Geloven wij dat? Ons geloof in dit vreugdevolle feit vereist dat wij nu iets doen! Wat? Dat wij handelen zoals de opgedragen, gedoopte „grote schare”, die zich twintig jaar na de geboorte van Gods koninkrijk in 1914 begon te vormen. Zij juichen „het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” als de enige hoop op eeuwige bevrijding toe! Volgens het profetische visioen dat in Openbaring 7:9-17 wordt gegeven, brengen de leden van de „grote schare” hun leven in het reine en dienen zij Jehovah God nu in zijn geestelijke tempel! Als wij deze handelwijze navolgen, zal dit ons ervan verzekeren dat wij ons tijdens „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon aan de winnende kant bevinden (Openb. 16:14, 16; 19:11-21). Vóór ons zal dan de weg openstaan naar het Paradijs op aarde onder de beste regering die de mensheid ooit gekend zal hebben. Ons verlangen naar het beste zet ons ertoe aan ons nu op de komst ervan voor te bereiden!
18. Wat voert de Soevereine Heer God thans mee, en wat dienen wij derhalve te erkennen als iets wat hem toekomt?
18 Kijk nu met ogen des geloofs naar de zegetocht van de Soevereine Heer van heel de schepping. Hij voert wereldheerschappij in handen van Christus mee tot zegen van alle families der aarde, de levenden en de doden. Laten wij zijn rechtmatige soevereiniteit erkennen en met de woorden van Psalm 24:1, 2 zeggen: „Aan Jehovah behoort de aarde en dat wat haar vult, het produktieve land en zij die daarop wonen. Want op de zeeën heeft hijzelf haar gegrond, en op de rivieren houdt hij haar stevig bevestigd.” Ah, ja, nooit zullen er onderaardse wateren omhoogkomen om de aarde door een overstroming te overspoelen, terwijl Jehovah ook aan de zeven wereldzeeën grenzen gesteld heeft.
19, 20. Naar aanleiding van welke gelegenheid bestond er, in overeenstemming met Psalm 24, overeenkomst tussen de situatie van de burgers van het Jeruzalem uit de oudheid en die van ons?
19 Wij hebben nu reden om als de inwoners van het oude Jeruzalem in het jaar 1070 v.G.T. te zijn. Koning David liet toen de heilige ark des verbonds door de levitische priesters naar de stadspoorten dragen. Toen de verheugde stad de naderende optocht, waarin het symbool van Gods tegenwoordigheid werd meegevoerd, gadesloeg, hoorden zij de roep weerklinken:
20 „Verheft uw hoofden, o gij poorten, en verheft u, o gij aloude ingangen, opdat de glorierijke Koning kan binnengaan!”
21. (a) Waarom werd er tot de poorten en de oude ingangen van Jeruzalem gezegd dat ze zich moesten verheffen? (b) Waarom was het toen passend bekend te maken dat Jehovah „geweldig in de strijd” was?
21 Opdat de naam van de koninklijke Persoonlijkheid alom zal weerklinken, antwoorden de bewakers of schildwachten bij de poorten: „Wie is dan die glorierijke Koning?” Prompt en onbeschroomd volgt daarop het antwoord van de priesters: „Jehovah, sterk en geweldig, Jehovah, geweldig in de strijd” (Ps. 24:7, 8). Ah, het is dus geen gewoon mens die de koninklijke stad wenst binnen te gaan. Het is de meest verheven Persoon in heel het universum, Jehovah, „de glorierijke Koning”. Om die reden schenen de poorten en de aloude ingangen te laag te zijn. Ze dienden zich daarom te verheffen voor de doortocht van zo’n verheven koning. Hij was veel verhevener dan koning David, die op „Jehovah’s troon” in Jeruzalem zat (1 Kron. 29:23). Het kan zijn dat in vroeger tijden andere koningen door de oude ingangen van de stad gegaan zijn, maar niemand zo glorierijk of zo machtig als Jehovah, de Allerhoogste God. Hij was Degene die in werkelijkheid streed en koning David de overwinning gaf op de vroegere heidense inwoners van de stad, de Jebusieten. Hij was ook Degene die koning David de overwinning gaf op de Filistijnen toen zij David tot tweemaal toe in de pas veroverde stad Jeruzalem van de troon trachtten te stoten. — 2 Sam. 5:4-25.
22. Hoe werd „Jehovah der legerscharen” toen gesymboliseerd, en met wat voor bedoelingen naderde hij aldus de ingangen van Jeruzalem?
22 Het was met vreedzame bedoelingen dat de Strijder-Koning, gesymboliseerd door de ark van het verbond, de stad in 1070 v.G.T. naderde. Uit eerbied voor zijn verhevenheid weerklinkt opnieuw de roep uit het midden van de naderende optocht: „Verheft uw hoofden, o gij poorten; ja, verheft ze, o gij aloude ingangen, opdat de glorierijke Koning kan binnengaan!” Opnieuw wordt er geïnformeerd: „Wie is hij dan, die glorierijke Koning?” Dan volgt het geruststellende antwoord: „Jehovah der legerscharen — hij is de glorierijke Koning.” — Ps. 24:7-10.
23. (a) Waarom is Jehovah der legerscharen sinds 1914 in het bijzonder „de glorierijke Koning”? (b) Wat zal hij te Har–mágedon hoog houden, en wat zal hij daarna voor de mensheid doen?
23 Thans, in dit jaar 1978 G.T., komt de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon naderbij. Thans, nu het einde van de tijden der heidenen in 1914 reeds lang achter ons ligt, is „Jehovah der legerscharen” in het bijzonder „de glorierijke Koning”. Waarom? Omdat, zoals in Psalm 47:8 was voorzegd, „God . . . koning [is] geworden over de natiën”, waarbij hij opnieuw als de Universele Soeverein ten opzichte van onze aarde handelt. Hij zal zijn macht ten toon spreiden door te Har–mágedon „het koninkrijk der wereld . . . het koninkrijk van onze Heer en van zijn Christus” nog verder hoog te houden (Openb. 11:15-18). Jehovah’s Christus, de Zoon die groter is dan koning David, is door hem op de troon geplaatst om Hem in de wereldregering te vertegenwoordigen. Eerst zal Jehovah der legerscharen, bijgestaan door zijn Zoon Jezus Christus en legerscharen van hemelse engelen, het universum zuiveren van het huidige goddeloze samenstel van dingen. Daarna zal hij de mensheid zegenen met een rechtvaardige wereldheerschappij door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus. Dit grootse vooruitzicht zal binnenkort verwezenlijkt worden!
24. Wat verdient deze Jehovah der legerscharen thans derhalve van ons?
24 Verdient deze „glorierijke Koning”, Jehovah der legerscharen, thans geen innig welkom van ons? Zeer zeker! Kom dan, o glorierijke Koning!