Vragen van lezers
● Waardoor werd Gods aanvaarding van Abels offer en zijn verwerping van het offer dat Kaïn bracht, bepaald? — C. C., Verenigde Staten.
Niets in de Schrift wijst erop dat God de zoons van Adam instructies heeft gegeven betreffende de aard van het offer dat hem aangenaam zou zijn. Er zijn verschillende theorieën in deze richting geopperd, maar het schijnt het redelijkst te concluderen, dat Kaïn en Abel eenvoudig offerden wat zij, door hun beroep, beschikbaar hadden. Ongetwijfeld hadden zij van hun ouders gehoord dat dezen Gods misnoegen hadden opgewekt door van de verboden vrucht te eten en daarom streefde ieder van hen er op zijn eigen manier naar door zijn Maker aanvaard te worden. — Gen. 4:2-5.
Had God geen van beide offers aanvaard, dan zouden wij onmogelijk hebben kunnen weten of Kaïns offer al dan niet oprecht was. Toen God echter Abels offer en niet dat van Kaïn aanvaardde, kwam onmiddellijk aan het licht dat Kaïn niet oprecht was, dat hij er niet in de eerste plaats op uit was door God aanvaard te worden, maar dat hij veeleer zijn jongere broer de baas wilde blijven. Daarom lezen wij: ’Kaïn sproot uit de goddeloze voort en vermoordde zijn broer. En waarom vermoordde hij hem? Omdat zijn eigen werken goddeloos waren, maar die van zijn broer rechtvaardig.’ Kaïns werken waren goddeloos, niet omdat het soort van offer dat hij bracht onjuist was — hij offerde vruchten van het veld in plaats van een dier, waarvoor het vergieten van bloed nodig geweest zou zijn — maar omdat hij deze vruchten met de verkeerde beweegreden offerde. Was zijn beweegreden juist geweest, dan zou hij, toen hij bemerkte dat Abels offer werd aanvaard terwijl dat van hem werd verworpen, beredeneerd hebben wat ervan onjuist was; hij zou het voorbeeld van zijn jongere broer hebben gevolgd en op die manier ook Gods instemming hebben ontvangen. In feite vond de moord op Abel met voorbedachten rade plaats waaruit blijkt hoe goddeloos hij werkelijk was; zijn trots had namelijk een bloeddorstige haat in zijn hart doen ontstaan. — 1 Joh. 3:12, NW; Gen. 4:8.
Abels offer werd aanvaard omdat het zowel van het goede soort was als in geloof werd gebracht. Kaïn ontbrak het aan geloof, maar dit feit kwam pas aan het licht toen hij merkte dat zijn offer niet door God werd aanvaard. Daarom lezen wij: „Door geloof heeft Abel een slachtoffer van grotere waarde aan God gebracht dan Kaïn, door welk geloof hem het getuigenis werd gegeven dat hij rechtvaardig was, daar God getuigenis aflegde betreffende zijn gaven, en hierdoor spreekt hij nog, alhoewel hij gestorven is.” Hoe God precies te kennen heeft gegeven dat Abels offer aanvaardbaar was en dat van Kaïn niet, vermeldt de bijbel niet en het heeft geen zin er allerlei bespiegelingen over te houden. — Hebr. 11:4, NW.
● In Openbaring 12:3, 4 (NW) wordt gezegd dat de staart van de draak een derde deel van de sterren des hemels meesleepte. Wie zijn de sterren en moet het derde deel letterlijk worden opgevat? — C. S., Verenigde Staten.
De genoemde teksten luiden: „Zie! een grote vuriggekleurde draak, met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven diademen; en zijn staart sleept een derde deel van de sterren des hemels mee, en hij slingerde ze naar de aarde.” In de Schrift worden geestelijke schepselen soms sterren genoemd, in Job 38:7 bijvoorbeeld: „Terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden.” Zij worden terecht sterren genoemd, want zij verblijven in de geestelijke hemelen, zoals letterlijke sterren zich in de letterlijke hemelen of het uitspansel bevinden.
De sterren in Openbaring 12:4 blijken geestelijke schepselen te zijn die demonen werden door hun afvalligheid, welke door de grote Draak, Satan, werd veroorzaakt. Dat de draak de sterren met zijn staart meesleept — zoals een slang als hij zijn prooi aanvalt, er zijn lichaam of staart omheen slaat — beeldt af dat hij hen ertoe bracht zich in de opstand bij hem aan te sluiten. Dat de val van deze sterren betrekking heeft op hun afval en niet op hun verwijdering ten tijde van de oorlog in de hemel, blijkt uit het feit dat de Draak, Satan, wordt genoemd als de verantwoordelijke persoon voor het neerslingeren naar de aarde, terwijl Michaël en zijn engelen, Jezus Christus en zijn hemelse legerscharen, Satan en zijn demonen naar de aarde hebben geworpen. Dit lezen wij in Openbaring 12:9 (NW).
Wat de uitdrukking „een derde deel van de sterren” betreft, wij dienen niet te denken dat dit wil zeggen dat letterlijk een derde van alle heilige engelen in de loop der jaren de zijde van Satan de Draak heeft gekozen. Dit blijkt veeleer een symbolische manier te zijn om te kennen te geven dat er een aanzienlijk aantal bij betrokken was, en toch minder dan de helft en dus beslist een minderheid. In Openbaring komt de uitdrukking „derde” herhaaldelijk voor, en wel met betrekking tot de aarde, de bomen, de zee, de boten en schepselen in de zee, de wateren, de zon, de maan, de sterren, de dag en de mensen. — Zie Openbaring 8:7-12; 9:15. NW.
● Toen Elisa God in gebed vroeg het Syrische leger met blindheid te slaan, wat gebeurde er toen in feite met de soldaten? — K. K., Verenigde Staten.
Het verslag in 2 Koningen 6:18, 19 werpt licht op deze kwestie, want wij lezen daar: „Elisa [bad] tot den HERE: Sla dit volk toch met blindheid. En Hij sloeg hen met blindheid naar het woord van Elisa. Daarop zeide Elisa tot hen: Dit is niet de weg en dit is niet de stad; volgt mij, dan zal ik u brengen naar den man dien gij zoekt. En hij bracht hen naar Samaria.” Als het gehele leger met fysieke blindheid was geslagen, hadden alle soldaten bij de hand geleid moeten worden, maar het verslag vermeldt eenvoudig dat Elisa tegen hen zei: ’Dit is niet de weg. Volgt mij.’ Klaarblijkelijk waren zij met geestelijke blindheid geslagen, waardoor zij Elisa niet konden herkennen en niet zagen waar hij hen heenbracht.
Het bestaan van deze geestelijke of ziende blindheid wordt door psychologen erkend. Zo vermeldt W. James op bladzijde 48 van het eerste deel van zijn Principles of Psychology: „Een bijzonder belangwekkend gevolg van een stoornis in de hersenschors is geestelijke blindheid. Deze bestaat niet zozeer in ongevoeligheid voor gezichtsindrukken als wel in het onvermogen ze te begrijpen. Psychologisch is dit te verklaren als een verlies van associaties tussen gezichtsgewaarwordingen en dat wat ze betekenen; en elke onderbreking van de banen tussen de optische centra en de centra voor andere begrippen moet dit tot gevolg hebben.”
● Waarom gaf Jezus Pilatus het antwoord dat wij in Johannes 18:37 (NW) kunnen lezen? — M. P., Verenigde Staten.
In Johannes 18:7 (NW) staat: „Daarom zei Pilatus tot hem: ’Welnu, zijt gij dan een koning?’ Jezus antwoordde: ’Gij zegt zelf dat ik een koning ben. Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid. Een ieder die aan de zijde van de waarheid staat, luistert naar mijn stem.’” Hiervóór had Pilatus — omdat hij had gehoord dat er van Jezus werd gezegd dat hij de koning der joden was — gevraagd: „Zijt gij de koning der joden?” En nu vroeg hij nog eens: „Welnu, zijt gij dan een koning?” Op zijn eerste vraag had Jezus geantwoord: „Zegt gij dit uit uzelf, of hebben anderen u over mij verteld?” Deze keer antwoordde hij: „Gij zegt zelf dat ik een koning ben.” — Joh. 18:33-37, NW.
Het valt ons hier op dat Jezus zijn koningschap noch bevestigde noch ontkende. Waarom? Opdat hij niet van opruiing tegen caesar beschuldigd zou kunnen worden. Dit blijkt uit wat de joden tegen Pilatus zeiden ten einde hem ertoe te brengen Jezus te laten terechtstellen: „Als gij deze man vrijlaat, zijt gij geen vriend van caesar. Een ieder die zichzelf koning maakt, spreekt tegen caesar.” — Joh. 19:12, NW.
Jezus volgde hier met andere woorden zelf de raad op die hij zijn apostelen had gegeven toen hij hen uitzond, namelijk om zo omzichtig als slangen te zijn, en dat vooral wanneer zij voor regeerders zouden worden geleid. — Matth. 10:16-18, NW.
● Zou er gezegd kunnen worden dat de engel van Openbaring 14:6 (NW) die ’eeuwig goed nieuws had om dat bekend te maken’, de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse symboliseert? En wat symboliseren de in Openbaring 14:8, 9 genoemde tweede en derde engel? — R. W., V.S.
De drie engelen, die in De Wachttoren van 15 december 1963, in het artikel, „’Eeuwig goed nieuws’ voor de ’tijd van het einde’” worden besproken, symboliseren niet de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, het besturende lichaam, het Wachttorengenootschap of andere zichtbare opzieners van Gods volk. In plaats hiervan wordt er door het feit dat zij alle drie hun boodschap bekendmaken, te kennen gegeven dat engelen aan het predikingswerk deelnemen. Dit wordt bijvoorbeeld met betrekking tot de eerste engel tot uitdrukking gebracht wanneer er op bladzijde 750 van die Wachttoren wordt gezegd: „Sinds het jaar 1919 heeft hij, of de uit engelen bestaande organisatie die door hem wordt voorgesteld, er op toegezien dat dit gebied en de mensen die er wonen met de blijde tijdingen worden bereikt.” De predikers van de Koninkrijksboodschap op aarde nemen de door de engelen uitgesproken en in het boek Openbaring opgetekende bekendmakingen over en geven hier een grote bekendheid aan; zij doen dit onder de leiding van engelen.